Bookchin, Murray - Links-Zoals-Het-Was

Uit Anarchief
Versie door Ratja303 (overleg | bijdragen) op 17 feb 2016 om 16:04
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen



Bron:VMT - Vlaams Marxistisch Tijdschrift, nr. 4, 26ste jg., december 1992

Vertaling: L. Peeters, S. Van Bouwel, W. Courteaux

Deze versie: spelling

Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive

Laatste bewerking: 16 augustus 2009



Ik zou eens willen terugblikken op Links-Zoals-Het-Was – een idealistisch, vaak theoretisch coherent Links, dat op militante wijze nadruk legde op zijn internationalisme, zijn rationaliteit in het analyseren van de realiteit, zijn democratische geest en zijn krachtige revolutionaire aspiraties. Als we de voorbije honderd jaar overschouwen, is het niet moeilijk heel wat falen te vinden in Links-Zoals-Het-Was: ik heb een groot deel van mijn leven besteed aan het bekritiseren van Links (zoals ik dat zag) en veel van zijn premissen, zoals de klemtoon op de economische factoren in het verloop van de geschiedenis (hoewel dit falen ook kan worden overdreven als men het sociaal idealisme van Links negeert), zijn kijk op het proletariaat als een “hegemonische” klasse, en zijn niet-begrijpen van de problemen met betrekking tot status, hiërarchie en dominantie.

Maar Links-Zoals-Het-Was – het Links van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw – had niet onze schokkende ervaring meegemaakt van het bolsjewisme en vooral het stalinisme, om zijn falen te corrigeren. Het ontwikkelde zich in een periode toen een massabeweging van werkende mensen zich vormde – meer bepaald het proletariaat – dat niets gewonnen had bij de democratische revoluties in het verleden (wat voor de boeren wél het geval was). Links-Zoals-Het-Was had niettemin trekken die als onafscheidelijk moeten worden beschouwd voor elke beweging die zich tot doel stelt een betere wereld te scheppen: een edelmoedige geest, een streven naar een humane wereld, een zeldzame graad van politieke onafhankelijkheid, een intense revolutionaire geesteshouding; een niet aflatend verzet tegen het kapitalisme. Deze attributen waren karakteristiek voor Links-Zoals-Het-Was, en hiermee bedoel ik niet het leninistische “Oud-Links” of het maoïstische “Nieuw-Links” dat erop volgde, maar de traditionele ideeën die met Links als dusdanig verbonden waren. Zij definieerden Links en onderscheidden het van liberalisme, progressisme, reformisme en dergelijke meer.

Ik stel nu vast dat deze attributen aan het verdwijnen zijn uit het Links van vandaag. Links heeft zich vandaag teruggetrokken in een virulente vorm van nationalisme en etatisme, ogenschijnlijk ter bevordering van de “nationale bevrijding”, een toenemend nihilisme, blijkbaar onder invloed van het postmodemisme, en een etnische kliekjesgeest, ogenschijnlijk in naam van de strijd tegen rassendiscriminatie. Nieuwe versies van nationalisme, onverschilligheid tegenover de democratie en een fragmenterend sectoralisme en parochialisme steken de kop op. Dogmatisme en morele intimidatie hebben dit sectoralisme en parochialisme tot een zweep gemaakt die alle analyses die wat verder gaan dan slogans-op-de-achterruit de mond snoeren.

Al te veel leiders van hedendaags Links hebben te veel carrières en reputaties opgebouwd door hard te schreeuwen en niet door het ontwikkelen van heldere inzichten. Hun slogans hebben geen inhoud en hun woordenkramerij brengt weinig besef bij van het feit dat we uiteindelijk één gemeenschap van menselijke wezens vormen en dat we in staat zijn de geconditioneerde reflexen (die ons engagement door wederzijdse erkenning en de zorg voor elkaar én voor onze planeet ondermijnen) te overstijgen. Ik heb het nu niet over een “eenheid” die fundamentele verschillen negeert inzake klasse, status en etnische factoren in de maatschappij van vandaag, verschillen die moeten worden weggewerkt door middel van radicale sociale veranderingen. Ik wil hier het falen aanraken van hedendaags Links om enige affiniteit te ontwikkelen met een humaan Links-Zoals-Het-Was, een Links-Zoals-Het-Was dat ons potentieel erkende om een door allen gedeelde mensheid en civilisatie te scheppen.

Ik besef maar al te goed dat deze opmerkingen menige hedendaagse linkse militant zullen mishagen. Maar in het Links-Zoals-Het-Was werd de werkende klasse tenminste beschouwd (hoewel dit een vergissing was) als de “klassenloze klasse”, d.w.z. een welbepaalde klasse die door tendensen, inherent verbonden aan het kapitalisme, gedwongen was uitdrukking te geven aan zowel de universele belangen van de mensheid als aan het vermogen van diezelfde mensheid om een rationele maatschappij te scheppen. Dit besef bevestigde tenminste dat er universele menselijke belangen bestonden die teruggevonden konden worden bij en gerealiseerd onder het socialisme, communisme of anarchisme. Het Links van vandaag bouwt deze neiging tot universaliteit af tot het punt waar het de geldigheid ervan ontkent en zich tegen de rede zelf keert met als argument dat ze puur analytisch en “ongevoelig” is. Wat onze tijden hebben meegenomen uit de jaren zestig is een principieel onkritisch assortiment van enge belangen en – we moeten het toegeven – ophefmakende universitaire carrière, die het universalisme hebben herleid tot beperkt eigenbelang. Het grote ideaal van een geëmancipeerde mensheid, hopelijk in harmonie met een onmenselijke natuur, werd voortdurend uitgehold door particularistische aanspraken op een hegemonische rol op basis van soort, etnie of andere dergelijke tendensen.

Deze tendensen dreigen Links terug te draaien tot een meer parochiaal, kieskeurig en, ironisch genoeg, een meer hiërarchisch verleden, daar waar één groep, hetzij alleen of in samenspraak met anderen, zich superieur opstelt om een maatschappij te leiden en bewegingen voor sociale veranderingen aan te voeren. Linkse militanten van vandaag zijn bezig een grote traditie te vernietigen van menselijke solidariteit en geloof in de bestaansmogelijkheid van menselijkheid – menselijkheid die nationaliteit, etnische verschillen en de politiek van hegemonische superioriteit overstijgt.

Ik hoop dat ik hier niet alle details moet behandelen van het sociale idealisme, het humanisme en de drijfveer voor de theoretische coherentie die Links-Zoals-Het-Was onderscheidde van andere politieke en sociale bewegingen uit onze periode.

Internationalisme, nationalisme en confederalisme

Het nationalisme waarvan het Links van de jaren tachtig en negentig doordrongen was (vaak onder het mom van “nationale bevrijding”) staat zeer ver van de vooruitstrevende Linkse militanten van het einde van vorige en het begin van deze eeuw. Als ik het woord ‘Links’ gebruik, ga ik terug tot de Franse Revolutie van 1789-94, zodat ik er verschillende varianten van anarchistisch en ook socialistisch gedachtegoed kan bij betrekken. Links-Zoals-Het-Was heeft niet enkel zijn wortels in de Franse Revolutie maar ontwikkelde zichzelf als reactie op de tekortkomingen van diezelfde revolutie, zoals de jacobijnse boodschap van “patriottisme” (hoewel zelfs deze “nationalistische” reflex terugging op het geloof dat Frankrijk toebehoorde aan zijn volk eerder dan aan de Koning van Frankrijk die trouwens verplicht werd zijn titel na 1789 te veranderen in ‘Koning der Fransen’).

Teruggefloten door de verwijzingen van de Franse Revolutie naar “la patrie”, beschouwde Links-Zoals-Het-Was het nationalisme in het algemeen als een stap terug, als een verdelende kracht die mensen van mensen scheidt door grenzen te trekken. Links-Zoals-Het-Was zag in alle nationale grenzen de prikkeldraad die mensen fragmenteert door ze op te delen volgens een welbepaalde trouw en genegenheid die de heerschappij van alle verdrukte volkeren door een regerende laag verdoezelt.

Voor Marx en Engels hadden de verworpenen der aarde geen vaderland. Ze hadden enkel hun internationale solidariteit, hun eenheid als een klasse die historisch voorbestemd was om de klassenmaatschappij als dusdanig op te ruimen. Vandaar de klinkende conclusie van Het Communistisch Manifest: “Proletariërs aller landen, verenigt U!” En verder in dit werk (dat door de anarchist Michael Bakoenin vertaald werd in het Russisch) lezen we: “In de nationale strijd van het proletariaat van verschillende landen brengen (communisten) de gemeenschappelijke belangen van het hele proletariaat naar voren, onafhankelijk van gelijk welke nationaliteit.”

Verder verklaart het Manifest: “De werkende mensen hebben geen vaderland. We kunnen hen niet afnemen wat zij niet bezitten.” Als Marx en Engels al enige ondersteuning gaven aan de nationale bevrijdingsstrijd, was dat vooral vanuit hun bezorgdheid voor geopolitieke en economische gegevens (of om sentimentele redenen, zoals in het geval van Ierland), eerder dan omwille van het principe. Ze ondersteunden de Poolse nationale beweging, bijvoorbeeld, vooral omdat ze het Russische imperium wilden verzwakken, dat in die dagen de sterkste contrarevolutionaire macht op het Europese continent was. En ze wilden een verenigd Duitsland zien omdat (m.i. zeer ten onrechte) de natiestaat de beste arena schiep voor de ontwikkeling van het kapitalisme dat ze als historisch progressief beschouwden (m.i. nogmaals ten onrechte). Nooit echter zagen ze de waarde van nationalisme als een doel op zichzelf.

Meer bepaald Friedrich Engels, hij die het gedachtegoed van Marx populariseerde en vulgariseerde, beschouwde in een brief aan Karl Kautsky, nauwelijks een maand voor de dood van de totaal verzwakte Marx, de volkerenstaat als “de normale politieke instelling van de Europese bourgeoisie.” Door de zaken voor te stellen zoals met de Poolse strijd voor onafhankelijkheid van Rusland zou Engels’ brief vooruitlopen op datgene wat Paul Nettl zou noemen een “enge gepreoccupeerdheid” met de “verrijzenis” van het land. Deze brief heeft later veel onheil gesticht in de marxistische beweging: hij verschafte de zichzelf marxistisch noemende partijen zoals de Duitse Sociaal-Democratische Partij een excuus om hun eigen land te ondersteunen in augustus 1914, hetgeen vanzelfsprekend het internationalisme van het proletariaat gedurende de Eerste Wereldoorlog vernietigde.

Maar zelfs binnen de marxistische beweging was Engels’ “enge gepreoccupeerdheid” met nationalisme niet zonder kritiek in de periode voor 1914. De weigering van Rosa Luxemburg om te buigen voor nationalistische tendensen in de Poolse Socialistische Partij was van uitermate groot belang omdat dit de internationalistische erfenis van het socialisme bestendigde. Ze was niet met nationalistisch parochialisme. Reeds in 1908 schreef Luxemburg:

“Sprekende over het recht van naties op zelfbeschikking: wij kunnen het stellen zonder de idee van een natie als een geheel. Het wordt louter een sociale en politieke eenheid (omwille van de meetbaarheid). Maar precies dit concept van naties als een van de categorieën van de bourgeoisideologie werd het hevigst aangevallen door de marxistische theorie. Zij stelt dat achter slogans als “nationale zelfbeschikking” of “vrijheid van de burger”, “gelijkheid voor de wet” altijd een verdraaide en beperkte betekenis schuilgaat. In een maatschappij die gebaseerd is op klassen kan een natie als uniform sociaal-politiek geheel gewoonweg niet bestaan. In plaats daarvan bestaan in elke natie klassen met antagonistische belangen en “rechten”. Gaande van de sterkste materiële tot de meest subtiele morele relatie bestaat er letterlijk geen enkele sociale arena waar de bezittende klassen en een zelfbewust proletariaat een en dezelfde positie zouden kunnen innemen en zouden kunnen figureren als één ononderscheiden nationaal geheel.” (klemtonen toegevoegd)

Zij drukte deze standpunten uiterst radicaal uit m.b.t. de Russische, Ottomaanse, Oostenrijks-Hongaarse en andere keizerrijken van toen en won hierbij een respectabel aanzien in de gehele socialistische beweging. Ik moet hieraan toevoegen dat Luxemburg hierdoor uiteindelijk in bittere tegenspraak kwam met twee van de saaiste vulgariseerders van Marx: Karl Kautsky van de Duitse Sociaal-Democratische Partij en Georgi Plechanov van de Russische Sociaal-Democratische Partij, om niet te spreken van activisten zoals Jozef Pilsudski van de Poolse Socialistische Partij die gedurende het interbellum de beruchte sterke man van Polen zou worden. Lenin in het bijzonder ondersteunde de “nationale strijd” veelal om opportunistische redenen en voor ideeën die teruggaan naar Engels’ begrip van nationale staten als historisch “progressief”.

Anarchisten waren zelfs radicaler dan vele marxistische socialisten in hun verzet tegen nationalisme. Anarchistische theoretici en militanten betwistten de vorming van nationale staten overal ter wereld, een standpunt dat hen politiek ver voorop bracht vergeleken bij de marxisten. Elke instemming met de nationale staat botste met het anarchistisch anti-etatisme en zijn streven naar een universele opvatting van de mensheid.

De standpunten van Bakoenin m.b.t. nationalisme waren zeer open. Zonder het recht te ontzeggen aan elke culturele groep, inderdaad de “kleinste volkereneenheid”, om de vrijheid te genieten om de eigen rechten als een gemeenschap uit te oefenen, waarschuwde hij:

“We zouden menselijke, universele rechtvaardigheid boven alle nationale belangen moeten plaatsen. En we moeten het verkeerde principe van nationaliteit opgeven; een principe dat werd uitgevonden door de despoten van Frankrijk, Rusland en Pruisen met als doel het soevereine principe van vrijheid te fnuiken...

Iedereen die echt vrede en internationale rechtvaardigheid wenst, moet eens en voor altijd afstand doen van de glorie, de macht en de grootsheid van het Vaderland, moet afstand doen van alle egoïstische en ijdele belangen van patriottisme.”

In scherpe tegenspraak met de voorbedachtheid van de staat tegen de maatschappelijke functies van coördinatie, stelden de anarchistische theoretici het begrip confederatie op het voorplan, volgens welk gemeenschappen of gemeentes in verschillende streken zich volkomen vrij konden verenigen door middel van afzetbare afgevaardigden. De functies van deze confederale afgevaardigden waren zuiver administratief. Politiek bedrijven moest worden overgelaten aan de gemeenschappen of de gemeentes zelf (hoewel de anarchisten het er niet volkomen over eens waren hoe dit beslissingsproces moest functioneren).

Confederalisme als alternatief voor nationalisme en etatisme was geenszins een louter theoretische constructie. Historisch gezien hadden confederalisme en etatisme al eeuwenlang tegenover elkaar gestaan. Dit conflict dateerde al van een ver verleden maar barstte zeer scherp uit tijdens de periode van de democratische en proletarische revoluties, meer bepaald in de nieuwe Verenigde Staten tijdens de jaren tachtig van de achttiende eeuw, in Frankrijk in 1793 en 1871, in Rusland in 1921, en tijdens de negentiende eeuw in de Middellandse Zeelanden, in het bijzonder Italië en Spanje, en nogmaals in Spanje tijdens de revolutie van 1936.

Eigenlijk stond het Spaanse anarchisme, de grootste anarchistische beweging in Europa, radicaal tegenover het Catalaans nationalisme, ondanks het feit dat de grootste toeloop tijdens de jaren dertig met name gezocht moest worden bij het Catalaanse proletariaat. De anarchistische pogingen om internationalisme te koesteren waren zo onverzoenlijk dat overal binnen het Spaanse anarchistische milieu clubs werden opgericht om het gebruik van het Esperanto als wereldwijd communicatiemiddel te promoten. Dat hun visie veel meer ethisch onderbouwd was, zelfs meer dan bij Luxemburg, bewezen de overal ontstane “abstracte rechten” die verankerd waren in de universaliteit en solidariteit van de mensheid. Deze visie stond lijnrecht tegenover het institutionele en ideologische particularisme dat mensen van mensen scheidde.

De gehechtheid aan de democratie

Voor Links-Zoals-Het-Was was elke beknotting van de vrije meningsuiting verwerpelijk en reactionair. Enkele uitzonderingen niet te na gesproken (Lenins opinies zijn het breekpunt) werd het hele Links van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw gevoed door de idealen van de “heerschappij van het volk” en de radicalisering van de democratie, dit vaak als een scherpe reactie tegen de autoritaire heerschappij die men had gekend tijdens de jacobijnse fase van de Franse Revolutie. (Ik dien hieraan toe te voegen dat het woord democratie velerlei interpretaties kende: gaande vrije meningsuiting en vereniging onder republikeinse instellingen – de gangbare socialistische omschrijving – tot de face-to-face democratie – de gangbare anarchistische omschrijving.) Zelfs Marx en Engels, die in geen geval democraten waren in de betekenis dat ze de face-to-face democratie genegen zouden zijn, schreven in Het Communistisch Manifest dat “het optillen van het proletariaat tot de positie van heersende klasse het winnen van de strijd voor democratie betekent”. Een duidelijke bekentenis dat de “bourgeois democratie” gebrekkig was in zijn omvang en idealen. Immers, het elimineren van klassen en klassenheerschappij door het proletariaat zou “een associatie moeten voortbrengen, waarin de vrije ontwikkeling van eenieder de vrije ontwikkeling van allen is”. Een bekentenis die letterlijk tot slogan werd, te vergelijken met “Proletariërs aller landen, verenigt U!”; slogan die bleef verder bestaan tot de jaren dertig.

Als marxiste is Luxemburg nooit van deze visie van 1848 afgedwaald. Eigenlijk stoelde haar visie op revolutie totaal op een proletariaat dat in haar ogen niet alleen bereid was de macht over te nemen, maar zich ook rekenschap kon geven van zijn humanistische taak door de ervaring en het geven-en-nemen van vrije discussie. Vandaar haar sterke geloof dat de revolutie niet het werk van een partij zou zijn maar van het proletariaat zelf. De eigenlijke taak van de partij was opvoeding, niet het bevel voeren. Slechts zes maanden voor ze vermoord zou worden tijdens de naweeën van de mislukte Spartacusopstand van januari 1919 verklaarde Luxemburg in haar kritiek op de bolsjewistische revolutie:

“Vrijheid alleen voor degenen die de (bolsjewistische) regering ondersteunen, alleen voor de leden van één partij – hoe talrijk ze ook mogen zijn – is helemaal geen vrijheid. Vrijheid is altijd en exclusief vrijheid voor degene die anders denkt. Niet omwille van een fanatiek “rechtvaardigheidsgevoel”, maar omdat alles wat leerzaam, gezond en zuiverend in politieke vrijheid is, afhangt van zijn essentiële eigenschappen en het effect ervan verdwijnt wanneer “vrijheid” een speciaal privilege wordt.”

Ondanks het feit dat ze de Russische revolutie ondersteunde, voer Luxemburg over dit thema al in 1918 striemend uit tegen Lenin:

“Lenin zit volledig fout met de middelen die hij aanwendt. Decreten, dictatoriale macht van de fabrieksopzichter, draconische straffen, macht door terreur, al deze dingen zijn alles behalve heilzaam. De enige manier om herboren te waden is de leerschool van het maatschappelijk leven zelf, de meest onbeperkte, de breedste democratie en publieke opinie. Het is de macht door terreur die demoraliseert.”

En met een voor die tijd in de revolutionaire beweging uiterst zeldzame vooruitziende blik waarschuwde ze ervoor dat als de dictatuur van het proletariaat beperkt zou worden tot een loutere elite, deze zou resulteren in een “brutalisering van het maatschappelijk leven”, zoals uiteindelijk zou gebeuren onder het bewind van Stalin.

“Als de repressie van het politieke leven in het gehele land toeneemt, zal ook het leven in de Sovjets verminkt worden. ... het leven deint weg uit elke openbare instelling, het wordt slechts een afspiegeling van het leven waarin alleen de bureaucratie als actief element overblijft.”

Voor de anarchisten had democratie een minder formele en meer zelfstandige betekenis. Bakoenin, die waarschijnlijk zijn standpunten tegenover Rousseau’s abstracte concept van de burger wilde uitspelen, verklaarde:

“Neen, de enige vrijheid die die naam waardig is, is voor mij de vrijheid die bestaat uit de volledige ontwikkeling van alle materiële, intellectuele en morele macht die latent in elke mens aanwezig is. Een vrijheid die geen enkele andere beperking erkent dan die beperkingen die door de wetten van onze eigen natuur worden opgelegd. Dit staat eigenlijk gelijk met zeggen dat er totaal geen beperkingen zijn, aangezien deze wetten ons niet opgelegd worden door de een of andere wetgever die boven of naast ons staat. Deze wetten zijn inherent met ons verbonden, ze vormen de basis van ons bestaan, zowel materieel als intellectueel en moreel. In plaats van ze als beperkend te beschouwen, zouden we ze moeten bekijken als de echte voorwaarden en de effectieve reden van onze vrijheid.”

Bakoenins “vrijheid” is eigenlijk de vervulling van het menselijk potentieel en de inherente tendens om iets te bereiken in een anarchistische maatschappij. Hierbij aansluitend beschouwt deze “vrijheid... zich helemaal niet als gecontroleerd door de vrijheid van anderen, maar integendeel als erdoor bevestigd.” Of nog meer: “Wij verstaan onder vrijheid, in positief opzicht, de zo volledig mogelijke ontwikkeling van alle facetten die de mens in zich draagt, en in negatief opzicht, de onafhankelijkheid van de wil van iedereen van de wil van anderen.”

Antimilitarisme en revolutie

Er waren veel pacifisten in het Links-Zoals-Het-Was, maar de meest radicale tendensen schuwden geweldloosheid en waagden zich aan antimilitarisme veeleer dan pacifisme als een sociaal en combattief thema. Volgens hun mening impliceerde militarisme een opgedeelde maatschappij, een ondergeschiktheid van democratische rechten in crisissituaties zoals oorlog of revolutie. Militarisme drong gehoorzaamheid op aan de massa’s en conditioneerde de massa’s volgens de imperatieven van een bevelmaatschappij.

Doch wat Links-Zoals-Het-Was vroeg, was niet het symbolische imago van het “gebroken geweer” – dat dezer dagen zozeer in trek is bij de pacifistische winkeltjes – maar veeleer het oefenen en wapenen van het volk voor revolutionaire doeleinden, enkel in de vorm van democratische milities. Een door Luxemburg en Lenin gezamenlijk ontworpen resolutie (een zeldzame gebeurtenis) die door de Tweede Internationale in 1906 werd overgenomen, stelde dat het “de democratische organisatie van het leger, de volksmilitie in plaats van het standenleger beschouwt als een essentiële waarborg voor de preventie van agressieve oorlogen en voor een gemakkelijker verwijdering van de verschillen tussen naties.”

Dit was niet gewoonweg een anti-oorlogsresolutie, hoewel het hoofdthema van de verklaring wel degelijk het verzet tegen de met rasse schreden naderbij komende oorlog was. Het bewapenen van het volk was het basisdogma van het Links-Zoals-Het-Was en vrome verzoeken van hedendaagse linkse activisten voor controle over wapens zouden totaal vreemd zijn geweest aan de denktrant van Links-Zoals-Het-Was. Slechts in de jaren dertig werd het concept van “het bewapende volk” aangenomen als het dogma van onafhankelijke socialistische, om te zwijgen van anarchistische bewegingen op de hele wereld, inclusief de bewegingen in de Verenigde Staten, zoals ik me zeer goed herinner. Het idee om de massa’s te leren vertrouwen op leger en politie voor openbare veiligheid, laat staan de andere wang aan te bieden tegenover geweld, zou als stuitend beschouwd zijn geworden.

Het was niet te verwonderen dat revolutionaire anarchisten zelfs minder dubbelzinnig waren dan socialisten. In tegenstelling tot de door de staat gecontroleerde militie die de Tweede Internationale wilde aannemen in de bovenvermelde resolutie van 1906, wilden de anarchisten de rechtstreekse bewapening van de massa’s. In Spanje werden vanaf het prille begin van de beweging wapens geleverd aan anarchistische militanten. Om de middelen voor de opstand te verkrijgen waren arbeiders en boeren op zichzelf aangewezen, niet op de overvloed aan staatsinstellingen. Immers hun begrip van democratie betekende directe democratie, zo dus betekende hun begrip van antimilitarisme dat ze het monopolie van de staat op geweld moesten compenseren met een gewapende volksbeweging, en niet met een louter door de staat gesubsidieerde militie.

Secularisme en rationalisme

Hier dient aan toegevoegd dat anarchisten en in grote mate de revolutionaire socialisten van Links-Zoals-Het-Was niet enkel probeerden te spreken in het algemeen belang van de mensheid, maar veeleer alle ideeën en vooroordelen afzwoeren die de natuurlijke plaats van de mensheid in het schema van de dingen ontkenden. Zij beschouwden het aanbidden van godheden als een vorm van onderwerping aan door de mens ontworpen creaturen, als het verbergen van de realiteit door illusie, en als de manipulatie van menselijke angsten, vervreemding en anomie door berekende elites ten behoeve van een verdrukkende sociale orde. In het algemeen eiste Links-Zoals-Het-Was zeer sterk de rationalistische erfenis op van de Verlichting en de Franse Revolutie, hoezeer dit de marxisten ook opzadelde met mechanistische ideeën. Maar het beconcurreerde ook, in een van Hegel geleende organische redeneringswijze, het mechanisme en het conventionele empirisme. Waar bij de anarchisten intuïtieve begrippen tegenover materialistische stonden, konden zij een respectabel aantal kunstenaars aantrekken tot de anarchistische bewegingen van het verleden, of tot anarchistische ideeën. Daar komt bij dat het rationalisme geen emotieve benaderingen uitsloot die een uiterst moreel socialisme voedden dat vaak niet te onderscheiden was van libertaire standpunten. Maar afgezien van bepaalde individuele uitzonderingen, werd bijna elke poging gedaan om mechanistische, organische en emotieve benaderingen van de realiteit te plaatsen in een rationeel kader, meer bepaald om een coherente benadering van de sociale analyse en de verandering tot stand te brengen.

Dat dit streven leidde tot uiteenlopende tendensen binnen Links-Zoals-Het-Was hoeft ons niet te verbazen. Maar het begrip rationele maatschappij gerealiseerd zowel door rationele als door morele middelen en idealistische gevoelens, vormde een uniforme idee voor Links-Zoals-Het-Was. Slechts weinige linkse activisten zouden William Blake’s opvattingen over de rede als “bemoeiziek” of huidige postmoderne begrippen van coherentie als “totalitair” aanvaard hebben.

Binnen Links-Zoals-Het-Was was er geen eensgezindheid omtrent de vraag of een vreedzame, zelfs reformistische evolutie van kapitalisme naar socialisme mogelijk was, dan wel dat een definitieve breuk met het kapitalistisch systeem onvermijdelijk was. De weigerachtigheid van Links-Zoals-Het-Was tegenover hervormingen kan misschien het best begrepen worden met de vergelijking dat jaren terug ernstige debatten ontstonden bij westerse gauchisten van allerlei slag over de vraag of ze moesten strijden voor de achturige werkdag, waarvan velen verwachtten dat het het kapitalisme zou veraangenamen voor de werkende klasse. In het tsaristische Rusland debatteerde Links ernstig over de vraag of hun organisaties moesten proberen de hongersnood in de boerenstand te verlichten uit vrees dat hun liefdadigheidsinspanningen de woede van de boeren zouden afleiden van het tsarisme.

Hoe ernstig deze verschillen ook waren, pogingen tot hervormingen omwille van de hervorming zelf hebben nooit deel uitgemaakt van de linkse ideologie. Revolutionair Links, dat socialistische en anarchistische bewegingen waarlijk als Links bestempelde, wilde het kapitalistisch systeem zeker niet verbeteren, laat staan het “een menselijk gezicht” geven. “Kapitalisme met een menselijk gezicht” was een uitdrukking die ze zouden beschouwd hebben als een contradictio in terminis. Links-Zoals-Het-Was hoopte het kapitalisme omver te werpen en een radicaal nieuw sociaal systeem te installeren, het was nooit de intentie de bestaande orde te rationaliseren en voor de massa’s aanvaardbaar te maken.

Het deelnemen aan de strijd voor hervormingen werd gezien als een middel om de massa’s op te voeden, niet een manier om liefdadigheid uit te delen of hun materiële lot te verbeteren. Eisen voor hervormingen waren altijd doordrongen van de bredere boodschap dat een fundamentele sociale reconstructie noodzakelijk was. De strijd voor de achturige werkdag, jaren terug, en stakingen voor betere levensomstandigheden, om te zwijgen van juridische verbeteringen voor de werkende mensen, werden beschouwd als middelen om de verdrukten te mobiliseren, om hen te betrekken in de strijd en om de grenzen – en het fundamentele irrationalisme – van het kapitalisme bloot te leggen, maar niet zozeer als een louter middel om het leven onder het kapitalisme te verbeteren. Slechts later begonnen de zogenaamde linkse partijen, kandidaten, volksvertegenwoordigers en filantropen hervormingen te verdedigen als technieken om het kapitalisme te “vermenselijken” of om linkse kandidaten populairder te maken – en verkiesbaar voor het politieke bestel.

Betere werk- en levensomstandigheden vragen werd beschouwd als een manier om het “loonsysteem” en de soevereiniteit van het kapitaal direct uit te dagen. Zelfs zogenaamde “evolutionaire” of “reformistische” socialisten, die hoopten om van het kapitalisme naar het socialisme te glijden, waren revolutionair in die zin dat ze geloofden dat het kapitalisme moest worden vervangen door een radicaal nieuwe sociale orde. Hun conflicten met de revolutionaire socialisten en anarchisten binnen Links-Zoals-Het-Was waren geconcentreerd op de vraag of het kapitalisme vervangen kon worden door middel van vreedzame veranderingen, en niet zozeer of men het een “menselijk gezicht” kon geven. De Eerste Wereldoorlog en vooral de revoluties die erop volgden, legden het reformistische socialisme in puin. Maar het bracht ook een Links voor dat in veel van zijn dogma’s radicaal verschilde met Links-Zoals-Het-Was.

De Eerste Wereldoorlog en het bolsjewisme

Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, de bolsjewistische revolutie van 1917 en de moord op Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht tijdens de Spartacusopstand (het vergieten van socialistisch bloed met indirecte ondersteuning van de officiële Duitse sociaaldemocraten) veroorzaakten een breuk in de geschiedenis van heel Links.

Bij het uitbreken van de oorlog lieten bijna alle socialistische partijen van de betrokken landen zich verleiden tot nationalisme. Hun parlementaire fracties keurden oorlogskredieten aan hun respectieve kapitalistische staten goed. Ook de houding van zekere leidende anarchisten, zoals Kropotkin, bleek niet eerbaarder te zijn dan die van de “sociale patriotten” om Lenins epitheton te gebruiken voor de Duitse en Franse socialistische leiders die het ene of het andere kamp in de oorlog ondersteunden.

Een grondige analyse van de oorzaken van deze breuk in Links-Zoals-Het-Was zou een aparte studie vragen. Maar de bolsjewistische machtsovername in november 1917 kon deze breuk niet helen. Integendeel, zij verscherpte de breuk, niet alleen door de onvermijdelijke polarisatie van het bolsjewisme tegen de sociaaldemocratie, maar ook door de autoritaire elementen die deel uitmaakten van altijd al samenzweerderige Russische revolutionaire beweging. De bolsjewistische partij was de volksdemocratie niet erg genegen. Lenin had in de “bourgeois democratie” nooit meer gezien dan een instrument dat naar believen gebruikt of opzij geschoven kon worden. Er werden veel vraagtekens geplaatst bij het overwegend bolsjewistische regime dat in november gevormd werd (aanvankelijk behoorden ook Linkse sociaal-revolutionairen ertoe): het voortdringend Duitse leger aan het oostfront, de ongelooflijk bloedige burgeroorlog die op de revolutie gevolgd was, de verwijdering tussen de bolsjewieken en de arbeiders en boeren in het begin van de jaren twintig, en de poging van de Kronstadt mariniers om een sovjetdemocratie te herstellen die door de bureaucratische bolsjewistische partij was weggevaagd. De combinatie van al deze vraagtekens toonde de ernstigste gebreken van Lenins centralistische visie en zijn opportunistische standpunten m.b.t. democratie. In het begin van de jaren twintig werden alle leden van de Communistische Internationale ‘gebolsjewiseerd’ door Zinovjev en zijn stalinistische opvolgers, totdat de gehechtheid van het socialisme aan de democratie gemarginaliseerd was en grotendeels naar de achtergrond was gedrongen in de communistische partijen van de wereld.

Een niet geringere invloed in het ondermijnen van Links-Zoals-Het-Was hadden de verschillende door Lenin gepopulariseerde mythes dat het kapitalisme een uniek en “finaal” stadium van ontwikkeling bereikt had, een stadium dat gekenmerkt werd door “imperialisme” en wereldwijde “strijd voor nationale bevrijding”. Ook hier is de positie van Lenin te complex om in enkele pennentrekken te omschrijven. Maar belangrijk is dat het traditionele internationalisme dat Links-Zoals-Het-Was gekenmerkt had meer en meer plaats maakte voor een benadrukken van de “nationale bevrijdingsstrijd”, gedeeltelijk om het westers imperialisme te fnuiken, en gedeeltelijk om de economische ontwikkeling in de gekoloniseerde landen te voeden, om zo het lokale klassenconflict in deze landen bovenaan de nationale agenda te plaatsen.

De bolsjewieken gaven de retoriek van het internationalisme niet op; zeker niet meer dan dat bij de sociaaldemocraten het geval was. Maar de “nationale bevrijdingsstrijd” bevestigde kritiekloos de neiging van Links om nieuwe nationale staten te vormen. Het nationalisme kwam meer en meer op de voorgrond van de socialistische theorie en praktijk te staan. Het valt niet te verwonderen dat de eerste “Volkscommissaris van Nationaliteiten” in de nieuwe Sovjet-Unie Jozef Stalin was, degene die later deze nationalistische trend in het marxisme-leninisme koesterde en die het tijdens en na de Tweede Wereldoorlog een uiterst “patriottische” bijklank bezorgde in de USSR. Uitdrukkingen die stelden dat de Sovjet-Unie het “vaderland van de werkende klasse” was, waren gemeengoed bij de communisten tijdens het interbellum, en hun partijen hadden als model de gecentraliseerde bolsjewistische partij om zo Stalins flagrante bemoeizucht in hun zaken te bevestigen.

Tegen 1936 was het beleid van de Communistische Internationale (of wat ervan over was) scherp afgeweken van de idealen die eens Links-Zoals-Het-Was geleid hadden. Luxemburg, die meer geëerd werd als martelares dan als theoretica, werd door Stalins kliek gediscrediteerd of totaal genegeerd. De Tweede Internationale was eigenlijk op sterven na dood. Idealisme begon plaats te maken voor een primair amoreel opportunisme en voor een antimilitarisme dat andere klemtonen kreeg, verworpen werd of aangepast aan de buitenlandse politiek van Stalin.

Als er tegen 1939 nog oppositie was tegen de degeneratie van de ideeën die Links-Zoals-Het-Was hadden gekenmerkt, kwam ze van de linkervleugels in bepaalde socialistische partijen, van anarchisten en van dissidente communistische groepen. Links-Zoals-Het-Was verdween niet zonder furieuze debatten over deze idealen, of zonder pogingen om deze historische premissen te herstellen. De idealen bleven bovenaan de revolutionaire agenda gedurende de gehele periode tussen de twee wereldoorlogen, niet enkel als bron van polemieken, maar ook als onderdeel van een gewapende confrontatie in de Spaanse Revolutie van 1936. Linkse partijen en groepen worstelden nog met thema’s zoals internationalisme, democratie, antimilitarisme, revolutie en hun relatie met de staat; discussies die enorme conflicten veroorzaakten binnen en tussen partijen. Deze thema’s kenmerkten de hele periode voor ze begonnen te vervagen, en hun vervagen wijzigde de definitie zelf van het linkse activisme.

Links en de Koude Oorlog

De “Koude Oorlog” legde beslag op de humanistische agenda van Links-Zoals-Het-Was door de meeste Linkse organisaties om te turnen tot partizanen van West of Oost en door een dubieus “anti-imperialisme” te introduceren in wat het Koude Oorlogsbeleid werd. “Nationale bevrijding” werd het virtueel centrale thema van “Nieuw Links” en van het ouder wordende “Oud Links”, tenminste de verschillende stalinistische, maoïstische en castroïstische versies ervan.

We moeten duidelijk stellen – want Links deed dit niet – dat imperialisme geen exclusiviteit is van het kapitalisme. Als middel van exploitatie en culturele homogenisatie en als een bron van belastingen bestond het in de oudheid, de middeleeuwen en de vroegmoderne tijd. In de oudheid werd de imperiale hegemonie van Babylon gevolgd door die van Rome en het middeleeuwse Heilig Roomse Rijk. De hele geschiedenis lang zijn er Afrikaanse, Indiaanse, Aziatische en, in de moderne tijden, expansionistische en “subimperialistische” staten geweest die meer prekapitalistisch dan kapitalistisch waren. Als “oorlog de gezondheid van de natie is”, heeft oorlog gewoonlijk expansionisme (lees: imperialisme) betekend voor de leidende staten van de wereld, en zelfs voor de aan hen onderworpen staten.

De verschillende essays aan het begin van de twintigste eeuw over imperialisme van o.a. J.A. Hobson, Rudolph Hilferding en Lenin hebben het concept imperialisme niet ontdekt. Ze voegden gewoonweg nieuwe kapitalistische kenmerken toe aan vroegere beschrijvingen van imperialisme, zoals de “uitvoer van kapitaal” en de invloed van het kapitalisme op de economische ontwikkeling van gekoloniseerde landen. Maar wat het kapitalisme buiten het kapitaal zelf nog heeft uitgevoerd, was het nationalisme (niet alleen de roep om culturele autonomie) en nationalisme in de vorm van gecentraliseerde nationale staten. De gecentraliseerde natiestaat werd geëxporteerd naar volkeren die redelijkerwijze zouden geopteerd hebben voor confederale vormen van strijd en sociale reconstructie door hun culturele eigenheid en hun recht op zelfbeschikking te beklemtonen. Laat ik er de nadruk op leggen dat mijn kritiek op nationalisme en etatisme niet bedoeld zijn om de authentieke aspiraties van culturele groepen voor volwaardige uitdrukking en zelfbestuur te verwerpen. Dit is meer bepaald het geval daar waar gepoogd werd hun culturele eigenheid en hun recht op autonomie te ondermijnen. Wat mij aanbelangt, is hoe hun culturele autonomie uitgedrukt wordt en de institutionele structuren die zij ontwerpen om zichzelf als culturele entiteit te beheren. De culturele entiteit van een volk hoeft niet belichaamd te worden in de vorm van een nationale staat. Ze zou m.i. uitgedrukt moeten worden in vormen die waardevolle culturele tradities en praktijken behouden in confederale instellingen van zelfbeheer. Dergelijke doelstellingen werden geoppperd en geprezen door de overgrote meerderheid van anarchisten, libertaire socialisten en zelfs bepaalde marxisten in het Links-Zoals-Het-Was.

Wat in plaats daarvan gebeurde, is dat het exporteren van de nationale staat niet alleen het moderne Links vergiftigd heeft maar zelfs de menselijke conditie. In een recent verleden hebben ‘balkanisering’ en parochialisme desastreuze proporties aangenomen. Het recente en veelbesproken teloorgaan van het Russische Rijk heeft geleid tot bloedige strijd en aspiraties voor het vormen van staten die cultureel verschillende gemeenschappen op een barbaarse manier tegen elkaar opzet. De internationalistische idealen die Links-Zoals-Het-Was aanhing, vooral in het voormalige “socialistische blok”, werden vervangen door een grimmig parochialisme, in het algemeen gericht tegen de Joden, en vaak in Europa ook tegen “gastarbeiders” uit alle delen van de wereld. In het Nabije Oosten, Afrika, Azië en Latijns-Amerika hebben gekoloniseerde of ex-gekoloniseerde volkeren zelf imperiale gevoelens ontwikkeld, zodat veel van wat nu doorgaat voor ex-kolonie, bevrijd van Euro-Amerikaanse imperialistische machten, nu zelf brutale imperialistische aspiraties koesteren.

Het is desastreus voor het opkomen van een authentiek Links dat linkse activisten in de Verenigde Staten en in Europa vaak wangedrag van een deel van de ex-kolonies oogluikend toelaten onder het mom van “socialisme”, “anti-imperialisme” en natuurlijk “nationale bevrijding”. Links is vandaag de dag niet minder slachtoffer van de “Koude Oorlog” dan de gekoloniseerde volkeren die er de gijzelaars van waren. Links heeft de idealen van Links-Zoals-Het-Was zo goed als afgezworen en zodoende heeft het een soort cliëntschap voor zichzelf aanvaard – eerst in de jaren dertig door het “vaderland van de arbeiders” in het oosten te ondersteunen, en recent door de vroegere kolonies te ondersteunen die zich op hun beurt in imperialistische avonturen wentelen.

De hamvraag is niet of zulke linkse activisten in Europa of de Verenigde Staten de “bevrijde” opkomende, subimperialistische of imperialistische nationale staten al dan niet ondersteunen. Voor deze nationale staten betekent de “steun” van westerse linkse activisten zoveel als een muggenplasje in de zee. Wat eigenlijk van belang is – en hier zit precies de tragedie van hun eigen politieke identiteit – is het feit dat deze linkse activisten zich zelden afvragen of de volkeren die ze ondersteunen etatistische regimes of confederale samenwerkingsverbanden aanvaarden, of ze andere culturen verdrukken, of ze het eigen of andere volkeren verdrukken, om maar te zwijgen van de vraag of zij zelf wel een nationale staat moeten steunen.

Vele linkse activisten hebben zich de gewoonte aangemeten om het imperialisme van de supermachten aan te vallen in een loutere reactie op de antagonisten van de “Koude Oorlog”. Deze “Koude Oorlogsmentaliteit” duurt echter voort zelfs na het beëindigen van de “Koude Oorlog”. Meer dan ooit moeten linkse activisten zich vandaag afvragen of hun “anti-imperialistische” bezorgdheid en hun dwepen met “nationale bevrijding” bijdraagt tot het ontstaan van meer nationale staten en meer etnische en “subimperialistische” rivaliteiten. Zij moeten zich afvragen wat de eigenschappen van het hedendaags anti-imperialisme zijn. Bevestigt het etnische rivaliteiten, het ontstaan van plaatselijke tirannieën, subimperialistische ambities en een hebzuchtige verzameling van militaristische regimes?

Een ding is duidelijk, parochialisme is een product van het “anti-imperialistische” nationalisme en etatisme die gevoed werden door de “Koude Oorlogsmentaliteit” en door het herleiden van verblinde gauchisten tot pionnen van stalinistische en maoïstische conflicten, verscholen onder het mom van “nationale bevrijding”. Parochialisme kan ook intern functioneren, ten dele als een uitbreiding van de “Koude Oorlog” naar de huiselijke levenssfeer. Zogenaamde woordvoerders van etnische groepen die letterlijk de ene etnische groep opzetten tegen de andere, de ene ontmenselijken om de andere te versterken (om welke reden dan ook); woordvoerders van seksegroepen die zich afzetten tegen de andere; woordvoerders van religieuze groepen die hetzelfde doen tegenover andere religieuze groepen, – ze bevestigen allen de atavistische ontwikkelingen die geen plaats zouden gehad hebben binnen Links-Zoals-Het-Was. Dat de rechten van etnische, sekse- en andere dergelijke groepen van een bepaalde bevolking moeten gevrijwaard worden en dat culturele verschillen gerespecteerd moeten worden, staat buiten kijf. Maar naast de gerechtvaardigde eisen van al deze groepen zouden hun doelstellingen gezocht moeten worden binnen een menselijk georiënteerd kader en niet binnen een exclusief of parochiaal volk-georiënteerd kader. Wil een authentiek Links herrijzen, dan zal de mythe van een “hegemonische” groep van verdrukte volkeren, die menselijke relaties wil herstellen in een nieuwe hiërarchische piramide, vervangen moeten worden door de doelstelling een ethiek te bereiken van complementariteit waarin verschillen het geheel verrijken. De slaven van Sicilië die in de oudheid in opstand kwamen en alle vrije mensen dwongen om te vechten als gladiatoren in hun amfitheaters, gedroegen zich eigenlijk net als hun meesters. Door de ene soort slavernij te vervangen door een andere, reproduceerden zij iets dat nog altijd een slavencultuur was.

Meer nog, als er een Links moet komen dat in enig opzicht gelijkt op Links-Zoals-Het-Was, dan kan het nauwelijks een “Links van het centrum” zijn. Liberalisme – met het recept van kleine hervormingen die de irrationaliteit van de bestaande maatschappij verbergen en die het sociaal meer aanvaardbaar maken – is een arena op zichzelf. Liberalisme heeft geen “links” dat kan worden beschouwd als zijn ouders of kritische buurman. Links moet zijn eigen terrein afbakenen, een terrein dat in revolutionaire oppositie staat tegenover de actuele maatschappij, niet een die deelneemt aan haar activiteiten als een “linkse” partner.

Zal er een Links-Van-Vandaag zijn?

Zeker het Links-Zoals-Het-Was vocht tegen ontelbare irrationaliteiten in de bestaande orde, zoals lange afmattende werktijden, hopeloze honger en verschrikkelijke armoede. Het deed dit omdat als deze irrationaliteiten zouden voortduren, de krachten die vochten voor sociale verandering totaal gedemoraliseerd zouden worden. Het stelde vaak quasi “reformistische” eisen, maar deed het om het falen van de bestaande sociale orde om de meest elementaire noden van de werkende bevolking te lenigen, aan het licht te brengen. Door echter voor deze “hervormingen” te strijden, was de bekommernis van Links-Zoals-Het-Was expliciet en overduidelijk gericht op de noodzaak om de hele sociale orde te veranderen, niet om ze minder irrationeel en meer aanvaardbaar te maken. Vandaag zou Links-Zoals-Het-Was ook wanhopig gevochten hebben tegen de krachten die de ozonlaag aantasten, de wouden vernietigen en de kerncentrales overal neerplanten, dit om het leven zelf te behouden op deze planeet.

Links-Zoals-Het-Was erkende dat er vele problemen bestaan die binnen de structuur van het kapitalisme niet opgelost kunnen worden. Hoe “onrealistisch” dit ook mag schijnen, het hield vast aan zijn revolutionaire positie eerder dan in het gevlei te komen bij de publieke opinie, eerder dan zijn identiteit op te geven voor opportunistische programma’s. Op sommige momenten in de geschiedenis komt Links niet naar voren met duidelijke gestructureerde alternatieven of onmiddellijk “effectieve” actiemodellen. Bijvoorbeeld in augustus 1914 bestond geen enkele macht die het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog had kunnen verhinderen, ook niet de sociaaldemocratie die zelf had opgeroepen tot oppositie tegen de oorlog. Links moest een ondoeltreffend, vaak verborgen, frustrerend leven leiden terwijl een goedkoop chauvinisme opkwam dat het overgrote deel van Europa zou overspoelen. Op gelijkwaardige wijze bleef in 1938 geen enkele mogelijkheid over om de Spaanse Revolutie te redden van fascistische militaire aanvallen en van een geniepige stalinistische contrarevolutie, dit ondanks de dappere strijd die in het er opvolgende jaar werd voortgezet.

Het is betreurenswaardig dat onmogelijke situaties voorkomen waarin een authentiek Links slechts een moreel standpunt kan innemen, zonder de hoop om succesvol te kunnen tussenkomen. In dergelijke omstandigheden kan Links enkel geduldig proberen diegenen die willen luisteren op te voeden, zijn ideeën te verspreiden onder rationele individuen – hoe klein ze in aantal ook mogen zijn – en op te treden als een ethische macht in tegenstelling tot “de kunst van het mogelijke”, om een bekende liberale definitie van politiek te gebruiken. Een recent voorbeeld was een wonderbaarlijke slogan die ontstond tijdens de Golfoorlog, namelijk “Geen enkele partij heeft het bij het juiste eind”, een slogan die klaarblijkelijk niet beantwoordde aan de nationalistische houding van de overgrote meerderheid van de Amerikaanse bevolking en die evenmin politiek resultaat kon ressorteren. Inderdaad, partij kiezen tijdens de Golfoorlog zou betekend hebben enerzijds het Amerikaans nationaal chauvinisme verwarren met democratie en anderzijds een onverschilligheid tegenover Saddam Hoesseins totalitarisme verwarren met “anti-imperialisme”. Of zoals een auteur het zeer treffend uitdrukte in het Duitse radicale magazine Konkret: “Ik kan het slechte en het lelijke in deze oorlog vinden, maar ik kan het goede niet vinden”. Deze expliciet morele kijk op de zaak probeert een humanistische opinie naar voren te schuiven tegenover de afschuwelijke politieke en economische realiteit waarin beide kampen in het conflict stonden.

Beweren dat een authentiek Links altijd een praktische oplossing kan aanbieden voor elk probleem in de maatschappij, is een hersenschim. “Een mindere kwaal” aanbieden als oplossing voor alle kwalen die deze maatschappij voortbrengt, zal leiden tot de ergste van alle mogelijke kwalen: het verzuipen van Links in een liberaal moeras van eindeloze compromissen en vernederingen. Temidden van deze strijd ter ondersteuning van concrete thema’s brengt een authentiek Links de boodschap over dat het huidig maatschappijmodel vernietigd moet worden en vervangen door een rationele maatschappij. Dat was het geval in het Links-Zoals-Het-Was met socialisten als Eugene V. Debs en anarchisten zoals Emma Goldman en Alexander Berkman. Om het scherp te stellen: wat deze maatschappij gewoonlijk doet, zou linkse activisten moeten uitnodigen om de logica van de gebeurtenissen te onderzoeken vanuit een rationeel standpunt of om op te roepen tot wat de maatschappij zou moeten doen. Elke poging om het rationele “zou moeten” aan te passen aan het irrationele “is” laat in het politiek spectrum een ruimte open die zou moeten worden ingevuld door een Links gebaseerd op redelijkheid, vrijheid en ecologisch humanisme. De noodzaak om vastberaden vast te houden aan de principiële drijfveren die een Links minimaal definiëren, is niet altijd populair. Maar het alternatief voor de monstrueuze irrationaliteiten waarvan de hedendaagse maatschappij doordrongen is, moet altijd opengelaten, gekoesterd en ontwikkeld worden als we ooit een vrije maatschappij willen bereiken.

Het is goed mogelijk dat binnen een afzienbare toekomst een authentiek Links weinig – om niet te zeggen geen – vooruitzichten heeft om een breed publiek aan te spreken. Maar als het zijn basisprincipes – internationalisme, democratie, antimilitarisme, revolutie, secularisme en rationalisme – en andere principes zoals confederalisme opgeeft, zal het woord Links niet langer van enige betekenis zijn in onze politieke woordenschat. Men kan zichzelf een liberaal, een sociaaldemocraat, een “realo”-groene of een reformist noemen. Dat is een keuze die elk individu vrij kan maken volgens zijn of haar sociale en politieke overtuigingen. Maar voor diegenen die zichzelf linkse activisten noemen, zou er een helder begrip moeten zijn dat het gebruik van de term Links het aanvaarden impliceert van de fundamentele principes die letterlijk het gebruik van het woord definiëren en rechtvaardigen. Dit betekent dat bepaalde ideeën zoals nationalisme, parochialisme, autoritarisme, en zeker voor alle soorten van anarchisten, elke neiging tot een nationale staat, en symbolen zoals het gebroken geweer vreemd zijn aan de principes die het Links definiëren. Dergelijke in de politiek geïntroduceerde ideeën hebben geen plaats in gelijk welke politiek die authentiek als linksgericht bestempeld kan worden. Als zo’n politiek niet bestaat, mag de term Links sneuvelen op het veld van eer.

Maar als Links uiteindelijk zou moeten verdwijnen door het vermengen van reformistische, liberale, nationalistische en parochiale opinies, dan zou niet alleen de hedendaagse maatschappij het “principe van de hoop” verliezen, om de uitdrukking van Ernst Bloch te gebruiken, een permanent principe dat alle revolutionaire bewegingen van het verleden geleid heeft, Links zou ophouden het geweten van de maatschappij te zijn. Noch zou het het geloof kunnen propageren dat de huidige maatschappij totaal irrationeel is en vervangen moet worden door een maatschappij die geleid wordt door rede, een ecologische ethiek en respect voor het menselijk welzijn. Wat mij betreft, dat is niet de wereld waarin ik zou willen leven.