Drossaart van Dusseldorp, C. - Peter Kropotkin (1932)

Uit Anarchief
Versie door Doe Roetie (overleg | bijdragen) op 2 mei 2020 om 14:14
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen


pdf: http://anarchief.org/wiki/Bestand:Drossaart_van_Dusseldorp,_C._-_Peter_Kropotkin_(1932)-fax.pdf
markdown: http://anarchief.org/wiki/Bestand:Drossaart_van_Dusseldorp,_C._-_Peter_Kropotkin_(1932)-markdown.tgz
epub: http://anarchief.org/wiki/Bestand:Drossaart_van_Dusseldorp,_C._-_Peter_Kropotkin_(1932).epub


Proefschrift uit 1932 over leven en werk van Peter Kropotkin (1842-1921).


Peter Kropotkin
Grepen uit denken en werken van een idealist
C. Drossaart v. Dusseldorp

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN
DOCTOR IN DE RECHTSGELEERDHEID AAN
DE RIJKSUNIVERSITEIT TE LEIDEN, OP GEZAG
VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS Dr. J. J.
BLANKSMA, HOOGLEERAAR IN DE FACUL-
TEIT DER WIS. EN NATUURKUNDE, VOOR
DE FACULTEIT DER RECHTSGELEERDHEID
TE VERDEDIGEN OP VRIJDAG 22 JAN. 1932,
DES NAMIDDAGS TE 4 UUR

DOOR

CATHARINUS DROSSAART van DUSSELDORP
GEBOREN TE VLAARDINGEN

Aan mijn Ouders
Aan mijn Verloofde

Voorwoord.

Anarchisme! Dit woord vol diepen zin noemt het voor behandeling in dit proefschrift gekozen begrip, al wordt het niet in den titel vermeld. Het verband te verklaren tusschen de in den titel genoemde persoonlijkheid en dit begrip gegroeid, is het doel met dit proefschrift beoogd.
Men zou zich de vraag kunnen stellen: Waartoe en waarom juist nu, een dergelijk onderwerp aangesneden?
De ontwikkeling der gebeurtenissen sedert de “Groote oorlog” aan het tegenwoordige menschdom voltrokken, zoomede de perspectieven, welke het huidig tijdsgewricht opent, bieden naar het mij voorkomt, voldoende grond om de keuze van het onderwerp te verklaren, gezien ook uit een oogpunt van actualiteit, al is het anarchisme allengs een historisch begrip geworden.
Op de meest ondubbelzinnige wijze immers worden wij er, schier dagelijks, aan herinnerd, dat uit dat anarchisme groeide de destructie-beweging, die thans, dreigend, hangt over alle orde, over ieders lot; de strijd om een nieuwe machtsstelling.
Wij zijn gewaarschuwd. Het stormsein is geheschen en het laat zich niet aanzien, dat het spoedig weer zal kunnen worden gestreken.
Anarchisme! Nog altijd wekt dit woord bij ons de gedachte aan samenzwering, aan moord, aan een waanzinnige negatie van menschelijke en goddelijke wetten.
Nog vragen wij ons af hoe het mogelijk was, dat mannen uit de hoogste kringen met de schitterendste vooruitzichten, dat geleerden van naam, dat zoovelen, die troetelkinderen van het geluk schenen te zijn, zich opwierpen als voorvechters van het anarchisme. Waarom lieten deze mannen eer en aanzien in den steek? Waarom gaven zij de voorkeur aan een leven vol gevaar, aan verbanning, aan armoede?
Nog vragen wij ons af, wat zij eigenlijk van hun agitatie verwachtten; hoe zij zich de toekomst dachten. Dat zij zooals Bazarof in Toergenief’s “Vaders en Zonen”<ref>– Pardon, pardon, zei Nicolaas Petrowitsj, jullie ontkennen alles, of liever jullie breken alles af, maar men moet toch ook opbouwen! – Dat gaat ons niet aan, eerst moet schoon schip worden gemaakt. (Toergenief: “Vaders en Zonen.”)</ref>, zich tevreden zouden stellen met een absolute negatie, kan men toch van menschen, die leidende posities bekleedden, moeilijk aannemen. Een, zij het ook vaag, beeld van de toekomst moeten zij zich toch gemaakt hebben. Maar wát wilden zij dan bereiken?
Nog vragen wij ons af: Waartoe hun moordaanslagen? Waartoe hun samenzweringen? Waarom stelden zij zich aan zoovele gevaren bloot? Hoe stelden zij zich de uitwerking van hun streven voor? Hoe trachtten zij dan eigenlijk hunne idealen te verwezenlijken?
Ziedaar drie vragen: Wat dreef hen uit hun milieu? Welk doel streefden zij na? Hoe trachtten zij dat doel te verwezenlijken?

In het voor U liggende boek zal ik trachten een antwoord op deze drieledige vraag te geven.
Men verwachte geen volledige beschrijving van de vele anarchisten, noch van hunne uiteenloopende stelsels. Bekwamer pennen dan de mijne hebben dit reeds gedaan en ik zou niet gaarne willen probeeren het zesde deel van Quack’s standaardwerk te verbeteren.<ref>De Socialisten. Personen en Stelsels.</ref> Evenmin ligt het in mijn voornemen te pogen U den weg te wijzen in den doolhof van meeningen en opvattingen, of ook maar een bij benadering volledige opsomming te geven van allen, die zich opofferden voor het anarchistisch ideaal.
Ik wil slechts trachten U een indruk te geven van hun denken en werken, van hun idealen en mislukkingen.
Daartoe zal ik mij beperken tot het doen van eenige grepen uit het leven van één van de groote leiders; tot het nagaan van denken en werken van hem, dien de revolutionairen wel den “grand old man of the revolution” noemden,<ref>Preev.: The Russian Revolution and Who is Who in Russia.</ref> Peter Alexejewitsj Kropotkin.
Van hem zegt Quack in zijn beroemd boek: “Hij is en blijft de beste pen van het hoofdorgaan der anarchisten”. En hierom, èn om vele andere redenen, meen ik dan ook voor het gestelde doel geen betere figuur te hebben kunnen kiezen dan die van dezen bijzonderen mensch, zoo kernachtig door Georges Brandès in zijn veelzijdigheid geteekend met de woorden: “Hij heeft geleefd als een aristocraat en als een arbeider; hij is page van den Keizer en een arm schrijver geweest; hij heeft het leven gekend van een student, van een officier, van een man der wetenschap, van een administrateur en van een verbannen revolutionair. In ballingschap heeft hij soms moeten leven van brood en thee als een Russische boer; en hij is bloot gesteld geweest aan spionnage en aan moordaanslagen als een Keizer van Rusland.”<ref>In het voorwoord van de mémoires van Kropotkin, in 1899 in het Engelsch gepubliceerd onder den titel “Memoirs of a Revolutionist”. Van dit werk bestaat ook een Nederlandsche vertaling door Domela Nieuwenhuis, onder den titel “Gedenkschriften van een Revolutionair”, bij Grentzenbach en Wink uitgegeven. Voor dit proefschrift is voornamelijk gebruik gemaakt van de Fransche vertaling, uitgegeven bij Stock te Parijs, onder den titel “Autour d’une Vie”.</ref>
Ik zou ter verdere kenschetsing van deze merkwaardige figuur uit den aard der zaak nog tal van getuigenissen kunnen aanhalen –bij de verdere uitwerking hierna zal ik daartoe ook herhaaldelijk aanleiding vinden– maar hier kan worden volstaan met de uit nagenoeg alle oordeelvellingen over hem te trekken conclusie: Hij is ontegenzeggelijk een der grootste, zoo niet de grootste figuur uit het anarchistische milieu.
Zelfs Serge Stepnjak, die hem verwijt niet naar Rusland te zijn teruggekeerd, beëindigt zijn beschouwing over Kropotkin met de woorden: “His absolute sincerity renders him the best of friends and gives especial weight to his praise and blame.”<ref>Stepnjak: Underground Russia.</ref>
Ziedaar de groote figuur, aan wiens denken, werken en…. lijden, verklarend zijn groei tot aanhanger, later leider van het anarchisme, dit proefschrift is gewijd.

Inleiding.

Kropotka, kleinzoon van den prins van Smolensk, afstammeling van Roerik, den stichter van de Russische Monarchie, was de eerste prins Kropotkin.<ref>Onder de Tsjaikoftzi werd wel spottend gezegd, dat Kropotkin eigenlijk meer recht op den Russischen troon had dan de Czaar, die eigenlijk maar een Duitscher was. (Het Huis Holstein). (Stepnjak: Underground Russia).</ref>
Als vorsten leefden de afstammelingen op hun enorme landgoederen, trotsch op hun relaties en titel, dien prins Peter Nicolaiewitsj, gehuwd met een prinses Gagarin,<ref>De Gagarins behoorden, evenals de Kropotkins, tot de 39 families, afstammelingen in mannelijken lijn van Roerik, die den titel van prins voerden. (Dolgoroukow: La Vérité sur la Russie).</ref> nog eens speciaal liet erkennen.<ref>Arrêts du Sénat dirigeant du 5 Juin 1823. (Marquis of Ruvigny: The titled Nobility of Europe).</ref>
Trotsch was ook generaal Alexei Petrowitsj Kropotkin, een waar militair uit de school van Nicolaas I. Niet dat hij ooit deelnam aan een veldslag! Verre daarvan; maar hij was een officier naar het hart van den Groothertog Michael, een meester in de soldaten-dressuur.<ref>De Groothertog Michael zeide eens van een regiment, dat hij een uur lang, onbeweeglijk, het geweer had laten presenteeren: “Heel goed, maar….. zij ademen”. (Autour d’une Vie I.).</ref>
Trotsch was ook de dochter van admiraal Karandino, die na het overlijden van de dochter van generaal Soelima, de tweede prinses Kropotkin werd.
In het groote huis, bijna een paleis, in een exclusieve wijk van Moskou, was bijna elken avond receptie; altijd waren er gasten en twee- of driemaal per jaar werd er een groot bal gegeven.<ref>Autour d’une Vie I. Hoofdstuk I.</ref>
De Kropotkins verkeerden aan het Hof. Geen feest te Moskou, waar zij niet werden uitgenoodigd.
Ziedaar de familie, het milieu waarin Peter Alexejewitsj geboren werd. Ziedaar het materiaal, waaruit zich een revolutionair, een voorvechter van het anarchisme, zou vormen.
Was dan misschen de opvoeding van den jongen Kropotkin zoo democratisch? Hebben wellicht de kringen, waarin hij als jongen verkeerde, de grondslagen voor zijn latere ontwikkeling gelegd?
Men oordeele zelf.
Als achtjarige jongen komt hij reeds aan het Hof, waar de Czaar hem verwent en lekkers geeft.
“Ik zal ze aan Sacha<ref>Zijn broeder Alexander, geboren te Moskou 1841.</ref> geven,” zegt de kleine jongen vol vertrouwen.
Door de gunst van den Czaar komt hij later in het page-corps. Hij doet dienst aan het Hof en begeleidt den Czaar bij de inspectie. Hij bewondert zijn Keizer en is overgelukkig als deze hem zegt: “Jij hier? Brave jongen.”<ref>Autour d’une Vie I, Hoofdstuk II.</ref>

Op eenentwintigjarigen leeftijd is hij adjudant van den militairen gouverneur van Transbaikalië en een schitterende toekomst staat voor hem open.
Ziedaar dus de vorming van ons materiaal, een vorming, die even weinig als het materiaal zelf, zijn latere ontwikkeling doet vermoeden.
De anarchist Kropotkin is dus wel een onverwachte ontwikkeling van den kleinen aristocraat uit de hofkringen van Moskou.
Om een antwoord op onze vraag, hoe hij zich zoo ontwikkeld heeft, te vinden, zullen wij moeten nagaan, door welke omstandigheden, door welken innerlijken drang, hij, ondanks afstamming en opvoeding, ondanks omgeving en werkkring, er toe gekomen is, een zoo groote rol in de anarchistische agitatie te spelen, als hij deed.
Wij zullen daartoe dieper moeten ingaan op de innerlijke motieven van den kleinen page, op het zieleleven van den officier, op het denken van den student, op den invloed van vrienden en medewerkers.
Wij zullen moeten nagaan hoe hij over de wereld dacht; welke zijn opvattingen over staat en eigendom waren; wat hij zich als zijn ideaal had gesteld.
Onderzocht ook zal moeten worden, hoe hij zijn ideaal trachtte te verwezenlijken; wat hij deed en wat hij zou hebben willen doen.
Wij zullen dit doen door de schildering van toestanden, het weergeven van gedachten en het beschrijven van voorvallen, zoodat in een reeks van paragrafen, voor elk motief, iedere gedachte, elke poging een afzonderlijke paragraaf, als het ware een rij van schetsen, weergevend onderscheidene grepen uit het leven van Kropotkin.
Om het chronologisch verband aan te kunnen geven is het gewenscht een korte biografie op te stellen. Geen data en détails gevend, maar slechts de gelegenheid biedend er de in de losse paragrafen vervatte schetsen in te kunnen rangschikken.

Levensbeschrijving.

  • 1842. Peter Alexejewitsj Kropotkin werd te Moskou geboren als zoon van generaal Alexei Petrowitsj prins Kropotkin en van Katharina Nicoljevna Soelima. Hij werd opgevoed, gedeeltelijk te Moskou en gedeeltelijk op het landgoed Nicolskoië in het gouvernement Kaloega.
  • 1857 Peter werd opgenomen in het Pagecorps te St.Petersburg, waar hij zijn officiersopleiding ontving. In de hoogere klassen deed hij tevens dienst aan het hof en kwam in aanraking met de keizerlijke familie. Na zijn eindexamen weigerde hij in een garderegement te treden, maar koos de bereden kozakken van den Amoer.
  • 1863 In Siberië werd hij adjudant van generaal Koekel, den tijdelijken gouverneur van Transbaikalië. Dikwijls deed hij ook zelfstandigen dienst in het Amoergebied en werd o.a. in staat gesteld, om geografische onderzoekingen in Siberië en in China te doen. Meer en meer voelt hij zich tot studie aangetrokken. Hij verlaat ten slotte den dienst.
  • 1868. Aan de universiteit van St. Petersburg legde hij zich op geografische studiën toe. Hij werkte aan een zeer belangrijk boek over de gletscherperiode.<ref>Onderzoekingen uit de Gletscherperiode. (Russisch. St. Petersburg 1876). Het eerste deel werd door bemiddeling van zijn broer Alexander, daar Kropotkin zelf in verband met de samenzwering van Tsjaikofsky, in de gevangenis zat, uitgegeven in de geschriften van het Keizerlijk Geografisch Genootschap. Het manuscript van het nog onvoltooide tweede deel moest hij bij zijn vlucht uit het hospitaal achter laten, maar het werd hem in 1895 door bemiddeling van het bovengenoemde Genootschap naar Londen nagezonden.</ref> Hij stond in hoog aanzien bij het Keizerlijk Geografisch Genootschap.
  • 1871. Kropotkin bezocht België en Zwitserland. In laatstgenoemd land sloot hij zich aan bij de Eerste Internationale. Hij vond hier echter geen bevrediging en ging ten slotte over tot de “Fédération Jurassienne”. Na zijn terugkomst in Rusland propageerde hij daar de beginselen van de “cercles d’enseignement mutuel”, meer bekend onder den naam van de samenzwering van Tsjaikofsky.
  • 1873. In verband hiermede werd hij gevangengenomen en opgesloten in de Peter- en Paulsvesting. Onbeschrijflijk heeft hij daar geleden. Velen van zijn medegevangenen werden krankzinnig of pleegden zelfmoord.<ref>Autour d’une Vie V. Hoofdstuk I en II.</ref> Het was niet te verwonderen, dat hij daar ziek werd en ten slotte naar het militair hospitaal werd overgebracht. Hier herstelde hij vrij spoedig, maar hield zich nog zeer zwak, daar hij het plan had opgevat te ontvluchten.
  • 1876. Dit gelukte, dank zij een wonderbare samenwerking van voorbereiding en geluk. Hij verliet zoo spoedig mogelijk Rusland en begaf zich naar Engeland waar hij met literaire arbeid o.a. voor de “Times” en de “Nature” in zijn levensonderhoud voorzag. Hij deed dit onder den naam van Levachow.<ref>Vermakelijk is het verhaal dat hij zijne eigen boeken ter beoordeeling kreeg. “Que vais-je en faire?” me demandais-je. “Je ne puis pas en faire l’éloge, puisque ils sont de moi; je ne puis pas non plus être sevère envers l’auteur, puisque je partage les vues qu’il exprime dans ses livres.” Op raad van den redacteur van de “Nature”, J. Scott Keitie, aan wien hij dit bekend maakte, redt hij zich er uit door slechts een resumé van den inhoud te geven.</ref> Spoedig begaf hij zich naar Zwitserland, waar hij, nu Bakoenin overleden was<ref>1 Juli 1876.</ref> spoedig de leidende figuur werd in de kringen der anarchisten.
  • 1879. Ook in Genève schreef hij zeer veel; hij was daar o.a. ook redacteur van “Le Révolté”.
  • 1881. Hij werd echter uit Zwitserland verbannen, waarschijnlijk op aandringen van de Russische regeering; daarop vestigde hij zich in Frankrijk. Hij zette ook dáár zijn anarchistische agitatie onvermoeid voort, wat, in verband met het bekende anarchistenproces van Lyon, tot zijn spoedige
  • 1882. gevangenneming leidde. Hij werd tot vijf jaar
  • 1886. gevangenisstraf veroordeeld, maar werd eerder begenadigd en begaf zich toen weer naar Londen. Daar vond hij weder volop werk voor zijn pen en
  • 1906. werkte o.a. mede aan de uitgave van de “Feuilles du Pain et de la Liberté”. Zijn aanzien in het revolutionaire milieu was zeer groot. Met Lopatin, Vera Fichner, Victor Tsjernov,
  • 1908. Savinkov en Natanson, maakte hij deel uit van de onderzoekingscommissie in de zaak Azef.<ref>In 1906 deden geruchten van een verrader onder de revolutionairen de ronde. In het najaar van 1907 ontving het centraal comité een brief, waarin een zekere “Philippovski” als de verrader werd aangeduid. Uit de beschrijving maakte men op, dat dit Azef moest zijn. Wel had men sinds 1903 waarschuwingen over Azef ontvangen, maar hoewel men de eerste maal een eere-raad instelde, wilde men de beschuldiging niet gelooven. Ook ditmaal wilde het centraal comité en daarin speciaal Gersjoeni de beschuldiging niet gelooven. Boertsjef, die zich speciaal met het ontmaskeren van verraders bezig hield, hechte er echter wel geloof aan en beschuldigde in 1908 Azef voor de “geheime commissie”. Maar ook ditmaal werd Azef gerehabiliteerd. In den zomer van 1908 zond Boertsjef een verklaring aan het centraal comité en beschuldigde Azef opnieuw. De onderzoekingscommissie bestond, behalve uit Kropotkin, uit Vera Fichner, Lopatin, Victor Tsjernov, Savinkov en Natanson, waarbij de laatste twee de revolutionaire belangen vertegenwoordigden. Ook deze jury was eerst overtuigd van de onschuld van Azef, maar Boertsjef kwam met zulke overweldigende bewijzen, dat de commissie de schuld van Azef aannam en het centraal comité het volgende communigue uitgaf: “Le commité central du parti socialiste-révolutionnaire porte à la connaissance des camarades du parti que l’ingenieur Eugène Philippovitch Azef, 38 ans (surnom de parti:”Le Gros“,”Ivan Nicolaievitch“,”Valentin Kouzmitch“) qui était membre du parti socialiste-révolutionnaire depuis sa fondation, qui fut élu plusieurs fois aux institutions centrales du parti et fut membre de l’organisation de combat et du comité central, est convaincu d’avoir entretenu des rélations avec la police politique russe et qu’il est déclaré provocateur. Ayant disparu avant la fin de l’instruction ouverte contre lui, Azef, par suite de ses qualités personelles, se présente comme extrêmement dangereux et nuisible au parti. Les renseignements détaillés sur l’activité d’Azef (comme provocateur et les révélations qui s’y rattachent) seront publiés dans un bref délai.” De zaak blijft eenigszins duister, maar het is wel zeker dat Azef een dubbele rol speelde. Deed hij dat in het belang van de partij? Tegen hem pleit wel, dat hij zich bij zijne arrestatie te Berlijn in 1916 eerst op zijne toewijding voor de partij beriep en toen hij bemerkte, dat hij als anarchist gearresteerd was, op zijn relaties met het Russische gouvernement. (Spiridowitch: Histoire du Terrorisme russe.)</ref>
  • 1910. Ook was hij medewerker van de “Pain et Liberté” en van de “Monde ouvrier”.
  • 1917. Na de revolutie ging hij naar Rusland terug, maar nam geen groot aandeel in de werkzaamheden, waarschijnlijk in verband met zijn houding tijdens de wereldoorlog, toen hij, evenals meerdere vooraanstaande revolutionairen, tot steun aan de regeering aanspoorde.<ref>Such veterans of the revolutionary movement, as Prince Kropotkin, George Plekhanov, Lev Deich, Axelrod, Alexinski, and others, have been urging their comrades to defer internal issues till after the war. Plekhanov, father of Social-Democraty in Russia, says in one of his appeals: "Now the socialists of all countries must support every maesure wich may somewhat chack the success of German Imperialism, that bestia triomfante, wich presents a terrible menace to International Socialism. (Kornilov: Modern Russian History).</ref>
  • 1921. Hij overleed in de buurt van Moskou.

Hoofdstuk I.

Dit hoofdstuk zal trachten een beeld te geven van de verschillende ontwikkelingsstadia, die de jonge Kropotkin doormaakt.
Wij zullen een oogenblik moeten stilstaan bij het leven te Moskou, in de pageschool en aan het Hof. Wij zullen iets dieper moeten ingaan op de lijfeigenschap, om de indrukken, die de jonge prins, thuis en op de landgoederen der familie, opdoet, te kunnen begrijpen. Wij zullen den officier moeten volgen naar Siberië; den student moeten vergezellen op zijn reizen.
Dikwijls zullen wij van ons eigenlijk onderwerp moeten afdwalen, om de gedachten van Kropotkin te kunnen verstaan. Dikwijls ook zullen wij een belangrijk onderwerp moeten terzijde laten, wanneer Kropotkin het zonder belangstelling voorbij gegaan is.

1. De opvoeding.

Wanneer wij het eerste gedeelte van Kropotkin’s gedenkschriften lezen, dan is het alsof van menige bladzijde een paar groote kinderoogen ons verwonderd aanstaren; alsof een kleine jongen ons vraagt: “Waarom, maar waarom toch?”
“Vader, waarom hebt U dat mooie eerekruis? Waarvoor kreeg U die eeresabel?”
“Omdat Frol, mijn oppasser, een kind uit een brandend huis redde, mijn jongen.”
En noch Peter, noch Sacha kunnen begrijpen, dat het toch precies hetzelfde is, of een officier, of zijn oppasser een moedige daad verricht.
Waarom kan tegenover vreemden niets duur genoeg zijn en waarom worden na het vertrek der gasten de eindjes kaars geteld?
Waarom mogen vreemden niet zien hoe het werkelijk is? Waarom, maar waarom toch?
In het pagecorps wordt de vraag nog dringender, maar dan komt ook het antwoord in het bewust worden, dat het leven in de hofkringen slechts is: een fraaie façade, die een doellooze leege werkelijkheid verbergt.
Was het de begrafenis van de Keizerinweduwe,<ref>Alexandra (Charlotte), dochter van Friedrich Wilhelm III van Pruissen, de tweede gemalin van Czaar Nicolaas I.</ref> door Kropotkin zoo bitter beschreven, die hem dit antwoord bracht?
“Het was overweldigend, maar wij, kwajongens, hadden spoedig ontdekt, dat de kroon uit verguld karton en hout gemaakt was; dat de mantel alleen voor het onderste gedeelte uit fluweel bestond, terwijl zij verder van rood katoen gemaakt was; dat de voering van hermelijn slechts flanel, katoen of zwanenveeren was, waarop men zwarte eekhoornstaarten genaaid had; en dat de wapenborden, die de wapens van Rusland voorstelden en met zwart vloers omhangen waren, eenvoudig uit karton bestonden. Maar de menigte die men des avonds toestond om eenige uren langs de kist te defileeren en om haastig het goudbrokaat, dat de kist bedekte te kussen, had zeker niet den tijd om het hermelijn van flanel en de wapenborden van karton nader op te nemen, en het gewenschte theatrale effect was op goedkoope wijze bereikt.”<ref>Autour d’une Vie II. Hoofdstuk IV.</ref>
Drong zich het antwoord op zijn eeuwige vraag niet aan hem op, als hij een “grand lever” meemakend, gelegenheid te over had tegen den achtergrond van streng doorgevoerd hof-ceremonieel de ijdelheid hoogtij te zien vieren? Kropotkin kan in die plechtigheden slechts het onwerkelijke, het tooneelmatige onderkennen en constateeren, hoe ieder zich er verveelde en vervelen moest, wanneer maar eenmaal het ééne doel der honderden hoogwaardigheidsbekleeders, door den Czaar te zijn of te worden opgemerkt, was bereikt.
Tegen het einde van zijn pagetijd kwam de zwaarste slag voor Kropotkin. Hij verloor zijn laatste houvast; het vertrouwen, het geloof, in zijn Keizer.
De Czaar was zijn held, dien hij bewonderde, dien hij dienen wilde. Hij was gelukkig, toen zijn Keizer de lijfeigenen de vrijheid gaf.
Maar de uitvoering van het emancipatiebesluit werd vertraagd; de patriottische beweging in Polen werd in bloed gesmoord. En het is de Keizer, zijn Keizer, die dit alles toelaat, die dit beveelt.
Op een keer stond hij alleen tegenover een boer, die een verzoekschrift aan den Czaar wil aanbieden. Maar èn de Czaar, èn Grootvorst Constantijn gingen onbewogen de knielende figuur voorbij en de jonge Peter nam het smeekschrift in ontvangst, terwijl hij er van bewust was, dat ook deze man, evenals alle anderen, die zich op deze wijze, zonder voorafgaand verlof, tot den Czaar wendden, in de gevangenis zou worden geworpen.
Zijn laatste ideaal was verdwenen en na zijn officiers-examen weigerde hij een plaats in een garde-regiment. Hij koos de bereden kozakken van den Amoer.
Zijn kameraden waren verwonderd; een prins Kropotkin, een page, in een uniform zonder galons, dat zich slechts door een rood kraagje van een soldatenuniform onderscheidt. Men verzocht hem geen ontijdige grappen te maken; den volgenden morgen moest de lijst naar den Grootvorst.
Kropotkin stond echter op zijn stuk en toen de Czaar hem vroeg of hij niet bang was zoo ver weg te gaan, antwoordde hij: "Neen ik wil werken. Er zal in Siberië zooveel te doen zijn om de groote hervormingen, die men voorbereidt, toe te passen.<ref>Autour d’une Vie II. Hoofdstuk VII.</ref>

2. De lijfeigenen.

Misschien zou men de, in de vorige paragraaf geschetste ontwikkeling van Kropotkin door een “Gegensätzlichkeit der Vererbung” kunnen verklaren. Lombroso, ten minste, deelt hem in bij de groep waartoe hij ook Mirabeau, Egmont, Hoorne, Cavour, en anderen rekent.<ref>Für den Adel kommt hier noch der Einfluss der Degeneration zur Geltung, der zu Anomalien führt (Beispiel Mirabeau), abgesehen von persönlichen Rivalitäten, dem Drange, Gleichstrebenden schneller zu überflugeln oder jene Schranken zu durchbrechen, welche auch innerhalb dieser Kaste die Mächtigsten gegen die Schwächsten errichten. Dazu kommt eine unmittelbarere Kenntniss der Schwächen bei den Standesgenossen und endlich jene Gegensätzlichkeit der Vererbung, welche die Nachkommenschaft der Verschwender, der Habgierigen und der Ehrgeizigen in eine der elterlichen entgegengesetzte Richtung treibt (Ribot). (Lombroso und Laschi: Der politische Verbrecher und die Revolutionen).</ref>
Zeer zeker zal ook deze innerlijke drang aanwezig zijn geweest, maar wij doen Kropotkin onrecht aan, wanneer wij niet evenzeer met een anderen factor rekenen: zijn medelijden met de verdrukten. Hoe vreemd het ook klinke moge, wanneer wij spreken van Kropotkin als anarchist, in het algemeen gezien als een geweld-mensch, toch is dit een van de meest op den voorgrond tredende karaktertrekken van Kropotkin.
Kropotkin had als kind alle gelegenheid de ellende van het eenvoudige volk te leeren kennen. Het geheele personeel der Kropotkins bestond uit lijfeigenen, terwijl de landgoederen der familie met hoorige boeren bevolkt waren.
De mémoires van Kropotkin bevatten een ontzettende aanklacht, èn tegen dezen toestand, die in Rusland zoo abnormaal lang geduurd heeft, èn tegen hen, die verbeteringen tegenwerkten.
Om de ontwikkeling van het medelijden met de verdrukten, als karaktertrek van den jongen Peter te kunnen beoordeelen, moeten wij eerst een blik werpen op de positie der lijfeigenen in het algemeen en op de uitwassen van het stelsel, waarmede Kropotkin in aanraking kwam, in het bijzonder.
De lijfeigenen vormden twee groote groepen, bedienden en boeren. De eersten werden niet alleen als huisbedienden gebruikt, maar leerden dikwijls een ambacht. Het was de trots van een “grand seigneur”, wanneer hij geen hulp van buitenaf noodig had, doordat hij voor elke bezigheid, die het beheer van zijn huis vorderden, over de noodige werkkrachten beschikte. Er waren er, die niet alleen voor de gewone werkzaamheden als die van koetsier, kok, lakei, bedienden hadden, maar die zelfs een eigen muziekkorps of een zangkoor er op nahielden. Generaal Kropotkin had zelfs een lijfeigene-pianostemmer.<ref>Autour d’une Vie I. Hoofdstuk III.</ref>
Soms verkreeg een lijfeigene, die bijzonder in zijn vak uitblonk, vergunning om voor zich zelf te gaan werken, maar dan bleef hij verplicht een deel van zijn verdiensten aan den heer af te dragen. Deze vergoeding droeg de algemeene naam van “obrok”.<ref>Porochine: Nos Questions russes.</ref>
Het meerendeel bleef echter in dienst van den heer en het is te begrijpen, dat hun leven zwaar was, alle initiatief, alle levensblijheid doodend.
Kropotkin verhaalt, hoe eens Oeliana, de huishoudster, ook een lijfeigene, den generaal moest gaan zeggen, dat de thee bijna op was. Na een gebed voor de deur, gaat zij angstig naar binnen en verkondigt met bevende stem het verschrikkelijke nieuws. De Generaal is woedend en hoewel de thee op geheel normale wijze verbruikt is, beweert hij bestolen te worden. Hij stuurt Frol, zijn oppasser, naar den stal om het hooi te wegen en ziedaar, er ontbreekt een aanzienlijke hoeveelheid. Nu is het de beurt van den koetsier om te beven, maar deze houdt vol dat het een vergissing moet zijn. De Generaal rekent weer en ditmaal, is er meer hooi dan er eigenlijk zou moeten zijn. Dit maakt het echter voor den koetsier niet beter, die nu beschuldigd wordt de paarden niet genoeg te eten gegeven te hebben.<ref>Autour d’une Vie I. Hoofdstuk IV.</ref>
De tweede groep, de boeren, hadden ieder hun eigen erf en huis en konden bovendien gebruik maken van de dorpsweiden. De boeren hadden een bepaald recht, om in hun huis te blijven wonen, maar het artikel 1138 van de Swod<ref>De “Swod Sakonow” was een soort code Nicolaas I. en werd steeds aangevuld.</ref> gaf den heer het recht van eigendom op het erf, terwijl de huizen doorgaans gebouwd waren met het hout uit zijn bosschen.
Drie dagen in de week waren deze boeren verplicht voor den heer te werken, hetzij op zijn grond, hetzij in zijn werkplaatsen, zijn distilleerderij of glasblazerij bijvoorbeeld.
De zwaarste corvée was wel, wanneer zij producten soms dagreizen ver moesten transporteeren.
Tegenover deze corvée stond echter, dat zij een vrij gebruik hadden van de natuurlijke producten van de landgoederen; wild, visch, hout, enz.
Het groote gevaar schuilde evenwel in de macht, die de heer over zijn lijfeigenen had.<ref>Le seigneur etait responsable de leur faits et gestes vis-à-vis des tiers et par-devant l’Etat. Il payait pour eux l’impôt au fisc, quand ils étaient insolvables, les défendait en justice, réglait leur différends. Il était obligé de faire la police de son bien, le recrutement (rude besogne!) et de secourir ceux de ses gens qui avaient souffert de l’incendie, de la disette, d’une épidémie, d’une épizootie, etc. Des devoirs de cette gravité appelaient des pouvoirs non moins étendus. Le seigneur avait donc le droit de corriger ses hommes, de livrer ceux qu’il jugeait trop coupables aux autorités administratives et judiciaires: il pouvait mettre un serf hors du bien ou le faire exiler loin du pays. (Porochine: Nos Questions russes).</ref> Onder den schijn van de orde te handhaven kon de heer de wreedste straffen opleggen. Hoewel hij zelf geen lijfstraffen mocht toepassen, maakte dit in de praktijk weinig verschil uit. De recalcitrante lijfeigene werd eenvoudig naar de politie gezonden met het verzoek hem een bepaald aantal slagen met de roede te geven. Of, nog erger, de lijfeigene werd naar een recruteeringsbureau gezonden en daar tegen ontvangbewijs afgeleverd. Een dergelijk recu had zeer veel waarde en kon aan een dienstplichtige als bewijs van een remplaçant verkocht worden. De toestand van den gewonen soldaat moet verschrikkelijk geweest zijn. Indien de helft van wat Kropotkin vertelt over de behandeling van kadetten van goeden huize,<ref>“En ce temps-là, le service militaire était terrible. Un homme devait rester vingt-cinq ans sous les drapeaux et la vie du soldat signifiait être arraché à tout jamais à son village natal et aux siens, et être livré à des officiers comme ce Timoféiev dont j’ai déja parlé. Les coups donnés par les officiers, la bastonnade avec des cannes ou des bagette de bouleau, pour la faute la plus légère, c’étaient là des faits quotidiens. La cruauté avec laquelle on agissait dépasse toute imagination. Même dans les corps des cadets, ou l’on ne recevait que des fils de nobles, on administrait parfois, –pour une cigarette– mille coups de verges en présence de tout le corps. Le docteur se tenait près du jeune garcon qu’on torturait et n’ordonnait de suspendre la punition que lorsqu’il constatait que le pouls allait cesser de battre. La victime ensanglantée était emmenée sans connaissance à l’hôpital. Le grand-duc Michel, commandant des écoles militaires, aurait bientôt destitué le directeur d’un corps de cadets ou de tels cas ne se seraient pas présentés une ou deux fois par an.”Pas de discipline“, aurait-il dit.”</ref> wáár is, dan is het te begrijpen, dat de familie van een naar het leger gezonden lijfeigene afscheid van hem nam met de zelfde woorden als die men reciteerde bij een begrafenis.
Ook de familie Kropotkin bezat vele “zielen”<ref>Zielen wil zeggen mannelijke lijfeigenen.</ref> en het lot van deze menschen was zwaar, hoewel, zooals Kropotkin, met een laatste rest “esprit de famille” opmerkt: “Mijn vader was niet een van de slechtste heeren. De bedienden en de boeren beschouwden hem, in tegendeel, als een van de beste.”<ref>Autour d’une Vie I. Hoofdstuk IV.</ref>

Toch kunnen wij de geschiedenis van Polia, die de jonge Peter, zelf medemaakte, moeilijk als een voorbeeld van zachtmoedigheid aanvaarden.
Polia was een zeer bekwame borduurster en stond zeer in de gunst van de dames Kropotkin. Zij liet zich echter verleiden door een bediende van een van de buren, en zag zich genoodzaakt alles aan Prinses Kropotkin op te biechten. De familie was woedend. De haren werden Polia afgesneden en zij moest haar borduurwerk in de melkerij voortzetten. Zij werkte hard, steeds in de hoop, vergiffenis te verkrijgen en misschien den verleider, die niets liever wilde, te mogen trouwen. Alle inspanning was echter te vergeefsch; zij werd gedwongen een anderen man te huwen; en welk een man, “Filka met de O-beenen” was een monster. Door een trap van een paard was hij in zijn jeugd misvormd; kromme beenen, verdraaide voeten, gebroken neus en een misvormd gezicht. Ziedaar de echtgenoot van Polia, die het ongeluk had gehad zich door haar werk en door haar omgang met de dames, “des manières trop distinguées” te hebben verkregen.<ref>Autour d’une Vie I. Hoofdstuk IV.</ref>
Het diepst heeft hem echter de geschiedenis van Makar getroffen. Makar was een week geleden dronken geweest en gisteren moest hij het weer geweest zijn want hij had een half dozijn borden gebroken. De generaal was in zeer slechte stemming (het was juist na het voorval van de thee en het hooi).<ref>pagina 28.</ref> Makar werd naar het politiebureau gezonden met het verzoek hem honderd roedeslagen toe te dienen. ’s Avonds, aan tafel moest Makar zich vertoonen, bleek, met verwrongen gezicht. De kleine Peter kan niet eten en huilt zachtjes en na het diner sluipt hij stilletjes weg en tracht Makar te troosten, maar deze stoot hem terug.
“Laat mij met rust. Wanneer je groot zult zijn zal je dan niet net zoo doen als hij?”
“Neen, neen, nooit.”

3. Siberie.

Generaal B.K. Koekel, de tijdelijke gouverneur van Transbaikalië, was een zeer jonge man, nog geen vijf en dertig jaar, liberaal van opvatting, en vol idealen en plannen.
Deze man werd de chef van Kropotkin. De jonge Peter is vol moed. Hij is vast besloten zich met lichaam en ziel aan zijn werk te wijden. In St. Petersburg heeft men zóóveel over hervormingen gesproken en nu zal hij dit alles in praktijk kunnen brengen.
De jonge adjudant van den gouverneur vond in Tsjita, de hoofdplaats van Transbaikalië, een ideale omgeving. De gouverneur, kolonel Padesjenko en vele andere autoriteiten, deden hun uiterste best om hervormingen door te voeren. Comités werden opgericht en Kropotkin werd altijd met het secretariaat belast. Zoodoende kwam hij o.a. op de hoogte van plannen tot hervorming van de gevangenissen, en van plannen tot het invoeren van een soort zelfbestuur voor de stad.
Men werkte hard en ernstig en de resultaten waren goed wanneer de hervormingen de macht van den gouverneur niet te boven gingen. Maar hoe geheel anders was het wanneer men hulp van hoogerhand noodig had.
Typeerend voor het gebrek aan medewerking van de regeering is wel het bekende verhaal van den uitzichttoren van Tsjita. De brandweer had behoefte aan een uitzicht-toren; men verzamelde gelden en zond de plannen ter goedkeuring naar St.Petersburg. De plannen kwamen goedgekeurd terug maar…. twee jaar later toen de bouwkosten dubbel zoo hoog geworden waren. Men zond een nieuwe berekening in en…. het resultaat was weer precies het zelfde. Deze geschiedenis herhaalde zich vijf en twintig jaar lang, totdat eindelijk de inwoners van Tsjita op den lumineusen inval kwamen de kosten dubbel zoo hoog als zij werkelijk waren, op te geven. En zoo kreeg Tsjita zijn uitzichttoren.<ref>Autour d’une Vie III. Hoofdstuk I.</ref>
Kropotkin vertelt bijvoorbeeld, hoe hij er in geslaagd was overtuigende bewijzen van de oneerlijkheid en de wreedheid van een districtshoofd te verzamelen. Gemakkelijk was dit niet daar de boeren bang waren dezen ambtenaar tegen zich in het harnas te jagen. Maar ten slotte gelukte het. Kropotkin kon de bewijzen overleggen, dat het districtshoofd de boeren bestal, zelfs vrouwen liet geeselen, en alle verdachten in de gevangenis liet, totdat zij hem een geschenk gaven. De bewijzen waren zoo overweldigend, dat de regeering dezen ambtenaar van zijn post onthief en…. hem bevorderde tot een hoogere post in een ander gouvernement.<ref>Autour d’une Vie III. Hoofdstuk I.</ref>
Het werk was dus werkelijk niet gemakkelijk, maar men deed wat men kon. Helaas, het zou niet lang duren. Generaal Koekel viel, zooals toch eigenlijk wel te verwachten was, in ongenade en werd teruggeroepen en de schoone hervormingsdroomen van Kropotkin waren ten einde. De nieuwe gouverneur was een kalm iemand…. die “geen geschiedenissen wilde hebben.”



Kropotkin was dan ook heel dankbaar, toen hem aangeboden werd een onderzoekingstocht langs den Amoer te ondernemen. Hij vertrok in 1863.
Eenigen tijd later was Kropotkin getuige van een stormramp op den Amoer, waarbij veertig schepen vergingen en daarmede de geheele winterprovisie voor den Beneden-amoer. Hongersnood stond daardoor voor de deur en Kropotkin haast zich terug naar Tsjita om verslag uit te brengen. Kolonel Padesjenko haast zich om alle beschikbare levensmiddelen nog voor den winter naar het bedreigde gebied te doen vervoeren. Dit was echter verre van voldoende en de gouverneur zond Kropotkin zelf naar St.Petersburg om den steun van de regeering te verkrijgen.
Vier en twintig dagen reist hij om naar St. Petersburg te komen en direct begeeft hij zich naar de autoriteiten. Daar begreep hij ook waarom de gouverneur van Transbaikalië er zoo op gestaan had, dat juist hij naar St.Petersburg zou gaan. Hij heeft het slechts aan zijn naam en aan zijn bekendheid met het Hof te danken, dat men hem gelooft.<ref>Autour d’une Vie III. Hoofdstuk II.</ref>
De aarzelende houding van de regeering was zeer zeker niet te verontschuldigen, maar zij was wel begrijpelijk. De bevolking van Siberië was, de goeden niet te na gesproken, werkelijk niet van het beste allooi. Vrijgelaten misdadigers, stante pede gehuwd met van dwangarbeid vrijgelaten vrouwen, werden door generaal Moeriaviev, den voorganger van den gouverneur Korsakov onder wien Kropotkin diende, als kolonisten naar den Amoer en de Oesoeri gezonden.
Deze zelfde generaal zond ook soldaten uit de strafregimenten als “zonen” naar families waar mannelijke hulp te kort was. Kropotkin zelf beklaagt zich over deze vagebonden, aan den drank verslaafd en onverbeterlijke dieven.<ref>Autour d’une Vie III. Hoofdstuk II.</ref>
Ook de rechtlooze positie van vrijgelatene, met een zoogenaamd “wolfspaspoort”<ref>Kennan: A russian Comedy of errors, etc.</ref> en van de vluchtelingen verergerde den toestand. Uitgebuit door ondernemers, die ook niet bepaald tot de Russische elite behoorden, werden zij tot een leven van misdaad en ellende gedrongen.<ref>Studnicki, die toch overigens niet zoo pessimistisch over Siberië schrijft, geeft in zijn “Wahrheit über Siberien”, de volgende schildering: "Ein Verbannter oder ein Flüchtling, der unvorbereitet zur Erntezeit in Siberien ankommt, findet oft nicht sofort und am Orte, wohin ihn das Schicksal zunächst verslagen hat, Arbeit, und er musz eine solche in anderen Gegenden suchen. Die Goldwäschereien und die Fabriken Siberiens werden meistenteils von den dorthin Verschickten betrieben, die, auf die schamloseste und brutalste Weise von den Unternemern, welche ihre rechtlose Lage auszunützen verstehen, ausgebeutet werden.</ref>



Kropotkin was dus verre van gelukkig in Siberië, maar toch zou hij misschien dit leven volgehouden hebben, ja zich misschien tot een figuur als Tolstoy’s Selenin ontwikkeld hebben<ref>Leo Tolstoy: Opstanding.</ref>, maar één bepaald voorval doet de beker overloopen.
Na de Poolsche opstand van 1863 was een talrijke groep Polen naar Siberië gezonden en een groot aantal daarvan werd in de buurt van Irkoetsk te werk gesteld.
Kropotkin, die toen ter tijde in Irkoetsk diende, verhaalt hoe deze menschen, minder lijdzaam dan de Russische gedeporteerden, zich tegen de onmenschelijke behandeling verzetten en eenige soldaten ontwapenden met het plan om over de bergen te ontvluchten. Het was een onmogelijk plan en de “opstand” werd spoedig onderdrukt.
Het was de gewoonte, dat, wanneer, zooals ook nu gebeurd was, een officier bij een dergelijk voorval was omgekomen, er een voorbeeld gesteld werd en eenige oproerkraaiers werden gefusilleerd.
Vijf waren er ditmaal aangewezen, maar daar de gouverneur beloofd had dezen strengen regel ditmaal niet toe te passen, telegrafeerde hij naar St.Petersburg om vergunning de executie niet te doen plaats vinden. Het antwoord kwam vier maanden later, maar de gouverneur had niet zoo lang durven wachten en de vijf opstandelingen waren reeds doodgeschoten.
Dit was teveel voor Kropotkin en deed hem besluiten ontslag uit den militairen dienst te nemen. Hij wil naar de universiteit om zich aan geografische studiën te wijden.
Kropotkin is weer een stap verder gekomen op den weg naar het anarchisme. Naast zijn verlangen naar oprechtheid, naast zijn medelijden met de verdrukten is nu een derde faktor gekomen; een twijfel aan de nuttigheid van den staat, aan het nut van orde en discipline.
Als alle afstammelingen uit die families die lijfeigenen bezaten trad hij in het leven met de vaste overtuiging dat het noodzakelijk was om te commandeeren en te straffen. Maar in latere omstandigheden, toen elke fout ernstige gevolgen zou hebben medegebracht, komt hij tot het inzicht, dat gezag en discipline veel kunnen bereiken voor een parade, maar dat in het werkelijke leven niets bereikt kan worden zonder verstandhouding en samenwerking van alle belanghebbenden. Hij besluit deze overdenking met de volgende woorden: “Hoewel ik mijn opmerkingen nog niet in aan den strijd der partijen ontleende termen uitdrukte, kan ik nu wel zeggen dat ik in Siberië mijn geloof aan de staatsdicipline verloor. Ik was daardoor volkomen voorbereid om anarchist te worden.”<ref>Autour d’une Vie III. Hoofdstuk IV.</ref>

4. Overdenkingen.

“Hij die in zijn leven eenmaal de vreugde van een wetenschappelijke schepping heeft gevoeld, zal dit nimmer meer vergeten; hij zal er naar verlangen deze vreugde te hernieuwen; en hij zal treurig zijn bij de gedachte, dat dit soort van geluk slechts het deel van een klein aantal onder ons is, terwijl zoovelen hun meer of minder groot aantal in dit geluk konden ontvangen, wanneer de wetenschappelijke studie en de beschikking over vrijen tijd niet het privilege van een kleine groep menschen waren.”<ref>Autour d’une Vie IV. Hoofdstuk I.</ref> Ziedaar de overdenkingen van Kropotkin, wanneer hij er in slaagt een belangrijke ontdekking op geografisch gebied te doen.
Zijn werk werd door het Geografisch Genootschap zeer op prijs gesteld en men stelde hem in de gelegenheid om, als secretaris van de geografisch-natuurkundige sectie, een studiereis door Finland en Zweden te maken. Op deze reizen had hij alle gelegenheid om na te denken en deze gedachten hielden zich in de eerste plaats bezig met het lot der boeren, die geen lijfeigenen meer waren, maar wier lot daarom nog niet veel beter was.
Bij de vrijlating van de lijfeigenen had de regeering het standpunt ingenomen, dat een vrijlating zonder behoud van hun land geen nut zou hebben. Men besloot dus tot onteigening ten algemeene nutte met een vergoeding hiervoor uit den arbeid van de boeren. Het principe was zeer juist, maar de uitwerking liet zeer veel te wenschen over.
Het zou natuurlijk logisch geweest zijn, wanneer de staat de grondeigenaars zou hebben schadeloos gesteld en daarna de schadeloosstelling langzamerhand op de boeren zou hebben verhaald. Men verkoos echter een anderen weg en opende daarmede de deur voor allerlei misbruiken.
De door de Regeering ingestelde commissie regelde het zóó, dat de vrijgelatene het hem geschonken land zou moeten vergoeden door verplichte werkzaamheden voor zijn voormaligen heer. Het was te begrijpen, dat deze regeling tot de grootste moeilijkheden aanleiding zou geven, over tijd en plaats van de verplichte werkzaamheden en in de allereerste plaats over de deugdelijkheid van den geleverden arbeid.<ref>Dolgoroukow geeft in zijn “Vérité sur la Russie”, de volgende kritiek op eenige voorschriften van de commissie, die hij voor haar omvangrijke en uiterst ingrijpende taak, geheel incompetent acht. I Si les paysans ne viennent point accomplir le travail obligatoire, le propriétaire peut louer des ouvriers libres.(On dirait, en vérité, qu’il y a besoin d’une permission pour le faire). II En ce cas, il est permis au propriétaire de porter plainte (encore si ce droit lui était refusé?) il est procéde à une enquête, et si l’enquête établit la vérité du fait, le propriétaire aura droit à une indemnité complète. (Voilà le germe de nombreux procès, cette Californie de la bureaucratie). III Si le paysan accomplit mal le travail à lui imposé, le propriétaire peut le faire constater par l’ancien du village en presence d’un témoin, et le coupable sera obligé de refaire le travail, ou bien il sera soumis à une pénalité. (Mais si le propriétaire trouve, par excemple, que le labour a été mal fait, et si l’ancien soutient qu’il l’a été bien, il faudra donc entamer un procès et laisser le champ labouré à titre de pièce de conviction, sans rien semer ni planter. Si le propriétaire, contrairement à l’avis de l’ancien, trouve que la moisson et la fenéaison ont été faites né gligemment, il faudra donc laisser le blé sur le champ, le foin sur la prairie, pour attendre la décission judiciaire? Voilà à quelles absurdités amène le travail obligatoire). IV Si la commune envoie au propriétaire un ouvrier incapable d’accomplir le travail nécessaire, il a le droit de renvoyer et d’en demander un autre. (Et si la commune persistait à affirmer la capacité du travailleur, ce serait donc encore un procès à engager? On peut représenter dans quel état d’antagonisme violent, d’antagonisme quatidien, et trouveraient placés les propriétaires vis-à-vis de leurs travailleurs obligés). V. Les paysans auront le droit de coupe regularisé dans les forêts de leurs ci-devant maîtres. (Il est vraiment étonnant que la commission de redaction n’ait point su apprecier ni même comprendre toute l’étendue des a bus et des collisions auxquel un droit pareil ouvrirait la porte. Le résultat le plus clair en sera, que la loi forestière n’existant point en Russie, où elle est d’ailleurs d’une mise à exécution presque impossible, vu l’étendue et le peu de population du pays, la plupart des propriétaires s’empresseront de défricher leurs forêts, surtout dans les provinces les moins boissés, celles où le bois est le plus nécessaire).</ref> Een ander bezwaar tegen de organisatie van de vrijlating was, dat de commissie zich als principe stelde, dat iedere vrijgelatene de beschikking zou behouden over dàt stuk land, hetwelk hij vóór de emancipatiewet in gebruik had. Men vergat echter, dat men op deze manier dikwijls bestaande onbillijkheden bestendigde, daar in streken, waar de grond veel waarde had, namelijk in het gebied van de zoogenaamde “zwarte aarde”, de lijfeigenen slechts een zeer bescheiden stuk in gebruik hadden en nu door deze wet de toestand voor de betrokkene lijfeigenen, feitelijk verzwaard werd.<ref>According to the Act (19 Febr. 1861) the peasants were to retain approximately those allotments which they had been using in their bondagestate. But the Commissions regarded the fact that in some places the landowners gave their peasants larger allotments than were needed (because in the industrial, non blacksoil provinces land was of small value); while in other regions the peasants could neither subsist on them nor be able to take out the assented obrok. (Kornilov: Modern Russian History).</ref>
Kropotkin denkt er aan, dat ook op de bezittingen van zijn familie de toestanden niet verbeterd zijn; dat in zijn jeugd, de Savokhins zes paarden lieten weiden en de Tolkatsjos zeven, en dat deze families er nu nog maar drie hebben, dat andere families, die vroeger drie paarden hadden, er nu maar één of in het geheel geen meer hebben." En hij komt tot de conclusie dat ook van liberale wetgeving niets te verwachten is.
Dan komt het groote besluit; niet voor den staat en niet voor mij zelve zal ik werken en leven, maar ik zal slechts één doel hebben: strijden voor de verdrukten.
Spoedig genoeg krijgt hij de gelegenheid zijn besluit in praktijk te brengen. Steeds was zijn liefste wensch geweest tot algemeen secretaris van het Geografische Genootschap benoemd te worden en nog tijdens zijn reis door Finland ontvangt hij bericht van de zoo lang begeerde benoeming. Maar hij heeft zijn levensdoel gevonden en niets zal hem meer van zijn voornemen doen afwijken. Toch zal het hem niet gemakkelijk geweest zijn het laconieke antwoord te verzenden: “Hartelijk dank, maar ik kan het niet aannemen.”<ref>Autour d’une Vie IV. Hoofdstuk I.</ref>



Na den dood van zijn vader<ref>1871.</ref> beschikte Kropotkin over een belangrijk fortuin en zijn eerste gedachte was zich naar het buitenland te begeven om zich daar op zijn taak voor te bereiden. Het doel van deze pelgrimstocht was natuurlijk Zwitserland. Vandaar toch werd de agitatie, het verspreiden van democratische ideeën geleid.<ref>Thun. Geschichte der revolutionären Bewegungen in Russland. “……damals und auch noch bis 1874 waren Genf und Zürich maassgebend solange es sich darum handelte, der unwissenden und unerfharenen Jugend die Theorien des Auslandes und die Organisationsformen der Propaganda zu übermitteln.”</ref> In Zürich bevonden zich een groot aantal uitgewekenen en ontvluchte revolutionairen.
Hier komt hij in aanraking met de Eerste Internationale en in deze beweging ziet hij de vertolking van zijn eigen gedachten. Wat kan hem welkomer zijn dan een “unie van arbeiders over de geheele wereld, aaneengesloten zonder onderscheid van geloof, geslacht, nationaliteit, ras of kleur?” Is het niet zijn ideaal de emancipatie der arbeiders door de arbeiders zelf?
En in Zürich, waar de Oberstrasse een deel van Rusland scheen te vormen, waar het hart van de revolutionaire beweging klopte, sluit hij zich aan bij de Eerste Internationale.

5. Van Marx naar Bakounin.

Kropotkin was opgetogen over het arbeidersmilieu, waarin hij door zijn aansluiten bij de Internationale werd opgenomen. Hij bewonderde hun enthousiasme voor het internationale ideaal. Het trof hem dat zoo velen onder hen niet meer rookten en zich bijna alles ontzegden, dat arbeiders, die om vijf of zes uur al hun arbeid hadden aangevangen, een groot deel van hun welverdiende rust opofferden, om de vergaderingen bij te kunnen wonen en om aan de besprekingen te kunnen deel nemen.
Het was geen gunstig oogenblik, dat Kropotkin gekozen had om zich bij de Internationale aan te sluiten. De oude Internationale van Marx lag op sterven;<ref>So würde denn vom Ende der 1860er Jahre an die russische Jugend mit der Internationalen bekannt, freilich zu einer Zeit, als dieselbe ihre Blühte hinter sich hatte, als die alte Marx’sche Internationale in den letzten Zügen lag und von Bakunin gesprengt wurde. (Thun: Geschichte der revolutionären Bewegungen in Russland).</ref> Bakoenin slingerde zijn bliksemschichten tegen Marx, tegen Hess en tegen Outin. Vooral voor Outin, dien Marx als werktuig gebruikt,<ref>Quack.: De Socialisten.</ref> heeft Bakounin een diepe minachting. Het toeval wilde, dat deze Outin, de leider van de Geneefsche groep, waarbij Kropotkin zich na zijn vertrek uit Zürich had aangesloten.
Lang duurde echter Kropotkins enthousiasme voor de Internationale niet. Hij was te ontwikkeld en te scherpzinnig om niet spoedig de inconsequente houding van de leiders, en wel speciaal van Outin, op te merken.
Hij was zeer verwonderd toen een advocaat, die er niet in geslaagd was met behulp van een andere partij op het kussen te komen, niet alleen als lid van de Ínternationale werd aangenomen, maar zelfs bij de verkiezingen gesteund werd. Deze verwondering ging echter spoedig over in woede, toen hij merkte hoe Outin een staking trachtte tegen te houden, “daar deze op dat moment voor de verkiezing van dezen advocaat zeer ongelegen zou komen.”
Kropotkin werd hierdoor ontmoedigd, besloot Genève te verlaten en begaf zich naar Neufchâtel en van daar naar Sonvilliers, om bekend te worden met een andere groep van de Internationale, de "“Bakoenisten”.
Wij zullen hier niet dieper ingaan op het ontstaan en doel van deze groep, daar wij er later, bij de bespreking van Kropotkins propagandamethoden, op terug komen.<ref>Hoofdstuk III. Paragraaf 2.</ref> Voor het oogenblik zullen wij slechts nagaan hoe het kwam, dat Kropotkin zich zoo tot deze groep bekend onder den naam van de “Fédération Jurassienne”, aangetrokken gevoelde.
Hiervoor kunnen wij drie gronden aangeven: ten eerste het feit, dat de leiders geen “chefs” waren, maar slechts zeer actieve kameraden; ten tweede zijn bewondering voor twee mannen, die hij daar leerde kennen; en ten derde zijn bewondering voor èèn figuur, die hij zelfs niet persoonlijk ontmoette.
Kropotkin was zeer getroffen door de grondige kennis van de meeste leden van de federatie. Hij stond er verbaasd over, dat bijna allen een onafhankelijk en persoonlijk oordeel hadden over de voornaamste vraagstukken, een oordeel dat zij zich door het ontbreken van eigenlijke chefs wel moesten vormen. Deze individueele ontwikkeling sloot zich volkomen aan bij Kropotkin’s reeds eerder gevormd ideaal, kennis voor allen.
Maar noch meer dan deze door hem. zoo bewonderde gelijkberechtigde samenwerking, overtuigden de ernstige houding van Guilleaume en van Malon hem van het groote ideaal, dat de “fédération jurassienne” zich had gesteld.
Guilleaume, de redacteur van het “Bulletin de la Fédération Jurassienne”, was een zeer vurig heftig man<ref>Quack.: De Socialisten.</ref> en juist zijn voortvarendheid trok Kropotkin aan. In zijn mémoires spreekt Kropotkin van Guilleaume als van een der intelligentste en ontwikkeldste mannen, die hij ooit ontmoet heeft.
Ook Malon maakte een diepen indruk op Kropotkin. Malon was een zeer edele, onbaatzuchtige ziel, vol aspiraties naar een ideëele verbetering der maatschappij.<ref>Quack.: De Socialisten.</ref> Tijdens het bezoek van Kropotkin aan Neufchâtel woonde Malon in een stulp buiten de stad en Kropotkin begaf zich dikwijls naar hem toe om naar zijn uiteenzettingen over de commune van Parijs en over andere voorvallen uit zijn veelbewogen leven te luisteren.<ref>“Benoît Malon, geboren in de omgeving van St. Etienne in 1841, was in zijn jeugd veehoeder, later verver te Parijs. Hij sloot zich bij de Internationale aan in 1868, werkte krachtig mede bij de werkstaking van Creuzot in 1870, liep meermalen gevangenisstraf op. Hij nam deel aan de Kommune, wist na de verplettering van deze te ontkomen naar Zwitserland. Aangesloten bij de Alliance van Bakunine bestreed hij den Algemeenen Raad der Internationale. Na de amnestie teruggekeerd te Parijs nam hij een standpunt in tusschen het Marxisme en anarchisme, zooals blijkt uit zijn vele geschriften en de door hem opgerichte Revue Socialiste.” (Domela Nieuwenhuis: De Geschiedenis van het Socialisme).</ref>

Na zijn verblijf te Neufchâtel begaf Kropotkin zich naar Sonvilliers, gelegen in een vallei vrijwel uitsluitend bewoond door horlogemakers. Daar, bij zijn bezoeken aan hun werkplaatsen kwam hij onder den invloed van Bakounin, zonder hem te ontmoeten. Al deze menschen spraken van “Michael” en allen beschouwden dezen als een persoonlijk vriend, als een vriend, wiens woord van gewicht was, naar wiens raad men moest luisteren. Zonder het zelf te merken kwam Kropotkin ook onder den invloed van deze figuur, die allen bewonderden, die allen wilden volgen en die toch geen “chef” was.



Kropotkin kwam terug uit de bergen en maakte zich op naar Rusland terug te keeren om zijn vrijwillig opgenomen taak aan te vangen en zich te wijden aan den strijd voor het lot der verdrukten. Hij is bereid alles, eer en vermogen, leven en geluk, te geven voor zijn ideaal. Het wonder is geschied; de aristocraat, de prins uit de Russische hofkringen is de anarchist Peter Kropotkin geworden.

Hoofdstuk II.

In het voorgaande hoofdstuk hebben wij de ontwikkeling en de vorming van Kropotkin nagegaan en wij kunnen nu in aansluiting hierop tot de bespreking van zijn anarchistische theorieën overgaan.
Zonder ons geheel bij het afbrekend oordeel van Zoccoli aan te sluiten,<ref>Col Kropotkin, infine abiamo il tentativo, non importa ora dire quanto intempestivo ad arbitrario, di circuire tutte la base della realtà sociale con una critica sociologica." (Zoccoli: L’Anarchia).</ref> moeten wij toch toegeven dat Kropotkin’s werken en leven een sterker argument voor zijn wereldopvatting vormen dan zijn theorieën.
Er bestaat zeer veel overeenkomst tusschen zijn leven en zijn theorieën. Beide zijn schitterend van opzet, Kropotkin gaf zich geheel, maar het resultaat, de conclusies zijn zwak. Evenzeer als de Russische heilstaat der U.S.S.R. een caricatuur is op de schilderingen van Kropotkin, evenzeer zijn zijn conclusies een negatie van alle economische noodzakelijkheden.
Men zou zich de vraag kunnen stellen, of het dan wel de moeite loont, om deze theorieën uitvoerig te bespreken. Wij gelooven van wel, want niet minder dan de geniale stoutigheden op het terrein van de wetenschap der samenleving tot tegenspraak, en dus tot onderzoek, hebben aangespoord,<ref>V. Blom: Marx-Critiek. (De Economist, October 1903).</ref> dwingen de opvattingen van Kropotkin ons de hand in eigen boezem te steken.
De oplossingen, die Kropotkin voor de fouten onzer maatschappij geeft zijn zwak, om niet te zeggen waardeloos maar hij legt maar al te duidelijk de vinger op de wonde plek en hij dwingt ons de bekentenis af dat, zoo er dan misschien geen verbetering mogelijk is, deze toch zeer wenschelijk zou zijn.
In de volgende paragrafen zullen wij trachten in korte woorden de argumentatie en de conclusie van Kropotkin weer te geven en na elke stelling zullen wij tot een korte bespreking daarvan overgaan.

1. De staat.

Het uitgangspunt der menschheid is de stam, aan welken alle gemeenschappelijk verkregen producten behooren. Wel kan één lid van den stam eenige persoonlijke dingen verwerven, maar nooit kon dit aanleiding geven tot een opeenhooping van afzonderlijken eigendom, want deze persoonlijke dingen werden, bij het overlijden van den eigenaar, met diens lijk vernietigd.
Een afschrik van moord en bloed was het kenmerk van deze primitieve organisatie, en daaruit juist is te verklaren de zoo wreed klinkende wet der vergelding: Bloed om bloed, oog om oog, tand om tand, wond om wond, dood om dood. Dit hield het rechtsvaardigheidsbegrip van den stam in, den ingeboren drang van zijn leden, een drang, die geen behoefte had aan wetboek of justitie om te worden gehandhaafd.<ref>Alle wilden gelooven, dat vergoten bloed door bloed gewroken moet worden. Wanneer iemand gedood is, moet de moordenaar sterven; wanneer iemand gewond geworden is, moet het bloed van den aanvaller vloeien. Op deze regel bestaan er geen uitzonderingen, zelfs niet in geval van een dier; daarom wordt het bloed van den jager bij zijn terugkeer in het dorp, vergoten, wanneer hij het bloed van een dier vergoten heeft. Dat is de opvatting van rechtvaardigheid bij de wilden. (Kropotkin: Onderling Hulpbetoon).</ref>
De stam had zijn leiders, zeker, maar deze waren geen hoofden. Daar waren onder de stamgenooten toovenaars en regenmakers, personen, die door hun kennis en ervaring invloed konden doen gelden, maar het bleef een persoonlijke invloed en geen machtspositie. Er waren dapperen, die voorgingen in den strijd; er waren voorzichtigen, wier woorden van wijsheid en bedachtzaamheid getuigden. Dezen, de dapperen en de voorzichtigen onder de stamleden, waren de aangewezen leiders in tijden van strijd, maar ook van dezen was het de persoonlijkheid die gold; niet de macht verbonden en uitgaande van een door hen bekleede functie.
Ziedaar het beeld van de oorspronkelijke maatschappij, zooals deze, volgens Kropotkin, was, vóór dat het Romeinsche Keizerrijk tot bloei kwam, zooals deze voortbouwde op de puinhoopen van dit rijk toen het door de barbaren vernietigd was.



Tijdens de volksverhuizing, waarbij zoovele stammen in botsing kwamen, oude stammen vernietigd werden en uit de vermenging de resten daarvan zich nieuwe eenheden vormden, moesten de oude banden wel verbroken worden. Door het tenietgaan van het oude stambegrip moest een nieuwe basis voor de opbouw van een sociale organisatie gezocht worden en zij werd gevonden in het gemeenschappelijk bezit van grond.<ref>Vergelijk §4. Hoofdstuk II.</ref>
De belangrijke werkzaamheden werden nog gemeenschappelijk verricht, maar het verbruik geschiedde niet meer door allen gemeenschappelijk maar werd per huisgezin geregeld. De hoofden vereenigden zich, wanneer een der medebewoners om recht gevraag had, en wezen hun vonnis gebaseerd op de overleveringen, de herinneringen der ouden, de zangen die vertelden van vroeger tijden en van vroegere rechtvaardigheid.
Het kwam natuurlijk voor dat de beperkte mogelijkheden van de dorpsgemeente niet in alle behoeften kon worden voorzien. Welnu de oplossing was gemakkelijk, men nam zelve het initiatief, de broederschappen en gilden ontstonden. De kooplieden sloten zich bijeen in broederschappen, om op hunne reizen steun en bescherming te vinden. De handwerkers vereenigden zich om de geheimen van hun “kunst” over te leveren.
Maar naast deze gunstige ontwikkeling van samenwerking en onderlinge steun‚ deden zich andere, dreigende, verschijnselen voor. Nauwelijks was een dorpsgemeente op de gekozen gronden gevestigd of er dreigden invallen van andere stammen, van andere groepen die nog geen vaste woonplaats gevonden hadden. Daartegen moest men zich verdedigen, en waar de mensch van nature afkeerig van strijd en onrust is, waren de dorpelingen maar al te zeer tevreden de verdediging van de dorpsgemeente aan één persoon, in ruil voor levensmiddelen en gebruiksvoorwerpen, over te laten.
De verdediger werd rijker en nam anderen in zijn dienst, gaf bezitloozen paard en zwaard en kwam langzamerhand in de positie van legeroverste. Het beginsel van de militaire macht is geboren.
Ook een andere figuur was echter in macht gestegen. Sommige families legden zich toe op het onthouden en bewaren van de oude zangen, van de overleveringen der voorouders. Tot deze families gingen de dorpelingen om raad en voorlichting. Maar het aantal families, die deze kennis bezaten, werd kleiner en kleiner en ten slotte berustte zij nog slechts bij een enkele familie, bij een enkele persoon. Diens moreel overwicht werd daardoor zéér groot en het beginsel van vorstelijk gezag is daar.
Wat was nu natuurlijker, dan dat deze twee machtspersonen zich aaneensloten en elkaar steunden. De vroegere verdediger, die nu legeroverste was geworden, steunde den kenner der overleveringen met gewapende mannen. De geleerde, de rechter, steunde op zijn beurt den legeroverste met zijn moreel gezag. Het doet er niet toe of de krijgsman, de latere baron, of de geleerde, de latere geestelijke, de overhand behield; het doet niets ter zake, of het gezag uitgeoefend werd van uit een kasteel, of een versterkt klooster; het beginsel van de landsheerlijke macht is geschapen.<ref>Vergelijk §4. Hoofdstuk II.</ref>
Maar naast deze ontwikkeling van overheersching en gezag was een andere ontwikkeling voortgegroeid; die der broederschappen en gilden. Hierdoor waren sommige dorpsgemeenten sterker en machtiger geworden, hadden zich ommuurd. De broederschappen, de gilden, de bewoners van een ommuurd dorp legden een eed tot onderlingen steun af; zij allen zijn burgers van één gemeente geworden. Een “charter” was spoedig verkregen. Of de heer van de gemeente gaf toe, òf men vond wel een anderen heer, die gaarne het verlangde handvest verleende, hetzij tegen betaling, hetzij om zijn persoonlijke macht ten koste van een naburigen heer uit te breiden. Wij zien hier een dubbele ontwikkeling; de opkomst van het koningschap, de concentratie van de resten der macht van plaatselijke heeren in een enkele hand en de opkomst der vrije steden, waar weer het oorspronkelijke principe der gelijkheid en samenwerking heerscht.



De oude taak der dorpsgemeente als draagster van de vrijheid en van de vrijwillige samenwerking was dus door de steden overgenomen. De stad was een conglomeraat van vakvereenigingen, zelfstandige wijken, parochiën, die naast en door elkaar bestaand, zich tot de éénheid “Stad” verbonden hadden. In geval van een krijg bleef elk onderdeel van de stadsorganisatie vrij om te beslissen, of zijn militie zou optrekken, of het zich bij de andere gilden zou voegen, of het zijn banier naast de groote banier der stad zou planten.<ref>De Staat en zijn rol in de geschiedenis.</ref>
Mais l’histoire se répète. Ook de stad moest verdedigd worden en ook hier weer bleken de burgers er afkeerig van, om zelve het zwaard op te nemen. Een legeroverste werd benoemd, zij het, dat de stad een bedreven krijgsman in haar dienst nam, zij het, dat de stad de verdediging aan den voormaligen heer of bisschop toevertrouwde.
Men had echter geleerd en men waakte er zorgvuldig voor, dat de macht van den legeroverste niet te groot werd en waarschijnlijk zou dit begin van militaire macht zich niet verder ontwikkeld hebben, indien niet ook van een ander verschijnsel, namelijk dat van het erfelijk gezag, zich een parallel voorgedaan had. In bijna alle steden ontstaan “de families”, afstammelingen van de oude revolutionairen, de grondvesters van de vrijheid der stad, voor het meerendeel tot het gilde der kooplieden behoorend, die aan hun afstamming, ontwikkeling en rijkdom, de factoren ontleenden, welke hun het bestuur der stad deden toevallen. Het beginsel van de aristocratie, van het erfelijk overwicht was ook hier weder aanwezig.
En weer sloten beide machtsdragers zich aaneen. De legeroverste steunde den patricier. De “families” steunden den vorst, die hen wilde bijstaan in den strijd tegen het niet tot de regeerende klassen behoorende volk. Het doet er niet toe, of de stedelijke Caesar, uit een patriciers-geslacht geboren, met steun van kerk en leger, de vorstelijke macht, de “staatsmacht” verkreeg, dan wel, of een vreemde vorst, door steun der “groote burgerij” de teugels van het staatsbestuur opnam. Het resultaat bleef het zelfde: de vrije samenwerking, de gelijkheid, is verdwenen en vervangen door het staatsgezag.
Wij hebben Kropotkin gevolgd in zijn beschouwingen over een omwenteling van het rad van de geschiedenis. Wij hadden hem verder kunnen volgen in zijn bespreking van latere tijden, in zijn betoog, dat het geen verschil maakt, of wij spreken van een monarchie of van een republiek, van een Ceasar, of van patriciers. Het resultaat is altijd het zelfde. “De geschiedenis is geen onafgebroken ontwikkeling geweest. Herhaaldelijk stond ergens de ontwikkeling stil, om op een andere plaats weder aan te vangen. Egypte, het vroegere Azië, de oevers der Middellandsche zee, Midden-Europa, waren beurtelings het tooneel van de geschiedkundige ontwikkeling. Maar telkens begon deze ontwikkeling eerst in de phase van den oorspronkelijken stam, om daarna over te gaan in de dorpsgemeente, vervolgens in de stad om in het staats-tijdperk te sterven.”<ref>De Staat en zijn rol in de geschiedenis.</ref>

Wij zullen er hier niet op ingaan, of de historische feiten, welke Kropotkin voor zijn argumentatie gebruikt, juist zijn. Waarschijnlijk zal menig historicus afkeurend het hoofd schudden en Kropotkin’s beschouwingen fantastisch noemen. Wat doet het er toe? Kropotkin neemt deze feiten als waar aan, ziet de geschiedenis op deze wijze. Ook wij, die het denken van Kropotkin wilien nagaan hebben dus met deze voorstelling van feiten te rekenen.
Wanneer wij dus de door Kropotkin verstrekte gegevens als waar aannemen, dan is zijn argumentatie volkomen helder en duidelijk. De gang der ontwikkeling is, zij het ook in vage lijnen, overtuigend geschetst en de conclusie ligt voor de hand. Elke ontwikkelingsperiode vangt aan met vrijheid en ideale vrijwillige samenwerking en gaat noodzakelijk over in een Staat, in die organisatie-vorm, die de kiemen van zelfdestructie in zich draagt. Wij kunnen niet ontkomen aan den tredmolen van de geschiedenis: Panta rei, niets is bestendig.
Wij zouden deze conclusie van ganscher harte kunnen aanvaarden, maar….. Kropotkin heeft ze niet getrokken. Integendeel: hij komt tot een diametraal tegenovergestelde conclusie. Niet het noodlot der geschiedenis heeft de vrijheid vernietigd maar de domheid der menschen. Niet de historische noodzakelijkheid, maar de Staat is de vernietigende factor. Dus moet de menschheid deze factor supprimeeren. Zoodra een nieuwe revolutie, die komen zal en komen moet, ons terug gebracht heeft tot het uitgangspunt, en vrijheid en vrijwillige samenwerking weder hoogtij vieren, behoeven wij slechts op te passen, dat wij niet weer over gaan tot het tijdperk van den Staat, om het voortdurend geluk, om de werkelijke ontwikkeling van de menschheid te kunnen bestendigen.
Deze conclusie is wèl verwonderlijk. Wij vragen ons af: Heeft dan de Staat, hoezeer ook bezwangerd met de kiemen van zelfvernietiging, geen functie te vervullen? Is de Staat, zoo hij dan een kwaad is, geen noodzakelijk kwaad? Kunnen wij deze ontwikkelingsphase ontberen? Hebben wij dan geen behoefte aan dezen organisatievorm, om de orde te handhaven, om dáár in te grijpen, waar het vrijwillig initiatief te kort schiet? Kropotkin beantwoordt deze vragen ontkennend.
Wij zullen de volgende paragraaf wijden aan de bespreking van zijn beschouwingen over de functies van den Staat.

2. De functies van den staat.

Een zeer belangrijke taak van den Staat is wel de zorg voor het onderwijs. Kropotkin erkent, dat het recht van een kind om naar school te gaan “in beginsel een uitstekende zaak is”.<ref>De Staat en zijn rol in de geschiedenis.</ref> Hij vindt het juist, dat het niet aan de willekeur van onwetende ouders wordt overgelaten, of zij een kind thuis zullen houden, naar school zullen zenden, of in een fabriek zullen laten werken. Kropotkin ontkent zeer zeker dit voordeel van verplicht onderwijs niet, maar hij stelt tegenover dit voordeel een, zijns inziens, veel grooter nadeel. De school is in handen van den Staat, in handen dus van hen, die door middel van den Staat hun bevoorrechte positie versterken en bestendigen. Het is duidelijk dat de school het middel bij uitnemendheid is, om de nog zoo plooibare kinderziel in het belang van den Staat te vervormen. In de school worden het kind de principes ingeprent, waarnaar het later den Staat zal beoordeelen. Op school worden de grondslagen gelegd, waarop de burger zijn verplichtingen jegens den Staat zal opbouwen. Het is dan ook niet te verwonderen, dat de Staat de organisatie en zoo mogelijk de geheele contrôle van het onderwijs voor zich opeischt en als één van zijn voornaamste functies beschouwt. Maar evenmin is het te verwonderen, dat Kropotkin, die den Staat als schadelijk beschouwt, het nadeel van staatsopvoeding zwaarder doet wegen dan het voordeel van leerplicht.
In deze argumentatie staat Kropotkin eigenlijk niet alleen. Wanneer wij bij het begrip Staat aan een socialistische regeering denken, zou het bovenstaand betoog in plaats van van anarchistische, evengoed van uiterst rechtsche zijde hebben kunnen komen.
Kropotkin’s beschouwingen over belastingen komen vrijwel overeen met die over het onderwijs. Slechts is zijn toon hier nog bitterder. De lijfeigenschap is afgeschaft, zegt hij, men zendt geen menschen meer van Lyon, of Nancy, naar Versailles, om kasteelen voor den Koning te bouwen; de toestanden zijn niet meer zoo slecht, dat men de lijken der arbeiders bij karrevrachten wegbrengt. Er is ontegenzeggelijk veel verbeterd, maar…. is er in principe iets verbeterd? Er bestaan geen particuliere lijfeigenen meer, maar wij zijn lijfeigenen van den Staat geworden. Welk onderscheid is er eigenlijk tusschen verplichten arbeid vóór den Staat en het afdragen van de vruchten, van zoogenaamden vrijen arbeid, áán den Staat? De Staat vraagt om belastingen om productieve werken tot stand te brengen, om de belangen der burgers te beschermen.
Evenals het onderwijs is het belastingsysteem een machtsmiddel in handen van den Staat, een steun voor de handhaving van den invloed van hen, die de macht eenmaal in handen hebben.
Kropotkin’s beschouwingen over het onderwijs zijn overtuigender, dan zijn opvattingen over belastingen. Het is moeilijk Kropotkin’s enthousiasme voor een exclusief particulier initiatief te deelen; het is bijna onmogelijk te gelooven, dat hier staatsinmenging geheel gemist zou kunnen worden.
Toch is er veel waars in het betoog van Kropotkin. Toch heeft hij ons duidelijk gewezen op het gevaar, dat een meerderheid in parlement of gemeentebestuur, bij het besteden van de belastinggelden, slecht aan haar eigen belangen zal denken. De tegenwoordige toestanden zijn er een maar al te duidelijk voorbeeld van.
Gaan wij niet verder hierop in. Wij schrijven geen politieke beschouwing, maar trachten slechts een beeld te vormen van de overdenkingen van Kropotkin.
Misschien kunnen wij de voorgaande beschouwingen van Kropotkin niet deelen, maar wij kunnen ze begrijpen en tot op zekere hoogte billijken.
Voor één functie schijnt de Staat ons toch onontbeerlijk: Voor het handhaven van de orde en van de openbare veiligheid. Kropotkin, echter, staat ook hier ontkennend tegenover. Gaan wij zijn argumentatie na.
Kropotkin verdeelt de wetten, de instrumenten tot handhaving van de orde en veiligheid, in drie groepen, die wij kortweg kunnen aanduiden als wetten ter bescherming van den Staat, wetten ter bescherming van den eigendom en wetten ter bescherming van den persoon.<ref>Pour Kropotkine, toutes les lois peuvent être groupées en trois catégories: elles ont pour objet ou la protection des personnes, ou la protection du Gouvernement, ou celle de la propriété. Mais, en réalité, il aurait pu les réduire toutes à cette dernière catégorie; car les délits contre les personnes sont, aux yeux des anarchistes, le plus souvent l’effet de la misère, c’est-à-dire indirectement de la propriété – et quant au Gouvernement, comme sa fonction essentielle de défendre la propriété, les lois qui le protègent, protègent surtout celle-ci." (Gide-Rist: Histoire des Doctrines économiques).</ref>
Beginnen wij bij de wetten ter bescherming van den Staat. Wij kunnen hier over kort zijn. Kropotkin beschouwt den Staat als schadelijk en dus is, volgens hem, deze groep van wetten volkomen overbodig.
De wetten uit de tweede groep zijn, volgens Kropotkin, niet gemaakt, om aan de individu of aan de maatschappij de vruchten van den arbeid te verzekeren, maar in tegendeel om aan den voortbrenger een deel van zijn product te ontnemen en om aan een ander den eigendom van datgene wat hij, hetzij aan den voortbrenger, hetzij aan de maatschappij, ontnomen heeft, te verzekeren. Wanneer de wet de rechten van iemand op bijvoorbeeld een huis vaststelt, dan verzekert zij niet zijn rechten op een hut, die hij zelf alleen, of misschien met behulp van eenige vrienden gebouwd heeft en waarvan niemand hem den eigendom zou betwisten. De mensch respecteert overal de rechten van iemand op datgene, wat hij zelf gemaakt heeft en in ieder geval zou het ingeboren rechtsgevoel der menschen in dit geval het omvangrijke apparaat van wetten overbodig maken. Neen, niet ter bescherming van deze vanzelfsprekende rechten moeten de wetten gehandhaafd worden, maar om de rechten van hem te ondersteunen op datgene wat hij niet zelf gemaakt heeft, doch wat hij door zijn bevoorrechte positie heeft kunnen verkrijgen.<ref>Paroles d’un Révolté. Dit boek is een reeks artikelen, die Kropotkin in “Le Révolté” geschreven had en die, tijdens Kropotkin’s verblijf in de gevangenis in verband met het anarchisten-proces van Lyon, door E. Reclus werd uitgegeven.</ref>



Wanneer de door Kropotkin aangevoerde argumentatie, in verband met den eigendom, waarop wij later terugkomen<ref>Paragraaf 3. Hoofdstuk II.</ref> juist blijkt, dan blijft nog slechts de derde en laatste groep, de wetten ter voorkoming van misdaden, over.
Kropotkin vangt aan met de oorzaken van de misdaden vast te stellen. In de eerste plaats spreekt hij van misdadigers uit innerlijken drang.
Volgens Kropotkin zullen afschrikkende wetten op deze menschen geen uitwerking hebben. “De statistici en de juristen weten, dat nooit een verzachting van het strafrecht een toename van misdaden met zich bracht.”<ref>Paroles d’un Révolté.</ref>
In de tweede plaats komt een groot aantal der misdadigers tot hun daad door ellende en wanhoop. Welnu, hef deze ellende op; verlos deze menschen van hun wanhoop en zij zullen geen misdadigers meer zijn. Wanneer de levensmiddelen goedkoop zijn en het leven minder moeilijk, (Kropotkin zou er nu waarschijnlijk bij gevoegd hebben: en wanneer zij niet werkeloos zijn) dan zullen deze menschen zich niet overgeven aan sombere gedachten en zullen zij geen misdaden om kleinigheden begaan. Niet door wetten, niet door staatsinmenging zullen wij deze misdaden voorkomen, maar door verbetering van den algemeenen toestand.
De derde, de grootste groep van misdaden, hangt samen met de begeerte naar het eigendom van een ander. Zoolang er eigendom bestaat, zullen er misdaden zijn; zoolang de Staat de bezittenden, de machthebbers, beschermt, zullen geen wetten ter wereld misdaden tegenhouden. Neen, de Staat houdt de misdaden niet tegen, maar is er integendeel voor het grootste deel, de oorzaak van.
Wanneer wij de argumentatie van Kropotkin resumeeren, zien wij, dat hij de wetten overbodig acht, omdat zij geen recht beschermen, maar een onrecht bestendigen. Afgezien van het geval van een misdadiger uit innerlijken drang, ten opzichte van wien de wet niet schadelijk is, maar nutteloos, en dus overbodig, beschouwt hij alle wetten als schadelijk. Heeft de Staat recht van bestaan omdat hij de wetten die zijn eigen voortbestaan moeten verzekeren, handhaaft? Heeft de Staat het recht, om door zijne wetten een onrechtvaardige toestand te bestendigen, om een principe van ongelijkheid te beschermen? Is de Staat noodzakelijk, om de maatschappij te beschermen tegen de consequenties van een toestand, dien de maatschappij zelve door middel van den Staat, het machtsmiddel van de bezittenden, heeft geschapen?
Wij kunnen geen antwoord op deze vragen geven, zonder eerst te onderzoeken, op welke gronden Kropotkin den bestaanden toestand onrechtvaardig vindt. Indien hij erin zou slagen, ons ervan te overtuigen, dat de tegenwoordige regeling in strijd is met de harde noodzakelijkheden van den strijd om het bestaan, dan zouden wij maar al te gaarne Kropotkin volgen bij zijn zoeken naar nieuwe oplossingen, naar een regeling, die de wetten overbodig zal maken, bij het zoeken naar een organisatie, die het noodzakelijk kwaad, den Staat, zou kunnen vervangen.
In de volgende paragraaf zullen wij Kropotkin’s opvattingen over den bestaanden toestand beschouwen, en nagaan, of zijne bewijzen zóó sterk zijn, dat wij niet kunnen weigeren zijne uiteenzettingen over een nieuwe regeling aan te hooren.

3. Eigendom.

De maatschappij is rijk, onmetelijk rijk. Generaties op generaties van menschen hebben rijkdommen opgestapeld. Moerassen zijn vruchtbare gronden geworden, wilde gronden zijn ontgonnen, groote gebouwen zijn opgericht, nieuwe gebieden zijn ontdekt, op duizende manieren is het resultaat van den arbeid, van de spaarzaamheid en van het inzicht onzer voorouders vastgelegd.
Wij zijn rijk, wij hebben groote schatten van hen, die vóór ons kwamen, geërfd. Er is een groot kapitaal gevormd, een kapitaal zóó enorm, dat wij, dit kapitaal met onzen arbeid vereenigend, een leven van geluk, van welvaart voor allen tegemoet konden gaan.
Maar helaas, al deze schatten, al dit kapitaal onzer voorouders, behooren ons niet meer toe. Een klein aantal onder ons heeft zich er van meester gemaakt. De grond, waaraan zoo velen gearbeid hebben om hem vruchtbaar te maken, staat niet meer te onzer beschikking; wij moeten een tribuut betalen om hem te mogen gebruiken. “De spoorwegen, die nutteloos ijzer zouden zijn zonder de zoo dichte bevolking van Europa, zonder zijn industrie, zonder zijn handel en verkeer, behooren aan enkele aandeelhouders, onbekend misschien met de plek, waar zich deze wegen, die hun een inkomen verzekeren, grooter dan dat van een middeleeuwsch koning, bevinden. En wanneer de kinderen van hen, die bij duizenden stierven bij het boren van de tunnels, zich verzamelden, –een menigte in lompen en hongerend– en brood van deze aandeelhouders verlangden, dan zouden zij slechts bajonetten ontmoeten om hen te verspreiden en om de”verkregen rechten" te beschermen.“<ref>La Conquête du Pain.</ref>
Dank zij deze bescherming van”rechten“, vindt de zoon van den arbeider geen grond meer, dien hij kan bewerken, geen mijn, waaruit hij mag delven, zonder dat hij een deel van de vruchten van zijn arbeid aan den”meester" afstaat.
Wij noemen het feodale tijdperk barbaarsch, maar niets dan de uiterlijke vormen zijn veranderd. Onder den vorm van een vrije arbeidsovereenkomst moet de arbeider feodale verplichtingen op zich nemen. Alles is het eigendom van den meester geworden en de arbeider moet zich aan zijn voorwaarden onderwerpen, of van honger omkomen.
De maatschappij is in twee lagen gescheiden, en zij die geen “rechten” verkregen hebben zijn machteloos overgeleverd aan hen, die de macht in handen hebben. Zij, de bezitters, kunnen kennis vergaren, zij kunnen hunne kinderen een opvoeding geven. De opvoeding is een recht van een minderheid geworden. Wij hebben zeer zeker leerplicht, maar dit begin van kennis kan men toch geen opvoeding noemen! Is dàt opvoeding, als een kind van dertien jaar met zijn vader in de mijnen afdaalt, of hem helpt op het land? Kan men verlangen, dat een arbeider, na een dag van inspannenden arbeid, zich aan de studie zet?
De vorm is zeer fraai. De arbeider is niet tot werken gedwongen, hij kan doen wat hij wil en indien hij verhongert is het zijn eigen keuze. Indien een arbeider zich ontwikkelen wil, staat dit hem vrij, mits hij zich de zoo noodzakelijke rust ontzegge.
Ziedaar den bestaanden toestand. Ziedaar de toestand, dien de wetten moeten handhaven. Ziedaar de reden van het bestaan van den Staat.



Kropotkin’s schildering is hard en het verwijt, dat hij de bezittende klasse, waartoe hij door zijn afstamming toch eigenlijk behoort, in het gezicht slingert, scherp. Maar er is veel waars in zijn woorden. Het is hard, dat de zoon van den arbeider slechts door groote inspanning of door bijzondere begaafdheid, zich een weg naar een betere toekomst kan banen, terwijl de zoon van den bezittende zich zonder zorg voor de toekomst kan voorbereiden en ook daarna nog door relaties en financiëelen steun een effener pad zal vinden. Zijn wij dan eigenlijk niet allen gelijk en mag het toeval van onze geboorte onzen levensweg zoozeer beheerschen? Toch is Kropotkin er nog niet in geslaagd een afdoend antwoord op onze vraag te geven. In de eerste paragraaf stelden wij de vraag of de Staat, zoo deze dan een kwaad is, geen noodzakelijk kwaad zou zijn. Wij moeten nu onze vraag verplaatsen en eenigermate veranderen. Is de particuliere eigendom, met den aankleve van dien, zoo het dan een kwaad is, geen noodzakelijk kwaad?
Is het niet juist het feit, dat een groot deel der productie-middelen zich in handen van enkelen bevindt, de oorzaak van een noodzakelijken dwang om te werken? Is het stelsel van particulieren eigendom niet de waarborg voor het adagio “wie niet werkt zal niet eten”? Zal de luiaard niet zijn aandeel aan den vlijtige ontnemen onder het motto, dat er geen particuliere eigendom bestaat?
Zal een ieder niet voor zich zelf alleen arbeiden, zonder zich om zijn medemenschen te bekommeren? Zullen er nog grootere werken tot stand kunnen komen, zonder dat een kapitalist het risico op zich neemt, zonder dat de individueele arbeiders door middel van particulieren eigendom tot samenwerken gedwongen worden?
Is de mogelijkheid, om particulieren eigendom te verwerven, niet de voornaamste prikkel, om te sparen? Is niet juist de gedachte, zijn kinderen een opvoeding te kunnen geven, om zijn kinderen den levensweg te kunnen effenen, het leidende motief van onze inspanning? Zouden wij niet, wanneer deze taak voor onze kinderen volbracht was, het overig bespaarde verkwisten, wanneer wij onze bezittingen niet aan onze nakomelingen konden nalaten? Zouden wij wel tot sparen komen, wanneer de wetten onze verkregen rechten niet beschermden?
Zou niet spoedig het kapitaal, dat onze voorouders gevormd hebben, verteerd zijn, wanneer niet juist deze ongelijkheid en de mogelijkheid onze bevoorrechte positie aan onze kinderen over te dragen, ons tot werken en sparen drong?
Kropotkin zal ons dus een afdoend antwoord op deze vragen te geven hebben, voordat wij hem in zijn schildering van een nieuwe maatschappij, van een wereld zonder onrecht, zonder honger en ellende, kunnen volgen.
En Kropotkin is maar al te bereid, ons een antwoord te geven. Niet het eigenbelang, niet de liefde tot onze kinderen, is de groote drijfveer der natuur. Datgene, wat wij als de voorwaarden voor vooruitgang en ontwikkeling zien, is slechts een gevolg van bestaande toestanden. Wanneer wij dezen onnatuurlijken dwang wegnemen, zal de oorspronkelijke faktor, de faktor, die het begin geschapen heeft, weer herleven. Wij zullen weer arbeiden, gedrongen door een begeerte, het verlangen naar onderling hulpbetoon.



In de volgende paragraaf zullen wij Kropotkin’s theorieën over het onderling hulpbetoon nagaan. Wij komen nu tot een beschouwing die èn het hoogtepunt van zijn idealistische opvattingen, èn de achilleshiel voor zijn economische theorieën is.

4. Onderling hulpbetoon.

  • <ref>P. Kropotkin: Mutual Aid. (London 1902). Bij het samenstellen van dit proefschrift is gebruik gemaakt van de Duitsche vertaling onder den titel “Gegenseitige Hilfe”.</ref>

Kropotkin begint zijn beschouwingen over het onderling hulpbetoon, met een kritiek op de aanhangers van Darwin. Hij wijst er op, dat niet de strijd om het bestaan de op den voorgrond tredende faktor is, maar dat een streven naar onderlingen steun het leven van een groot aantal gelijksoortige dieren schijnt te beheerschen.
Hij wijst op het verhaal van Romanes, over de Molukkenkrabben. In het aquarium te Brighton was een krab op den rug gevallen en kon niet weer overeind komen. Twee andere krabben trachtten den gevallene weer op te richten maar zagen er, ondanks hun inspanning, geen kans toe. Toen ging één der redders weg en kwam met nog twee andere krabben terug, die op hun beurt, met nieuwe kracht, aan het reddingswerk begonnen.<ref>George J. Romanes: Animal Intelligence.</ref>

Als een ander voorbeeld van de onderlinge hulp onder de lagere dieren noemt Kropotkin het verhaal van het onderling voederen der mieren.<ref>Pierre Huber: Recherches sur les fourmis.</ref>
Ook onder de vogels kan men onderling hulpbetoon waarnemen. Als voorbeeld kan het verhaal van Syewertsoff over adelaars, dienen. Syewertsoff verhaalt, hoe hij op een keer, in de Russische steppen, een adelaar hoog zag opvliegen en negen of tien andere adelaars om zich verzamelen, die gezamenlijk op het kadaver van een paard neerstreken.<ref>N. Syewertsoff: Periodische Phaenomene im Leben der Säuge-tiere, Vögel und Reptilien von Voronèj.</ref>
Wij kunnen hier niet stilstaan bij de talrijke voorbeelden, die Kropotkin aan Couës, Brehm, Lendenfeld en anderen ontleent en wij zullen ons beperken tot het weergeven van enkele voorbeelden uit het leven der zoogdieren.
Kropotkin wijst er op, dat wolven zich in groepen van twintig tot dertig stuks vereenigen om een buffel te jagen;<ref>Houzeaus Etudes.</ref> dat de Aziatische wilde honden zich, in groepen vereenigd, zóó sterk gevoelen, dat zij zelfs tijgers en beren aanvallen.
Wilde paarden komen slechts in kudden voor en geen beer of leeuw zal het wagen een paard in de kudde aan te vallen. “Aaneensluiting is hun voornaamste wapen in den strijd om het leven.”<ref>Gegenseitige Hilfe.</ref>
Verscheidene soorten van apen verlaten hun gewonde kameraden niet eerder, dan wanneer zij zeker zijn, dat zij dood zijn. Men verhaalt zelfs, dat een troep apen een jachtgezelschap niet met rust liet, daar de jagers het lijk van een aap medevoerden.<ref>Romanes. Animal Intelligence.</ref>

Sommige soorten van apen vereenigen zich, om een steen op te heffen en daaronder mieren te zoeken. Anderen zetten niet alleen schildwachten uit, maar vormen zelfs een levende ketting, om de gemeenschappelijke buit naar een veilige plaats te brengen.



Bij den primitieven mensch, als voorbeeld waarvan wij de nu nog bestaande, of eerst voor kort verdwenen wilden zullen bespreken, was de organisatie van het leven een gens of clan.
Deze zelfde organisatie vinden wij terug bij de Boschjesmannen. Bij hen vinden wij weer dezelfde uitingen van onderling hulpbetoon, die men bij de dieren aangetoond heeft, terug. Lichtenstein verhaalt, hoe deze menschen, wier ontwikkeling weinig van die der dieren verschilt, een halfverdronken stamgenoot op de roerendste wijze verzorgden, en, hoewel zij zelf van koude sidderden, hun vellen afdeden, om den ongelukkige toe te dekken.<ref>Lichtenstein: Reisen im Südlichen Afrika.</ref>
De Hottentotten verschillen slechts zeer weinig van de Boschjesmannen. De gebruikelijke benaming voor dezen stam was “vuile beesten”. Zij staan op den laagsten trap der menschelijke beschaving. Hun kleeding bestaat uit een vel, dat om den hals gehangen wordt en dat zij dragen, tot het uiteen valt. Hun hutten zijn zeer primitief en meubels zijn volkomen onbekend. Toch zien wij ook bij deze menschen een streven naar onderling hulpbetoon. Wanneer een Hottentot iets als geschenk ontvangt, deelt hij het direkt met zijn stamgenooten. Nooit zal een Hottentot alleen eten, maar altijd iemand daarbij roepen.
De inboorlingen van Australië zijn zeker niet méér ontwikkeld, dan de Afrikaansche stammen. Hun hutten zijn niet veel meer dan een soort scherm tegen den wind. Zij leven van dikwijls vrijwel bedorven voedsel en in tijden van nood nemen zij hun toevlucht tot menscheneten. IJzer was onbekend en sommige stammen kenden nog geen ruilhandel. Opmerkelijk is het echter, dat bij hen toch ook een onderlinge steun waar te nemen is. De gewonden worden zeer goed verpleegd. Hoewel zij menscheneters zijn, zullen zij vrijwel nooit een lid van den eigen stam opeten.<ref>Lubbock: Prehistoric Times.</ref>
Kropotkin bespreekt nog verscheidene wilde stammen, o.a. de Papoeas, waarvoor hij een citaat van Binks aanhaalt, en de Eskimo’s, die zelfs een gemeenschappelijke woning, het zoogenaamde “lange huis” hebben.<ref>Rink: Die Stämme der Eskimos.</ref>
Steeds komt Kropotkin’s beschouwing op het zelfde neer: Ook bij de meest primitieve stammen, niet veel ontwikkelder dan dieren, zien wij een streven naar onderling hulpbetoon.
Men stare zich intusschen niet blind op de door Kropotkin aangehaalde feiten. Zij zijn voor een deel meer dan onwaarschijnlijk. Wij herhalen echter, dat wij, die een oordeel over Kropotkin willen vormen, niet de juistheid van door hem als waar aangenomen feiten, hebben te toetsen. Kropotkin gelooft aan het door hem als bewijzen aangevoerde materiaal en bouwde daarop zijn theorieën op.



Gaan wij een stap verder op het pad der menschelijke ontwikkeling. Bespreken wij nu het leven der barbaren, als overgang van den wilden naar den middeleeuwschen mensch.
Reeds eerder<ref>Hoofdstuk II. Paragraaf 1.</ref> wezen wij er op, dat Kropotkin aanneemt, dat tijdens en na de volksverhuizing, de dorpsgemeente, de marke, de plaats van den stam gaat innemen. Hij neemt als bewezen aan, dat de marke niet een bijzondere, slechts bij Slaven en Germanen voorkomende, organisatievorm was, maar dat deze de gewone vorm voor dezen trap van menschelijke beschaving was.
In de marke komt het onderling hulpbetoon eerst recht tot uiting. “De dorpsmarke was niet slechts een vereeniging, om aan ieder zijn juist aandeel in het gemeenschappelijke land te verzekeren, maar nog veel meer een vereeniging tot gemeenschappelijke bewerking van den grond, tot onderlinge steun in alle mogelijke vormen, tot bescherming tegen geweld”.<ref>Kropotkin: Onderling Hulpbetoon.</ref> Gemeenschappelijke jacht, gemeenschappelijke vischvangst waren de kenmerken van den primitieven stam; gemeenschappelijke landbouw werd de typeerende eigenschap van de dorpsmarke.
Bij de oude schrijvers zijn de bewijzen voor het onderling hulpbetoon bij de barbaarsche organisatie niet in grooten getale te vinden, maar Kropotkin wijst er op, dat dit niet tegen zijn stelling pleit. Het onderling hulpbetoon was toch een gewoon verschijnsel en de mensch bewaart slechts het verhaal van ongewone gebeurtenissen voor het nageslacht. Slechts ongewone krijgsdaden, die toch altijd een uitzondering waren, werden ons door de volkszangen overgeleverd.
Ten bewijze van zijn stelling, wijst Kropotkin ons op tallooze, nu nog bekende, overblijfselen van deze marke-organisatie. Hij wijst op de Boeraten aan de Boven-Lena; op de Kabylen, waar het gemeenschappelijk bezit meestal aan de armsten werd overgelaten; op de Kaukasische bergstammen, waar dikwijls niet tot één stam behoorende menschen een “eed van gemeenschap en broederschap” aflegden.<ref>Khudadoff: Bemerkungen über die Khevsuren.</ref>

Reeds eerder hebben wij nagegaan, hoe deze dorpsgemeenten overgingen in vorstendommen,<ref>Hoofdstuk II. Paragraaf 1.</ref> en hoe als reactie hierop weer vrije steden ontstonden. De volgende schrede op onzen weg is dus, na te gaan, in hoeverre het onderling hulpbetoon een voornaam element in het leven der middeleeuwsche stad vormde.



Het voornaamste principe in de middeleeuwsche stadsorganisatie was dat van vrijwillige samenwerking. Het duidelijkst komt dit uit bij de gilden. Bij de bestudeering van de gilden wordt veel te weinig gelet op de sociale beteekenis hiervan. In menig gildestatuut komen bepalingen van onderling hulpbetoon voor. “Wanneer het huis van een gildebroeder afbrandde, of zijn schip verging, of wanneer hij op een pelgrimstocht schade leed, dan moesten alle broeders hem helpen. Wanneer een gildebroeder gevaarlijk ziek was, dan moesten de medebroeders bij zijn bed waken, totdat hij buiten gevaar was, en wanneer hij stierf moesten zij hem begraven –een groote opoffering in deze tijden van besmettelijke ziekten– en hem naar de kerk en het graf begeleiden.”<ref>Kofod Ancher: Om gamle Danske Gilder ok deres Undergang.</ref>
De gilden der handwerkslieden verzekerden hun leden niet alleen een steun in moeilijkheden, maar traden ook als inkooper van grondstoffen op. Dit was slechts daardoor mogelijk, dat de broeders uit één gilde zich niet alleen door gemeenschappelijke belangen gebonden achtten, maar het gilde als een werkelijke eenheid beschouwden. Iedere meester, iedere gezel, had den plicht, om zoo goed mogelijk werk te leveren; hij werkte niet alleen voor zich zelf, maar vertegenwoordigde tegelijkertijd het gilde. Slecht werk van één gildebroeder beteekende schande voor het gansche gilde.
Evenals de gilden steunde de gansche stadsorganisatie op onderling hulpbetoon. Steeds weer vindt men de bepaling, dat alle burgers elkaar onderling zullen steunen en het niet zullen dulden, dat aan één hunner onrecht geschiedt.
Maar ook de vrije steden waren gedoemd te verdwijnen. Staatsmacht en staatsdwang traden in de plaats van vrijwillige samenwerking en onderling hulpbetoon. De gilden bleven nog langen tijd bestaan, maar, in plaats van nuttig, werd hun werking schadelijk. Hun doel, de onderlinge hulp, was verloren gegaan en slechts de ledige vorm, de uiterlijke organisatie was gebleven. Ook de gilden verdwenen ten slotte en de leidende faktoren der maatschappij werden staatsdwang en kapitaalsoverheersching. Intusschen is het ingeboren streven der menschen naar onderling hulpbetoon niet dood; het wordt slechts op zijde gedrukt door den Staat en den meester; het leeft nog en wacht slechts op de gelegenheid weder tot opbloei te komen.



Zelfs in de tegenwoordigen tijd zien wij nog telkens sporen van onderling hulpbetoon. Zijn de vakvereenigingen eigenlijk geen voorbeeld daarvan? Beteekent voor menigen staker zijn besluit het werk neer te leggen geen ellende en droefheid? Men denke er niet te licht over, wat het beteekent, dat een arbeider, die misschien zelf niet zoo slecht af is, uit solidariteit met zijn vakgenooten staakt.
Een nog duidelijker voorbeeld van onderling hulpbetoon is wel de “sympathiestaking”, een steun aan verdrukte medemenschen, waarbij men zelve niets kan winnen. Het is wel niet noodig er op te wijzen, hoe juist in tijden van staking het onderling hulpbetoon opleeft; hoe zij, die nog werken, een deel van hun loon in de stakingskas storten; hoe zij, die voedsel hebben, dit met anderen deelen.
Een ander voorbeeld vormen wel alpinistenvereenigingen en vereenigingen van zoölogen of ornithologen. “Twee bergbeklimmers van verschillende nationaliteit, die elkaar in een hut in den Kaukasus ontmoeten, of de professor en de boer, beiden ornithologen, en onder een zelfde dak verblijvend, zijn geen vreemden meer voor elkaar.”<ref>Gegenseitige Hilfe. Kapittel 8.</ref>
Niet alleen in vereenigingen echter komt het onderling hulpbetoon tot uiting, maar ook, en misschien nog veel duidelijker, tusschen individuën.
Een zieke buurman zonder eenige vergoeding te verplegen is in arbeiderskringen een algemeen verschijnsel. Wanneer een vrouw uit werken gaat, zorgen de buurvrouwen altijd voor de kinderen. Zonder onderlinge hulp zou het leven in sommige arme kringen veel moeilijker, zoo niet onmogelijk zijn.
Bijzonder typeerend voor Kropotkin’s opvatting is het verhaal van den ontvluchten gevangene. “Toen het morgen werd, had hij zich in de buurt van een dorp in een greppel verstopt. Misschien was hij van plan voedsel of kleeding te stelen, om zijn gevangeniskleeding te kunnen afleggen. Terwijl hij in den greppel lag, brak er in het dorp brand uit. Hij zag, hoe een vrouw uit een brandend huis rende en hoorde haar wanhopig smeeken, haar kind, dat zich op de brandende bovenverdieping bevond, te redden. Niemand verroerde zich. De ontvluchte gevangene kwam te voorschijn, zocht zich een weg door het vuur en bracht, met verbrande kleeren en met brandwonden in het gezicht, het kind uit het vuur en gaf het der moeder.”
Het verhaal is sentimenteel en afgezaagd, maar het is een duidelijk voorbeeld, hoezeer het streven naar onderling hulpbetoon sterker kan zijn, dan het eigenbelang.<ref>In dit verband vestigen wij er de aandacht op, dat op een zeker Waddeneiland –nomina sunt odiosa– dezelfde lieden, die hun schepen niet kunnen verzekeren, daar de verzekeringsmaatschappijen overtuigd zijn, dat zij een verzekerd schip direct zouden “wegbrengen”, elk jaar meerdere malen hun leven wagen om hulp te brengen aan schipbreukelingen.</ref>



“Wij hebben gezien, dat in het dierenrijk het overgroote deel der soorten in kudden leeft en dat zij in de vereeniging hun beste wapen voor den strijd om het bestaan vinden –dit woord natuurlijk genomen in den ruimsten Darwinistischen zin– niet als een strijd om de naakte bestaansmogelijkheden, maar als een kamp tegen alle natuurlijke omstandigheden, die der soort ongunstig zin. De soorten van dieren, bij welke de strijd tusschen individuen tot een zoo klein mogelijk gebied beperkt is, en waar het onderling hulpbetoon den grootsten omvang aangenomen heeft, zijn zekerlijk de talrijkste; en deze verkeeren in de beste omstandigheden en zijn het meest geschikt voor den vooruitgang. De wederkeerige bescherming, die in dit geval bereikt wordt, de mogelijkheid een hoogen leeftijd te bereiken en ervaring op te doen en het voortschrijden van de ontwikkeling der wederkeerige gewoonten, verzekeren de instandhouding van de soort, haar uitbreiding en haar voortgaande ontwikkeling. De alleen levende soorten daarentegen zijn tot ondergang gedoemd.
”Wij gingen dan tot de menschen over en zagen, dat zij in den allereersten aanvang van het steenen tijdperk in clans en stammen leefden; wij zagen, hoe een rij van sociale instellingen zich reeds op de laagste treden van het leven der wilden vormde, in den clan en in den stam, en wij vonden, dat de vroegste gebruiken van den stam en de vroegste zeden van de menschheid het embryo van alle instellingen waren, die later weer de hoofdvormen van den verderen vooruitgang vormden. Uit den stam der wilden ontstond de barbaarsche dorpsmarke, en een nieuwe nog verder reikende kring van sociale gebruiken, zeden en instellingen, waarvan een groot deel nu nog onder ons voortbestaan, vormde zich onder den invloed van het beginsel van het gemeenschappelijk bezit van een bepaald gebied en van zijn gemeenschappelijke verdediging, onder den invloed van de rechtspraak van de volksvergadering van het dorp, en in den bond van dorpen, die, zooals men tenminste geloofde, tot de zelfde volkseenheid behoorden. En toen de nieuwe behoeften der menschen het zoeken naar een nieuwen weg noodzakelijk maakten, vonden zij dezen in de stad, die een dubbel netwerk te zien gaf van gebiedseenheden (dorpsmarken) in samenhang met de gilden; deze laatsten waren ontstaan uit een gemeenschappelijke werkzaamheid in een bepaald handwerk of een bepaalde kunst, of uit het streven naar wederkeerige steun en verdediging.
“Ten slotte hebben wij in de laatste twee hoofdstukken<ref>D.w.z. in de laatste twee hoofdstukken van "Onderling Hulpbetoon". In deze paragraaf over onderling hulpbetoon hebben wij deze hoofdstukken niet besproken, daar dit reeds geschied is in de eerste paragraaf van dit hoofdstuk in verband met den Staat.</ref> feiten genoemd, die aantoonen, dat ondanks het ontstaan van den naar het voorbeeld van het Rome der keizers gevormden Staat, die aan alle middeleeuwsche instellingen tot onderlingen steun een gewelddadig einde maakte, deze nieuwe vorm der beschaving niet duurzaam zijn kon. De Staat, die zich grondde op afzonderlijke groepen van individuën, wier eenige band hij wilde zijn, beantwoordde niet aan zijn doel. De neiging tot het betoonen van onderlinge hulp verbrak tenslotte zijn ijzeren wetten. Zij verscheen opnieuw en deed zich weder voor als een oneindig aantal van vereenigingen, die nu ten doel hebben, alle verschijnselen des levens te omvatten en om alles in bezit te nemen, wat de mensch voor het leven en tot wedervoortbrenging van dat wat het leven verbruikt heeft, noodig heeft.”



Ziedaar dus het principe, waarop Kropotkin zijn toekomstmaatschappij wil grondvesten. Het onderling hulpbetoon, en niet de onderlinge naijver, moet de basis van ons leven zijn.
Heeft Kropotkin ons nu een afdoend antwoord op onze vraag gegeven? Voor een deel ja en voor een deel neen. Kropotkin heeft het ons aannemelijk gemaakt, dat ook zonder dwang van staatswege de noodige arbeid geleverd zal worden, dat de vrijwillige organisatie zeer goed de stroevere staatsorganisatie kan vervangen. Hij heeft ons aangetoond, dat de particuliere eigendom geen noodzakelijke voorwaarde is, om den mensch tot arbeid en tot samenwerking te brengen.
Het is een zeer groote verdienste van Kropotkin geweest, ons op deze tendens in het menschelijk leven te wijzen. Maar al te veel heeft men zich beroepen op het eigenbelang als drijfveer van onze maatschappij, en men moet werkelijk Kropotkin bewonderen, dat hij deze zooveel mooiere factor van de menschelijke psychologie op den voorgrond heeft gebracht.
Maar indien wij de ontwikkeling van Kropotkin’s opvatting over het onderling hulpbetoon als een afdoend antwoord op het eerste deel van onze vraag, of men ook zonder dwang zal werken, aanvaarden, dan volgt hier automatisch uit, dat Kropotkin’s antwoord voor het tweede deel, of men ook zonder particulier eigendom zal sparen, ontkennend had moeten luiden.
Men zou zich kunnen voorstellen, dat de mensch, ook zonder bescherming van den eigendom, uit egoiïstische motieven tot sparen komt, zij het ook in beperkte mate, maar wanneer wij het onderling hulpbetoon als voornaamste drijfveer van het menschelijk leven aanvaarden, dan zal men zeer zeker niet sparen, maar weggeven, deelen met hen die minder bezitten.
Men zou kunnen antwoorden, dat dan toch de liefde tot onze kinderen, volkomen in overeenstemming met het streven naar onderling hulpbetoon, ons tot sparen zou kunnen brengen; dat het verlangen, hun iets na te laten, een voldoende drijfveer zou kunnen vormen. Maar op deze veronderstelling moet ons antwoord ontkennend luiden. Men spaart slechts voor zijn kinderen, wanneer men hun daarmede een bevoorrechte positie schept. Maar wanneer Kropotkin de bescherming van den eigendom wil opheffen, neemt hij daarmede de mogelijkheid van een bevoorrechte positie weg en het verlangen om zijn kinderen de mogelijkheid tot het betoonen van onderlinge hulp na te laten kan geen voldoende drijfveer tot sparen zijn.
Kropotkin’s beroep op het onderling hulpbetoon is, hoe sterk dit argument ook op sommige punten zij, niet afdoende, om zijn verlangen tot afschaffing van den Staat, en daarmede van de bescherming van den eigendom, te rechtvaardigen.
Nemen wij aan, dat Kropotkin’s betoog, voor zoover het den drang naar arbeid en samenwerking betreft, afdoend is, dan blijft nog te bewijzen, dat, ook zonder de bescherming van den eigendom, zonder juist de onbillijke bevoorrechting, die dit systeem voor sommigen medebrengt, het noodige kapitaal door sparen verkregen zal worden.
Wij zijn dus verplicht ook nog andere beschouwingen van Kropotkin te bezien, n.l. zijn, helaas fragmentarische schildering van de maatschappij der toekomst, zooals hij deze ziet. Wij zullen de volgende paragraaf aan dit onderwerp wijden en wij zullen trachten dáár een antwoord op het laatste gedeelte van onze vraag te vinden.

5. Het anarchistisch communisme.

Met den naam anarchistisch communisme duidt Kropotkin de volgens hem te verwachten toekomstige maatschappelijke organisatie aan. De Staat zal dan afgeschaft zijn en zijn regelend werk zal zijn vervangen door vrijwillig gevormde groepen van individuen, die in onderlinge samenwerking naar een gemeenschappelijk doel streven. Kropotkin staat in zijn beschouwingen lang stil bij de schildering van de ideale samenwerking, die op deze wijze zal worden verkregen en voert weer de ons reeds uit de vorige paragraaf bekende historische en, voor hem, actueele, bewijzen aan. De basis van deze vrijwillige organisaties is een wederkeerig vertrouwen, wat Kropotkin als een zeer belangrijke voorwaarde beschouwt. Kropotkin aanvaardt volkomen de consequentie van deze voorwaarde, namelijk, dat wederkeerig vertrouwen een min of meer persoonlijken band noodzakelijk maakt en dat dus in de toekomst decentralisatie van de industrie noodzakelijk zou zijn. Dit is overigens volkomen in overeenstemming met Kropotkin’s opvattingen, daar centralisatie het absoluut overwicht van den leider noodzakelijk maakt en Kropotkin geen andere leiding wil, dan die van een meer ontwikkelden of werkzamer makker. Voor een dergelijke leiding is volkomen vertrouwen noodzakelijk en dit brengt tevens mede, dat iedereen, die in een industrie werkzaam is, het geheele bedrijf moet kunnen overzien. Men ziet de onvermijdelijke gevolgtrekking: de verdeeling van arbeid is slechts tot een bepaalden graad gewenscht, Kropotkin legt er dan ook den nadruk op, dat een arbeider, die zich zijn geheele leven moet bepalen tot een enkel machinaal werk –bijvoorbeeld het fabriceeren van het achttiende deel van een speld,– zijn intelligentie en het een ieder aangeboren uitvindersinstinct verliest en dat integendeel juist afwisseling van werkzaamheden vermeerdering van productiviteit van den individueelen arbeider, en dus van een geheel volk, ten gevolge zou hebben.<ref>Het is duidelijk dat Kropotkin zijn beschouwingen over de verdeeling van arbeid regelrecht aan Proudhon ontleent. Wij laten hier enkele regels uit Marx’’s kritiek op Proudhon’s ‚“Philosophie de la Misère” volgen: “En résumé, M. Proudhon n’est pas allé au delà de l’idéal du petit bourgeois. Et pour réaliser cet idéal, il n’imagine rien de mieux que de nous ramener au compagnon, ou tout au plus au maître artisan du moyen âge. Il suffit, dit-il quelque part dans son livre, d’avoir fait une seule fois dans sa vie un chef-d’oeuvre, de s’être senti une seule fois homme. N’est-ce pas là, pour la forme autant que pour le fond, le chef-d’oeuvre exigé par le corps de métier du moyen âge.” (La misère de la Philosophie). Deze kritiek is in zijn geheel toepasselijk op Kropotkin; te meer daar juist Kropotkin het gildewezen altijd verdedigt en bewondert.</ref>
Bij de bespreking van de verdeeling van arbeid wijst Kropotkin er op, dat het geloof aan de nuttigheid niet alleen door economisten verdedigd wordt en hij maakt van de gelegenheid gebruik, om zijn niet anarchistische mede-revolutionairen te lijf te gaan.
“Wij zien dan ook, dat een groot aantal socialisten, zelfs zij, die er overigens niet tegen opzien, om fouten van de wetenschap aan te vallen, het principe van de verdeeling van arbeid respecteeren. Wanneer men hun spreekt over de organisatie van de maatschappij in geval van een revolutie, dan antwoorden zij, dat de verdeeling van arbeid gehandhaafd moet worden; dat, wanneer gij vóór de revolutie speldenpunten maaktet, gij er nà de revolutie nog steeds zult maken. Gij zult slechts vijf uur speldenpunten maken, máár gij zult uw gansche leven speldenpunten maken, terwijl anderen machines maken, of plannen ontwerpen voor machines. Uw geheele leven zult gij speldenpunten maken, terwijl anderen zich zullen specialiseeren in het hoogstaande werk der literatuur, der wetenschappen, of der kunst. Gij zijt als speldenpunten-maker geboren en Pasteur als inenter tegen de hondsdolheid en de revolutie zal u beiden aan uwen arbeid laten.”<ref>La Conquête du Pain.</ref>
Niet –aldus Kropotkin– aan één ding zal de mensch zich wijden, maar aan een groot aantal verschillende bezigheden. Een ieder zal zijn deel hebben aan de beoefening der kunsten en wetenschappen, aan den arbeid op het land en in de industrie. Dit zal des te meer mogelijk zijn, daar Kropotkin ook de internationale verdeeling van arbeid niet als onverdeeld gunstig beschouwt. Kropotkin’s ideaal is, dat ieder land zooveel mogelijk voort zal brengen wat het noodig heeft. Het internationale verkeer zal daardoor afnemen, maar dit is geen nadeel. Het diende voornamelijk tot verrijking van den kapitalist, wiens rol uitgespeeld zal zijn. Wij zullen niet meer werken voor een patroon, maar voor ons zelven; de vraag zal niet meer zijn, wat den patroon de ruimste winst verzekert, maar wat wij noodig hebben en op welke manier wij op de rechtvaardigste en aangenaamste wijze daarin kunnen voorzien.<ref>Scherp legt Morris den nadruk op deze fout van de massa-fabrikatie. “Quality!” said the old man crustily, for he was rather peevish at being cut short in his story; “how could they possibly attend to such trifles as the quality of the wares they sold? The best of them were of a lowish average, the worst were transparent make-shifts for the things asked for, which nobody would have put up with, if they could have got anything else. It was a current jest of the time, that the wares were made to sell and not to use; a jest which you, as coming from another planet, may understand, but which our folk could not.” Said I: “What! did they make nothing well?” “Why yes‚” said he, “there was one class of goods, which they did make thoroughly well, and that was the class of machines, which were used for making things. These were usually quite perfect pieces of workmanship, admirably adapted to the end in view. So that it may be fairly said, that the great achievement of the ninetheenth century was the making of machines, which were wonders of invention, skill, and patience, and which were used for the production of measureless quantities of worthless make-shifts. In truth, the owners of the machines did not consider anything which they made as wares, but simply as means for the enrichment to themselves. Of course the only admitted test of utility in wares was the finding of buyers for them – wise men or fools, as it might chance.” (William Morris: News from Nowhere).</ref>

Op de tegenwerping, dat dit systeem noodzakelijker wijze een vermindering der wereldproductie ten gevolge zal hebben antwoordt Kropotkin, dat dit opgeheven zal worden doordat nu in elk geval, op elk stuk land en bij elke werkzaamheid hoofd- en handenarbeid vereenigd zullen worden en dat door deze samenwerking de grootste resultaten verwacht kunnen worden.
Landbouw en industrie zullen niet meer gescheiden blijven, maar zullen samenwerken naar een gemeenschappelijk doel. Kropotkin heeft aan dit onderwerp een geheel boek gewijd, waarin hij op de ons bekende wijze uit de geschiedenis en uit den voor hem tegenwoordigen tijd bewijzen aanvoert.<ref>Fields, Factories and Workshops, or Industry combined with Agriculture and Brainwork with Manual Work. Dit boek verscheen oorspronkelijk als een reeks artikelen in de “19th. Century”. Bij de samenstelling van dit proefschrift is gebruik gemaakt van de Hollandsche vertaling onder den titel “Landbouw, en Industrie, Hoofd en handenarbeid vereenigd”.</ref> Wij zullen er hier niet verder op ingaan, daar de rationaliseering van den landbouw wel een vermeerdering der productie, maar geen principiëele verandering van de productiewijze, die kapitaal overbodig zou maken, met zich brengt.<ref>“L’extension prodigieuse de la production grâce à la science est l’une des idées les plus chères aux anarchistes. Kropotkine en a fait dans sa”Conquête du Pain" des tableaux enchanteurs. Il nous montre les merveilles accomplies grâce à la culture intensive par les maraîchers des environs de Paris, les 110 tonnes de légumes, par exemple, obtenues par l’un d’eux sur un seul hectare avec trois ouvriers travaillant de douze à quinze heures par jour. Partant de là, il voit déjà les 3.600.000 habitants de Seine et Seine-et-Oise se procurant avec un travail annuel de cinquante-huit demi-journées par adulte tout le blé, le lait, les légumes. Le pain et les fruits de luxe qu’ils pourront désirer. Appliquant au logement un calcul analogue, il trouve qu’un travail de vingt-huit à trente-six journées par an procurerait à une famille une de ces maisonnettes ouvrières salubres et confortables comme on les construit en Angleterre. De même pour le vêtement. Les fabriques américaines produisent aujourd’hui une moyenne de 40 mètres de cotonnada en dix heures; en admettant qu’une famille emploie 200 mètres par an, ce qui serait beaucoup, cela équivaudrait à cinquante heures de travail, soit dix demi-journées de cinq heures chacune“. En résumé,”en travaillant cinq ou quatre heures par jour jusqu’à l’age de 40 à 50 ans, l’homme pourrait aisément produire tout ce qui est nécessaire pour garantir l’aisance à la société." (Gide-Rist: Histoire des Doctrines économiques).</ref>
Kropotkin wijst er met een amusant voorbeeld op, hoezeer de combinatie van hoofd- en handenarbeid het werk aangenamer zal maken. “Wanneer gij uw schoenen poetst, geeft gij u er rekenschap van, welk een belachelijk werk dit is. Kan er iets dommers bestaan, dan een schoen twintig of dertig maal met een borstel te wrijven? En toch verkoopt een tiende deel van de bevolking van Europa zich, om, in ruil voor een paar lompen en een onvoldoende voeding, dit afstompende werk te doen; de vrouw moet zich wel als een slavin beschouwen, dat een dergelijk werk nog steeds door dozijnen millioenen van armen elke morgen gedaan wordt.
”Toch hebben de kappers reeds machines om kale hoofden en kroeshaar te borstelen; zou het niet eenvoudig zijn om hetzelfde principe op het andere uiteinde toe te passen."?<ref>La Conquête du Pain.</ref>



De afschaffing van den Staat doet ook de bescherming van den eigendom en, mutatis mutandis, den particulieren eigendom zelf, verdwijnen. Een noodzakelijk gevolg hiervan is, dat het woord “loon” een onbekend begrip zal worden. Men zou hoogstens nog van een ruil kunnen spreken, hetzij een ruil van wederkeerige diensten, hetzij van producten, hetzij een combinatie van deze twee. De boer zal zijn producten aan den stedeling, in ruil voor datgene wat deze gemaakt heeft, afstaan.<ref>La Conquête du Pain.</ref> Deze voorstelling is wel zeer primitief en zou alleen, en dan nog slechts in theorie, bij een zeer groote vermindering van de verdeeling van arbeid, mogelijk zijn.
De ruil echter schijnt Kropotkin als niet zeer belangrijk te beschouwen. In de vrijwillig samenwerkende groepen toch zal er gebruik naar behoefte zijn. Kropotkin schijnt zich voor te stellen, dat in de anarchistisch communistische maatschappij het aantal niet-economische goederen enorm zal toenemen. Hij schijnt de stelling, dat doorgaans slechts economische goederen het voorwerp van eigendom zijn, om te draaien en aan te nemen, dat goederen, die geen voorwerp van eigendom zijn, plotseling ook niet-economisch zullen worden. Kropotkin verliest blijkbaar uit het oog, dat ons eigendomssysteem er op gebaseerd is, dat het overgroote deel der goederen schaarsch is en dat, hoewel door de afschaffing vau den eigendom vele goederen meer beschikbaar zullen worden, het meerendeel toch slechts in beperkte hoeveelheid aanwezig zal zijn. Natuurlijk spreekt Kropotkin wel over goederen, waarvan niet voldoende ter beschikking staat, maar hij behandelt dit als een uitzondering en geeft voor dit geval een werkelijk primitief eenvoudige oplossing.
“Verklaar in een vergadering van arbeiders, dat patrijzen bewaard moeten blijven voor de zwakke luiaards van de aristocratie en zwart brood voor de zieken in het ziekenhuis, en men zal u uitjouwen”.
“Maar verklaar in dezelfde vergadering en predik het op de hoeken der straten, dat het beste voedsel voor de zwakken bewaard moet blijven en in de eerste plaats voor de zieken. Zeg, dat indien er in geheel Parijs maar tien patrijzen zijn en maar één kist malaga, deze in de kamers der herstellenden gebracht zouden moeten worden; zeg hen dit”.
“Zeg, dat het kind direct na den zieke komt. Voor hem de melk van de koeien en de geiten, wanneer er niet genoeg voor allen is. Voor het kind en den grijsaard de laatste hap vleesch en voor den krachtigen man droog brood, indien men tot het uiterste genoodzaakt is”.
“In één woord, verklaar, dat wanneer de eene of andere soort levensmiddelen niet in voldoende hoeveelheid aanwezig is indien men deze moet rantsoeneeren, de laatste hoeveelheid aan hen, die er het meeste behoefte aan hebben, toekomt; zeg dit, en gij zult zien, dat gij een algemeene instemming verkrijgt”.
“Dat wat de verzadigde niet begrijpt, begrijpt het volk, en heeft het altijd begrepen. Maar deze verzadigde zal het ook begrijpen, wanneer hij op straat gesmeten is en in aanraking met de massa is gekomen.”<ref>La Conquête du Pain.</ref>

Wij zien, dat Kropotkin weer een beroep doet op de neiging van den mensch tot onderling hulpbetoon en dit streven zóó sterk acht, dat hij een vrijwillige ontzegging mogelijk acht.



Wij zullen niet verder ingaan op de economische beschouwingen van Kropotkin. Het is overbodig verder in de détails af te dalen. De groote lijn is duidelijk: Afschaffing van den Staat, van de wetten en van den eigendom, en daardoor zullen onrecht en misdaad verdwijnen. Opbloei van vrijwillige samenwerking en een ideale combinatie van hoofd- en handenarbeid, en daardoor zal in overvloed en op aangename wijze geproduceerd worden. Door deze maatregelen zal dan het egoïsme als drijfveer der menschelijke gedragingen verdwijnen en vervangen worden door het nu nog sluimerende principe van onderling hulpbetoon.
Kropotkin zegt geen woord over kapitaalvorming, en kàn dit ook niet, daar zijn eigen stelling van het onderling hulpbetoon in strijd is met de mogelijkheid kapitaal te vormen. Kapitaal vormen heet sparen en sparen is in strijd met hulpbetoon en in strijd met verbruik naar behoefte. De maatschappij zal op den langen duur verarmen. Het tot nu toe gevormde kapitaal zal verbruikt worden en de geschiedenis der ontwikkeling zal den terugweg aannemen. Kropotkin zelf ziet reeds de eerste schreden: terug naar het land, maar hij ziet niet, dat hier de terugweg niet geëindigd is; steeds zal het kapitaal verminderen en zal het leven primitiever moeten worden; steeds zullen wij den oorspronkelijken organisatievorm naderkomen en steeds zullen onze wapenen in den strijd om het bestaan onvolkomener worden, tot op een zeker tijdstip de nood en het verlangen naar verbetering ons zullen dwingen, om bijzondere diensten te beloonen en wij zullen weer zijn aangekomen op Kropotkin’s uitgangspunt: de opkomst van militair en vorstelijk gezag.
Welk resultaat hebben wij nu verkregen? Weer heeft het rad der geschiedenis een omwenteling gemaakt, maar in plaats van voorwaarts heeft Kropotkin het rad doen terugdraaien. De richting is veranderd, maar het resultaat is het zelfde gebleven; wij kunnen niet ontsnappen uit den tredmolen der geschiedenis en wij hebben weer gezien, dat iedere organisatie de kiemen tot zelfdestructie in zich draagt.
Wij hebben dus niet het recht, Kropotkin’s voorstel te volgen en terug te gaan op het onder duizende opofferingen gebaande pad. Wij moeten voorwaarts, wij moeten kapitaal vormen. En kapitaalvorming maakt eigendom noodzakelijk en dit vereischt weer op zijn beurt een bescherming. En deze bescherming vraagt wetten en de handhaving daarvan. En deze handhaving vraagt een Staat en dus moeten wij Kropotkin’s voorslag verwerpen.



Wij hebben getracht Kropotkin’s anarchistische stellingen te weerleggen, en wij gelooven daarin geslaagd te zijn, door de consequenties te trekken, waartoe zijn eigen argumenten leiden. Kropotkin gelooft, dat het onderling hulpbetoon de uitsluitende drijfveer van de maatschappij kan zijn; welnu het zij zoo, maar dan moet men ook de consequentie aanvaarden, dat deze zelfde factor tot achteruitgang der ontwikkeling en tot verarming der menschheid zal leiden; dat, evenzeer als eene maatschappij gebaseerd op egoïsme, een organisatie steunend op onderling hulpbetoon de kiemen van zelfvernietiging in zich draagt. Kropotkin’s stelsel leidt niet tot verbetering van den toestand der verdrukten, maar voert slechts tot een egaliseeren van den toestand van alle menschen, tot op een basis, slechter dan de toestand van de verdrukten nu is. Geen verbetering voor een deel der menschheid, maar verslechtering voor alle menschen zou ons de maatschappij van Kropotkin brengen.
Wij gelooven, dat deze wijze van weerlegging de eenig mogelijke en de eenig juiste is. Dikwijls heeft men getracht, om hem te bestrijden door de juistheid van zijn argumenten te betwisten. Kropotkin baseert zijn stellingen op zijn inzicht van de natuur der menschen, op zijn overtuiging, dat de mensch, bevrijd van de door de tegenwoordige organisatie geschapen egoïstische motieven, zich vrij en altruïstisch zal kunnen handhaven en ontwikkelen. Men heeft hiertegen aangevoerd, dat de mensch van nature niet zoo altruïstisch aangelegd is; dat het streven naar onderling hulpbetoon, waarvan het bestaan wel door niemand kan worden ontkend, altijd ondergeschikt zal blijven aan het streven naar eigenbelang. Zoccoli<ref>L’Anarchia.</ref> gaat zelfs zóó ver te zeggen, dat Kropotkin de werkelijkheid voorbijziet.
Maar is dit een weerlegging? Zekerlijk niet. Men stelt hier een andere persoonlijke meening, hoe juist deze waarschijnlijk ook is, tegenover de persoonlijke meening van Kropotkin. Wij zijn overtuigd, dat de bestrijders van Kropotkin gelijk hebben en dat het streven naar onderling hulpbetoon, hoezeer ook den mensch eigen, nooit de uitsluitende drijfveer der maatschappij kan zijn. Maar ook deze overtuiging is een persoonlijke, een nooit te bewijzen hypothese betreffende het onberekenbare element “mensch”.
Het feit, dat een groot aantal vooraanstaande en weldenkende menschen Kropotkin’s hypothese onwaarschijnlijker achten dan de hypothesen van zijn bestrijders moet ons een voldoende grond zijn, om nooit zijn stellingen aan de praktijk te toetsen. De welvaart en de ontwikkeling van de menschheid zijn van te groot belang, dan dat men ze aan het experiment van een risquante proefneming zou mogen wagen.
Het is dus te hopen en ook waarschijnlijk te achten, dat de praktijk nooit uitspraak zal doen over de juistheid van Kropotkin’s hypothese en er blijft ons dus geen andere weerlegging over, dan door het trekken van de logische gevolgtrekkingen uit zijn eigen hypothese. Slechts op deze wijze en niet door een andere, zij het ook waarschijnlijker hypothese daartegenover te stellen, kunnen wij Kropotkin’s stellingen weerleggen.

Hoofdstuk III.

Het derde en laatste hoofdstuk van dit proefschrift zal gewijd zijn aan de strijdmiddelen, die Kropotkin toepaste of had willen toepassen. In de eerste plaats zullen wij spreken over de revolutionaire beweging in Rusland omstreeks 1870, waarbij Kropotkin weliswaar geen zeer voorname rol speelde, maar welke de aanleiding was, dat de laatste banden, welke Kropotkin aan zijn vroeger milieu bonden, verscheurd werden. De tweede, derde en vierde paragraaf zullen handelen over de eigenlijke anarchistische agitatie, namelijk over de “Fédération Jurassienne”, het tijdschrift “Le Révolté”, en over het bekende proces van Lyon. De laatste paragraaf zal een korte schildering van Kropotkin’s verwachtingen betreffende de revolutie, een toekomstig strijdmiddel dus, inhouden.



Wij wijden dus geen afzonderlijke paragraaf aan de propaganda door de daad<ref>Wij gebruiken hier de uitdrukking propaganda door de daad, en niet van de daad, in aansluiting op de zeer juiste opmerking van Nacht in zijn vertaling van Zoccoli’s Anarchia: “Tatsächlich wird auch bei recht vielen die Ansicht hervorgerufen ‘Propaganda der Tat’ bedeutete die Propagierung von Attentaten und Aufreizung zu Gewaldakten, was auch die Wendung ‘Propaganda der Tat’ eigentlich besagt. ‘La propagande par le fait’, die in französischer Sprache ausschliesslich vorhandene Wendung, bedeutet dagegen die Propaganda (der Ideen oder der Revolution) durch die Tat, durch das Beispiel, und nicht durch Worte.”</ref>, daar wij niet gelooven, dat dit strijdmiddel zoo bijzonder anarchistisch is. Men zal ons waarschijnlijk tegenwerpen, dat Kropotkin in zijn “Esprit de Révolté”, als antwoord op de vraag, hoe men de massa tot revolutie opwekt, zegt: “Actie, voortdurende en telkens vernieuwde actie van een minderheid kan dit teweeg brengen. Moed, toewijding en offervaardigheid zijn even aanstekelijk, als lafheid, onderworpenheid en paniek.
”Onder welke vormen deze agitatie zich zal voordoen? – Maar natuurlijk onder de meest verschillende vormen, die door de omstandigheden, de ter beschikkingstaande middelen en geestesgesteldheid, zullen worden bepaald. Nu eens luguber, dan weer spottend, maar altijd stoutmoedig; nu eens collectief, dan weer individueel, zal zij geen enkele gelegenheid van het openbaar leven voorbij laten gaan, om den geest wakker te houden, om de ontevredenheid te propageeren en te formuleeren, om den haat tegen de uitbuiters aan te wakkeren, om de heerschers belachelijk te maken, om hun zwakheden aan te toonen, en vooral, om de stoutmoedigheid en de gedachte aan den opstand aan te wakkeren, door het voorbeeld te geven."
Hier staat zeer duidelijk, dat Kropotkin de propaganda door het voorbeeld, door de daad, aanbeveelt, en wij zullen dan ook de laatsten zijn om te ontkennen, dat de anarchisten dit middel niet gebruikten; maar wij herhalen, dat wij niet gelooven, dat dit middel speciaal door hen gebruikt werd. Het is een oude waarheid, dat een goed voorbeeld goed doet volgen; een waarheid, die alle revolutionairen hebben ingezien. Kropotkin zelf wijst hierop in het volgende artikel van dezelfde reeks. “Ziedaar, wat de geschiedenis van de perioden vóór een groote revolutie ons leert. De revolutionaire burgerij heeft het volkomen begrepen: zij heeft geen enkel agitatiemiddel, om de gedachte aan den opstand aan te wakkeren, veronachtzaamd, toen zij het monarchale régime trachtte te vernietigen; de Fransche boer uit de vorige eeuw (18e) heeft het onbewust begrepen, toen hij streefde naar afschaffing van de feodale rechten: en de Internationale handelde overeenkomstig de zelfde principes, toen zij de gedachte aan den opstand bij de arbeiders in de steden trachtte op te wekken en trachtte haar te richten tegen den natuurlijken vijand van den loontrekkende, tegen hen, die zich van de instrumenten van den arbeid en van de grondstoffen hebben meester gemaakt.”
Maar niet alleen in vroeger tijden heeft men van de propaganda door de daad, gebruik gemaakt; ook tegenwoordig maakt men er een ruim gebruik van. Zijn de manifestaties van de Duitsche Nationaal-Socialisten niet hun machtigste propagandamiddel? Heeft de stoutmoedige bevrijding van Daudet geen gunstige gevolgen voor de Camelots du Roi gehad?<ref>Indien de Nederlandsche Fascisten er werkelijk in geslaagd zijn, om de echte archieven van de communistische partij te bemachtigen, kan dit en de publicatie van de stukken in de “Bezem” als een recent voorbeeld van propaganda door de daad gelden.</ref>
Men zal ons waarschijnlijk tegenwerpen, dat propaganda door de daad, als algemeen principe niets bijzonders is, maar dat dit strijdmiddel bij de anarchisten een bijzonderen vorm heeft aangenomen. Bij de anarchistische propaganda door de daad denkt men in de eerste plaats aan het werpen van bommen, aan het plegen van moord-aanslagen.
Welnu, wij ontkennen weder niet, dat deze treurige vorm van propaganda ook door sommige anarchisten gebruikt is, maar voor een belangrijke groep van zoogenaamde anarchistische aanslagen sluiten wij ons aan bij de woorden van Dechappe: “Onder de ongelukkigen, die de slachtoffers van ’t tegenwoordige leven worden, zal de één eenvoudig zelfmoord plegen, terwijl een ander er de voorkeur aan geven zal, zich eerst nog op dengene, aan wien hij de schuld van zijn ellende toeschrijft, te wreken. Het anarchisme kan deze daden noch verhinderen, noch veroorzaken. Niet het anarchisme is oorzaak van de ellende en de onderdrukking.”<ref>P. Dechappe: A propos d’attentats (Temps nouveaux. Nov. 1895).</ref>
Wij durven zelfs nog verder te gaan en gelooven, dat het grootste deel van de “anarchistische” aanslagen op rekening van geestelijk gedesequilibreerde individuen geschreven moet worden.<ref>In dit verband wijzen wij op de treinaanslagen van Jüterbog en van Biatorbagy in 1931. Vooral de aanslag bij Biatorbagy maakte volkomen den indruk een daad te zijn van een politieke organisatie en men zou dit waarschijnlijk nu nog gelooven, indien de pleger van den aanslag, de positief abnormale Matuska, niet ontdekt was geworden en bekend had, geheel alleen te hebben gehandeld.</ref> Het valt niet te ontkennen, dat een groot aantal anarchisten min of meer abnormaal was en dit is logisch, daar het anarchisme zich in de eerste plaats wendt tot hen, die geen uitkomst meer zien; tot hen, die wanhopen aan een verzachting van de menschelijke ellende. Hieruit is het ook te verklaren, dat sommige intellectueele leiders der anarchisten deze gewelddaden goedkeuren, ja zelfs aanbevelen. De anarchist ziet in den Staat de oorzaak van alle menschelijke ellende; het principe, dat de gedachten der menschheid vergiftigt, dat het goede in den mensch doodt. Is het dan te verwonderen, dat hij in wanhoop in opstand komt, eigen recht zoekt en zijn wraak koelt aan een vooraanstaande figuur, voor den anarchist de verpersoonlijking van zijn aartsvijand? Maar is het daarom een principe van het anarchisme?<ref>Zoo is het ook waarschijnlijk, dat niet weinige misdaden den anarchisten van regeeringswege in de schoenen zijn geschoven, daar een groote angst voor de revolutionairen een machtig wapen in handen van de reactie is. Kropotkin beschouwt zelfs de branden van Simbirsk en andere Wolga-steden als provocaties.</ref>
Wanneer in een wilde streek de verontwaardigde menigte een weerzinwekkenden moordenaar lyncht, omdat de autoriteiten te zwak, of onwillig zijn om in te grijpen, dan kunnen wij een dergelijke daad begrijpen en tot op zekere hoogte goedkeuren. Wij zullen zelfs moeten toegeven, dat het gelukkig is, dat het geweten der menschheid wakker geschud is en dat door deze gewelddaad van eigen recht de aandacht op een mistoestand gevestigd is. Maar is nu daarmede eigen recht een principe van ons rechtssysteem geworden?
Zoo is het ook met de propaganda door de daad. Het is geen principe, maar een uiting van wanhoop, een hartverscheurende noodkreet. Evenals een verdrukt volk zijn haat concentreert op den leider van zijn onderdrukkers, zien de anarchisten in de leiders van den Staat de verpersoonlijking van hun vijand. Evenzeer als een moordaanslag op den leider der onderdrukkers een oproep tot een vrijheidsoorlog kan zijn, kan een anarchistische aanslag propaganda voor het anarchisme genoemd worden. Beide zijn wanhoopsdaden, door ellende en verdrukking, waar of ingebeeld, veroorzaakt, maar zij zijn geen uiting van een principe.

1. De samenzwering van Tsjaikofsky.

Alexander II had zich in de armen van de reactie geworpen. Vervlogen waren zijn verlangens naar liberale wetgeving; voorbij was de tijd, dat de Czaar als de bevrijder van de boeren beschouwd werd. Dmitri Tolstoy en Zjoewalov voerden het bewind. Met alle kracht werd er aan gewerkt, de revolutionaire, of wat op hetzelfde neerkwam, democratische, ideeën den kop in te drukken.
De Russische jeugd echter was reeds te zeer vervuld van de moderne ideeën. De drang naar studie, naar een democratisch leven, was te sterk geworden. De jeugd stelde zich niet meer tevreden met een administratieve of militaire functie. Er was slechts één verlangen: kennis, kennis niet alleen voor ons, maar voor allen. Wij willen niet langer nutteloos leven, maar wij willen ons in dienst stellen van de maatschappij. Kennis zullen wij vergaren en kennis zullen wij verbreiden onder hen, die daarvan verstoken zijn.
“In elke Russische stad, in elke wijk van St. Petersburg, richtte men kleine groepen van jongelieden op, die ten doel hadden, zich wederkeerig te vormen en te onderrichten. Men las de werken der philosophen, de geschriften der economisten, de onderzoekingen van de jonge Russische historische school, en daarop volgden dan eindelooze discussies. Het doel van al deze lectuur, van al deze discussies was het vinden van een antwoord op de groote vraag, die allen bezig hield: hoe zal de jeugd zich nuttig kunnen maken voor de massa? Langzamerhand kwam men tot het inzicht, dat het eenige middel was, zich te vestigen temidden van het volk en te leven, zooals dit. Jongelieden gingen zich nu vestigen in de dorpen als artsen, hulpartsen, onderwijzers, schrijvers, ja zelfs als landbouwers, smeden, houthakkers, enz., en zij trachtten daar te leven in enge aanraking met de boeren. Jonge meisjes legden hare examens als onderwijzeres af, of leerden het vak van vroedvrouw of verpleegster, en begaven zich bij honderdtallen naar de dorpen, waar zij zich met hart en ziel aan het armste deel der bevolking wijdden.<ref>Autour d’une Vie IV. Hoofdstuk VI.</ref>
Ook Kropotkin sloot zich na zijn terugkomst in St.Petersburg bij deze beweging aan en wel bij een groep, die onder leiding van N.V.Tsjaikofsky, een chemicus, stond. Deze groep was één van het groote aantal, geheel los van elkaar bestaande groepen, maar deze groep is door de groote rol, die eenige harer leden, Natanson,<ref>Marc Andreewitsj Natanson is een voorbeeld van een door niets of niemand af te schrikken revolutionair. In 1872, drie en twintig jaar oud, werd hij voor de eerste maal verbannen naar Archangel, vanwaar hij in 1876 terugkwam. Met medewerking van zijn vrouw, die in 1889 tot tien jaar dwangarbeid veroordeeld werd, zette hij zijn revolutionaire propaganda voort en werd in 1877 ten tweeden male, ditmaal naar Oost-Siberië, verbannen, vanwaar hij tien jaar later terugkeerde. Maar ondanks deze tien zware jaren zette hij zijn revolutionair streven voort, totdat hij in 1894 voor de derde maal veroordeeld werd en na vijf jaar verbanning nog vijf jaar op een aangewezen verblijfplaats moest blijven.</ref> Sophia Perofskaya, Stepniak,<ref>Zijn eigenlijke naam was Kraftsjinsky.</ref> en anderen speelden, zeer bekend geworden.
Meestal wordt de groep van Tsjaikofsky, in tegenstelling met de groep onder leiding van Lavrov, als zeer revolutionair beschouwd. Kropotkin echter houdt vol, dat dit niet zoo was en dat bij zijn intrede in de groep men zich bepaalde tot het verspreiden van verboden boeken.<ref>1872.</ref> Door graaf Dmitri Tolstoy, die met het toezicht op de universiteiten belast was, waren de werken van Lasalle, Marx, en dergelijken, verboden. Volgens Kropotkin was dit het eenige revolutionaire in het werk van deze groepen, hoewel de leden individueel wel zeer socialistisch gezind waren. Hij wijst er op, dat juist deze groepen voor wederkeerig onderricht zich er tegen verzetten, dat men het voorbeeld van Karakosov, die een aanslag op den Czaar pleegde, volgde.<ref>Autour d’une Vie IV. Hoofdstuk VI.</ref>
Toch is het niet aan te nemen, dat deze groepen werkelijk niet revolutionair waren. Voor een groot deel werden zij toch gevormd door de”intelligentsia“, die noodzakelijker wijze revolutionair was. De”intelligentsia" bestond uit jonge lieden, die door ijver en in spanning zich een groote mate van geestelijke ontwikkeling hadden weten eigen te maken, maar daardoor nog niet in staat waren, om aan de geldelijke eischen, die dit nieuwe milieu vorderde, te voldoen. Het gevolg: was een groote haat tegen de regeerende en bezittende klasse. Hierbij kwam nog, dat een groot percentage van de “intelligentsia” uit joden bestond en dezen menschen onder het oud-Russische systeem verscheidene burgerrechten ontzegd waren.<ref>Baron P. Graevenitz: From Autocracy to Bolshevism. pag. 21.</ref>
Deze tegenstrijdigheid tusschen de gedenkschriften van Kropotkin en het vaststaande feit, dat er verscheiden revolutionaire elementen van de groep van Tsjaikofsky deel uitmaakten, is niet zoo verwonderlijk als het op het eerste gezicht lijkt. Men bedenke, dat de leden van deze groepen meestal individueel werkten en de onderlinge band slechts zelden tot uiting kwam. Kropotkin kan dus eigenlijk alleen over zijn eigen geestesgesteldheid, en over die van zijn beste vrienden, die wel ongeveer de zelfde opvattingen gehad zullen hebben, oordeelen. Wij gelooven in ieder geval niet, dat het, om deze tegenstrijdigheid te verklaren, noodig is, aan te nemen, dat Kropotkin een chronologische fout maakt. Kornilov doet dit, maar wij herhalen, dat ons dit onnoodig voorkomt, temeer, daar Kornilov zelf aantoont, dat er vreedzame en revolutionaire stroomingen naast elkander bestonden.<ref>These memoirs were written several decades after that epoch, and many of them have become, so to speak, chronologically merged; there might have been perhaps some chronological aberration. We may therefore take Kropotkin with some reservation. We may point out that many members of the circles were revolutionists from the very beginning; another prominent Chaikovetz, L.E. Shishko, tells us in his memoirs that still a junker he professed revolutionary ideas. Many others entered the cercles with definite revolutionary ideas. But at any rate even the political processes at the end of the Seventies assure us that numerous Narodniki who “went to the people” in the middle of the Seventies were imbued with most peaceful intentions. – – Here is the testimony of S.I. Bardin, a woman defendant in the proces of 50, tried in 1876. I belong, gentlemen, to the category of those who are known among the young people as peaceful propagandists. Their task is to instil into the conciousness of the people ideals of a most perfect and most just social order, or to clarify for them ideals wich are unconciously inrooted in them; to point out to them the defects of the present order, in order that the errors might be avoided in the future; but when that future will come, we do not state, and we cannot state, since its ultimate realisation does not depend upon us. I think that it is quite a distance from such propaganda to instigation for riots. (Kornilov: Modern Russian History).</ref>
Hoe het ook zij, de Russische regeering twijfelde niet en beschouwde het werk van de groepen tot wederkeerig onderricht als gevaarlijk voor de rust van het land. Tsjaikofsky werd tweemaal gearresteerd, maar moest wegens gebrek aan bewijs weer worden vrijgelaten. In het begin van 1873 echter trad de regeering zeer krachtig op en arresteerde onder anderen, Sophia Perofskaya. De voornaamste leiders, zooals Stepniak, Kelnitz en Kropotkin wisten zich intusschen buiten schot te houden. In Maart 1874 werd evenwel een arrestatie “en masse” georganiseerd en hiermede praktisch een einde aan de werkzaamheden van de groep van Tsjaikofsky, die zich in het Zuiden bevond, gemaakt.
Kropotkin scheen eerst te zullen ontsnappen, maar toen de regeering na eenige dagen ontdekte, dat de agitateur Borodin niemand anders was dan Prins Peter Alexeiewitsj Kropotkin, werd ook hij gearresteerd en in de Peter- en Paulsvesting opgesloten.<ref>Het moet een moeiljk moment geweest zijn voor Kropotkin, toen op den vooravond van zijn arrestatie, het Keizerlijk Geografisch Genootschap, hem na zijn lezing, het voorzitterschap van een afdeeling aanbood en hij deze eer, de bekroning van zijn wetenschappelijk streven, terug moest wijzen, daar hij wist, dat zijn arrestatie elk oogenblik verwacht kon worden.</ref>
De agitatie, die Kropotkin onder den naam van Borodin, voerde, was zeer zeker revolutionair. Gehuld in een schapenpels, zooals de eenvoudige arbeiders droegen, begaf hij zich onder de werklieden, bij voorkeur onder de wevers, en sprak hen over de revolutionaire bewegingen in West-Europa. Hij vertelde hen van de Internationale, van de Parijsche Commune en overlegde met hen, wat men in Rusland zou kunnen doen.
Het was te begrijpen, dat de Russische regeering dit niet kon dulden. Kropotkin had het slechts aan zijn positie en relaties te danken, dat hem in de gevangenis nog eenige voorrechten, als boeken en schrijfgerei, werd toegestaan.



De groep van Tsjaikofsky was reeds voor de arrestatie van Kropotkin ontbonden, officieel in 1873<ref>Spiridowich: Histoire du Terrorisme russe.</ref> maar zij werkte toch nog door tot aan de groote razzia in Maart 1874. Ook daarna bleef er een band tusschen de weinige overgeblevenen bestaan en men moet deze menschen bewonderen, die, ondanks het groote gevaar en de verschrikkelijke vooruitzichten<ref>Kropotkin verhaalt hoe een boer, die boven hem in de zelfde vesting opgesloten was, door de ellende krankzinnig werd en hoe zijn vriend Serdioekov, die na vier jaar voorarrest vrijgesproken werd, zich na zijn vrijlating een kogel door het hoofd joeg.</ref>, alles in het werk stelden, om hun ongelukkige kameraden te helpen.
Aan dit gevoel van solidariteit had Kropotkin het voor een groot deel te danken, dat hij erin slaagde, den 29 Juni 1876, oude stijl, te ontvluchten. Wij zullen hier geen gedetailleerde beschrijving van dit romantisch voorval geven; men kan hiervan uitvoerige beschrijvingen bij Stepniak<ref>Underground Russia.</ref> of Quack<ref>Studiën en Schetsen.</ref> vinden. Wanneer wij er hier zij het slechts een vluchtige schets van geven, dan is dat uitsluitend om de bewonderenswaardige solidariteit van de Russische revolutionairen te doen uitkomen.
De familie Kropotkin had gedaan gekregen, dat hij, in verband met het feit, dat zijn gezondheid het leven in de vesting niet langer verdragen kon, naar het militair hospitaal werd overgebracht. Hij ontving daar verlof iederen dag eenige oogenblikken op de binnenplaats te wandelen, altijd onder bewaking van een schildwacht. Op het feit, dat hij, Kropotkin, de openstaande poort van de binnenplaats kon zien, bouwde men nu een werkelijk bewonderenswaardig ontvluchtingsplan op. De opzet was, dat Kropotkin van een oogenblik onoplettendheid van den schildwacht gebruik zou maken om naar de poort te rennen en in een daar wachtend rijtuig te springen.
Hiervoor had men reeds de absolute toewijding van twee kameraden noodig, één als koetsier en een ander om den verzwakten Kropotkin in het rijtuig te helpen. Een derde kameraad moest zijn medewerking verleenen om op het juiste moment den tweeden schildwacht, buiten de poort, bezig te houden en een vierde zat voor het open raam van een, speciaal voor dit doel gehuurd, huis, met een viool in de hand, klaar om door het begin van zijn spel, Kropotkin het sein te geven, dat het moment gunstig was.<ref>Een voorbeeld, hoezeer het geluk deze onderneming begunstigde blijkt wel uit het feit, dat de eerste maal, dat men de ontvluchting wilde probeeren en men het sein, dat alles veilig was, door het oplaten van een kinderballonnetje zou geven, er eerst geen ballonnetje te krijgen was en toen men er zelf een gevuld had, wilde dit niet opstijgen. Later bleek dat op het gekozen moment de te volgen weg versperd was geweest.</ref> Maar niet alleen op deze hoofdzaken was gelet. Een groep kameraden had tot taak, om tegen het voor de ontvluchting bestemde uur zooveel mogelijk alle rijtuigen, die zich in de buurt van het hospitaal bevonden, af te huren, om de vervolging te bemoeilijken. Een andere groep had zich drie kilometer lang, van af het hospitaal, langs den te volgen weg geposteerd om een teeken te geven wanneer deze weg niet vrij was. Wanneer bijvoorbeeld een houttransport den weg versperde, zou een der kameraden zijn zakdoek in den zak steken, wat een volgende een sein was om op te houden met kersen eten, en zoo verder totdat het signaal den vioolspeler bereikte.
Ondanks al deze voorzorgsmaatregelen bleef het echter een gevaarlijke onderneming en elk der kameraden kon van een zware straf zeker zijn, wanneer hij in verband met deze ontvluchtingspoging gevat zou worden. Het geluk was evenwel den stoutmoedigen gunstig en de werkelijk fantastische onderneming slaagde.

2. De “Federation Jurassienne”.

Om Kropotkin’s rol in de “Fédération Jurassienne” te kunnen begrijpen moeten wij een oogenblik teruggrijpen op de wordingsgeschiedenis van deze federatie. In de eerste Internationale was altijd een anarchistische strooming geweest, maar deze had Marx en Engels geen groote zorgen gebaard. De leiding van de anarchistische elementen in de socialistische beweging berustte bij Proudhon, voor wien Marx niets dan minachting had. Marx spreekt van Proudhon als van iemand, die als man der wetenschap boven bourgeois en proletariër wil staan, maar die in werkelijkheid niets anders is dan een burgermannetje, onophoudelijk heen en weer geslingerd tusschen kapitaal en arbeid, tusschen de officieele economie en het communisme.<ref>Marx: Misère de la Philosophie.</ref>
Maar langzamerhand komt een andere figuur naar voren: Bakoenin, een reus met verwarde haren, een agitator; een medesleepend redenaar; een man, die zich door niets of niemand liet tegenhouden; een belichaamd onweder<ref>Quack: De Socialisten.</ref> dat, nadat reeds eenigen tijd de donkere wolken zich samengepakt hadden, op het congres van Bazel, in 1869 losbarstte.
Marx had het voor overbodig gehouden om door een resolutie de wenschelijkheid van afschaffing van het erfrecht te doen vaststellen, daar hij dit als een gevolg van de juridische structuur van de bestaande maatschappelijke organisatie beschouwde, dat later van zelf zou verdwijnen. Bakoenin evenwel, was van oordeel, dat juist het erfrecht een beletsel tot den overgang naar collectief bezit zou zijn en stelde een resolutie in dien geest voor.
Hoewel Bakoenin’s voorstel geen absolute meerderheid wist te verwerven, was het toch een groote slag voor de autoriteit van Marx, dat het voorstel van den Generalen Raad –Marx zelf was niet aanwezig– met 37 stemmen tegen, 19 voor en 6 onthoudingen werd verworpen.<ref>Voor de hier genoemde voorvallen op het congres te Bazel houden wij ons aan de lezing van Zoccoli, (L’Anarchia). De lezing van Quack is eenigszins afwijkend, maar de beschrijving van deze voorvallen bij Domela Nieuwenhuis, (Geschiedenis van het Socialisme) komt met Zoccoli’s opvatting vrijwel overeen.</ref>
Een hevige strijd werd nu tusschen Marx en Bakoenin gevoerd en de eerste slaagde er in om, het congres te ’s-Gravenhage in 1872<ref>In het nu nog bestaande Hôtel: “De Zeven Kerken van Rome”.</ref> Bakoenin en zijn aanhangers uit de Internationale te doen zetten.
Het resultaat was echter anders dan de Generale Raad verwacht had. Bakoenin, die deze uitzetting voorzien had, had reeds vóór het congres te ’s-Gravenhage de “Fédération Jurassienne” gesticht,<ref>12 November 1871.</ref> welke organisatie natuurlijk de partij van Bakoenin koos. Ook de Belgische, Italiaansche en Spaansche groepen hadden reeds te kennen gegeven dat zij den Generalen Raad slechts als een centraal bureau beschouwden, en zich niet tot gehoorzaamheid gebonden gevoelden. De dus reeds zoo zieke Internationale, kon dan ook de amputatie van ’s-Gravenhage niet meer verdragen en overleed spoedig aan verval van krachten, terwijl de “Fédération Jurassienne” zich nog vóór het overlijden van de internationale, tot haar opvolgster en erfgename, proclameerde.<ref>Zoccoli: L’Anarchia.</ref>



Bij het overlijden van Bakoenin in 1876, was de “Fédération Jurassienne” het centrum van de revolutionaire beweging en Kropotkin nam dan ook een zware en verantwoordelijke taak als opvolger van Bakoenin, op zich.
Kropotkin stond echter niet alleen. Hij vond in Genève een groote groep medewerkers en vrienden en wel in de eerste plaats James Guilleaume, voor wien Kropotkin reeds vroeger een diepe bewondering had opgevat.<ref>Hoofdstuk I. Paragraaf 5.</ref> Adhémar Schwitzguébel, die een groote rol bij de stichting van de federatie had gespeeld, en Spicheger, minder bekend, maar door Kropotkin zeer gewaardeerd, stonden hem krachtig ter zijde.
Het Fransche element was in de “Fédération Jurassienne” goed vertegenwoordigd: Elisée Reclus, door een werkelijke vriendschap met Kropotkin verbonden en die ook later zijn trouwe steun en medewerker bleef; Lefrançais, die zich niet als anarchist wilde beschouwd zien, “daar hij niet met dergelijke gekken kon werken”, hoewel hij niets anders deed;<ref>Autour d’une Vie VI. Hoofdstuk II.</ref> Pindy, evenals Lefrançais, een oud lid van de Parijsche Commune, en Paul Brousse, die echter later meer gematigd was en bekend werd als leider der “Possibilisten”.
De Italianen Cafiero en Malatesta, twee vrienden van Bakoenin, de oude Joekofsky en Sokolov, een oud staf-officier, beide Russen, noemt Kropotkin eveneens als zijn voornaamste medewerkers.
Bijna al deze medewerkers hadden hun sporen op het gebied der revolutionaire agitatie reeds verdiend. Kropotkin verhaalt bijvoorbeeld van Pindy, dat na de mislukking van de Parijsche Commune, er drie personen, bij vergissing voor dezen communard aangezien, werden gefussilleerd.<ref>Autour d’une Vie VI. Hoofdstuk II.</ref>
Kropotkin werd vrijwel geheel door zijn werk in beslag genomen. Waar hij zich ook bevond, zij het in Genève, in Chaux-de-Fonds of Bern, nam hij actief deel aan de vergaderingen, waar men propaganda voor de revolutionaire beweging maakte. De anarchistische productie-coöperatie te Chaux-de-Fonds gaf hem veel zorgen daar deze coöperatie, die volgens Kropotkin in een zeer goeden roep stond, in verband met een crisis in het horlogemakers-bedrijf, vrijwel geen werk kon vinden. Steeds was Kropotkin op de bres als de anarchistische beweging met moeilijkheden te kampen had. Niet altijd was dit zonder gevaar, en hoewel wij in den tegenwoordigen tijd, gewend aan complete veldslagen tusschen politie en communisten, de door Kropotkin geschilderde voorvallen, niet meer dan “eenige ongeregeldheden” zouden noemen, geven deze voorvallen toch een indruk van den ernst en van de vastbeslotenheid van de anarchistische leiders. “In dat jaar<ref>1877.</ref> namen wij deel aan een manifestatie, met het doel de roode vlag door de straten van Bern te dragen. De reactionaire beweging won in Zwitserland terrein en de Berner politie had, in strijd met de grondwet, het dragen van den standaard der werklieden verboden. Het was dus noodig, dat wij tenminste zoo nu en dan toonden, dat de werklieden hun recht niet met voeten lieten treden en weerstand boden. Ter gelegenheid van de verjaardag van de Parijsche commune gingen wij dus allen naar Bern, om, ondanks het verbod, de roode vlag in de straten te ontplooien. Dit voerde natuurlijk tot botsingen met de politie waarbij twee onzer kameraden sabelhouwen ontvingen en twee politieofficieren vrij ernstig gewond werden. Maar wij slaagden er in de roode vlag naar de vergaderzaal te brengen, waar wij een schitterende meeting hielden. Het is ternauwernood noodig te vermelden, dat de zoogenaamde”leiders" van de partij zich in de gelederen bevonden en streden zooals de anderen. Meer dan dertig Zwitsersche burgers werden bij de instructie betrokken; allen hadden zelf verzocht vervolgd te worden en zij, die de beide politieofficieren verwond hadden maakten zich uit eigen beweging bekend.“<ref>Men vergelijke met deze houding den laffen aanslag op twee politieofficieren te Berlijn in 1931.</ref>
De hierboven geciteerde passage van Kropotkin’s mémoires toont wel duidelijk aan, dat de leiders van de”Fédération Jurassienne" niet schroomden persoonlijk op te treden, maar toch was deze wijze van werken niet hun voornaamste propagandamiddel. Het zwaartepunt van Kropotkin’s werk lag in de publicaties.
Behalve door zijn medewerking aan het “Bulletin de la Fédération Jurassienne”, dat na het vertrek van Guilleaume, ophield te bestaan, en daarna door zijn werkzaamheden als redacteur, uitgever en verspreider van “Le Révolté”, waarop wij later terugkomen,<ref>Hoofdstuk III. Paragraaf 3.</ref> trachtte Kropotkin, evenals zijn medewerkers, de anarchistische gedachte door talrijke geschriften, brochures en artikelen te verspreiden. In dezen tijd schreef hij zijn beroemde<ref>Deze artikelenreeks werd lafer in negen talen vertaald, in het Duitsch (1892), in het Engelsch (1892), in het Italiaansch (1900), in het Spaansch (1899), in het Portugeesch (1892), in het Tsjechisch (1894), in het Grieksch (1899), in het Armenisch (1893) en in het Russisch (1905). (Netlau: Anarchisten und Sozialrevolutionäre).</ref> artikelenreeks, “L’esprit de Révolte”, waarover wij in het begin van dit hoofdstuk reeds spraken en waaruit wij eenige passages citeerden.<ref>Hoofdstuk III. Aanvang.</ref>
De Zwitsersche regeering echter trad steeds krachtiger tegen de revolutionaire elementen op. Guilleaume, Schwitzguébel en Spicherer waren genoodzaakt het land te verlaten en in 1881 werd Kropotkin, na zijn terugkomst van het congres te Londen, uitgewezen. Bittere woorden schrijft hij over deze houding van de Zwitsersche regeering, en hij verwijt haar toe te geven aan het aandringen van het Russische Gouvernement en hierdoor te erkennen dat Zwitserland was “een haard van internationale samenzweringen.”<ref>Autour d’une Vie VI. Hoofdstuk V.</ref>
Kropotkin vestigde zich te Thonon, dicht bij de Zwitsersche grens en bleef het tijdschrift “Le Révolté” redigeeren. De belangrijke rol van de “Fédération Jurassienne” was echter uitgespeeld. Toch heeft het nog tot 1888 geduurd, eer men ernstige stappen tot oprichting van een nieuwe Internationale deed, daar de poging daartoe in 1880 door de Belgische federatie gedaan, op niets uitliep.<ref>Domela Nieuwenhuis: Geschiedenis van het Socialisme.</ref>

3. “Le Revolte”.

De onmogelijkheid zich zijn levensonderhoud samen te schrapen, had James Guilleaume gedwongen Zwitserland te verlaten<ref>Zie Hoofdstuk III. Paragraaf 2.</ref> en dit vertrek beteekende het einde van het “Bulletin de la Fédération Jurassienne de l’Association Internationale des Travailleurs.”<ref>Het Bulletin was niet het eerste tijdschrift waarin de anarchistische ideeën gepropageerd werden. Het bulletin was de opvolger van “la Révolution sociale” van Claris. Dit blad was op zijn beurt weer de opvolger van “la Solidarité”; van Guilleaume dat in de plaats van het door de Marxisten veroverde blad “l’Egalité” was gekomen.</ref> Kropotkin besloot toen een nieuw tijdschrift op te richten en met behulp van Dumartheray en Herzig slaagde hij erin om in Februari 1879 “Le Révolté” te doen verschijnen. Dit twee maal per maand verschijnend tijdschrift droeg eerst als ondertitel “organe socialiste” maar deze werd later veranderd in “organe anarchiste”.
Het was echter niet zoo eenvoudig geweest zoover te komen. In anarchistische kringen had men Kropotkin een échec voorspeld en alle medewerking geweigerd. Hierbij kwamen nog de financiëele moeilijkheden, die zeer groot waren. Maar Kropotkin slaagde. Van het opgeheven blad, de “Avant-Garde”<ref>“L’Avant-Garde” was het blad van Brousse, die ook aan de Révolté medewerkte.</ref> had hij het kasgeld, 13 francs, en een lijst van 225 abonné’s ontvangen. Verder ontving hij nog 10 francs; maar dit was lang niet genoeg, daar de drukker vooruit betaald wilde worden en 65 francs verlangde. Kropotkin kreeg, vrijwel door bedelen, de noodzakelijke som bijeen,<ref>De correspondentie van Kropotkin met Robin. (gecnteerd in Nettlau’s “Anarchisten und Sozialrevolutionäre”).</ref> en den twee-en-twintigsten Februari verscheen het eerste nummer in een oplage van 2000 exemplaren, die in enkele dagen uitgeput was.<ref>Autour d’une Vie IV. Hoofdstuk II.</ref>
Hiermede waren de moeilijkheden evenwel nog lang niet voorbij. Kropotkin vertelt hierover: “Ik moet toegeven dat wij ook moeilijke momenten met ons tijdschrift doormaakten. Nauwelijks hadden wij vijf nummers uitgegeven toen de drukker ons waarschuwde, dat wij naar een andere drukkerij moesten omzien. De vrijheid van drukpers, zooals deze in de grondwet staat, is voor arbeiders en hunne publicaties aan talrijke beperkingen, buiten de artikelen van de wet, onderworpen. De drukker had niets aan ons blad te verwijten; het beviel hem zelfs; maar in Zwitserland zijn alle drukkerijen van de Regeering afhankelijk, daar deze de drukkerijen een kleiner of grooter aandeel in het drukken van statistisch en dergelijk werk kon opdragen. Onzen drukker was vierkant te kennen gegeven, dat, wanneer hij voortging met het drukken van ons blad, hij er niet op behoefde te rekenen dat de Geneefsche Regeering hem ook maar de kleinste opdracht zou geven. Ik liep geheel Fransch Zwitserland af en ik wendde mij tot alle drukkers, maar overal, zelfs van hen, die niets op de strekking van ons blad tegen hadden, ontving ik hetzelfde antwoord:”Wij kunnen niet bestaan zonder de opdrachten van de Regeering en wanneer wij het drukken van “Le Révolté” op ons nemen, zullen wij die niet ontvangen.“<ref>Autour d’une Vie VI. Hoofdstuk IV.</ref>
Dumartheray vond de oplossing. Op crediet werd een primitieve drukkerij aangeschaft en in een klein kamertie ondergebracht. Men moet niet vragen, hoe zij deze aanschaffing betaalden; Kropotkin zegt zelf, dat het geld slechts in den vorm van koper en zilver binnenkwam, maar men kreeg het bij elkaar.<ref>Ook de medewerkers werden slecht betaald. Kropotkin ontmoette eens den eenigen zetter van de "Imprimerie Jurassienne" met een pakje onder den arm en vroeg of hij een bad ging nemen. Neen, zeide deze, ik verhuis.</ref>
Nadat Kropotkin uit Zwitserland uitgewezen was, bleef hij nog zooveel mogelijk aan”Le Révolté" medewerken, maar in 1882, toen hij in verband met het anarchisten-proces van Lyon gevangen genomen was, werd ook deze band met zijn blad verbroken, en deze kon eerst weer in 1886, na zijn vrijlating, hersteld worden. Het moet hard voor Kropotkin geweest zijn, om zijn blad, dat hij als een kind liefhad,<ref>Kropotkin en zijn vrouw spraken altijd over “Le Révolté” als onze “gamin”, wat naar aanleiding van een onderschepten brief, de Fransche politie er toe bracht, om naar een kind van Kropotkin te gaan zoeken.</ref> aan de zorgen van anderen over te laten, maar ‚“Le Révolté” bleek op eigen beenen te kunnen staan.
De voornaamste werken van Kropotkin verschenen eerst in artikelvorm in “Le Révolté”. Wij noemen slechts “L’Esprit de Révolté” (14 Mei-9 Juli 1881); “L’Ordre” (1 October 1881); ‚“Les Minorités révolutionnaires” (26 November 1881). Deze artikelen werden, samen met nog een groot aantal andere, o.a. “La Loi et l’Autorité” (31 Mei-19 Augustus 1882), door Eliseé Reclus verzameld en in 1885, toen Kropotkin in de gevangenis zat, onder den titel “Paroles d’un Révolté” uitgegeven.<ref>Nettlau: Anarchisten und Sozialrevolutionäre.</ref>
In 1887 werd “Le Révolté”, die in 1884 zijn ondertitel “organe anarchiste” in “organe communiste-anarchiste” gewijzigd had, naar Parijs overgebracht. Deze verhuizing deed het blad evenwel geen goed. Herzig, die na de arrestatie van Kropotkin, de redactie op zich had genomen, maar later veel aan een nieuwen medewerker, Jean Grave, moest overlaten, trok zich, evenals Dumartheray, terug. Grave redigeerde in Parijs het blad vrijwel zelfstandig; alleen Reclus stond hem zoo nu en dan terzijde. Het blad, dat eerst in de Rue Monge en later in de Rue Mouffetard gevestigd was, kreeg in 1885 zeer bedenkelijke medewerkers. Grave schreef zelfs “Ik had niet veel tijd noodig, om mij er rekenschap van te geven, dat, wanneer het zóó doorging, de anarchistische beweging spoedig een partij van inbrekers, souteneurs en valsche munters zou zijn….”<ref>Geciteerd bij Nettlau.</ref>
Grave nam dan ook maatregelen en liet in het blad een paar vriendelijke artikelen over dieven en moraal verschijnen, welke de ongewenschte elementen deden verdwijnen.
In 1886 ving Kropotkin, na zijn begenadiging, zijn medewerking aan “Le Révolté” weer aan, maar de hoofdleiding bleef bij Grave berusten.<ref>Dit gaf later aanleiding tot verwijten van Reclus aan Grave, dat hij zich het blad van Kropotkin, toegeëigend zou hebben. Een strijdvraag, die ons tusschen anarchisten vrij misplaatst voorkomt.</ref> Kropotkin schreef bijvoorbeeld zijn bekende reeks artikelen over de organisatie van een anarchistisch-communistische maatschappij. Deze artikelen werden in 1892 in boekvorm onder den titel “La Conquête du Pain” uitgegeven. Een groot deel van deze artikelen verscheen echter in een “vrouwelijke” opstandige. In verband met anti-militairistische propaganda had men in 1887 den titel moeten wijzigen in “La Révolte”, organe communiste-anarchiste“.
Het jaar 1895 bracht een nog grondiger verandering in den titel. Elk spoor van”Le Révolté" verdween en hiervoor in de plaats kwam, het nu nog bestaande, weekblad<ref>“Le Révolté” was reeds in 1884 een weekblad geworden.</ref> “Le Temps Nouveau” hetwelk nog meer onder invloed van Grave kwam. De band met den oprichter van “Le Révolté” bleef echter bestaan en zoo wijdde “Le Temps Nouveau” in Maart 1921, een gedachtenisnummer aan Kropotkin, die ook menig artikel voor het weekblad geschreven had.

4. Het anarchistenproces van Lyon.

Het jaar 1882 bracht moeilijke tijden voor de industrie te Lyon en omgeving. De slapte in de bedrijven had natuurlijk een terugslag op de arbeiders, die zeer opgewonden en ontevreden waren. Speciaal de mijnwerkers roerden zich en in de buurt van Monceau-les-Mines kwamen zij er toe om kruisen langs de wegen, ja zelfs een kapel, met dynamiet te verwoesten.<ref>Kropotkin wijst er in zijn mémoires nadrukkelijk op, dat de arbeiders zich de dynamietpatronen verschaften door deze bij hun werk in de mijnen achter te houden.</ref> Ook te Commentry en te Montluçon kwamen dergelijke voorvallen voor.
Het is te begrijpen, dat de anarchistische elementen niet stil zaten, maar van deze prachtige gelegenheid gebruik trachtten te maken, om den arbeiders de gedachte aan de revolutie bij te brengen. Het is wel zeker, dat de anarchisten niet de eigenlijke aanstokers van deze ongeregeldheden, in hoofdzaak anti-clericaal, waren, maar zij zullen toch ook niet bepaald tot kalmeering der gemoederen bijgedragen hebben. De Fransche Regeering zag dan ook niet langer lijdelijk toe, maar arresteerde eenige zeer militante anarchisten, zooals o.a. Bordat.
De dag na deze arrestatie vond de bekende dynamiet-aanslag op het theater Bellecour en het daaronder gelegen café plaats. Dikwijls heeft men in dezen aanslag een protest tegen de arrestatie van Bordat gezien, maar het is waarschijnlijker, dat men hier met een individueele daad van een wanhopige, of van een gedesequilibreerde te doen heeft. “De steeds toenemende ontevredenheid van de arbeiders richtte zich tegen den opportunistischen gemeenteraad, tegen de politieke leiders, maar evenzeer tegen de pers, die zóó luchtig over een scherpe crisis spraken en niets deden om de toenemende ellende te bestrijden. Zooals het in dergelijke omstandigheden meer gaat, richtte de woede van de armen zich voornamelijk tegen de gelegenheden van ontspanning en uitspatting, die in tijden van wanhoop en ellende nog meer in het oog springen, daar zij het egoïsme en de verwording der rijken in de oogen der armen vertegenwoordigen. Een gelegenheid, welke de arbeiders bijzonder haatten, was een café, dat onder het”theatre Bellecour" gelegen was. Dit café bleef den geheelen nacht geopend en men kon er politici en journalisten zien feestvieren en drinken met “filles de joie”. Geen samenkomst van arbeiders kon plaatsvinden, zonder dat er een dreigende toespeling op dit café werd gemaakt, en op een zekere nacht<ref>22 October 1882.</ref> werd er door een onbekende hand een aangestoken dynamietpatroon in geworpen. Een socialistische arbeider, die zich daar bij toeval bevond, snelde naar voren om de lont uit te dooven, maar werd hierbij gedood, terwijl eenige politici, die er soupeerden, licht werden gewond.“<ref>Autour d’une Vie VI. Hoofdstuk VI.</ref>
Toen nu ook den daarop volgenden morgen een poging gedaan werd om een recruteeringsbureau in de lucht te doen vliegen, greep de Regeering krachtig in en arresteerde een zestigtal anarchisten en tenslotte ook Kropotkin,<ref>22 December 1882.</ref> die zich, na een verblijf in Engeland, eerst weer korten tijd te Thonon bevond. Hij had ruim tijd gehad om te vluchten, wat, in verband met het gevaar voor een uitlevering aan Rusland, zeer begrijpelijk zou zijn geweest. Hij deed dit echter niet, maar ging zelfs zóó ver, een telegram in de”Times“, dat zijn verdwijning uit Thonon vermeldde, te verbeteren.<ref>Autour d’une Vie VI. Hoofdstuk VI.</ref>
Wij wezen er reeds op, dat de aanslagen te Lyon niet van anarchistischen oorsprong waren en de Regeering zag danook geen kans hieruit een steekhoudende beschuldiging samen te stellen. Men gooide het nu over een anderen boeg en baseerde de aanklacht op een wet van 1872, die deelname aan een Internationale strafbaar stelde. Het bezwaar was echter, dat alleen Kropotkin en eenige anderen van de Internationale deel uitmaakten en dat deze bovendien niet meer bestond. Wel hadden nog eenige congressen plaatsgevonden, maar van een voortdurende internationale organisatie was geen sprake meer.
Het resultaat van het proces, dat voor het”tribunal de simple police" gevoerd werd, (volgens Kropotkin, omdat de regeering bang was, dat een jury de beklaagden zou vrijspreken), was te voorzien. Kropotkin zegt in dit verband: “Niettemin werden wij allen wegens het deel uitmaken van de Internationale veroordeeld: Vier onder ons<ref>Kropotkin, Bernard, Bordat en Gautier.</ref> tot het maximum der straf, vijf jaar gevangenis en tweeduizend francs boete; de anderen tot een straf varieerend tusschen één en vier jaar gevangenis. In werkelijkheid trachtten onze aanklagers niets in verband met de internationale te bewijzen. Men scheen het vergeten te hebben. Men vroeg ons enkel om ons uit te spreken over het anarchisme, wat wij dan ook deden. Er werd geen woord gerept over de dynamietaanslagen, en toen eenigen van onze kameraden uit Lyon ophelderingen op dit punt vroegen, werd hun ruwweg onder het oog gebracht, dat zij niet dáárvoor, maar wegens hun lidmaatschap van de Internationale, waarvan ik alléén deel uitmaakte, vervolgd werden.”<ref>Autour d’une Vie VI. Hoofdstuk VI.</ref>
Na zijn veroordeeling bleef Kropotkin nog ongeveer twee maanden in de gevangenis van Lyon, in verband met het door een groot aantal veroordeelden ingestelde hooger beroep, waarvan Kropotkin intusschen geen gebruik maakte. In 1883 werd hij met nog eenentwintig anderen naar de gevangenis van Clairvaux overgebracht. De door de vrienden van Kropotkin zoo gevreesde uitlevering aan Rusland had niet plaats, zij het omdat men de liberale stroomingen in dit land met het oog op een verbond wilde ontzien, zij het uit menschlievende overwegingen.
Wij zullen hier niet uitweiden over het leven van Kropotkin in de gevangenis van Clairvaux. Een uitvoerige beschrijving hiervan is, evenals een beschrijving van zijn gevangenistijd in Rusland<ref>Vergelijk Hoofdstuk III. Paragraaf 1.</ref>, in zijn boek “in Russian and French Prisons” te vinden.<ref>Londen 1887.</ref>



Het “erbärmlichste Tendenzurteil”, zooals Nettlau<ref>Anarchisten und Socialrevolutionäre.</ref> het noemt, deed echter een storm van verontwaardiging opgaan. Niet alleen in Engeland, maar ook in Frankrijk zelf<ref>Kropotkin noemt in dit verband het “Journal des Economistes”</ref> gingen stemmen op om een begenadiging te verkrijgen. Speciaal voor Kropotkin en Louise Michel<ref>Louise Michel werd wegens diefstal veroordeeld. Deze beschuldiging was juist, hoewel de “diefstal” onder bijzondere omstandigheden plaats vond. Met een troep werkeloozen drong zij een bakkerij binnen en verdeelde daar brood, waarvoor zij “vergat” te betalen.</ref> spande men zich in. Misschien zou de Fransche Regeering spoedig toegegeven hebben, indien de vrees voor diplomatieke verwikkelingen met Rusland, dat zich tegen een vrijlating van Kropotkin verzette, haar niet had doen aarzelen.<ref>Autour d’une Vie VI. Hoofdstuk IX.</ref> In 1888 werden Kropotkin, Louise Michel en de drie anderen tenslotte begenadigd. Kropotkin verliet spoedig Frankrijk en vestigde zich te Harrow Hill, waar hij zich vrijwel tot literairen arbeid bepaalde.

5. De revolutie.

Aan het einde van het voorafgaande Hoofdstuk<ref>Hoofdstuk II. Paragraaf 5.</ref> hadden wij de gelegenheid na te gaan hoe Kropotkin zich de organisatie van de maatschappij der toekomst voorstelt. Het anarchistisch communisme zal den Staat afgeschaft hebben; wetten zullen overbodig geworden zijn daar het te beschermen obiject, de particuliere eigendom geen recht meer op bescherming zal hebben. In de plaats van staatsdwang, het machtsmiddel van de overheerschende klasse, zal vrijwillige samenwerking zijn gekomen. De factor eigenbelang zal zijn teruggedrongen door het streven der menschen naar onderling hulpbetoon.
Daarna hebben wij eenige paragrafen aan de bespreking van de door Kropotkin en de zijnen, toegepaste middelen tot verwezenlijking van dit ideaal gewijd. De "“Fédération Jurassienne” trachtte een band tusschen de anarchisten te leggen en slaagde er tot op zekere hoogte in, om, zónder een officieelen leider te erkennen, de individueele pogingen van anarchisten te coördineeren. Het blad “Le Révolté” gaf ons een voorbeeld van publicistische propaganda terwijl het anarchistenproces van Lyon ons een blik deed slaan op de daadwerkelijke agitatie.
Al deze middelen tot verwezenlijking van het hooggestelde ideaal waren echter slechts voorbereidende handelingen, hetzij met het doel om tot samenwerking met gelijkdenkenden te komen, hetzij om de massa de gedachte aan de revolutie bij te brengen.
Evenals een mijn, die een voor den aanleg van een spoorweg hinderlijk rotsblok moet doen springen, zorgvuldig en op de juiste plaats gelegd dient te worden, moet de massa voorbereid worden voor het groote evenement: de revolutie, het eenigst juiste en afdoende middel, om het anarchistisch communisme te verwezenlijken.



Men zou zich de vraag kunnen stellen, of een revolutie voor de verwezenlijking van het anarchistisch communistisch Utopia wel absoluut noodzakelijk is; of niet een langs lijnen van geleidelijkheid voortschrijdende reorganisatie, een pacifistische penetratie van de anarchistische denkbeelden in de door de massa gekozen bestuurslichamen, een even groote kans op verwezenlijking van Kropotkin’s toekomstschilderingen zou kunnen geven. Kropotkin roept ons hier een luid “Neen” toe. Hij ziet slechts één middel, één weg: de revolutie.

Kropotkin gaat zelfs nog verder. Niet alleen beschouwt hij een volksvertegenwoordiging als onmachtig om de noodzakelijke reorganisatie te bewerkstelligen, maar hij ziet ook in iederen vorm van volksvertegenwoordiging een kwaad; een factor, die de opofferingen van het volk voor een revolutie zal ongedaan maken. Verander een monarchie in een democratische volksvertegenwoordiging en gij zult in het beste geval van meester hebben verwisseld. Kropotkin verwijst ons naar de woorden van Rousseau, die verklaart, dat, om zijn rechten aan een volksvertegenwoordiging te kunnen afstaan deze volksvertegenwoordiging uit engelen en bovenaardsche wezens zou moeten zijn samengesteld, maar dat dan toch weer al te spoedig zou blijken, dat deze bovenaardsche wezens hoornen en klauwen krijgen, zoodra zij het menschelijke vee zullen regeeren.
“Het zou” –zegt Kropotkin– “onmogelijk zijn hier alle gebreken van een volksvertegenwoordiging te analiseeren. Dit zou boekdeelen in beslag nemen. Wanneer wij ons zouden beperken tot de essentieelste, dan zouden wij nog buiten de opzet van deze hoofdstukken gaan. Evenwel is er één gebrek dat in ieder geval vermelding verdient.
”Het is vreemd, maar een volksvertegenwoordiging, die ten doel heeft een persoonlijke regeering te verhinderen, en die de macht zou moeten plaatsen in handen van een klasse en niet in handen van een persoon, vertoont steeds de neiging, om terug te keeren tot een persoonlijke regeering, om zich te onderwerpen aan een persoon.
“De grond voor deze tegenstrijdigheid is eenvoudig. Men heeft de volksvertegenwoordiging gewapend met duizende en duizende bevoegdheden; men heeft haar het beheer over alle zaken, die voor het land van gewicht zijn, toevertrouwd en men heeft haar een begrooting van milliarden gegeven. Zou het nu werkelijk mogelijk zijn om het beheer van deze ontelbare aangelegenheden aan de verwarde bende van een volksvertegenwoordiging toe te vertrouwen? Het zal dus noodig zijn een uitvoerende macht, een ministerie, te benoemen en dit instituut met bijna koninklijke macht te bekleeden. Welk een miserabele autoriteit was die van Lodewijk XIV, die zich er op beroemde de Staat zelve te zijn, wanneer men deze vergelijkt met de autoriteit van een constitutioneel ministerie van den tegenwoordigen tijd.”<ref>Paroles d’un Révolté.</ref>
Kropotkin –en hij heeft hier bijna alle anarchisten achter zich<ref>Domela Nieuwenhuis maakte de fraaie opmerking dat de samenstelling van het woord parlement –parler et mentir– de zaak zeer juist weergaf.</ref>– staat dus absoluut afwijzend tegenover een geleidelijke hervorming door middel van een volks-vertegenwoordiging. Hij ziet slechts één middel: de revolutie, die bovendien noodzakelijkerwijs komen zal. Kropotkin baseert deze verwachting van een komende revolutie op historische feiten –d.w.z. historisch in de oogen van Kropotkin– waarbij hij eigenlijk niets anders doet dan de argumenten, die hij ter bestrijding van het geloof aan de noodzakelijkheid van den Staat gebruikte,<ref>Hoofdstuk II. Paragraaf 1.</ref> te herhalen. Wij hebben gezien, hoe hij met die argumenten zijn overtuiging bepleitte, dat de Staat als maatschappelijke organisatievorm de kiemen van zelfvernietiging der menschen zal willen omvatten en alle verschijnselen in zich draagt; dat de Staat tenslotte het geheele leven der individualiteit zal verlammen. Wanneer het dan zóó ver gekomen is, dat door de noodzakelijke normaliseering van het leven –een consequentie van de staatsalmacht– alles tot een mager gemiddelde zal zijn teruggevoerd en ten slotte de verwording en de laagheid haar zegentocht zullen aanvaarden, dan zullen er in alle kringen stemmen opgaan, stemmen van weldenkende menschen, die roepen om den stormwind, die het gansche verrotte en ondermijnde gebouw van de staatsorganisatie zal omverwerpen.<ref>Men vergelijke in dit verband ook de theorieën van Oswald Spengler, zooals hij deze o.a. in zijn “Untergang des Abendlandes” schildert.</ref>
Eenmaal zal de menschheid weer aan het uitgangspunt van de organisatorische ontwikkeling staan. Weer zullen een oogenblik de vrijwillige samenwerking en het onderling hulpbetoon de overheerschende factoren in de menschelijke samenleving zijn, maar dan dreigt tegelijker tijd het groote gevaar dat men het platgetreden spoor der overgeleverde vooroordeelen wederom inslaat.



De gevaarlijkste van deze vooroordeelen is wel het geloof aan de noodzakelijkheid van een volksvertegenwoordiging.<ref>Quack wijst erop, dat Kropotkin zijn beschouwingen over een volksvertegenwoordiging vrijwel in haar geheel aan Victor Considerant ontleent.</ref>
“Tegen het einde van de vorige eeuw, wierp het Fransche volk de monarchie omver en de laatste der absolute vorsten boette zijn eigen misdaden en die van zijn voorgangers op het schavot.
”Het scheen, dat juist op dat oogenblik, toen alles wat de revolutie voor goeds, groots of duurzaams bracht, volbracht werd door het initiatief en de energie van individuen of groepen, dank zij de desorganisatie van het centraal bestuur, het scheen, herhaal ik, dat het volk er niet aan dacht, om zich onder het juk van een nieuwe macht te begeven, onder het juk van een macht, die des te sterker zou zijn, daar zij niet ondermijnd was door de fouten van de afgezette macht.
“Maar de werkelijkheid was anders. Onder den invloed van vooroordeelen, betreffende een regeering, en zich latende bedriegen door de schijnbare vrijheid en welzijn die, naar men zeide, de Engelsche en Amerikaansche constituties brachten, haastte zich het Fransche volk zich een constitutie te geven en vervolgens meerdere constituties, die het dikwijls verwisselde, die het tot in het oneindige in détails veranderde, maar die alle op het zelfde principe gebaseerd waren: de volksvertegenwoordiging. Wat doet het er toe, of het een Monarchie of een Republiek is; het volk regeert niet zichzelf; het wordt geregeerd door vertegenwoordigers, meer of minder goed gekozen. Het zal zijn souvereiniteit uitroepen, maar zal zich haasten om er afstand van te doen. Het zal zoo goed of zoo kwaad als het gaat, vertegenwoordigers kiezen, die het zal contrôleeren of niet zal contrôleeren, en die zich met de regeling van de onmetelijke verscheidenheid van dooreenloopende belangen, zullen belasten, die zullen zorgen voor menschelijke regelingen, in hun geheel zoo ingewikkeld, en die het geheele Fransche grondgebied omvatten.”<ref>Paroles d’un Révolté.</ref>
Alle vooroordeelen moeten op zij gezet worden. Wij moeten niet meer gelooven aan de noodzakelijkheid van arbeidsverdeeling, aan het loonstelsel of aan den eigendom; wij moeten een nieuwen weg inslaan, een nieuwe organisatie opbouwen, gebaseerd op vrijwillige samenwerking en onderling hulpbetoon. Zoodra wij dan de oude vooroordeelen vasthouden is de revolutie verloren en zijn alle opofferingen te vergeefs geweest.



Volgens Kropotkin zal de komende revolutie uitbarsten temidden van een industrieele crisis. Op dat moment zullen een groot aantal arbeiders werkeloos zijn en de revolutie zal dezen toestand nog verscherpen. Deze menschen hebben honger en het moet de eerste zorg van de revolutie zijn hierin te voorzien. Zij zal dit moeten doen, niet door werkverschaffing of uitdeelingen, maar door oogenblikkelijke onteigening van alle voorradige levensmiddelen. In zeer korten tijd kan er een inventaris van alle magazijnen gemaakt worden en men zal kunnen vaststellen van welke levensmiddelen er overvloed en van welke er een tekort is. Van de eerste zal een ieder naar behoefte kunnen nemen en voor wat de laatste betreft zal men zich een vrijwillige beperking opleggen.<ref>Vergelijk Hoofdstuk II. Paragraaf 5.</ref>
Kropotkin ontkent niet, dat in vrij korten tijd de beschikbare levensmiddelen verbruikt zullen zijn, maar hij beschouwt dit niet als een ongeluk. Hii ziet er slechts een overgang naar een blijvenden toestand in, namelijk de geleidelijke opbloei van het anarchistisch communisme. De wijze van overgang zal natuurlijk afhankelijk zijn van de omstandigheden en van de plaats, waar de revolutie losbarst. Als voorbeeld bespreekt Kropotkin het geval, dat er alleen te Parijs een revolutie zou zijn. Men zou zich dan moeten wenden tot de omwonende boeren en van hen levensmiddelen moeten verkrijgen. Men zal dit echter niet mogen doen op de wijze, die bij vroegere revoluties zijn toepassing vond; geen commissaris, getooid met een roode sjerp, zal er heen moeten gaan, om de levering van zoo en zooveel levensmiddelen te bevelen. Men zal de boeren niet mogen betalen met spoedig waardelooze biljetten. Verre daarvan; de arbeiders zelf zullen tot de boeren gaan en hen om levensmiddelen vragen, zooals men die aan een broeder vraagt, en in ruil daarvoor zullen zij niet geld, maar hun eigen producten, waaraan de boeren behoefte zullen hebben, geven. Zij zullen den boeren zeggen: “Breng ons uw producten en neem uit onze magazijnen datgene, wat gij verlangt.” Dan zullen de levensmiddelen toevloeien van alle kanten. De boer zal behouden, wat hij voor zijn levensonderhoud noodig heeft en het overige zal hij naar de arbeiders in de steden zenden en –voor de eerste keer in de geschiedenis– zal hij in hen broeders en geen uitbuiters zien.<ref>La Conquête du Pain.</ref>
Natuurlijk zal deze organisatie een groote verandering in de industrie teweeg brengen. De fabricatie van luxe-voorwerpen, vroeger van belang, omdat de rijke, de geprivilegieerde, deze verlangde, zal ophouden en vervangen worden door een productietoename van nuttige voorwerpen.
Op toevoer uit het buitenland zal men vrijwel niet meer mogen rekenen. De Russische boer zal zijn graan voor zich zelf behouden en hij zal het niet meer moeten afstaan aan den Staat; hij zal niet meer berkenbast door zijn meel moeten mengen, terwijl men in Londen van zijn tarwe beschuit maakt.<ref>De U.S.S.R. schijnt het systeem van Kropotkin niet toe te passen.</ref> Welnu het land zal op zich zelf aangewezen zijn en vrijwel in alles zelf moeten voorzien. Volgens Kropotkin zal dit ook mogelijk zijn door een combinatie van hoofd- en handenarbeid.<ref>Zie Hoofdstuk II. Paragraaf 5.</ref>



Het principe van onteigening zal op alle gebieden toegepast moeten worden. Alle grond zal geen anderen eigenaar meer kennen dan dengene, die hem bewerkt: alle fabrieken, alle machines zullen in handen van de arbeiders komen. Kropotkin wijdt uitvoerig uit over het woningvraagstuk. Evenals bij de levensmiddelen zullen hier lijsten opgemaakt moeten worden, lijsten van overbewoonde en lijsten van te ruime woningen. “Dan, zonder verder te wachten, zullen de samenstellers van deze lijsten tot hun kameraden gaan en hen eenvoudigweg zeggen:”Ditmaal, kameraden, is het een werkelijke revolutie. Kom dezen avond op een bepaalde plaats. De geheele wijk zal er zijn en men zal de woningen verdeelen. Wanneer gij niet gesteld bent op uw krot dan kunt gij een van de vrije woningen met vijf kamers kiezen. En wanneer gij verhuisd zult zijn dan is het daarmede afgeloopen. Het gewapende volk zal wel met hem, die u er uit zou willen zetten, spreken".<ref>La Conquête du Pain.</ref> Voor gebrek aan reparaties en nieuwbouw behoeft men geen zorg te hebben. De metselaars en andere bouwvakarbeiders zullen gaarne hun diensten aanbieden. Zij zullen zonder een vergoeding te vragen hun producten ter beschikking stellen, daar zij toch immers op hun beurt van de producten der anderen naar behoefte zullen kunnen nemen.
De anarchistische revolutie komt dus zonder groote sprongen in het spoor van het anarchistisch communisme en hoewel de eerste tijden moeilijk zullen zijn, zal juist het ontbreken van het een of ander de menschheid den weg naar juiste en nuttige productie wijzen.



Wij zullen geen critiek leveren op deze idealistische schildering van de revolutie. Onze critiek zou weer op hetzelfde neerkomen als ons betoog aan het einde van het tweede hoofdstuk. Wanneer wij voor een oogenblik Kropotkin’s veronderstelling, dat de mensch na de revolutie idealistisch en onbaatzuchtig zou zijn, als juist zouden aannemen, dan zal toch zijn schildering van de revolutie en van het daarbij aansluitende anarchistisch communisme slechts voor zeer beperkten tijd juist kunnen zijn.



Wij staan nu aan het einde van onze beschouwingen over den idealist Kropotkin. Wij hebben zijn ontwikkeling van kind tot man gadegeslagen en wij hebben gezien, hoe zijn idealisme hem dwong, zijn eigen milieu te verlaten en zich te werpen in den strijd voor de verdrukten. Misschien hebben wij gemeend, dat hij in zijn eigen kringen op nuttiger wijze voor zijn ideaal had kunnen werkzaam zijn, maar zeker is het, dat hij het edelste middel heeft aangegrepen: zelfopoffering.
Wij hebben Kropotkin’s theorieën aangehoord en wij hebben ze te licht bevonden, maar het blijft een groote verdienste van Kropotkin, dat hij onze aandacht op het bestaan van het streven der menschen naar onderling hulpbetoon heeft gevestigd.
Wij hebben gezien, hoe hij werkte voor de verwezenlijking van zijn ideaal en wij hebben moeten vaststellen, dat zijn pogingen slechts ellende en wanorde brachten, zij het ook dat hij dit deed, gedreven door idealisme.
Wanneer wij thans een oordeel zouden moeten vellen over Peter Kropotkin, dan zouden wij den anarchist moeten veroordeelen, maar voor den mensch Kropotkin hebben wij slechts één gevoel: bewondering.

Literatuurlijst

  • <ref>Niet alle in deze lijst voorkomende werken worden in den tekst genoemd, hetzij, omdat zij slechts ter vergelijking geraadpleegd werden, hetzij omdat de daarin gevonden gegevens algemeen bekend waren.</ref>

Geraadpleegd zijn de navolgende werken. De in den tekst geciteerde zijn eventueel te vinden onder letter:

A.

  • Anet, C. – La révolution russe. (Parijs 1917.)
  • Antonelli, E. – La Russie bolchéviste. (Parijs 1919.)

B.

  • Bakounine, M. – Oeuvres. (Noten van J. Guillaume. Parijs 1907-1913.)
  • Bienstock, J. W. – Histoire du mouvement révolutionnaire en Russie. I. (Parijs 1920.)
  • Blom, D. v. – Marx-critiek. (In de Economist van 1903.)

C.

  • Casanova, Sofia – De la revolución rusa en 1917. (Madrid 1917.)

D.

  • Daniloff, J. N. – Dem Zusammenbruch entgegen. (Hannover 1928.)
  • Dolgouroukow, P. – La vérité sur la Russie. (Parijs 1860.)
  • Domela Nieuwenhuis, F. – De Geschiedenis van het socialisme. (Amsterdam.)
  • Dubois, F. – Le péril anarchiste. (Parijs 1894.)

E.

  • Enthoven, F. B. – Studie over het anarchisme van de daad. (Amsterdam 1901.)

G.

  • Gide, C. et C. Rist. – Histoire des doctrines économiques. (Nieuwe oplage. Parijs 1926.)
  • Golowin, I. – La Russie sous Nicolas I-er. (Parijs-Leipsig 1845.)
  • Graevenitz, P. – From autocracy to bolshevism. (Londen 1918.)

K.

  • Kennan, G. – A russian comedy of errors. (Londen 1915.)
  • Kornilov, A. – Modern russian history. (New York 1924.)
  • Krasnov, P. – Van den dubbelen adelaar naar het roode vaandel. (Leiden 1931.)
  • Kropotkin, P. – Paroles d’un révolté. (Parijs 1885.)
  • Kropotkin, P. – La conquête du Pain. (Zesde uitgave. Parijs 1900.)
  • Kropotkin, P. – L’anarchisme, sa philosophie, son ideal. (1896.)
  • Kropotkin, P. – De Staat en zijn rol in de geschiedenis. (Zandvoort.)
  • Kropotkin, P. – Autour d’une vie. (Een-en-twintigste uitgave. Parijs 1921.)
  • Kropotkin, P. – Gegenseitige Hilfe. (Leipzig 1923.)
  • Kropotkin, P. – Landbouw en industrie. (Amsterdam 1902.)
  • Kropotkin, P. – Moderne Wissenschaft und Anarchismus. (Berlijn 1904.)

L.

  • Lombroso, C. und Laschi, L. – Der politische Verbrecher und die Revolutionen. (Hamburg 1891.)

M.

  • Marx, K. – Das Kapital I. (Vierde volksuitgave. (Stuttgart 1921.)
  • Marx, K. – Misère de la philosophie. (Derde uitgave. Parijs 1922.)
  • Morris, W. – News from nowhere. (Zesde druk. Londen 1899.)

N.

  • Nettlau, M. – Der Vorfrühling der Anarchie. (Berlijn 1925.)
  • Nettlau, M. – Der Anarchismus von Proudhon zu Kropotkin. (Berlijn 1927.)
  • Nettlau, M. – Anarchisten und Sozialrevolutionäre. (Berlijn 1931.)
  • Nettlau, M. – Unser Bakunin. (Berlijn 1926.)
  • Nieuwenhuis, zie Domela.

P.

  • Persky, S. – De Nicolas II à Lénine. (Parijs 1919.)
  • Preev, Z. N. – The Russian revolution and Who’s who in Russia. (Londen 1917.)
  • Porochine, V. de – Nos questions russes. (Parijs 1865.)
  • Proudhon, P. J. – Oeuvres complètes. (Parijs 1923.)

Q.

  • Quack, H. P. G. – Een Nihilist-Anarchist. (In “Studieën en Schetsen”. Amsterdam 1886.)
  • Quack, H. P. G. – De Socialisten. Personen en Stelsels. (Amsterdam 1901.)

R.

  • Rist, C. et Gide, C. – Histoire des doctrines économiques. (Nieuwe oplage Parijs 1926.)
  • Roubakine, N. A. – Qu’est-ce que la révolution russe? (Genève 1917.)
  • Ruvigny, Marquis of – The titled nobility of Europe. (Londen 1914.)

S.

  • Schaack, M. J. – Anarchy and Anarchists. (Chicago 1889.)
  • Smirnoff, S. – Autour de l’assassinat des Grands-ducs. (Parijs 1928.)
  • Sorel, G. – La décomposition du marxisme. (Parijs 1907.)
  • Spengler, C. – Der Untergang des Abendlandes. (Weenen 1918-1922.)
  • Spiridowitch, A. – Les dernières années de la cour de Tzarkoïe-Selo. (Parijs 1928-1929.)
  • Spiridowitch, A. – Histoire du terrorrisme russe. (Parijs 1930.)
  • Stepniak, S. – Underground Russia. (Londen 1883.)
  • Studnicki, L. – Die Wahrheit über Siberien. (Berlijn 1899.)

T.

  • Terwen, J. J. – Het nihilisme en de revolutionaire bewegingen in Rusland. (In het tijdschrift voor geschiedenis 1887.)
  • Thun, A. – Geschichte der revolutionären Bewegungen in Russland. (Leipzig 1883.)
  • Toergenief, J. – Vaders en zonen. (Amsterdam 1918.)
  • Tolstoy, L. – Opstanding. (Amsterdam.)

Z.

  • Zoccoli, E. – L’anarchia: gli agitatori –le idee– i fatti. (Turijn 1907.)
  • Die Anarchie. (Duitsche vertaling van het bovenstaande werk, bewerkt door S. Nacht. Leipzig en Amsterdam 1908.)
  • Ziegler, Th. – Die geistigen und sozialen Strömungen des neunzehnten Jahrhunderts. (Berlijn 1899.)

Samenvatting.

Samenvatting.(NL)

Het doel van dit proefschrift is het geven van een antwoord op een drieledige vraag: Waarom verlieten mannen uit de hoogste kringen en met de schitterendste vooruitzichten hun milieu om voorvechters van het anarchisme te worden? Wat zagen deze menschen in het anarchisme? Op welke wijze dachten zij hun ideaal te verwezenlijken?
Het antwoord wordt getracht te geven door het doen van eenige grepen uit denken en werken van één van de groote leiders: Peter Kropotkin.
Het eerste hoofdstuk analyseert de indrukken van den jongen Kropotkin, thuis, aan het Hof en te midden van de lijfeigenen van zijn familie en geeft in aansluiting daarop zijn overdenkingen als jong officier en student weer. De uit deze gegevens getrokken conclusie is, dat Kropotkin uit zuiver altruïstische motieven handelde: het verlangen om zich nuttig te maken en om te strijden voor de verdrukten.
Het tweede hoofdstuk geeft een overzicht van Kropotkin’s economische en staatkundige theorieën, uit welk overzicht blijkt dat hij zijn toekomstmaatschappij wilde baseeren op het streven naar onderling hulpbetoon in plaats van het eigenbelang. De logische gevolgtrekkingen uit Kropotkin’s eigen stellingen bewijzen echter de onbestaanbaarheid van deze toekomstmaatschappij.
Het derde hoofdstuk schildert eenige momenten uit Kropotkin’s strijd voor de verwezenlijking van zijn ideaal. Hierin wordt betoogd dat de propaganda door de daad niet als specifiek anarchistisch moet worden aangemerkt en dat de anarchistische agitatie slechts schadelijk gewerkt heeft.
Als conclusie over de figuur van Kropotkin volgt dat men den anarchist moet veroordeelen maar dat men voor den mensch Kropotkin slechts bewondering kan gevoelen.

Zusammenfassung.(DE)

Diese These hat sich die Aufgabe gestellt die nachfolgende dreiteilige Frage zu beantworten:
Warum verliessen Männer aus den besten Kreisen und mit den glänzensten Aussichten ihr Milieu, um Vorkämpfer des Anarchismus zu werden?
Was sahen diese Menschen im Anarchismus?
Auf welche Weise dachten sie ihr Ideal zu verwirklichen?
Diese Antworten wurden an Hand einiger Beispiele zu geben versucht, die aus Ideen und Werken eines ihrer groessten Führer gezogen worden sind: von Peter Kropotkin.
Der erste Abschnitt analysiert die Eindrücke des jungen Kropotkin zu Hause, am Hofe und in Mitten der Leibeigenen seiner Familie und gibt im Anschluss daran seine Ueberlegungen als junger Offizier und Student wieder. Aus diesen Betrachtungen geht hervor, dass Kropotkin nach rein altruistischen Grundsätzen handelte. Er war beseelt von dem Wunsche zu helfen und für die Unterdrückten zu kämpfen.
Der zweite Abschnitt gibt eine Uebersicht der oeconomischen und politischen Theorien Kropotkins. Aus ihnen wird ersichtlich, dass er die Gesellschaft der Zukunft auf “gegenseitige Hilfe”, statt auf persönlichen Nutzen gründen wollte. Die logische Folgerung jedoch aus Kropotkins eigenen Thesen beweist die Unmöglichkeit der Existenz dieser zukünftigen Gesellschaft.
Der dritte Abschnitt schildert einige Momente aus Kropotkins Kampf um die Verwirklichung seines Ideals. Dieser zeigt, dass die Propaganda durch die Tat nicht als spezifisch anarchistisch anzusehen ist, und dass die anarchistische Agitation nur schädlichen Einfluss gehabt hat.
Als Schlussbetrachtung kann man über die Persönlichkeit Kropotkins sagen, dass man den Anarchisten verurteilen ihn als Mensch aber, nur bewundern kann.

Stellingen.

  1. Art. 2 van de declaratie van het Institut de Droit International (New-York 12 Oct. 1929) is, door de beperking in het belang van de openbare orde, waardeloos.
  2. De voorrechten van de Heeren van Ruytenburg in de stad Vlaardingen waren geen gevolg van hun gezag als ambachtsheeren van Vlaardinger-Ambacht.
  3. De houder van een wissel, waarbij de handteekening van een der endossanten valsch blijkt te zijn, kan bij weigering van betaling door den betrokkene slechts regres nemen op dien onderteekenaar en diens namannen.
  4. Eerst vanaf 1880 was het voor den Engelschen arbeider praktisch mogelijk vergoeding af te dwingen voor letsel tijdens zijn arbeid opgeloopen.
  5. Ruil is niet alleen gevolg van arbeidsverdeeling maar tevens een oorzaak daarvan.
  6. De afstamming speelt een groote rol bij de vorming van vooraanstaande mannen.
  7. Fr. Schlund, de in 1832 tot gevangenisstraf veroordeelde redacteur van het revolutionaire Mannheimer blad “Der Wächter am Rhein” was slechts een strooman.
  8. De mogelijkheid goud en zilver in uniforme stukken te splitsen speelde geen rol bij het kiezen van deze metalen als ruilmiddel.
  9. De propaganda door de daad is niet specifiek anarchistisch.

-EOF-

<references />