Het internationaal Van der Lubbe-comite - Roodboek proletarisch requisitoir

Uit Anarchief
Versie door Doe Roetie (overleg | bijdragen) op 2 feb 2020 om 13:09
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen


pdf: http://anarchief.org/wiki/Bestand:Roodboek_-_van_der_Lubbe_en_de_Rijksdagbrand_(1933)-fax.pdf
markdown: http://anarchief.org/wiki/Bestand:Roodboek_-_van_der_Lubbe_en_de_Rijksdagbrand_(1933)-markdown.tgz
epub: http://anarchief.org/wiki/Bestand:Roodboek_-_van_der_Lubbe_en_de_Rijksdagbrand_(1933).epub


Roodboek


Van der Lubbe en de Rijksdagbrand


Publicatie van Het internationaal Van der Lubbe-comité


Internationaal uitgeversbedrijf Amsterdam

Deze heruitgave van het Roodboek bevat de volledige tekst van de uitgave uit 1933. De oorspronkelijke tekst is ongewijzigd overgenomen met alle taal- en andere fouten. Wel zijn bij het opnieuw opmaken van de tekst op enkele plekken waar de oorspronkelijke tekst onduidelijk was correcties aangebracht. Deze correcties zijn in de tekst herkenbaar doordat toevoegingen tussen [ ] geplaatst zijn.

www.kelderuitgeverij.nl

Vormgeving omslag: Aldus, (Typo)grafische vormgeving, Amsterdam

Kelderuitgeverij leiden berlin leipzig


Inleiding

Terwijl de heele wereld vol is van de Rijksdagbrand, en de naam: Marinus van der Lubbe, op ieders lippen ligt, verschijnt dit “Roodboek” als een publicatie van het Internationale Van der Lubbe-comité. “De wereld is er vol van”, wil hier zeggen dat men er over praat zonder goede gegevens, er over schrijft, zonder de feiten te kennen, of deze gegevens te vervormen en te verminken, waardoor een totaal verkeerd beeld ontstaat.

Er zijn n.l. zoogenaamde onderzoekingen ingesteld door partijen, groepen, personen en commissies, die allen zonder uitzondering deze zaak voor eigen belangen misbruiken.

Op de meest grove wijze is dit wel geschied door de samenstellers van het “Bruinboek”, waaruit door alle antiproletarische machten met graagte geciteerd wordt om v.d. Lubbe en zijn zaak, dat is de zaak van de arbeidersrevolutie, te trachten te compromitteeren.

In een buitengewoon handig in elkaar gezet opstel, met hulpkrachten die hun “opvoeding” in de naar smeerlapperij stinkende diplomatieke, juristische en z.g. wetenschappelijke kapitalistische wereld hebben ontvangen, hebben de Bruinboek-journalisten getracht door construeering van allerlei duistere “bewijzen” v.d. Lubbe voor te stellen als een “provocateur”, en hun eigen contra-revolutionnaire rol te verbergen.

De andere publicaties (in de pers) ingegeven door de zucht naar sensationeele copy laten wij voor wat ze zijn, daar de “onderzoekingen” van deze zijde voor een ernstig mensch, voor een inzicht in de zaak, vanzelf niet in aanmerking komen.

Het gaat hier niet om de zaak van v.d. Lubbe, het gaat hier om een zaak van Proletarisch Wereldbelang.

En alléén een proletarisch onderzoek is dus in staat de waarheid over de revolutionnaire proletariër v.d. Lubbe, de Rijksdagbrand, de motieven tot de daad, en het arbeidersbelang hierbij, te voorschijn te brengen.

De opzet van dit Roodboek heeft dus twee bedoelingen: Eenerzijds moet door publicatie van documenten, verklaringen zoowel van geestverwanten als van politieke tegenstanders van v.d. Lubbe, de laffe lastercampagne, de antiproletarische bedoelingen en de valsche “bewijzen” van het “Bruinboek” worden ontmaskerd en aangetoond, waarbij tegelijkertijd de politieke betrouwbaarheid van Marinus v. d. Lubbe onomstootelijk komt vast te staan. Anderzijds moeten de feiten die het v. d. Lubbe-comité met de loyale medewerking van uitsluitend arbeiders heeft verzameld ook van proletarisch gezichtspunt worden belicht en van de verwerking en verdraaiing voor een op sensatie belust burgerdom, worden gezuiverd, zoodat bij vergelijking met het anderzijds gepubliceerde een duidelijk beeld tot de arbeidersklasse komt. En hiermede is het “Roodboek” geteekend!


De Red. van het Roodboek.

N.B. Brieven en andere bescheiden zijn ter wille van de authenticiteit, ook waar onduidelijkheden e.d. aanwezig zijn, zonder wijziging opgenomen.


Voorwoord

Het moet op het eerste gezicht wonderlijk aandoen, dat revolutionnaire proletariërs een geschrift de wereld inzenden, dat zich richt tégen het Bruinboek.

Immers het Bruinboek is een aanklacht tegen het nationaal-socialisme, een documentair boek, waarin de misdaden van het Hitlerianisme vastgelegd zijn. Hadden de samenstellers van het Bruinboek evenwel zich daartoe bepaald, voor ons zouden er geen redenen tot ingrijpen geweest zijn. Want het kan zijn nut hebben, als “Internationale Schriftsteller von hohem Range” en andere steunpilaren van onze vriendelijke, burgerlijke samenleving, waaronder een Lordschap, bewijzen en vastleggen, uit welk een bende doorgefourneerde schurken hun eigen klasse bestaat. In elk geval is er voor ons geen reden een geschrift samen te stellen, wanneer de bezittende klasse onderling om haar dievenbelangen aan het bakkelaaien is en wij een der strijdenden op een keurige collectie leugens attrapeeren. Dat zou bovendien onbegonnen werk zijn, want dat zijn dagelijks voorkomende gebeurtenissen, waartegen wij onze gewone propaganda voor de arbeidersdemocratie van het Communisme stellen.

Maar de samenstellers, de initiatiefnemers, de uitgevers en alle andere, zich achter het Internationaal Comité tot Steun aan de Slachtoffers van het Hitler-Fascisme schuil houdende krachten, bepaalden zich daartoe niet.

Zij konden zich daartoe niet bepalen, omdat zij zelf een bloedschuld te verbergen hadden.

Zij, de tegenover de Duitsche bourgeoisie staande bourgeoisieën van andere naties, zijn geen haar beter. Zij, de beulen van de Parijsche Communards, de slagers van de Chartisten, verbergen met hun huichelachtig protest tegen de bestialiteiten der nazi’s, hun eigen misdadige tronies, maskeeren daarmede voor de massa’s hun waren aard. En de voortreffelijke leiders der oude, aftandsche arbeidersbeweging, de partijen en vakorganisaties, die het Duitsche proletariaat tot aan den rand van de hel geleid hebben en het alléén erin lieten loopen, zijn hun dienstwillige dienaren. Ook zij kunnen niet anders, zij moeten hun lakeien-positie achter een rookgordijn van leugens voor het proletariaat verbergen.

Deze leiders voeren thans, na haar smadelijke afdanking door eigen bourgeoisie en vervanging door de Nazi’s, in dienstbetrekking bij andere kapitaalsgroepeeringen schouder aan schouder met hun buitenlandsche collega’s, die nog geduld worden, een strijd tegen het Hitler-fascisme. Juist omdat de strijd niet gaat tegen alle vormen van fascisme, maar zeer speciaal tegen het fascisme dat door de Duitsche bourgeoisie gehanteerd wordt, daarom kan het Bruinboek niet alléén zijn een aanklacht tegen het nationaal-socialisme, maar moest het tevens zijn een propagandamiddel voor de verdere fasciseering van de nog zoogenaamd democratische landen. En zoo wordt het duidelijk, waarom al die humanisten van de Moskousche Internationale, de Soc. Arb. Internationale, in eenheidsfront met de geheele overige burgerlijke wereld, hardnekkig hun giftige laster tegen Marinus v.d. Lubbe volhouden en het Bruinboek óók in het teeken zetten van den strijd tegen de Revolutionnaire Idee, strijd tegen de ontvoogding der arbeidersklasse, tegen het zelfstandig optreden van het proletariaat, tegen den man, die zijn jonge leven inzette om de suggestie der partijdiscipline met een Daad te verpletteren! Dat is het wat alle heerschers, om het even wat hen overigens scheidt, gelijkelijk vreezen: het op het tooneel verschijnen van het geheel zelfstandig handelend proletariaat.

Inmiddels gaat de campagne tegen Marinus v.d. Lubbe en daardoor tegen de revolutionnaire idee voort. Thans nu wij deze inleiding schrijven, is een nieuwe vertooning in gang, namelijk een schaduw-proces.

Onder de getuigen die gehoord werden was o.a. de zeer idealistische politie-president van Berlijn, de heer Greszinski, sociaal-democraat, de man die het gebruik van pantserwagens tegen demonstreerende arbeiders invoerde. Met behulp van dergelijke lieden zal opnieuw bewezen worden, de lasterlijke aantijging, dat Marinus v.d. Lubbe een nazi-provocateur is.

Men wist, dat de inhoud van het Bruinboek geen waarheid bevatte; men wist, dat die inhoud de toets der critiek niet zou kunnen doorstaan en had iets nieuws noodig. Maar zelfs deze heele comedie zou ons niet beroeren, want het interesseert ons niet en het interesseert Marinus v.d. Lubbe niet, hoe de burgerij ons beoordeelt, ware het niet, dat deze geheele farce een poging is, de beteekenis van het optreden van v.d. Lubbe voor het proletariaat te verdraaien.

Maar het gaat bij ons om het proletariaat. Het Roodboek wil daarom geenszins zijn een poging om bij de burgerij een mildere stemming ten opzichte van v.d. Lubbe te doen ontstaan. De samenstellers van dit geschrift, die niet zooals zij van het Bruinboek de medewerking hebben gehad van kunstenaars en intellectueelen van de geheele wereld, die niet de beschikking hadden over de talrijke ondernemingen des heeren Münzenberg, noch over het apparaat en de geldmiddelen van Tweede en Derde Internationale, noch over het corps geheime ...e-agenten, maar die zoo goed als zonder middelen ‘t materiaal in dit geschrift verwerkt bijeen hebben gebracht, steunende op zeer kleine groepen klare, klassebewuste, revolutionnaire proletariërs, appelleeren met dit geschrift aan het internationale revolutionnaire proletariaat. Dat wil dit geschrift zijn, een appèl aan het proletarisch geweten!

Wanneer de arbeiders rustig de argumenten overwegen, dan vreezen wij hun oordeel niet. Wij weten, dat het eindoordeel van de massa’s vernietigend voor de verraders en bedriegers zal zijn en dat het vonnis zal worden voltrokken op den dag, dat de arbeidersklasse naar het voorbeeld van Marinus v.d. Lubbe, geheel zelfstandig in het maatschappelijk leven zal ingrijpen, tot verwezenlijking van eigen doelstelling:


Het Communisme! Politieke Beschouwingen

De enorme verscherping der economische crisis, die in het najaar van inzette en die tot op heden steeds dieper invreet en haar ontbindende werking verricht, noodzaakte het kapitalisme internationaal tot de uiterste pogingen om de nationale eenheden tegen een algeheele vernietiging te beschermen. Een netwerk van tolmuren versplinterde de wereld in scherp gescheiden nationaliteiten, die zich achter deze economische barricaden verschansen. Zelfs die landen, die tot op zekere hoogte vooral uit politiek-militaire belangen gedwongen waren tot het afsluiten van verdragen en pacten, moesten tegelijkertijd beschermende maatregelen ten bate van het nationale kapitalisme tegenover hun bondgenooten nemen. Deze elkaar weerstrevende tendenzen in de huidige periode der kapitalistische ontwikkeling, veroorzaken het volkomen onvaste, verwarde, onberekenbare beeld der huidige internationale, politieke en diplomatieke constellatie.

Hoe scherper de crisis het economisch leven van een bepaald land aantast, des te scherper moeten ook de maatregelen zijn, die dit land moet nemen om althans zoolang mogelijk zijn bestaan te rekken.

De klasse die steeds en steeds weer de feitelijke dupe van deze crisis wordt is de arbeidersklasse. De crisis noodzaakt de bourgeoisie het levensniveau en de bestaansveiligheid der arbeidersklasse voortdurend scherper aan te tasten. Met niets ontziende willekeur, met een ongelooflijk cynisme, wordt het levensrecht der arbeidersklasse ondermijnd. Niet alleen de geesel der werkloosheid teistert reeds sedert jaren de massa’s, ook politiek moeten zij thans volkomen onderdrukt en onderworpen worden. Aanslag op aanslag wordt met onverbiddelijk cynisme op de levensmogelijkheid der arbeiders gedaan. Loondruk, werkloosheid, verlaging der uitkeeringen, stijging der levensmiddelenprijzen, voedselvernietiging, kortom, een schier ondenkbare verellendiging van het proletariaat als klasse, is het troostelooze beeld van dezen tijd. En daarnaast: de politieke ontrechting. Want in haar strijd om het bestaan, in haar krampachtige pogingen zich te handhaven, kan de bourgeoisie niet toestaan, dat de arbeidersklasse, hoe zwak dan ook, voor haar rechten opkomt. Zij moet volkomen onderdrukt, onderworpen, uitgeschakeld worden.

Gedurende de periode van gedeeltelijke opleving tijdens de jaren - kon de bourgeoisie haar democratischen schijn handhaven. Het sjacher-spel van geven en nemen tusschen bourgeoisie en „arbeidersorganisaties“ als vakvereenigingen, politieke partijen enz., was een zeer bruikbaar middel om de arbeidersklasse, die menigmaal onder den druk der toch heerschende crisis tot uitingen van ernstig verzet kwam, zoet te houden en de ontwikkeling van revolutionnaire tendenzen tegen te gaan en af te leiden. Aan dit misdadige spel, waartegen de meest revolutionnaire deelen van het proletariaat steeds met klem gewaarschuwd hebben, zijn alle zgn. arbeidersorganisaties mede schuldig.

Twee van de machtigste wapenen waarover de bourgeoisie beschikte waren: de nationalistische ideologie, die de arbeiders in den geest en in de mentaliteit moest onderwerpen aan de belangen der „natie“, d.w.z. aan de belangen van het nationale kapitalisme en, voor de binnenlandsche politiek, het schijn-democratische parlementarisme, dat den arbeiders wijs moest maken, alsof inderdaad met de belangen der arbeidersklasse rekening gehouden werd.

Het is, voornamelijk door deze twee middelen, dat men erin geslaagd is, de arbeidersklasse tenslotte te onderwerpen en haar te voeren op den weg, dien zij tot nu toe gegaan is.

Een van de landen, waar de crisis het scherpst heerscht, is Duitschland. Na de revolutionaire bewegingen van -, die eindigden in de smadelijke nederlaag - vrucht van partijgekonkel over de geheele linie, van Centrum tot en , toenmaals onder leiding van dr. Paul Levi - van het Bielefelder Abkommen, dat een einde maakte aan den Roeropstand, slaagde de Duitsche bourgeoisie erin gedurende een reeks van jaren de arbeidersklasse in het „nationaal bestier“ in te schakelen. De verscherping der crisis en de intredende inflatie gedurende de jaren - wekte echter den verzetgeest, doch dank zij de Roerbezetting (politiek van Poincaré) slaagde men erin, de arbeidersklasse van eigen doelstellingen af te leiden en in te schakelen in den strijd voor de nationale bevrijding. Niet alleen van uiterst rechts en van de zijde der „gematigde democratische“ burgerlijke partijen werd dit geluid vernomen. Neen, heel het apparaat van de en het Duitsche Vakvereenigen, maar ook de toenmalige , stemde in dit koor mede in. Bood niet Clara Zetkin in den Rijksdag het eenheidsfront aan de Deutsch Völkischen* aan ter verdediging van de „nationale cultuur?“ Bepleitte zij niet toen reeds de mogelijkheid van een samengaan van „Reichswehr“ en „Rotfrontkämpfer?“.

Zeker, ook de ..., die deze taktiek moest toepassen onder invloed van Russische belangen, droeg er sterk toe bij in de arbeidersklasse (met meest revolutionnaire deel der georganiseerde arbeiders!) den geest van het nationalisme te kweeken en te versterken. Natuurlijk ging dit alles gepaard met veel schijn-revolutionnaire fanfares, maar het wezen van deze geheele politiek was erop gericht de arbeiders af te houden van eigen, zelfstandige klasse-beweging en hen in te schakelen in de toenmalige belangen der Duitsch-Russische economie. Van toen af reeds was de voornaamste leuze voor het proletariaat niet meer: „Weg met de Duitsche bourgeoisie! Op voor de wereldrevolutie!“ doch: „Weg met het verdrag van Versailles! Weg met het Fransche imperialisme!“ En dit is tot voor korten tijd zoo gebleven. Alle eischen sindsdien opgesteld - afgezien van de humbug der zgn. „dagelijksche“ - ademen denzelfden in wezen door en door contra-revolutionnairen geest; contra-revolutionnaire, om[dat] zij de arbeidersklasse onderwierpen aan de belangen der bourgeoisie, omdat zij de arbeidersklasse juist datgene ontnamen, wat zij in de allereerste plaats noodig heeft en dat voorwaarde tot het slagen der proletarische revolutie is: het bewustzijn een zelfstandige klasse te zijn, die geen enkel, maar dan ook geen enkel belang heeft of kan hebben, dat ooit met eenig belang van de bourgeoisie, zelfs niet tijdelijk, zelfs niet uit taktische manoeuvre-overwegingen, kan samenvallen.

Het geheele optreden der Duitsche arbeidersklasse gedurende de jaren tot op heden - op enkele snel onderdrukte opstandige bewegingen van bepaalde groepen na - vertoont het beeld van een radicaal-nationalisme en heeft niets meer gemeen met een proletarischen klassestrijd. En deze ontwikkeling werd voornamelijk door twee factoren in de hand gewerkt: in de eerste plaats door het gedeeltelijk herstel der economische verhoudingen, en in de tweede plaats door het optreden van Rusland, dat economisch, politiek en militair, zich volkomen bij de Duitsche bourgeoisie aansloot.

Het betrekkelijk economische herstel stelde de bourgeoisie in staat een schijn-democratisch regiem te voeren. Ebert-Müller-Brüning waren hiervan de uitdrukking en de „taak“ der arbeidersklasse werd beperkt tot het „verdedigen“ der „rechten van den arbeid“ tegen al te scherpe aanvallen op loon en levenspeil. Een rustperiode trad in. Duitschland begon langzamerhand weer een plaats in te nemen op de wereldmarkt, het trad in den Volkenbond en stelde zichzelf als nationale eenheid. De geheele arbeidersbeweging, .., Vakverbond en .., stelde zich op de bres voor de belangen der Duitsche natie. Tegen Versailles, tegen de Herstelbetalingen, Elzas-Lotharingen Duitsch, voor de Duitsch-Oostenrijksche Eenheid, tegen de toenmalige Amerikaansche colonisatie, tegen Briand, het was alles puur nationalisme wat de klok sloeg. Strijd voor eigen, zelfstandige proletarische klassedoelstellingen bestond niet meer. De revolutie was ingeslapen. De linksche groepeeringen, overblijfselen uit de revolutieperiode, verloren aan invloed. Hun waarschuwende stem ging verloren in de woestijn van hol-nationalistisch gedaas. Maar de crisis, sterker dan welk vernuft ook, vrat door en als een kaartenhuis zonk in den herfst van het kunstig opgebouwde economisch herstel ineen. In Amerika een geweldige krach. De wereld schudde op haar grondvesten. In Engeland, Frankrijk, Duitschland, overal, over de geheele wereld, stormden de woeste golven der crisis aan en dreigden de kapitalistische economie weg te spoelen. In alle landen verscherpten zich de reactie. De onderlinge verhoudingen spanden zich, het beeld der wereldkaart verschoof als de figuren van een kaleidoscoop. Onrust, onzekerheid, een gevoel van onveiligheid, maakte zich van de geheele kapitalistische wereld meester. Maar de eerste schok werd overwonnen, de groote financiers, de regeeringen, grepen in om den vloedgolf in te dammen. Maar de crisis vrat door, langzaam maar zeker, doch in steeds sneller tempo. Handel, export, geldverkeer, scheepvaart, industrie, landbouw, alles werd ondermijnd, aangetast. De dividenden daalden, de groote concerns, de trusts, de kartels, zaten met enorme voorraden, de afzet stagneerde, de koopkracht daalde: een ongekende concurrentie, gebaseerd op de meest meedoogenlooze uitbuiting der proletarische massa’s zette in. In verschillende deelen der wereld zette de economische oorlog zich reeds in een militairen om. China, Zuid-Amerika, Japan-Rusland, op den Balkan, Engelsch-Indië. De groote, dreigende, onheilspellende en onvermijdelijk naderende wereldoorlog wierp zijn slagschaduwen vooruit.

Maar nóg wist het Kapitaal den toestand te beheerschen. Nóg wist het een algeheele vernietigingsoorlog te voorkomen, nóg kon het door een koortsachtig werkende diplomatie, het geschokte evenwicht stabiliseeren. Maar steeds verder vrat de crisis, steeds nijpender werd de nood van millioenen en millioenen proleten, steeds heftiger en opstandiger werd het proletariaat. De „arbeidersorganisaties“ waren door de morrende ontevredenheid onder de arbeiders, gedwongen de maskerade van de „oppositie“ te vertoonen. Om aan den verzetgeest der arbeiders tegemoet te komen, stelde „men“ schreeuwende eischen op, beschuldigde men het kapitalisme van onmenschelijkheid, liet men de arbeiders paradeeren, marcheeren en demonstreeren. Maar als het voornaamste van alles, het belangrijkste, het wezenlijke, werd de nadruk gelegd en werd de energie der arbeiders afgeleid, naar het parlementarisme, economische en politiek.

De bourgeoisie, in het nauw gedreven, sloot zich in eigen nationale grenzen op. De autarkie deed haar intrede, werd het wereld-geneesmiddel. Economisch beteekent deze autarkie de spanning tot het uiterste der internationale, economische verhoudingen; politiek beteekent het: de wereld-oorlog! Naar binnen beteekent het: de felle, ongehoorde en cynische uitbuiting en knechting der proletarische massa’s. De golven der ellende stegen, reikten de arbeidersklasse tot aan de lippen. Honger, armoede, de meest afzichtelijke, vormen het dagelijksch beeld. Als de arbeiders hier en daar in opstand kwamen, werd op bloedige wijze de beweging neergeknuppeld. En steeds driester stak het fascisme den kop op. In Duitschland, met zijn typisch militaire historie, had dit fascisme een bijzonder beestachtig-cynisch karakter. De bourgeoisie van industrie en bankkapitaal, door de crisis tot de uiterste hoeken teruggedrongen, greep naar het laatste middel tot zelfhandhaving. Weg democratische schijnheiligheid! Weg kwasi-menschelijkheid! De bourgeoisie werd gedwongen tot een volledig demasqué en zij rukte het masker af en ontzetting greep groote deelen van het proletariaat aan!

  • * *

Lang had de bourgeoisie, vreezend voor een revolutionnair optreden der arbeidersklasse, geaarzeld en geweigerd aan den roep van haar meest reactionnaire deel gehoor te geven. In het kamp der fascistische scherpslijpers heerschte verdeeldheid: Hitler-Von Papen-Schleicher-Hugenberg-Strasser! Nog wilde de bourgeoisie als klasse niet tot het uiterste middel grijpen, nog deinsde zij voor de onberekenbare gevolgen van de meest willekeurige en bloedige, van de meest cynische dictatuur terug! Nog trachtte zij den toestand te redden door schijn-democratische manoeuvres. Hindenburg werd het nationaal symbool. En zij werd hierin gesteund door de karakterlooze kliek der sociaal-democratische leiders. Groote massa’s arbeiders die nog vertrouwen in haar stelden, werden door haar vergiftigd en meegesleurd in het Hindenburg-nationalisme. Dit was de kroon op het werk van jaren!

En de ...? Niets dan de meest gewetenlooze concurrentie-strijd met het fascisme. Zoolang de ... nog kon hopen een tegenwicht te vormen tegen het aanstormende fascisme, zoolang zij de verwachting koesterde zich democratisch-parlementair te kunnen handhaven, deed zij niets dan in een nationalistische concurrentiestrijd de arbeiders grondig vergiftigen. Tegen „Versailles“, „Voor de democratie“, „Voor Rusland“, ziehier het verguldsel van de gifpil. En om tegemoet te komen aan het revolutionnaire willen der met haar sympathiseerende massa’s liet zij haar „gelederen“ marcheeren, marcheeren en marcheeren, tot alle energie door dit hol gedoe uitgeput was! Hier en daar ontsnapten echter deelen harer aanhangers aan haar controle en traden de arbeiders gewapend tegen de steeds driester optredende fascistenbenden op. Maar van boven af werd zooveel als mogelijk was ieder gewapend verzet, ieder werkelijk klasseverzet der arbeiders onderdrukt. De „Rotfront“ mocht wel demonstreeren, maar geen wapens bij zich dragen. Een ook maar eenigszins georganiseerde illegale actie, werd verwaarloosd. En de arbeiders werden doof gebazuind door het gebler over de aanstaande parlementaire overwinning. De draaikolk van verkiezingsacties zoog het revolutionnair elan weg. Het beste en meest actieve deel der arbeidersklasse, het deel dat vechten wilde, vechten op leven en dood, werd lamgelegd, werd met schijn-radicale frases en acties in slaap gesust, afgemat, gecastreerd! Maar de reactie, het fascisme, won veld. Het bestormde den geest der arbeidersklasse, die toch reeds vergiftigd was door nationalistisch opium, met een zoo leugenachtig-geraffineerde ideologie, het beloofde, zich steunend op de programeischen der arbeiderspartijen en niet in het minst op die der ... zelf, den arbeiders gouden bergen. Evenals de ... en ... schilderde het Versailles af als de eigenlijke oorzaak van alle ellende der Duitsche arbeiders en hiermede hoorden die arbeiders bekende klanken en zij nijgden het oor. Zij doorzagen, door hun gebrek aan revolutionnaire opvoeding, door gebrek aan critisch onderscheidingsvermogen, dit demagogische spel niet, want de demagogie hunner eigen organisaties had hun denkvermogen afgestompt. Maar voor de arbeiders, die iets doen wilden, was één groot, belangrijk verschil tusschen het optreden van het fascisme van Hitler c.s. en dat hunner eigen leiders. Terwijl deze laatsten slechts „spraken“ en „schreeuwden“, „deden“ de anderen! En, tegenover hun eigen klasse-onmacht, zagen zij het geweldige machtsapparaat der anderen! De bluffende grootspraak, alle schijn-revolutionnaire fanfares van ... en ... (die zij door de eenheidsfronterij in wezen niet meer onderscheidden) verdwenen in het niet bij het doelbewust-zekere optreden van Hitler, die althans in staat bleek, in hun oogen, eigen tegenstelingen op te heffen of „krachtig“ uit den weg te ruimen. Een gevoel van klasse-onmacht aan den eenen kant en een groeiend geloof aan de mogelijkheid van verwezelijking der hun jarenlang als revolutionaire doeleinden door hun eigen vertrouwensmannen voorgehouden eischen, nationaal en internationaal, maakten hen tot een gemakkelijke prooi voor de demagogische, fascistische propaganda. Een sterk staaltje is wel de verkeersstaking in Berlijn. Hier zaten de ...-bonzen mét de bonzen der .... aan één tafel te beraadslagen. Bij de arbeidersklasse werd hierdoor de opvatting gewekt dat de nationaal-socialistische beweging een bruikbaar instrument was tegen het kapitalisme. En millioenen hunner kozen de zijde van Hitler, tezamen met de middenstanders (die hun toch ook als medestanders waren afgeschilderd) en boeren (die men hun had geleerd te beschouwen als bondgenooten in de revolutie). Voor de arbeiders veranderde zich het beeld dus alleen ten voordeele: in de plaats van het „praten“ trad het „doen“! En zij zwichtten.

Niet zoodra echter had Hitler eigen tegenstellingen weggewerkt en zijn invloed op de arbeidersklasse in het algemeen zien stijgen, of hij vertoonde zijn ware gedaante, die van de meest arbeidersvijandige, cynische dictator. Nu gesteund door de geheele bourgeoisie en de militaire klieken, begon hij zijn afschuwelijke veldtocht tegen de arbeidersklasse. „Ook zonder parlementaire overwinning zal ik de macht grijpen!“ Via Von Papen en ­Schleicher werd hij Rijkskanselier. Hugenberg werd weggetrapt. Hindenburg was een speelbal in zijn hand. Het katholieke Centrum werd in den persoon van prelaat Kaas, naar Rome verbannen. De sociaal-democratie verried de arbeidersklasse, zooals wij dit uit haar geheele geschiedenis kennen. De ... concurreerde en damde de revolutionnaire beweging in of leidde haar af. De bourgeoisie begon meer vertrouwen te krijgen in Hitler’s slagen en de vrees voor een optreden der arbeiders verzwakte. De crisis dwong haar voorts, naar de scherpste middelen te grijpen. En Hitler werd „de man“ voor haar, en „het beest“ voor het proletariaat. De door hem ondernomen krachtproeven slaagden uitmuntend. Karl Liebknechthaus, vakvereenigingsgebouwen en andere „monumenten“ der arbeidersbeweging, vielen zonder slag of stoot. Van verzet geen sprake. De overwinning was zeker. En heel het Duitsche volk brulde hem zijn hulde toe. De bladen der arbeidersbeweging werden verboden, de vakvereenigingen onderwierpen zich bij voorbaat, de ... bood loyale oppositie aan en het geheele bonzenstel liep over naar den vijand. De ... werd opgeheven. Zelfs de misschien nog gevreesde illegale organisatie bleek niet te bestaan. De triomph van het fascisme was algemeen en volkomen. De arbeiders, voorzoover zij zich nog trachtten te verzetten, werden neergeslagen, vermoord, in gevangenissen en kampen opgesloten. Met behulp van het anti-semitisme bond Hitler den middenstand en het „intellect“ aan zich. De .. en .., deze wettelijk gesanctionneerde moordenaarsbenden, hadden vrij spel. Vreeselijk was het lot der arbeiders, der revolutionnairen, der joden. Vreeselijk de nederlaag, de ontgoocheling. Ontzettend de angst, verlammend de vrees! Nergens ook maar een spoor van verzet, nergens ook maar het zwakste teeken van proletarisch klasse-optreden. Nergens iets, dat ook maar op een poging tot revolutionnair handelen geleek. Dit was geen burgeroorlog, dit was een slachtpartij. Want het proletariaat stond ideologisch, organisatorisch en militair, volkomen ongewapend. Het verraad der parlementair-politieke partijen deed zijn werk. Het gebrek aan klassebewustzijn wreekte zich op ontzettende wijze op de door demagogie vergiftigde arbeidersklasse! De lijst van moorden op arbeiderselementen steeg in onrustbarend tempo. Het beestachtig optreden der .. en .. die met sadistische wreedheid zich op hun slachtoffers wierpen, vierde hoogtij. Een roes van overwinningsglorie greep het fascisme aan. Doch deze roes diende tevens om de feitelijke onmacht, om ook maar één der voorgespiegelde beloften ook maar gedeelteljk te vervullen, te bemantelen. Meegesleurd door zijn, tegen verwachting gemakkelijk behaalde overwinning, meende Hitler de wereld te kunnen dicteeren. De steeds nijpender crisis dwong hem bovendien op den weg van de meest gevaarlijke internationale verwikkelingen. In verschillende kapitalistische landen die economisch en politiek tegenover Duitschland stonden, kwam verzet en protest tegen het optreden der fascistenbenden. En in dit demagogische verzet toonde de arbeidersklasse dier landen geen eigen zelfstandige stellingname. Ook in deze protestbeweging werd het eenheidsfront tusschen arbeidersbeweging en nationale bourgeoisie gesloten. Overal drongen de meest onbetrouwbare, reactionnaire, burgerlijke elementen in de „proletarische“ protest-organisaties, en voerden weldra het hoogste woord.

Wéér wordt het proletariaat internationaal gespannen voor de belangen der nationale bourgeoisie. En daarmede baant men den weg voor het eigen fascisme dat in alle landen baanbreekt. Nergens vertoont de arbeidersklasse ook maar iets dat de hoop kan vestigen op een eindelijk proletarisch ontwaken. Overal wordt weer de energie en de daadkracht der arbeiders, hun revolutionnair-willen, hun élan, gebroken, afgeleid, verlamd. En overal viert de felste reactie hoogtij! Weer is het in al die landen het economisch en politiek-parlementarisme, dat aan de arbeiders voorgehouden wordt als het sterkste wapen in den strijd.

Maar in die landen, die met Duitschland verbonden zijn, die economisch en militair belang hebben bij een krachtige Duitsche bourgeoisie, zooals in Italië en Turkije, en ook in Japan, daar zwijgt het protest. Daar worden protestbewegingen door de regeeringen onderdrukt en strafbaar gesteld. Een infame rol in deze geheele ontwikkeling heeft Rusland gespeeld. Niet alleen dat Rusland in in Genève is opgekomen voor het gelijke recht van Duitschland op „bewapening“, het voedde de Duitsche bourgeoisie met orders voor de industrie, zelfs toen de Hitler-reactie reeds lang woedde! De betuigingen van vriendschap en goede verstandhouding met Hitler-Duitschland waren een tijdlang het voornaamste wat de „proletarische diplomatie“ aan de arbeidersklasse der wereld te bieden had! Indien ooit, dan is in deze ontwikkeling met schrijnende duidelijkheid gebleken, dat voor Rusland het „nationaal-herstel“ boven de „wereldrevolutie“ gaat! De arbeiders begrepen niet, verwonderden zich, en eindigden met zich zwakjes te verontwaardigen. Bovendien speelde Hitler zeer gewaagd spel op het internationale schaakbord. De industrie was lamgelegd, het geldkapitaal verzwakt, de financiering der Russische orders bleek onmogelijk, maar vooral, Hitler dreigde de belangrijkste landen van Europa tegen zich in het harnas te jagen, en ze tot een cordon van vijanden tegenover zich aaneen te smeden.

Economisch hadden zij zich reeds tegen Hitler vereenigd in de boycot-actie, die haar invloed op de Duitsche economie begon te doen gevoelen. De positie van Rusland was dus uiterst moeilijk. De arbeiders op wier ideologie het moest steunen, waren ontevreden, begrepen de houding van Rusland niet, evenmin begrepen zij dat Rusland niets deed, met geen woord, laat staan met een daad, om de ...-arbeiders en leiders die door de terreur getroffen werden, in bescherming te nemen. De boycot-actie werd verworpen, als zijnde nationalistisch. Maar bovendien gingen de economische en diplomatieke verhandelingen rustig door. Rusland plaatste millioenen-orders bij de Duitsche industrie, het verdrag van Berlijn werd vernieuwd. Deze positie kon Rusland niet handhaven en dies sloeg het het roer om. Het zocht en vond in Londen aansluiting bij het tot nu toe als den grootsten vijand uitgekreten Fransche kapitalisme. Plotseling wijzigde zich de houding tegenover de boycot-actie. De orders werden in andere landen ondergebracht. De betrekkingen met Hitler-Duitschland werden daarom losser. Maar het hield zich voor alle zekerheid den terugtocht open! De humbug moest weer de plaats van den strijd innemen. De in elkaar gezette „anti-fasciste congressen“ galmden hun quasi-revolutionnaire taal over de wereld en de Fransche regeering was wel zoo vriendelijk ‘t houden van deze congressen in Parijs toe te staan! Weer werden de arbeiders afgescheept met woorden en frazen. Weer ontbrak ieder spoor van wil tot strijd. In dezen nieuwen roes werd het proletariaat weer meegesleurd en steeds verder van eigen strijd verwijderd. De provocatie van Rosenfeld leverde de gemakkelijke rechtvaardiging van deze zwenking, niet echter de zakelijk juiste. De zakelijk juiste waren de credieten van Frankrijk en Engeland, en de daarmee gepaard gaande militaire belangen! En het proletariaat slikt alles, al werd hier en daar ‘n protest, voorloopig slechts gegoten in den vorm van een twijfel aan de juistheid van de taktiek, geuit. Het Duitsche fascisme zegepraalde over de geheele linie. Met vliegende vaandels veroverde het heel Duitschland. Overal vielen de „machtige organisaties“ der arbeidersklasse zonder slag of stoot. Wel verzetten zich hier en daar groepen van arbeiders, zooals die van Altona, doch hun acties bleven zwak beperkt. De Duitsche arbeidersklasse was over de geheele linie terug geslagen. De bonzen, voorzoover nog niet gegrepen, weken uit en zetten hun fanfare-politiek elders voort, om eigen nederlaag te bemantelen. En Hitler vestigde zijn macht, zonder eenigen tegenstand op zijn weg te vinden. De bourgeoisie was het met hem eens, de middenstand en de boeren sloten zich enthousiast bij hem aan, de arbeidersklasse was „erledigt“.

  • * *

Tot ver over de grens klonk het brallend gezwets der ... en ...-pers, over de „verkiezingsoverwinningen“ door. In tientallen, vetgedrukte en ter wille van de propaganda aangedikte berichten, werd verhaald van het „revolutionnair verzet“ der arbeiders, van de „vastberadenheid der partijen“ Hitler te verslaan en hem den parlementairen weg - dien hij zelf voorgaf te willen bewandelen - af te snijden. De geheele internationale arbeidersklasse keek in spanning uit naar de verkiezingen en het optreden der Duitsche arbeiders. En aangelokt door deze voorgewende strijdspanning, trok Marinus v.d. Lubbe naar Duitschland.

Daar vocht het proletariaat, zijn klasse! Daar moest ook hij zijn. Nog één keer echter zou het Duitsche proletariaat zich tot een geweldig enthousiasme laten opzweepen. Thälmann werd candidaat gesteld voor ‘t Rijkspresidentschap tegenover Hindenburg! Dit was het laatste middel der ... om de arbeiders van de revolutie af te houden en hun willen en denken binnen de perken van het democratisch-parlementarisme te houden. Want Rusland kón geen Duitsche revolutie gebruiken en dus moest de revolutionnaire energie der arbeiders worden afgeleid. De candidatuur Thälmann was de uitlaatklep. En hij werkte goed!

De botsingen met de nazi’s werden veelvuldiger. Dagelijks las men van straatgevechten. De veem-moorden schiepen een verbittering tot het uiterste. Maar de macht der nazi’s nam met den dag toe. Zoodra de arbeiders in verzet dreigden te komen tegen een bruutheid van Hitler, werden zij daarvan afgehouden door ‘t machtwoord: provocatie! En de suggestie dezer provocatie-angst doemde mede de arbeidersklasse tot daadloosheid, tot verlammende passiviteit. Want zoo zeiden immers de leiders: het antwoord der revolutionnaire arbeiders zou liggen in de parlementaire overwinning! De actie moest tot iederen prijs legaal blijven. De redevoering van Torgler in de laatste zitting van de Pruisische staatsraad. Valschelijk door de pers der partijen der e Internationale voorgesteld als een voorspelling van hem van komende Hitler provocaties, is in werkelijkheid niets anders dan een poging op ieder verzet van de arbeiders bij voorbaat het stempel van provocatie te drukken. En zoo was het mogelijk, dat het fascisme de arbeiders eenvoudig onder den voet liep!

ln dien toestand werd Marinus v.d. Lubbe, wiens proletarisch-opstandig wezen zich reeds jarenlang verzet had tegen de humbug en van alle begrip van proletarisch klassebelang ontbloote „acties“ der partijen der de Internationale - de de lnternationale was voor hem, evenals voor ieder revolutionnair arbeider, reeds lang de belichaming van het klasse-verraad - en tegen de, alle verzetgeest doodende cadaver-discipline, tenslotte die zich uitte in een daad van wereldschokkende beteekenis! Die daad moest gelijktijdig zijn: een waarschuwende aanklacht tegen het demagogisch bedrog der Hitler-bourgeoisie, een fel protest tegen de demagogie der „arbeiders-partijen“ en een bezielende aansporing voor het proletariaat, voor zijn klasse, om eindelijk zich los te maken van deze zwendelleiding, om eindelijk te komen tot zelfstandig klasse-handelen, om eindelijk te komen tot de revolutie!

En daar het bedrog van rechts en links zich belichaamde en culmineerde in het demagogisch spel van het parlementarisme, werd hij als het ware gedreven naar het gebouw, dat voor de Duitsche arbeidersklasse in ‘t bijzonder en het wereldproletariaat in ‘t algemeen ‘t symbool was van alle economische en politieke knechting en ontrechting: het Rijksdaggebouw!

Een schok ging door de wereld der arbeiders. Zou het Duitsche proletariaat de revolutie inzetten? Juichkreten werden vernomen, met van aandoening trillende stem zeiden de arbeiders het elkaar: De Rijksdag brandt! De Duitsche kameraden beginnen den strijd! Laat ons ons gereed houden!

De bourgeoisie schrikt op uit haar overwinningsroes, ook de Duitsche! Dus toch, zoo dacht men, een teeken tot den opstand? Dus toch het werk der communisten. Het edele Duitsche driemanschap was verbijsterd. Ondanks hun gemakkelijke zegetocht hadden zij nog steeds niet de mogelijkheid van een tegen-actie van den kant der arbeiders geheel uitgesloten. Een panische schrik beving hen! In een helsche deze daad. In allerijl werden de nog tijdens de verkiezings-campagne vermeden maatregelen genomen. Arrestaties op groote schaal van bekende en minder bekende leiders: Torgler, Thälmann, Dimitrof, Tanef, Popof. Want door de arrestatie van Marinus v.d. Lubbe, meenden zij met een internationaal complot te doen te hebben. Alras echter bleek deze stelling onhoudbaar. Want ziet, de geheele communistische en sociaal-democratische pers verloochende den man, die deze daad gedaan had. En in het smerige partij-politieke hetze-spel dat toen volgde, werd Marinus v.d. Lubbe, de revolutionnaire proletariër die een vlammend protest had aangeheven tegen het bedrog en het verraad, om beurten uitgekreten als een communistischen complotteur en als een nazi-provocateur. En de Duitsche en internationale arbeidersklasse, die het eigen falen scherp voelde, die eigen nederlaag pijnlijk onderging, greep deze uitvlucht uit zwakte aan, om zich een schijn van rechtvaardiging te geven

Maar wij vragen jullie, kameraden, waarom had Hitler een provocatie noodig, terwijl de overwinning hem zonder meer in den schoot viel? Wat had hij te duchten van de „arbeiderspartijen“, die bij hoog en bij laag bezwoeren dat de beweging legaal en democratisch-parlementair moest blijven? Wat had Hitler te vreezen, toen nog, van een ..., die op last van Rusland iedere revolutionnaire ontwikkeling remde en den arbeiders een schamel surrogaat van den werkelijken proletarisch-revolutionnairen klassestrijd lieten slikken? Wat had hij te vreezen van Noske, Severing, Breitscheid en Leipart? Niets, niets, hoegenaamd niets! „Ook zonder parlementaire overwinning zal ik de macht grijpen“, ziedaar Hitler’s boodschap. Kon het mèt den schijn van een legaal parlementarisme, des te beter; dit zou het hem makkelijker maken de arbeiders te bedriegen en zoet te houden. Behaalde hij deze overwinning niet, dan zou hij het met bruut geweld doen! En hij greep de gelegenheid natuurlijk aan! Zooals hij alle verzet van den kant der arbeiders aangreep om zijn dictatuur te rechtvaardigen.

Maar niet deze „provocatie“ baande hem den weg tot zijn dictatuur! Neen, dien weg was hem reeds lang geleden geëffend door de slapheid, karakterloosheid en contra- revolutionnaire optreden der „arbeiderspartijen“. Die weg was hem reeds lang voorbereid, door de vruchtbaarmaking van den geest de arbeidersklasse voor het fascisme door ... en het Moskou-filiaal de ...!

Op u, heeren arbeidersleiders, rust de volle verantwoording voor de nederlaag der arbeidersklasse!

Op jullie, kameraden, mede-proletariërs, rust de ontzettende blaam, een onzer beste kameraden, Marinus v.d. Lubbe, zonder het geringste protest, over te hebben geleverd aan onze grootste vijanden van rechts en links, uit eigen zwakte en gebrek aan klassebewustzijn. Proletarisch Requisitoir

Wij arbeiders beleven nu een tijd, waarin de oude wereld breekt. De krachten die haar bouwden, staan onverzoenlijk fel tegenover elkaar. Want het gaat voor beide tegenstanders, de bezitters en heerschers der wereld aan de eene, de niet-bezitters en beheerschten aan de andere kant, nu niet meer om iets meer of iets minder, maar om alles, om het bestaan, om het leven. Voor beiden geldt het den andere te vernietigen om niet zelf vernietigd te worden.

Het wereldkapitalisme is niet onderling één, het bestaat uit verschillende kapitaalsgroepen, die elk voor zich trachten de wereld te veroveren, om het wereldproletariaat uit te buiten.

Elke groep moet „haar“ arbeidersklasse zoo fel mogelijk uitbuiten om in de economische strijd tegen de andere zoo sterk mogelijk te staan.

En tegelijk moeten zij ook elk voor zichzelf, het geheele volk tot een eenheid samensmeden door de volksmassa in een nationale roes te brengen, waarin zij voor alles is te gebruiken. Elke groep, die dit niet doet of niet voldoende doet zal krachteloos zijn en ‘t verliezen, in de zeker komende oorlog, die de voortzetting is van de economische oorlog van vandaag. In Duitschland, door Marinus in dit verband genoemd „het hart van Europa“ is dit voor ieder arbeider die zien kan, duidelijk. Daar, in Duitschland zijn de klasse-tegenstelling ‘t grootst en ‘t scherpst. De grootkapitalisten zien in de crisis kapitaal en winst bedreigd, ze organiseeren en betalen de terreur der fascistische moordbenden om het levenspeil der arbeiders tot het uiterste naar beneden te kunnen drukken. En tegelijk willen zij, door een geweldige nationale propaganda, het geheele Duitsche volk samensmeden tot een machtig wapen in den onverbiddelijk naderkomenden vernietigingsoorlog tegen de vijandige kapitaalsgroepen. Daar in Duitschland, is de arbeidersklasse het grootst, millioenen arbeiders zijn opeengehoopt in de industriecentra, millioenen zijn uit hun werk gesmeten, voor goed, tot paupers gemaakt. Hiertegen moèt de arbeidersklasse strijden, haar leven is er mede gemoeid.

Het eenige wat haar van den strijd af houdt is de materieele macht, die de bourgeoisie heeft en haar macht over den geest en het denken der arbeiders en de taktiek der oude arbeidersorganisaties en haar leiders, die de aandacht en de energie der arbeiders afleiden van den strijd, hen verdeelt en onderworpen houdt door parlementaire- en vak-actie.

Van dit inzicht was Marinus v.d. Lubbe diep doordrongen, hij propageerde dat waar hij kon. Dag en nacht was hij in de weer, hij debatteerde, hij kalkte leuzen, hij plakte manifesten, gaf met gelijkgezinde revolutionnaire arbeiders een werkloozenkrant uit, hij knokte met politie, hij ving de klappen op, om anderen vrij te doen blijven. En al zijn kameraden, met wie hij gewerkt heeft, met wie hij als werklooze stempelde, of zij het met zijn politieke inzicht eens waren of niet, wisten dit ééne zeker: een absoluut betrouwbaar kameraad, revolutionnair in merg en been, moedig, eerlijk, die niet praat en anderen de dingen laat opknappen en slagen incasseeren, maar die zelf de eerste is die doèt.

En nu worden in Duitschland de arbeiders weer naar de stembus gesleept, zij zullen zich weerloos laten slachten, neergetrapt worden met de ijzere hiel van de fascistische dictatuur. De beul staat klaar, de bijl opgeheven om toe te slaan, de moordbenden zijn al bezig, elken dag wreeder en onbeschaamder, nu wil hij, nu kàn hij niet blijven kijken, toezien, praten, praten, achteraf zeggen, ik heb wel gelijk gehad, dat het zoo zou gaan. Hij wil schreeuwen tegen het gevaar, tegen het verraad, maar zij zullen het niet hooren. De groote, grauwe massa der proletariërs verdringt zich om den tempel van het parlementair bedrog, de zwarte en roode priesters zwaaien de wierookvaten, de grauwe massa gaapt het aan, verwacht van hen de verlossing. Maar de grauwe massa is buskruit, Marinus weet het, de vonk moet erin om haar geweldige kracht te doen losbarsten, onweerstaanbaar.

Die vonk is de daad. In den nacht van op Februari steekt Marinus v.d. Lubbe dezen tempel, dit konkelpaleis van verraad, in brand.


De Beschuldiging

Na op heeterdaad betrapt en gearresteerd te zijn wordt v.d. Lubbe van twee kanten beschuldigd; in de eerste plaats door de nazi’s en in de tweede plaats door de voormannen van de de en de Internationale.

Allereerst de beschuldiging van den kant der huidige Duitsche regeering:

Ondanks het feit dat v.d. Lubbe vanaf de eerste minuut na zijn arrestatie, tot op dit oogenblik volgehouden heeft, dat hij zijn daad alleen, zonder een enkele mededader of medeplichtige volbracht, wordt van Duitsche regeeringszijde met halstarrigheid vastgehouden aan de meening, dat hij voor het in brand steken van het Rijksdaggebouw de hulp en medewerking van anderen gehad moet hebben. De verklaring voor dezen opzet ligt voor de hand. Hoelang reeds hadden Hitler, Goering en Goebbels al niet beloofd, dat zij het „marxisme“ met wortel en tak zouden uitroeien! Hadden zij thans in deze brand niet een prachtige aanleiding om de vervulling van deze belofte waaraan zij overigens reeds veel eerder begonnen waren een schijn van rechtvaardiging te verleenen? Het moet ontkend worden, dat v.d. Lubbe’s daad den Nazi’s welkom was hoewel die hun gelegen kwam om tegen (wraak) maatregelen te treffen. Dit is het geval met iedere revolutionnaire daad, die niet het door den dader bedoelde gevolg heeft. Evengoed als de nazi-beulen thans de Rijksdagbrand als motief voor een verscherping van hun terreur gebruikten (een verscherping die ongetwijfeld ook zonder dit voorval ingetreden zou zijn) zou v.d. Lubbe’s daad het sein voor de proletarische opstand geweest kunnen zijn, als de revolutionnaire geest van het proletariaat niet gedurende een reeks van jaren door de bonzen der Tweede en Derde Internationale ontkracht en verlamd zou zijn geworden. Hoe dit ook zijn moge, de Nazi’s grepen hun kans, spraken van een communistisch complot en arresteerden een legertje communisten van wie ten slotte Torgler, Dimitroff, Popoff en Taneff in arrest bleven, onder verdenking van mededaderschap of medeplichtigheid. Wij hebben er geen vermoeden van, hoe de uitslag van het proces voor het Rijksgerechtshof zal zijn, maar onze vaste overtuiging is, dat deze vier mannen zullen moeten worden vrijgesproken, als de heeren rechters dit heele proces niet tot een walgelijke rechtscomedie willen maken. Torgler c.s. alle aangesloten bij een partij, die tot de e Internationale behoort, kunnen o.m. om de hier volgende redenen niet schuldig zijn:

. Staat de politiek van de Derde Internationale beslist tegenover de z.g.n. individueele terreur.

. Had Rusland, die de politiek van de Komintern volkomen beheerscht, in verband met zijn nationale opbouw politiek, belang bij een rustig Duitschland, welk land een zijner voornaamste leveranciers was. Alle daden, die tot een ontketening van de proletarische revolutie in Duitschland hadden kunnen leiden, waren Rusland en zijn dienaars, de Komintern, in hevige mate onwelkom.

. Had de dader ieder contact met de Komintern reeds in verbroken en was hij, van een harer beste aanhangers tot een van haar vurigste bestrijders geworden. V.d. Lubbe wist maar al te goed, dat hij waar het een werkelijk revolutionnaire daad gold, niet bij de heeren van de de Internationale behoefde te komen.

V.d. Lubbe heeft de e Internationale herhaaldelijk zoowel in woord als geschrift in het openbaar bestreden. De Nazi’s weten dit. Mochten zij in het begin ook al even aangenomen hebben dat v.d. Lubbe „partij-communist“ was, dan moet toch bij het justitioneel onderzoek, dat zich ook tot Nederland uitstrekte, gebleken zijn, dat deze opvatting onjuist was. Zij kònden het weten, wèten het uit: Zijn lidmaatschap van anti-parlementaire organisaties, zooals de Groepen van Internationale Communisten en zijn werken voor de Linksche Arbeiders Oppositie (...) die beide principieel tegenover de de Internationale staan en zijn optreden gedurende de textielstaking in Twente, einde , zijn activiteit in de werkloozenbeweging te Leiden en elders, de ­werkloozenkranten, die bij met eenige kameraden uitgaf. Dat de Nazi’s dit inderdaad bekend was blijkt voldoende uit het interview dat commissaris Heisig in Maart met een journalist van het Persbureau Vaz Dias had. Tijdens dit gesprek zei hij immers: Dat het resultaat van het onderzoek hem tot de conclusie deed komen, dat de ... hier ongeveer hetzelfde is als de ... in Duitschland, maar dat de Groepeering van Internationale Communisten, waarbij v.d. Lubbe de laatste jaren was aangesloten, of waartoe hij zich althans aangetrokken voelde, in Duitschland niet voorkomt. (Alg. Handelsblad, Maart ). Verder uit zijn colporteeren met het blad „Spartacus“, het orgaan van de ... en zijn optreden in openbare vergaderingen voor deze organisatie. Duitsche onderzoekers, die deze feiten onbekend bleven, zouden geen knip voor de neus waard zijn. Dit geldt eveneens voor zijn optreden tijdens de textielstaking te Enschede. In de door v.d. Lubbe en zijn kameraden uitgegeven Werkloozenkrant van Zaterdag October , komt b.v. een passage voor, die zich regelrecht tegen de ... en haar organisaties de ... en ... richt: „Met eigen leiding, is niet onder ...-leiding; onder ...-leiding is geen leiding.

En zachtjes aan wordt het ook duidelijk, dat het prediken van het ... van zelfstandigen strijd van onder op en eigen leiding een beetje stroop is. Wij hadden genoeg van het geblaasbalg van de ... Er was een lamlendige, twijfelachtige houding ontstaan bij de strijdwillende werkloozen van .. Daar moest een einde aan komen. Al mochten eischen en leuzen, demonstraties en meetings zachtjes aan tot aan je stro gaan zitten. Maar nu vooruit, zelf handelend werken.“

Om hun beschuldigingen een schijn van geloofwaardigheid te geven, vertelden de beschuldigers, dat zij in v.d. Lubbe’s zakken een bewijs van lidmaatschap van de communistische partij gevonden hadden. Het is merkwaardig, dat over dit gewichtige „bewijsstuk“ in de latere Wolfberichten heelemaal niet meer gesproken wordt! Ook verneemt men niets meer van de verklaringen van de Berlijnsche Kriminal-Kommissar Helmuth Heisig, die het onderzoek geleid heeft en ook in verband hiermede een bezoek aan Nederland bracht, tijdens welk bezoek bij de verklaring aflegde, dat de brand door v.d. Lubbe alleen was gesticht.

In het Alg. Handelsblad van -- opgenomen interview met Vaz Dias zegt hij het volgende: „Met zekerheid is komen vast te staan, dat v.d. Lubbe de brandstichting zelf alleen heeft verricht. Met in benzine gedrenkte kleedingstukken is hij in razende snelheid het geheele gebouw doorgegaan, overal met zijn reusachtigen fakkel brand veroorzakende. Alles wat licht vlam vatte, zooals gordijnen, bekleedingen, heeft bij aangestoken en zoo is het te verklaren, dat het vuur op vele plaatsen tegelijk brandde.“

Deze opvatting sluit ook volkomen aan bij v.d. Lubbe’s verklaringen voor den rechter-commissaris, tegenover wien hij voortdurend blijft volhouden de eenige dader te zijn. Van commissaris Heisig’s verklaring is na de publicatie in de maand Maart later niets meer vernomen en de veronderstelling is daarom niet te gewaagd, dat hij na deze onvoorzichtige uitlating bij zijn thuiskomst, door zijn superieuren op de vingers is getikt. Hoe zou men ook de beschuldiging tegen de vier communisten kunnen staandehouden, als de commissaris, die met het onderzoek belast was, zelf ging verklaren, dat v.d. Lubbe de eenige dader was? Op Maart, dus drie dagen nadat Heisig’s verklaring in de pers verschenen is, wordt dan ook prompt door de Duitsche justitieele persdienst een tegenspraak gepubliceerd: „In verschillende couranten is het bericht verschenen, dat v.d. Lubbe de brand in het Rijksdaggebouw alleen aangestoken zou hebben. De onderzoekingen van den rechter-commissaris hebben echter betrouwbare aanwijzingen aan het licht gebracht, waaruit blijkt, dat v.d. Lubbe de daad niet uit eigen beweging (aus eigenem Antrieb) volbracht heeft.“

Het is niet noodzakelijk de vele tegenstrijdige publicaties, die in de Duitsche pers over deze zaak verschenen zijn, hier nog eens te herhalen. Voldoende is het, hier te constateeren, dat de beschuldiging van v.d. Lubbe’s contact met de Derde Internationale en de medeplichtigheid aan zijn daad van de vier menschen, die hiervoor in Leipzig terecht zullen staan, van ieder redelijken grond ontbloot is. De rechtscomedie is niets anders dan een variatie op de fascistische marxisten-verdelging, die in de Nazi-pers aangeduid wordt met de simpele woorden: „op de vlucht neergeschoten!“


kameraad jakhals grijpt zijn prooi!

Nauwelijks was het vast komen te staan, dat de gearresteerde brandstichter in het Rijksdaggebouw de Nederlandsche revolutionnaire arbeider Marinus v.d. Lubbe was, of de jakhals Komintern stak snuffelend zijn gevoeligeneus omhoog, rook een prooi en ging er, met den moed, die jakhalzen eigen is, regelrecht op af. Het ligt voor de hand, dat de ... de eerste was, die de stellige mededeeling kon doen, dat v.d. Lubbe een door de Nazi’s omgekochte provocateur was, een beschuldiging die onmiddellijk door alle andere, onder de hoede van de Komintern staande dagbladen en tijdschriften wordt overgenomen. Na deze eerste aankondiging volgden reeds spoedig nadere bijzonderheden betreffende het door v.d. Lubbe’s gepleegde „verraad“. Van provocateur werd al spoedig „betaalde provocateur“ gemaakt en de Humanité was zelfs zoo humaan te berichten, dat v.d. Lubbe met andere nationaal-socialisten er om geloot zou hebben, wie het karweitje moest opknappen. Aan deze mededeeling werd nog toegevoegd, dat de dader een belooning van . Mark zou krijgen en na verloop van twee maanden in vrijheid gesteld zou worden. Dit berichtje werd ook in vette letters over twee kolommen in „De Tribune“ van of  Maart afgedrukt. Allerlei bijzonderheden waaruit zou moeten blijken, dat de dader een onbetrouwbaar en minderwaardig individu was, werden ten beste gegeven en het was de ijverige Tribuneredactie die na het vernemen van „His Masters Voice“ uit het Oosten, die fluisterde, dat het op deze manier goed ging, als pionier optrad in de lastercampagne tegen v.d. Lubbe. Nadat men met het schaamrood op de wangen had moeten erkennen, dat deze misdadiger inderdaad eens lid van de communistische partij Holland geweest was, volgde het verontschuldigende commentaar: „Bijna twee jaar geleden onttrok hij zich door bedanken aan een royement, dat door zijn optreden onvermijdelijk geworden was“ (Tribune Maart ). De bourgeoisie kon dus gerust zijn nadat de nette ... aldus openlijk erkend had, ongure elementen als deze v.d. Lubbe niet in haar rijen te dulden. Jammer voor de heeren leiders, dat deze v.d. Lubbe, zooals zoovele andere revolutionnairen, het zelf geweest is, die de ... zijn hakken had laten zien. Dr. Knuttel werd uit de stoffige intellectueelen hoek der partij gehaald en legde de volgende verklaring over de persoon van v.d. Lubbe af: „Speciaal in de werkloozenbeweging wilde v.d. Lubbe een politiek voeren, die niet die van de Partij was en er alleen op gericht was om sensatie te maken en een rol te spelen. Overgroote ijdelheid, avontuurlijke geest en zwerfzucht waren kenmerkend voor zijn persoon“. (Tribune Maart ). Het is overbodig hier alle verdachtmakingen en beschuldigingen aan het adres van v.d. Lubbe in de internationale pers gepubliceerd nog eens te herhalen, daar deze, hoe infaam zij overigens ook mogen zijn, in gemeenheid en leugenachtigheid overtroffen worden door het door intellectueelen samengestelde en onder „communistische“ leiding geredigeerde Bruinboek, dat straks zal worden behandeld. Laat ons dus in de allereerste plaats deze vraag trachten te beantwoorden:

Waarom had de Derde Internationale er belang bij v.d. Lubbe op deze wijze te beschuldigen?

In de eerste plaats omdat de heeren directeuren van dit Russische handelszaakje bevangen werden door een panische angst toen hier onverwacht bleek, dat er nog proleten bestonden, die zich niet misleiden lieten door hun konkelpolitiek, een revolutie op afbetaling, maar die zelf en zelfstandig tot revolutionnair verzet kwamen. Jarenlang had men kunnen volstaan met het uitbazuinen van frazen, die allen ten doel hadden de werkelijkheid door schijn te vervangen en het Europeesche proletariaat, niet alleen ten dienste der russisch-nationale ontwikkeling, maar ook tot behoud en zekerstelling van het partij-apparaat en bijbehoorende organisaties, rustig te houden. Bovendien koesterde men gerechtvaardigde angst de kleinburgerlijke aanhang, die binnen en buiten de partij van minderheid tot meerderheid geworden was, te zullen verliezen, zoodra de massa daadwerkelijk tot verzet zou overgaan. Bij de Rijksdagverkiezingen van Maart had men een oogst van bijna millioen stemmen weten binnen te halen, dat was een winst, die niet door „daden van individueele terreur“ in gevaar gebracht mocht worden. Men had weliswaar, wel altijd geschermd met schoone leuzen als „van onderen op“, welk gebalk natuurlijk niet uitgesloten had, dat men rustig boven op de gekromde ruggen van het volgzame proletariaat was blijven zitten. Nu er echter plotseling iets van onder op gebeurde, nu een proletariër de moed gevonden had niet alleen een daad van protest tegen de bourgeoisie te verrichten, maar ook de heeren leiders der arbeiderspartijen minachtend in het gelaat spuwde door de vesting van hun demagogisch gekonkel, het Rijksdaggebouw, in vlammen te doen opgaan, sloeg dezen helden de schrik om het hart. De lichtende fakkel der revolutie, die uit den koepel van het Rijksdaggebouw zijn vlammen omhoog sloeg en die de harten van millioenen proleten over heel de wereld even sneller en vol verwachting op uitkomst deed kloppen, die iedere waarachtige revolutionnair de hoop gaf, dat er nu eindelijk eens iets zou gaan gebeuren, maakte de bonzen van Tweede en Derde Internationale bang. Hier dreigde gevaar, hier bestond de mogelijkheid tot een begin van den proletarischen opstand. De vonk moest tot elken prijs uitgetrapt worden en de eenige manier waarop dit afdoende kon gebeuren, was, v.d. Lubbe voor te stellen als een verrader, als provocateur der Nazi’s.


HET BRUINBOEK

de totstandkoming

Het Comité dat verantwoordelijk is voor den inhoud van het Bruinboek, met lord Marley als voorzitter en prof. Einstein als eere-voorzitter is samengesteld uit vogels van zeer verschillende pluimage. Functionnarissen der de Internationale, salon-bolsjewisten, burgerlijke intellectueelen en „beroemde“ juristen zijn samengekomen als zonen van hetzelfde huis, broederlijk vereenigd. Arbeiders der wereld, wrijft uw oogen uit en aanschouwt de ridderschaar, die voor U in het strijdperk treedt.

– Nitti, van tot , minister-president van Italië en dus een vriend der arbeiders. De revolutionnaire Italiaansche arbeiders zullen natuurlijk voor hem in staan.

– Dr. P. H. Ritter, hoofd-redacteur van het Utrechtsche Dagblad. Gij hebt hem altijd voor een fascist gehouden, doch thans heeft hij het masker afgelegd en treedt met open vizier in het krijt.

– Gortzak en Mej. van der Veer zijn slechts even te zien. Als goede leden der ... dringen zij zich hier, overeenkomstig hun instructies, niet op den voorgrond. Dat doet wel de mode-advocaat en pleitbezorger van het schatrijke schuim der Parijsche wereld, De Moro Giafferi, evenals zijn uit het beruchte Madame Hanau-proces beroemd geworden confrater, Mr. De Torrès. Het kunnen bij De Moro slechts edele motieven zijn, die hem hiertoe drijven. Op zijn pas verguld schild de spreuk: Naar eer en geweten .....

– Asscher, juwelier en eigenaar van de grootste Amsterdamsche Diamantslijperij en dr. Van Oss, inspecteur van de gemeente-bezuiniging te Amsterdam, zullen ook een lans breken voor de proletarische hongerlijders in de concentratiekampen. Proletariërs, houdt moed.

– Prof. van Riel, hoogleeraar aan het Oud-katholieke Seminarie te Amsterdam, zal de wapenen zegenen in naam van de katholieke god en ds. Banning (mor niet „sociaalfascist“, canaille) zal hetzelfde doen in naam van de god der protestanten, Mevr. Bakker-Nort, parlementslid en partijgenoote van de Colijn-minister Mr. Marchant, berijdt een oranjekleurige muilezel en als waardige achterhoede in de optocht Dr. Otto Katz, in vuurroode mantel, waarop een sikkel en hamer geborduurd zijn, voortdurend de wapenkreet „waarheid!“ uitstootend.

Honderden trekken aan uw verbaasde oogen voorbij, de room van de financieele, intellectueele en juridische wereld en van het kapitalisme. Deze geweldige strijders werden bijeengebracht door de de Internationale; zij nam het initiatief. Op de vergadering in hotel „De Roode Leeuw“ te Amsterdam, waar het Holland Comité gevormd werd en die onder leiding stond van de functionnarissen der ..., Gortzak en Mej. A. v.d. Veer werd wel ontkend, dat deze actie iets met de de Internationale te maken had, maar mantelorganisaties, die niet hun ware karakter weten te bemantelen, zouden moeite voor niets zijn. In elk geval, arbeiders, kijkt niet zoo nauw, het gebeurt alles alleen in jullie belang!

bedrog

Welk een ellendige huichelarij. - Denkt gij, arbeiders, dat deze heeren en dames, de knapste koppen, de scherpzinnigste juristen, de denkers, de kunstenaars, de leiders der kapitalistische wereld, deze bovenste laag der maatschappij, die u uitbuit of die van die uitbuiting profiteeren, denkt gij dat zij gek zijn? Als het werkelijk om uw belang ging, het belang der uitgebuiten, der proletarische klasse, zou dan in dezen tijd, de tijd der felste klasse-tegenstellingen, dit bonte gezelschap bijeenkomen? Neen, deze geheele vertooning teekent het internationale front, dat bezig is zich te vormen. Het Fransche, het Engelsche en het Amerikaansche imperialisme, de zatte bourgeoisie van Holland, verbonden met de nieuwe Stalin-bourgeoisie, is bezig één front te vormen tegen het Midden-Europeesche blok en Italië. Het bedrog van deze comité’s, de vriendschappelijke bezoeken van Herriot en de Fransche luchtvaartminister te Moskou, de „succesvolle“ conferenties van Litwinof met Sir John Simon, evenals aan de andere kant het verbod der Japansche regeering van elke anti-Hitlerpublicatie, toont ons de groote scheuren in de kapitalistische wereld. Deze scheuren toonen de plaats aan, waar de loopgraven en massagraven in de snel naderende wereldoorlog hun millioenen proletariërs zullen ontvangen. Maskers af, dames en heeren: toont den arbeiders uw ware gezicht!

De Jeugd van Van der Lubbe

De sensatie-roman in het Bruinboek, begint met de mededeeling, dat Marinus v.d. Lubbe op Januari te Leiden geboren werd. Wij moeten de nauwgezette samenstellers van het Bruinboek recht doen wedervaren en erkennen, dat deze mededeeling juist is. Met de vermelding van de geboortedatum begint en eindigt echter de reeks van juistheden, die over Marinus v.d. Lubbe in het Bruinboek worden gepubliceerd. Om dadelijk aan te toonen, hoe slordig de samenstellers zijn te werk gegaan en op welke wijze zij zich met sluwe feitenverdraaiing hebben bezig gehouden, is het noodzakelijk reeds de tweede alinea van het hoofdstuk, dat over v.d. Lubbe handelt, in zijn geheel te citeeren. Op blz.  staat: „Het kind kreeg den naam Marinus. De moeder, Petronella van Handel, is met Franciscus Cornelis v.d. Lubbe in de tweede echt verbonden. Dochter van een rijken boer uit Noord-Brabant, huwde zij in haar jonge jaren den koloniaal-onder-officier van Peuthe. In dit huwelijk schonk zij het leven aan een dochter en drie zoons. Peuthe stierf betrekkelijk jong aan een ziekte, die hij in de koloniën opgedaan had. Zijn weduwe hertrouwde kort na zijn dood met den marskramer v.d. Lubbe, die in Leiden een zaak dreef. Uit dit huwelijk komen drie zoons voort. Marinus was het zevende en laatste kind van Petronella Handel.“

Nu even voorzichtig ruiken aan dit bouquetje onjuistheden, leugens en verdraaiingen. Niet meer dan een neus vol nemen, anders vallen wij reeds dadelijk flauw van den stank, die uit deze mestpoel opstijgt. In de eerste plaats is het niet waar, dat Peuthe betrekkelijk jong stierf, integendeel, hij stierf juist „betrekkelijk“ oud, namelijk in en was bij de zeventig. Als het nu juist zou zijn, dat zij „kort na zijn dood“ hertrouwde, dan zou v.d. Lubbe, het derde kind uit dit huwelijk, op dit oogenblik, als zijn vader en moeder tenminste ieder jaar voor een nieuwen wereldburger zouden hebben gezorgd, op dit oogenblik niet ouder dan of jaar kunnen zijn. De sluwe Bruinboekjager heeft zich hier echter zelf gevangen. Peuthe moest jong sterven, omdat hij leed aan „zekere“ ziekte die hij in de koloniën zou hebben opgedaan. Nu mag het bekend geacht worden, dat, waar de Nederlandsche kapitalisten uit Indië hun millioenen halen, er voor Jan de Soldaat uit Insulinde niet veel meer dan de militaire Willemsorde en syphilis te incasseeren valt. De Bruinboekschrijvers, rekenend op onoplettendheid hunner lezers, meenden dat het voldoende was, om over „een ziekte“ te spreken om de wereld de suggestie te geven, dat het gezin, waaruit Marinus voortkwam, beroerd genoeg was om nakomelingen op te leveren die gedegenereerd zijn. Enfin, precies zooals v.d. Lubbe thans  jaar is, stierf Peuthe op „betrekkelijk jonge leeftijd aan een ziekte, die hij in de koloniën zou hebben opgedaan.“

Dezelfde domme viezigheid heeft men uitgehaald met het portret der familie v.d. Lubbe, dat in het Bruinboek tegenover pagina voorkomt. Als onderschrift prijkt onder dit plaatje: „Franciscus Cornelus v.d. Lubbe und Petronella Van Handel, mit dem Kind Marinus“. Maar het was Dr. Katz, de Bruinboek-inquisiteur, die het portret van de familie Sjardijn ontving, onder de uitdrukkelijke belofte, dat hij hieruit, uit piëteit tegenover de moeder, alléén het beeld van de vader publiceeren zou, bekend, dat het op het portret voorkomende kind niet Marinus, maar diens oudere broeder was. Dit was hem gezegd onder mededeeling, dat de foto dertig jaar geleden gemaakt was. Hier dus het bewijs dat Otto Katz die de waarheid moest dienen, zich aan opzettelijke vervalsching en woordbreuk heeft schuldig gemaakt Een paar sprekende bewijzen voor de „betrouwbaarheid“ van dit individu:

Marinus is bang voor meisjes.

Als men met de beschrijving van Marinus’ jeugd tot ongeveer zijn twaalfde levensjaar gevorderd is, beginnen de bruine edellieden hun lezerspubliek er reeds op voor te bereiden, dat Marinus een vreemd kereltje is en zonder het nog uit te spreken, laat men den scherpzinnigen lezer tusschen de regels door lezen, dat er best eens een homo-sexueel uit dit vreemde kereltje zou kunnen groeien. Nu laat het ons persoonlijk koud of iemand homo-sexueel, zwaargewichtkampioen of misschien spiritist of iets anders is, maar waar hier Marinus’ beweerde homo-sexualiteit voorgewend wordt om later zijn bekendheid met de Nazi’s te verklaren, moeten wij er toch even bij blijven stilstaan. De eerste prik krijgt het slachtoffer op pag. :

„Zij (zijn kameraden) plagen hem echter ook om zijn vrees voor meisjes. Deze eigenaardigheid van Marinus v.d. Lubbe is zoo sterk en opvallend, dat zijn vroegere schoolkameraden daarvan thans nog eensgezind spreken. Hij was er nooit toe te krijgen in meisjesgezelschap te verkeeren. Hij zocht zijn liefde in de rijen der schoolknapen en jongens van zijn leeftijd.“

De tweede injectie met de homo-sexueele bacil dient men hem toe op pag. : „Des te onduidelijker is het den metselaars, dat Marinus v.d. Lubbe zoo bang voor vrouwen is.“

Het is onmogelijk het jeugdverhaal van v.d. Lubbe, zooals dit in het Bruinboek is weergegeven, op den voet te blijven volgen. Wij moeten ons even met de beschuldiging der homo-sexualiteit, die sterker wordt, naarmate het oogenblik van zijn zoogenaamde ontmoeting met Dr. Bell meer nadert, blijven bezig houden.

Op pag. in de eerste plaats een gemeene verminking van een verklaring van Izak Vink, een van v.d. Lubbe’s vrienden. Hier staat: „Izak Vink heeft onzen berichtgever verteld, dat hij met v.d. Lubbe dikwijls in één bed geslapen heeft.“ Waarom staat hier niet de geheele zin, zooals die door Vink uitgesproken werd, nl.: „Ik heb vaak met v.d. L. in één bed geslapen, zonder dat ik iets van homo-sexueele neigingen bij hem waargenomen heb.“ Dit is iets heel anders, dan deze slachters van zinnen en proletarische reputaties er van gemaakt hebben. En gelooft deze goocheme knoeier Dr. Otto Katz nu werkelijk, dat Vink, of wie anders dan ook, het openlijk zou hebben gezegd, als hij inderdaad homo-sexueel geweest zou zijn?


Hier volgen eenige verklaringen over deze z.g.n. homosexualiteit, niet van ongenoemd personen, die, zooals in het Bruinboek, in het duister blijven, maar van arbeiders, die hun naam durven noemen:


Verklaringen:

Toen Otto Katz mij vroeg of ik ooit iets gemerkt bad van homo-sexueele neigingen of zooiets van Marinus v.d. Lubbe, zeide ik ongeveer: „Neen, ik heb van hem nooit zooiets gemerkt, of gehoord. En trouwens als iemand dat kan weten dan ik toch wel, want hij heeft verschillende keeren bij me geslapen. Ik zou dat dan toch wel eens gemerkt hebben als daar iets van aan was. Uit het Bruinboek bemerkte ik dat mijn verklaringen geheel verkeerd, en verdraaid is weergegeven. w.g. I. de Vink.

Ondergeteekende verklaart, hiermede, dat hij met Marinus v.d. Lubbe verscheiden malen is wezen zwemmen en zelfs een heele nacht aan zee geweest is voor training voor zijn kanaaltocht, maar nooit iets heeft gemerkt van afwijking op zedelijk gebied. (w.g.) S. van Erkel, Kathrijnestraat a, Leiden.

(Onderteekenaar dezer verklaring is lid van de ...). Leiden, --.

Met oprechte verontwaardiging neemt ondergeteekende stelling tegen de gruwelijke laster v.d. Lubbe aangedaan in De Tribune van Dinsdag  Augustus .

In dit orgaan stelt men het zonder voorbehoud voor, als zou v.d. Lubbe een homo-sexueel zijn. Met nadruk spreekt ondergeteekende dit tegen, daar v.d. Lubbe zeer vaak ‘s nacht te zijnen huize vertoefde en nooit het minste erop gewezen heeft, dat bovengenoemde afwijking aan v.d. Lubbe eigen zou zijn. (w.g.) H. W. van Zijp, Uiterste Gracht , Leiden

Voorzoover ik heb kunnen nagaan heb ik nooit kunnen constateeren dat v.d. Lubbe leed aan homo-sexualiteit. Ik heb geruimen tijd met hem één kamer gedeeld. (w.g.) D. K. Korpershoek Vliet , Leiden.

Ondergeteekende kent v.d. Lubbe bijna negen jaar. Lubbe kwam bij mij als huisvriend, was bij mij op kamers, ik zwom met Rinus, enz. Nooit heeft Rinus symptomen aan den dag gelegd, die vorenbedoelde belastering zouden kunnen bewijzen. (w.g.) S. J. Harteveld, Levendaal , Leiden.


Leiden, Sept. .

Ondergeteekende, welke met Marinus v.d. Lubbe van tot omgang heeft gehad, zoowel in de ... als op bouwwerken, bij sport en kampeeren, verklaart nooit eenige afwijking op sexueel gebied, met name homo-sexueele neigingen bij genoemde Marinus v.d. Lubbe geconstateerd hebben. Tevens verklaart onderget. van de zeer velen, die met Marinus v.d. Lubbe omgang hadden niets gehoord te hebben wat op een afwijking wees. Niemand heeft ooit een aanwijzing in die richting gedaan. (w.g.) Ch. H. Verhoecke, Driftstraat , Leiden.

Ten slotte nog iets over de geraffineerde manier waarop de intellectueel Katz, de familie van v.d. Lubbe verklaringen over deze zgn. homosexualiteit heeft trachten af te persen. Voordat de proletarische cultuurbrengers van het Bruinboek deze menschen met een bezoek „vereerd“ hadden, hadden deze eenvoudige arbeiders geen begrip van iets, wat men „homosexualiteit“ noemt. Katz vertelde, dat hij gehoord zou hebben, dat Marinus zich reeds in zijn jeugd, wat de meisjes betrof, vreemd moet hebben gedragen. De familieleden, die dachten dat men Marinus van losbandigheid zou kunnen verdenken, maar die tegenover dezen meneer, „die het zoo goed met dien jongen meende“ ook niet wilden liegen, antwoordden, dat Marinus als jongen wel eens een grapje met meisjes gemaakt had, maar zich in dit opzicht toch niet slechter gedragen had dan andere jongens van zijn leeftijd. Dr. Katz kreeg hier precies het omgekeerde te hooren van wat bij verlangde en kon, ondanks het feit, dat de familie vreesde Marinus als een boemelaar gekenschetst te zien, geen verklaring over een bijzondere verhouding tot „vriendjes“ los krijgen.


Marinus voor de operette rechtbank te London De redactie van het Dagblad „De Tribune“ heeft er herhaaldelijk in haar kolommen op aangedrongen, dat het Comité Van der Lubbe de brieven en bescheiden, die in haar bezit waren, zou publiceeren. Deed men dit om Marinus van dienst te zijn en hem eventueel alsnog te rehabiliteeren? Volstrekt niet. Men drong op publicatie aan uit angst; men vreesde, dat de in het bezit van ons Comité zijnde gegevens niet gepubliceerd zouden worden vóórdat de zitting te Londen plaats vond, waar dan nog volgens dezelfde methode, die bij het samenstellen van het Bruinboek heeft plaatsgevonden, geknoeid kon worden om een voorstelling van zaken te geven, die in v.d. Lubbe’s nadeel zou zijn.

Ook de „Telegraaf“-redactie is in dit troebele water aan het visschen geweest Om Marinus recht te doen wedervaren? Geen sprake van. Deze vergiftigers der volksmeening hadden alleen maar sensationeele copie voor hun lezers noodig.

De Tribune insinueert ook, dat het Van der Lubbe Comité mededeelingen en gegevens aan de „proletarische“ pers onthoudt, terwijl het deze wèl aan een burgerlijk blad van fascistisch karakter als „De Telegraaf“ verstrekt zou hebben.

Hoewel dit boek niet bestemd is om ons Comité, maar om v.d. Lubbe te verdedigen, achten wij het toch noodzakelijk hier te verklaren, dat door ons tot op het oogenblik van het verschijnen van dit boek nimmer een inlichting gegeven of een document ter inzage verstrekt is aan de redactie van eenig blad. Een uitzondering hierop maken de pers-communiqué’s, die wij aan het Persbureau Vaz Dias verstrekten. Slechts éénmaal had één onzer comité-leden een toevallige ontmoeting, ten huize van Harteveld, met een Telegraaf-redacteur, die daar onverwacht verscheen. Ook bij deze ontmoeting werd, behalve een mededeeling over het doel van ons Comité, iedere verdere inlichting geweigerd. Het is niet onmogelijk, dat een van v.d. Lubbe’s vrienden, voordat deze tot ons Comité toetrad, inlichtingen aan de pers verstrekte en zulks deed in zijn ijver om zijn vriend voor de wereld te zuiveren van de blaam, die het publicatie apparaat der de Internationale op hem geworpen had. Wij kunnen dit begrijpen, hoewel wij deze houding niet goedkeuren, omdat wij de burgerlijke pers, deze verachtelijkste hoer van het kapitalisme, het recht noch de macht toekennen, een proleet in verdediging te nemen.

En van de Tribune-redacteur, Mr. de Leeuw, deze proletarische snob, die in zijn poenig, doch stuntelig en onmenschkundig geschrijf er reeds zoo vaak blijk van gaf niets van de proletarische geest te begrijpen en volkomen vreemd te staan tegenover de proletarische samenhoorigheid, die de basis vormt voor het klassebewustzijn, verwachten wij allerminst praatjes en kwasi-verontwaardigde uitroepen zooals: „Hier met de brieven“. Zijn advocatenstreken raken zelfs onze kouwe kleeren niet, het gewauwel van dit knaagdier kan ons geen vrees aanjagen, om ons te overdonderen is een ander wezen noodig dan dit in de Moskousche couveuse opgefokte insect, dat wel een groote bek, maar geen lichaam heeft. Neen, waarde heer, de brieven komen thans dààr waar zij behooren: in de handen der arbeiders, wier meening door uw vuilschrijverij en die van uw gluiperig vriendje Katz vergiftigd werd, echter niet bij U of uw Tribune, die beiden even onbetrouwbaar, leugenachtig en arbeidersvijandig zijn.

En nu genoeg: na dit vuil van onze pen geveegd te hebben, zullen wij verder gaan.

Op den tweeden dag van het tegenproces te London, nadat men eerst voor deze proletarische zaak de welwillende medewerking van den voormaligen Berlijnschen politiepresident Greszinski heeft ingeroepen, een sociaal-fascist, die de Duitsche bourgeoisie met behulp van knuppels en geweren steeds trouw gediend en die de dood van tallooze revolutionnairen op zijn geweten heeft, komt v.d. Lubbe’s homosexualiteit weer op de proppen. In het uitvoerige verslag dezer zitting, verschenen in de Tribune van Zaterdag September lezen wij: „Onweerlegbaar staat blijkens de getuigenissen vast, dat v.d. Lubbe homosexueel is.“

„Onweerlegbaar staat vast.“ Zeker, burgers, boeren en buitenlui, gaat dat zien, gaat dat zien. De groote konkel- en gruweltent der de Internationale. Treedt binnen en ziet hoe hier alle geheimen met ei en koffiedik ontsluierd worden, hoe men bewijst zonder bewijzen, hoe men schandknapen en pederasten fokt. En god zeide: Daar zij licht en daar was licht. En de knoeiers spraken: Daar zij een flikker en er was er een! De getuigen zeggen het! Maar wie dan toch, mijne heeren? Wij vragen U, tegenover de pertinente ontkenningen in dit boek opgenomen, slechts één duidelijke, volkomen uitgesproken beschuldiging te stellen. Hiertoe zijt gij niet bij machte gebleken. Eerst verschijnt de groote onbekende W. S. die weer zijn verhaaltje over de spoorloos verdwenen liefdelijst van Röhm doet, op welke lijst alleen maar namen, zonder meer, zooals Fritz, Adolf, Ernst enz. voorgekomen moeten zijn. Eén naam maakte hierop echter een uitzondering n.l. die van v.d. Lubbe. Ja buurvrouw, daar stond het nou toch waarachtig: „Op driekwart ter hoogte naar beneden toe, zag ik een naam, die mij door zijn ongewoonheid trof: Marinus van der, en dan één of twee letters, die ik niet goed lezen kon, S, T, L of H en dan ....ubbe, waarachter Holland.” (Verslag in Het Volk van Zaterdag September ). Toch verstandig van Dr. Bell om op een lijst van louter kort naamaanduidingen, den naam van v.d. Lubbe voluit te schrijven en nog wel met den naam van het land waar hij vandaan kwam erachter. Men was in Duitschland toen natuurlijk al hyper-nationalistisch en wilde de buitenlandsche homo van den vaderlandschen onderscheiden. Maar, heeren rechters bij de gratie van alles wat naar politieke zwendel stinkt, om te kunnen zeggen, dat iemands schuld in een bepaald geval „onweerlegbaar is komen vast te staan“ zijn andere bewijzen dan deze kruiswoordraadsels noodig. Geen nood, nietwaar: Als klap op de vuurpijl komt dan de verklaring van den letterkundige Freek van Leeuwen. Wij hadden ons, uit hoofde van Van Leeuwens deskundigheid op het gebied der homosexualiteit, heel wat voorgesteld. Het is op niets uitgeloopen. Freek kreeg reisgeld uit de goedvoorziene kas van uw Comité, maakte een boottochtje naar London en wat zegt Freek nou in zijn ijver om het proletarische recht te dienen en uit dankbaarheid voor het boottochtje? Geeft Freek, die het weten kan, het „onweerlegbare bewijs“ van v.d. Lubbe’s homosexualiteit? Mis - weg reisgeld, weg hooggespannen verwachting. Van Leeuwen verklaart niets anders dan wat iedereen in zijn plaats had kunnen verklaren: Hij zegt: Zijn indruk was, dat v.d. Lubbe homosexueel was, welke indruk hij steeds heeft behouden. Gefeliciteerd met het behoud van je indrukken, vriend van Leeuwen, maar overtuigend onweerlegbaar is je wazige verklaring allerminst. Jij, alleen jij, zou het in je macht gehad hebben b.v. te zeggen: dat je de besliste zekerheid en ­overtuiging had, dat Marinus een homosexueel was. Dat je dit nagelaten, dat je het niet verder dan een insinuatie gebracht hebt, bewijst dat je niets met zekerheid wist.

En nu genoeg.

In het aanhangsel van dit boek is het portret afgedrukt van een Hongaarsche vrouw, met wie v.d. Lubbe liefdesbetrekkingen moet hebben onderhouden. In het Bruinboek staat, dat Marinus v.d. Lubbe dit meisje uit een Boedapester bordeel bevrijden wilde en als het in dit, door zijn klaarheid en oprechtheid overtuigend Bruinboek staat, zal het wel waar zijn. Men haalt er zelfs de psycho-analytische prof. Freud bij, zegt dat het een typische trek van homosexueelen is om meisjes uit een bordeel te willen verlossen en dat Freud dit verlangen „het Parsivalcomplex“ noemt. Men zegt er echter niet bij, dat deze neiging, ook volgens Freud, ook bij volkomen sexueel normale jongens veelvuldig voorkomt.

Wij wenschen de voetsporen van de Bruinboekschrijvers niet te drukken en voelen er derhalve niets voor om nietszeggende stukken in afbeelding in ons boek op te nemen, om dit daardoor een valschen schijn van gedocumenteerdheid te geven. Daarom wijzen wij er nadrukkelijk op, dat wij deze foto niet publiceeren, omdat wij deze eenige waarde als document voor v.d. Lubbe’s verdediging zouden toekennen. Wij drukken deze foto in het Roodboek alleen af, omdat wij hopen, dat een der vele lezers van dit in vier talen verschijnende boek, deze vrouw op deze foto zal herkennen en ons zoo mogelijk van haar naam en tegenwoordige verblijfplaats in kennis zal willen stellen, opdat wij kunnen trachten van haar alsnog een verklaring over haar verhouding met v.d. Lubbe te krijgen.


En nu maken we een fascist van hem!

Alvorens dit hoofdstukje van ons boek te lezen, geven wij onzen lezers den raad, de achter in dit werk opgenomen dagboek en brieven van v.d. Lubbe te lezen. Zoo hij er ooit aan mocht hebben getwijfeld, of deze man, zooal geen uitgesproken fascist, dan toch iemand geweest moet zijn, die min of meer met fascistische denkbeelden besmet was, dan zijn wij er van ­overtuigd, dat dit wantrouwen door het lezen van Marinus’ eigen uitlatingen, volkomen weggenomen zal worden.

De beschuldigingen aan het adres van v.d. Lubbe in dit verband in pers, Bruinboek en te Londen uitgebracht, steunen letterlijk op niets. Deze „provocateur“ is door alles heen zichzelf en dus een revolutionnair proletariër gebleven. Laten wij eens nagaan, waaruit de beschuldigingen in het Bruinboek bestaan. Allereerst vinden wij daarin de reproductie van een stuk met een stempel en dat de handteekening van een notaris draagt, het geen er op het eerste gezicht nogal gewichtig uit ziet. Lezen wij echter den tekst, dan blijft van dezen schijn-gewichtigheid niet veel over. Wat weten die vijf onderteekenaars van dit protocol over den fascist v.d. Lubbe te zeggen. Wij zullen het herhalen: zij zeggen, dat v.d. Lubbe niet geheel afwijzend tegenover het fascisme stond. Dat ziet er beroerd voor dien armen jongen uit. En waarom stond v.d. Lubbe niet geheel afwijzend tegenover het fascisme? Omdat hij op een door den fascistenleider Baars te Leiden op October gehouden openbare vergadering (wij citeeren weer het protocol): ten eerste: door toen talrijke aanwezige arbeiders hun ongenoegen te kennen gaven over het optreden van den fascistenleider Baars, op een stoel te springen, het woord te nemen en hen aan te manen den spreker rustig aan te hooren. ten tweede: door zijn wijfelende houding in het debat, dat hij geenszins namens de Communistische Partij Holland voerde, waarbij hij zich van elken rechtstreekschen aanval op de fascisten, die zooals hij het uitdrukte „toch ook arbeiders waren“, onthield.

Meer niet, maar voor de beschuldigers is het voldoende. Omdat v.d. Lubbe deed, wat ieder ander verstandig mensch, die een eenigszins vruchtdragend debat voeren wil, in zijn plaats gedaan zou hebben en het vrije woord voor zijn tegenstander vroeg, is hij .... een fascist. Omdat hij blijkbaar over meer menschenkennis en politiek inzicht beschikt dan de heeren van de ... is hij .... een fascist. Omdat hij (let op, thans komt de aap uit de mouw) „geenszins namens de ...“ spreekt, is hij fascist.

We gaan terug naar een passage uit het Bruinboek. Om nog een bewijs te construeeren van v.d. Lubbe’s fascistische gezindheid, publiceert het Bruinboek een verslag van een vergadering van stakende chauffeurs, alwaar v.d. Lubbe aan het debat deelnam. We willen in de eerste plaats opmerken dat dit verslag, door de Tribune-correspondent gemaakt, niet in de Tribune is opgenomen, maar ongeveer negen maanden later, na de brandstichting, gelukkig net op tijd gevonden werd.

Dit verslag welks juistheid in het Bruinboek met handteekeningen „bewezen“ wordt, is evenwel vervalscht.


Omtrent de manier waarop deze handteekeningen zijn verzameld, diene de volgende verklaring:

September

Hier verklaar ik, dat de voorstelling in het Bruinboek gewekt, als zou door mij bevestigd zijn dat v.d. Lubbe, op de in het Bruinboek bedoelde chauffeursvergadering gedebatteerd heeft in fascistische zin of dat dit een fascistische tendens had, onjuist is. Door mij is een verslag uit de Tribune onderteekend met de bedoeling te onderschrijven dat v.d. Lubbe niet als ...-er debatteerde. Door mij is verklaard, dat v.d. Lubbe als Radencommunist debatteerde. De zinsnede in het Bruinboek, als zou v.d. Lubbe op genoemde vergadering voor de invidueele daad opgekomen zijn, is onjuist. v.d. Lubbe legde de nadruk op het zelfstandig optreden der arbeiders, los van partij en vakbeweging.

de Callandstraat , Den Haag. w. get. G. Nieuwkuyk

Zooals uit deze verklaring van de in den Haag in arbeiderskringen zeer gunstig bekend staanden arbeider, die bovendien nog lid van de ... blijkt, is de v.d. Lubbe in den mond gelegde zin, dat hij aanspoorde tot individueele actie, er opzettelijk bijgesleept om zijn politieke opvattingen verdacht te maken. Maar elk arbeider die geen vreemde is in de arbeidersbeweging weet, dat Radencommunisten geenszins de individueele actie propageeren.

Bovendien is deze zin zóó in flagranten tegenspraak met het overige van zijn betoog, waaruit voor ieder duidelijk blijkt, dat niet voor individueele daden werd opgeroepen, maar aan het zelfstandig optreden der arbeiders de grootste aandacht werd besteed. Voor wat de verwardheid betreft van deze opvattingen, willen wij er de aandacht op vestigen, dat deze zelfde theorie, althans in groote lijnen, door „de beste Marxisten van West-Europa“ (Lenin), waaronder Dr. Herman Gorter, Rosa Luxemburg, gepropageerd werd. En deze fascist is het, deze provocateur en verrader, die in zijn brieven uit Duitschland zinssneden als de volgende schrijft: „En dan vallen de dooden zeker niet door het zwaard der arbeidenden, maar de arbeiders, strijdend tegen de noodverordening Brüning en vechtend voor ‘brood en arbeid’ vallen onder het zwaard van het fascisme.“ Wij zullen zijn verdediging aan anderen over laten en hieronder de verklaringen afdrukken van arbeiders, die v.d. Lubbe persoonlijk gekend hebben.

Ik ondergeteekende verklaar dat ik persoonlijk dikwijls met v.d. Lubbe in aanraking ben geweest, en verschillende gesprekken met hem gevoerd heb en hem in zijn politieke omgang gekend heb en steeds was v.d. Lubbe revolutionnair in zijn handelen, denken en doen. Wat iedereen in Leiden, die eerlijk en oprecht is, met feiten zal kunnen aantoonen. Geen een arbeider, die ook de laster van De Tribune gelooft, die men kameraad v.d. Lubbe aansmeert. was get. J. H. van Leeuwen, Schimmelstraat a, Leiden.

Leiden, Augustus .

Ondergeteekende verklaart hiermede, dat Marinus v.d. Lubbe, trots zijn politieke gedachte niet met de mijne overeenkomt, hij toch sterk tegen het fascisme optrad op openbare vergaderingen van die richting en ik ook niet met het geschrijf in de Tribune mee gaat teeken ik mij M. van der Lelie, ...-... man.

Ondergeteekende verklaart dat Marinus v.d. Lubbe gedurende dat ik hem ken zich heeft laten kennen als een man met een sterk ontwikkeld revolutionnair gedachte, kan ik zeggen, omreden dat ik hem van zeer nabij ken, ik heb namelijk met hem samengewerkt voor Spartacus waar hij dagen voor op stap was, tot zijn laatste reis naar Duitschland, sympathiseerde hij met Spartacus en werkte hij daarvoor. Ik verklaar dat het een besliste leugen is als zou v.d. Lubbe ook maar eenigszins sympathiek staan in verhouding tot het fascisme. Hij heeft door zijn daden getoond een felle bestrijder te zijn van het fascisme. was get. D. Korpershoek

Leiden, Augustus

Ondergeteekende verklaart hierbij, dat de verdachtmaking in de Tribune volgens mijn inziens vuile laster en bemoddering van v.d. Lubbe is. Ik heb omgang met v.d. Lubbe gehad in huiselijken kring en ook politiek. Trots dat hij een andere richting is toegedaan „waar ik het niet mee eens ben“ stond zijn karakter op een zeer hoog peil. was get. P. J. Vijlbrief, Julianastraat , Leiden.

Leiden Augustus

Naar aanleiding van het geval v.d. Lubbe verklaar ik, dat m.i. v.d. Lubbe wel verwarde, maar geen fascistische ideen had, zoover ik hem heb leeren kennen. was get. C. H. Heemskerk. Verklaring van de ..., gepubliceerd in „Spartacus“ no. dd. Maart . Wij hadden het bijzondere voorrecht, tot voor kort met hem in relatie te staan en hebben hem leeren kennen als een trouw, onvermoeid opofferend vechter voor het communisme, als waarachtig revolutionnair arbeider met een helder en scherp verstand voor wie den strijd zijner klasse, vleesch en bloed geworden was. Het is ons een behoefte in dezen tijd van verloochening openlijk voor hem in het strijdperk te treden, en tegen de door en door smerige geraffineerde, uit eigen belang ingegeven hetze van het leiderdom, stelling te nemen.

Uit de Strafgevangenis te Den Haag: Augustus

Beste Rinus, Ik heb je brief ontvangen. Ja het was voor mij een verrassing, dat ik dien ochtend gepakt werd al was het te voorzien. Maar enfin, ze zullen wel omkomen. Ik las dat de actie in een nieuw stadium is gekomen. Je schrijft mij dat er in De Tribune stond dat v.d. Lubbe de laatste jaren „sinds “ fascistische redevoeringen had gehouden. Dat is natuurlijk een smerige laster om de actie van het Comité onmogelijk te maken, waar ze natuurlijk de kans niet voor hebben. Dat de heeren der .. geweldig aangebrand zijn, kunnen wij ons begrijpen. Daar wordt in de brochure teveel op het mislukken der politieke konkellarium in Duitschland gewezen, dat zij liever niet aan het daglicht blootgesteld zagen. Nu wat over v.d. Lubbe. Ik heb persoonlijk tijdens de chauffeursstaking v.d. Lubbe gesproken en hooren spreken. Wat hij daar sprak was revolutionnaire taal. Zijn opvattingen waren die der Linksche Arbeiders Oppositie (Spartacus-groep). Zelf met hem in discussie komende bleek mij dat hij meer revolutionnair sentiment in hem had als de heeren van de ... tezamen. V.d. Lubbe is en blijft een revolutionnair. Het zou wat anders geweest zijn als Marinus v.d. Lubbe b.v. redevoeringen zou gehouden hebben in die geest als ik hier laat volgen: Het proletarisch vaderland, of zooals Stalin in zijn laatste decreet zeide, dat hij aangetoond had, dat het socialisme in één land mogelijk was en nog meer van die onzin. Dat is zuiver nationalisme, zuiver fascistisch. Dan hadden ze gelijk gehad. Ik ben doordat mijn vrouw „dat stuk van Piet in de Vrije“ overgeschreven hebbende in de gelegenheid geweest over Muller Lehning dit te zeggen, dat hij hand in hand met de Wijnkoops en de Vissers samen kan gaan en dat noemt zich het zout der aarde. Beware me voor zulk zout. Zij hebben allen de zaak van v.d. Lubbe immoreel verkracht. Maar v.d. Lubbe heeft onze moreele steun en zal die blijven behouden, tot het laatste toe. Nou Rinus, hopende met deze paar woorden te hebben bijgedragen voor de goede zaak, eindig ik. Je ziet, ik heb geen papier meer. Nou Rinus, ik hoop, dat ik nog iets naders van je hoor inzake het Comité. Doe Greet de groeten van mij en verder alle jongens.

.. Dit is een extra brief die ik aangevraagd heb, dus geen opoffering mijner kant. Nou, het beste hoor. Laat mijn vrouw hem lezen. w. get. Koos


Augustus 

Naar aanleiding van verschillende artikelen in De Tribune als zou kameraad Rinus v.d. Lubbe in een openbare vergadering van den fascist Baars zijn eigen uitgesproken moeten hebben, veel of min te voelen voor die partij. Dit moet ik ten stelligste tegenspreken. Kameraad v.d. Lubbe, hoewel ik het met zijn gedachten niet eens ben, heeft meer proletariërsbloed in zijn pink als heel Amstel . Waarom? Hij was dat gekonkel moe en offerde zich op in dienst van het proletariaat. Hij zag op zijn manier deze twee groote massa’s links en rechts en dacht natuurlijk nu of nooit en deed zijn revolutionnaire daad. Er is inkt genoeg, heeren, maar de daad, maar niet Rinus, maar gij! gij, zijt de voorhoede van het fascisme, dat moet ieder arbeider zooals ik ben duidelijk zijn. Weg met die inktkoelies en bonzen. w. get. G. Kükler, Oranjegracht Leiden.

Leiden Ondergeteekende voorzitter van het Plaatselijk Arbeidssecretariaat te Leiden, tevens voorzitter der Afd. Leiden, Revolutionnair Socialistische Partij, verklaart hiermede, dat volgens hem bij Marinus v.d. Lubbe nooit fascistische neigingen of vijandelijke daden jegens de arbeidersbeweging naar voren zijn gekomen. Ondanks verschil van meening beschouwde ik Marinus v.d. Lubbe een revolutionnair arbeider. w. get. L. de Bolster


Leiden, -- Reeds eerder heb ik, S. J. Harteveld, Levendaal , Leiden, trachten aan te toonen, welk schunnig maakwerk het Bruinboek (schrijver Otto Katz) is. Daar alle viezigheid rechtzetten een boekdeel zou eischen, zal ik kort zijn. Lezer van bovengenoemd boek, op pgn. wordt gesproken als zou Marinus v.d. Lubbe Juni te Meisden hebben vertoefd. De pers internationaal van Maart geeft een gelijkluidend bericht, met dit verschil, dat in de pers Juli als datum wordt genoemd. Nu is deze verklaring alleen bedoeld om aan te toonen hoe „Katz“ aan Juni komt, daar het wordt voorgesteld, als zouden de samenstellers van het Bruinboek hun materiaal uit andere bronnen en met levensgevaar hebben geput. Na vooraf van hun komst kennis te hebben gegeven, vervoegden op Zondag des namiddags uur een heer en dame ten mijnent. De heer was Otto Katz, schrijver van „Mannen in het IJs“ een Pool-tragedie, de dame was Annie van der Veer, te Amsterdam, Warmoesstraat. Daar het mij bekend was voor welk doel zij kwamen, vingen deze lui hier natuurlijk bot, wat zij bij hun vertrek zonder omweg bekenden. Dit hebben meerderen ervaren. En toch hebben zij nog iets bereikt, nl. dit: Katz bleef er star aan vasthouden, dat Marinus v.d. Lubbe Juli in Meisden, Duitschland, had vertoefd. De geheele pers zei het toch, aldus Katz. Met bewijzen heb ik Katz toen overtuigd, dat dit een leugen was, zooals zooveel wat destijds de pers lanceerde. Tegenover mijn bewijzen moest Katz zijn houding opgeven, toch deed hij nog alsof, doch dit was camouflage. Hij had zijn doel bereikt. Het was hem alleen maar te doen om de juiste datum. Indien ik hem die niet had gegeven, dan had ook Katz met de pers in zee gegaan en Juli angehouden. Ik geef deze uitwijding daarom, om aan te toonen, dat de samenstellers van het Bruinboek over weinig of geen materiaal beschikten en dat wat zij hadden, van de kameraden en vrienden van v.d. Lubbe hebben gekregen, doch het precies omgedraaid en vervalscht hebben om het tegen v.d. Lubbe te kunnen gebruiken. Daar ik de laffe ploert Katz toen reeds doorzag, heb ik hem toen al gewaarschuwd geen domme dingen te doen, wat hij ook beloofde. Ziehier de heldentenoren die met doodsverachting hebben gespeurd naar waarheid (?). Had Katz toen fier gezegd, hoe hij het misbruiken zou, waarlijk hij had geen Bruinboek in elkaar geflansd. Ondergeteekenden bevestigen dat het hier verklaarde zoo is. (w.g.) Chr. Harteveld-Jongeleen.

S. J. Harteveld.


50.000 mark belooning

„Pecunia non olet“ (geld stinkt niet). Geld is het middel dat in onze gezegende kapitalistische samenleving tegen alle kwalen en euvelen gebruikt wordt. Men maakt er bonzen mee, koopt er ambtenaren mee om, pleegt moorden en voert oorlogen terwille van het geld. Wat lag er meer voor de hand dan dat de beschuldigers van Marinus, die weten welke een belangrijke rol het geld speelt, hem in de schoenen zouden schuiven, dat hij door de nazi’s voor zijn provocatie betaald zou zijn? Als er echter iets is, wat uit het leven van v.d. Lubbe glashelder, uit al zijn daden, woorden en gedachten blijkt, dan is dit zijn geringe behoefte aan stoffelijk genot en als onmiddellijk gevolg daarvan de geringe waarde, die hij aan geld hecht. Toch waagt de Humanité, gevolgd door de Tribune het er maar op en stuurt het bericht de wereld in, dat v.d. Lubbe [zich] tot de provocatie zou hebben laten verleiden door een belooning van . mark, die door de Nazi’s in het vooruitzicht zou zijn gesteld. Otto Katz volgt het ­voetspoor van zijn journalistieke rotgezellen en tracht in het Bruinboek aan te toonen, dat v.d. Lubbe omkoopbaar was. Het stuit ons tegen de borst hier opnieuw weer alle misselijke leugentjes, die dit heerschap opdischt, te herhalen. Ook aan ons geduld en uithoudingsvermogen komt eens een einde. Wij verklaren nadrukkelijk, dat v.d. Lubbe arm was en altijd en onder alle omstandigheden, ook toen hij zijn „rijke politieke liefderelaties“ in Duitschland erop nahield, arm gebleven is. Hoe arm hij was, blijkt voldoende uit het feit, dat hij op Februari een bedrag van ƒ .- kreeg toegezonden, van welke zending een postwissel-reçu in ons bezit is, dat men in de aanhang afgebeeld vindt. Ook tijdens zijn gevangenschap moet men dezen door de nazi’s rijkelijk beloonde omgekochte, nog een bedragje van ƒ . zenden (onderste reçu).

Als gast bij Nationaal-Socialisten Op blz. van de Duitsche uitgave van het Bruinboek staat een verhaal over een oponthoud van v.d. Lubbe bij nazi’s te Sornewitz in Saksen. Dit verhaal heeft een geschiedenis. Het verhaal heeft in zoo ongeveer alle bladen der wereld gestaan. Als datum werd in dat verhaal genoemd  Juli . Dr. Otto Katz kwam bij zijn nasporingen te Leiden bij de vrienden van Marinus en deed hen het verhaal zooals de pers dat verspreidde. Wel, zeiden deze vrienden, wij kunnen U op staande voet bewijzen, dat dit niet waar kan zijn, en zij deden het ook. Marinus was namelijk in Juni te Utrecht gearresteerd, om een straf van maanden uit te zitten die hij gekregen had wegens het stukslaan van ruiten in het gebouw van het Burgerlijk Armbestuur, dat weigerde hem steun te verleenen. Hij werd dagen daar vastgehouden en eerst losgelaten toen zijn vrienden hem ƒ . stuurden, noodig om in hooger beroep te gaan. De paar weken, die hij toen op vrije voeten bleef tot hij in Den Haag zijn straf verder uitzat, waren precies te controleeren. Daar zat Dr. Katz met zijn verhaal. Zonde van zoo’n mooi verhaal. Maar het kan „verbetert“ worden, zoo, dat een paar luizige proleten er niet weer een vinger achter kunnen krijgen. En dus is het verhaal toch in het Bruinboek afgedrukt, alleen met deze simpele „verbetering“:  Juli werd en  Juni.


Verklaring getuigen

Wij verklaren dat Dr. Otto Katz in tegenwoordigheid van ons drieën verklaarde dat Marinus v.d. Lubbe op Juli in Saksen te Zörnewitz met Nazi-leiders was gezien en daarbij logeerde. Nadat wij verontwaardigd zeiden dat dit bewijsbaar onwaar was, hebben wij hetzelfde verhaal ook in het Bruinboek gelezen, waaraan Dr. Katz meewerkte, echter met deze verandering, dat van de datum gemaakt is en Juni . J. Harteveld, Chr. Harteveld-Jongeleen I. de Vink.


Het nieuwe verhaal

En nu het „verbeterde“ verhaal. Volgens dit verhaal zou Marinus dus en  Juni bij die Nazi geweest zijn. Een gefotografeerde brief, achter in dit boek, geeft aan dat hij Juni , om in hooger beroep te kunnen gaan, geen ƒ . heeft en dit zijn vrienden eerst moet vragen, hem te sturen.

En nu, afgezien van de bewezen leugenachtigheid van het oorspronkelijke verhaal, afgezien van het geknoei met de datum door Dr. Otto Katz, wilt gij ons nu wijsmaken, dat een Nazi-man, kersversch van zijn welgestelde Nazigastheeren komend, in Utrecht geen ƒ . meer heeft om in hooger beroep te gaan? Want hij kan zijn geld niet onderweg verzopen hebben, vindingrijke Dr. Katz, want ieder die hem kende, weet dat hij nooit dronk, zelfs voor sigaretten kan hij het niet over de balk gegooid hebben, want hij rookte niet en het achtenswaardige gezelschap van het Londensche proces is ons borg dat hij het niet verhoerde.

de schandknaap

In het Bruinboek vertelt een groote onbekende, die hier niet Rafles of X, maar voluit W.S. heet, dat Dr. Bell in herhaaldelijk een jongen Hollandschen arbeider, genaamd Renus of Rinus ontmoet moet hebben. Deze ontmoeting moet de veronderstelling aannemelijk maken, dat de homo-sexueel v.d. Lubbe door bemiddeling van dezen dokter Bell met andere vooraanstaande Nazi’s in aanraking gekomen zou zijn. Men heeft dus, volgens de gesuggereerde handleiding van het Bruinboek in v.d. Lubbe’s ontmoeting met Dr. Bell de eerste van een reeks feiten te zien, die uiteindelijk door de brand in het Rijksdaggebouw zou zijn afgesloten. Het geval laat aan duidelijkheid niets te wenschen over en een kind kan het begrijpen, alleen .... is het niet in overeenstemming met de feiten. Wij zullen straks terugkomen op v.d. Lubbe’s homosexualiteit en ons eerst alleen even bezig houden met de feiten uit het Bruinboek, die betrekking hebben op deze z.g. ontmoeting met Dr. Bell. Er wordt dan in de eerste plaats gezegd, dat v.d. Lubbe in September gedurende eenige dagen in München was, in welke stad hij een zekeren Dr. Bell gesproken zou hebben. Wanneer wij nu nagaan hoe de redacteuren van het Bruinboek aan deze feitenkennis komen, dan blijkt ons het volgende: op pag. staat „v.d. Lubbe moet eenige dagen in München geweest zijn, want hij gaf zijn vrienden na zijn terugkeer uitvoerige en duidelijke schilderingen van deze stad“. Dat hij verder met Dr. Bell in aanraking geweest moet zijn, meende men te mogen concludeeren uit de mededeeling van een (alweer niet bij name genoemden) jonge arbeider, wiens mededeeling eenige regels lager is afgedrukt. Ofschoon dit „bewijsmateriaal“ door zijn zwakheid en voosheid voldoende voor zichzelf spreekt en geen enkel onbevooroordeeld mensch hieraan zonder meer geloof kan hechten, moet het toch even aan een nadere beschouwing onderworpen worden. Dat v.d. Lubbe op de genoemde datum inderdaad in München was, zijn de informateurs te weten gekomen van vrienden en familieleden van hun slachtoffer, die men voorspiegelde in het belang van v.d. Lubbe te handelen. Met dit uitgangspunt tot basis heeft men nu, zonder eenig feitenmateriaal een kaartenhuis van het bewijs opgetrokken. In de eerste plaats moet Marinus „eenige dagen“ in München geweest zijn, want „hij geeft na zijn terugkeer uitvoerige en duidelijke schilderingen van deze stad.“ Men had met hetzelfde recht en dezelfde zekerheid kunnen zeggen: v.d. Lubbe heeft in München stomdronken in de goot gelegen, want hij heeft bij zijn terugkeer verklaard, dat hij het Hofbräuhaus gezien heeft. Waarom toch moet v.d. Lubbe „eenige dagen“ in München geweest zijn, terwijl uit zijn betrouwbaar dagboek blijkt, dat hij in deze stad op Zondagmiddag September aankwam en haar de volgende morgen vroeg alweer verliet? Omdat de heeren beschuldigers niets van zijn verblijf in München weten, er nu maar een gooi naar doen en zijn oponthoud voor alle zekerheid maar een beetje langer maken. Het ligt immers voor de hand, dat de heeren Nazi-paederasten hun uit Holland gekomen „schandknaap“ niet dadelijk zullen laten vertrekken en hem eenige dagen bij zich houden, niet alleen om lichamelijk van zijn aanwezigheid te profiteeren, maar ook om hun fascistische invloed op hem te versterken? De mededeelingen van den geheimzinnigen, onbekenden arbeider bevestigen een dergelijke veronderstelling immers? Uit het dagboek blijkt echter het volgende:

e Dat v.d. Lubbe niet langer dan een middag en een nacht in München is geweest. e Dat hij de nacht van op September in het gemeente asyl te München heeft doorgebracht. e Dat hij Maandagmorgen September in een klooster te Zonderding gegeten heeft. e Dat hij bij zijn vertrek uit München slechts weinig geld op zak had.

Als nu het beweerde in het Bruinboek juist was, dan:

e Zou hij inderdaad zeer waarschijnlijk langer dan een dag in München gebleven zijn. e Dan zou deze schandknaap met rijke vrienden, stellig niet in een asyl voor dakloozen, maar bij zijn vrienden geslapen hebben. e Zou hij de volgende dag niet vroeg in de ochtend vertrokken zijn en genoodzaakt geweest zijn in een klooster te eten. e Zou deze mannelijke prostituee en verrader bij zijn vertrek zeker wel wat geld van zijn rijke vrienden meegekregen hebben.

Er zijn nog andere bijzonderheden in het dagboek, die het vermoeden rechtvaardigen, dat v.d. Lubbe nimmer met de zwoele, verpestende sfeer der Nazi-homo’s in aanraking geweest is. Ligt de veronderstelling niet voor de hand, dat v.d. Lubbe, als hij werkelijk zoo goed bevriend was met rijke, verwende heeren, zooals Bell en Röhm, door deze menschen kennis gemaakt zou hebben met genietingen, die een arbeidersjongen vreemd zijn? De veronderstelling dat deze heeren hun schandknaap bij hun heimelijke ontmoetingen wijn of andere alcoholica te drinken zouden hebben gegeven, is zeker niet te gewaagd. Nu blijkt veertien dagen na zijn bezoek aan München, dat v.d. Lubbe niet eens weet hoe wijn smaakt! Op September schrijft hij in zijn dagboek: „Ook heeft ik nu al twee maal wijn gedronken, wat ik dacht dat limonade was, dus mij vergist. Hier maken de boeren overal zelf wijn, uit druiven of appels geloof ik, wat ze mois (hij bedoelt: most) noemen, maar ik moet het nooit meer, daar mij dien dag niet goed bekomen is“. Wij zullen aan deze kinderlijk-openhartige verklaring niets toevoegen.

het dagboek

De data en feiten in zijn boek vermeld, komen, voor zoover dit door onderzoek en uit informatie gebleken is, alle met de waarheid overeen. Het is echter niet de bevestiging van deze uiterlijke feiten - die slechts als proef op de som beschouwd moeten worden - die ons de zekerheid schonken, dat Marinus een goed en oprecht mensch is, doch het was in de allereerste plaats de zuivere en hier en daardoor menschelijkheid ontroerende toon, die mij ervan overtuigde, dat iemand die op deze wijze schreef, onmogelijk de gedepraveerde stakker en ellendige provocateur der „publieke opinie“ kon zijn.

De aanleidingen tot het bijhouden van een dagboek kunnen vele zijn. Het schrijven van dergelijke boeken mag een liefhebberij zijn van kostschoolmeisjes, die hooge opvattingen omtrent de belangrijkheid van eigen persoontje hebben, het kan niet ontkend worden, dat ook de belangrijke menschen dagboeken bijgehouden hebben. Als voorbeeld van deze laatsten noem ik Leo Tolstoy. Het feit, dat iemand een dagboek bijhoudt, zegt op zichzelf dus niets aangaande zijn beteekenis of onbelangrijkheid. Toch mag beweerd worden, dat de schrijvers van deze van dag tot dag memories meestal gedreven worden door het ijdele verlangen zich tegenover zichzelf en anderen belangrijk te maken, tengevolge waarvan dergelijke dagboeken meestal onbenullige en vervelende monumentjes van zelfverheerlijking worden. Wij gelooven niet, dat v.d. Lubbe’s uitgangspunt, toen hij aan zijn dagboek begon, veel verschil vertoond heeft met dat der schrijvende kostschoolmeisjes, maar het is typeerend voor zijn karakter, dat zijn boek slechts zelden en dan nog maar zeer zwakke sporen van zelfverheerlijking aan het licht brengt. Men behoeft geen psycholoog van groot formaat te zijn, om uit dit dagboek te kunnen concludeeren, dat de schrijver, ondanks trekjes van trotsch en een soms ongebreidelde fantasie, iemand van een groote, onbedorven oprechtheid is, een zuivere, bijna kinderlijke natuur, die er, zoo hij dit zou probeeren, stellig niet in slagen zou zich een houding te geven en zich in zijn dagboek anders voor te doen dan hij in werkelijkheid is. Bovendien begint het bijhouden van het dagboek hem reeds spoedig te vervelen, wat hij ook op verschillende plaatsen zegt. Dat hij het desondanks toch nog een poosje voortzet, vindt minder zijn oorzaak in de ijdelheid van den dagboekschrijver, dan in de omstandigheid dat Marinus moeilijk een eenmaal begonnen taak kan opgeven. De gevoelens waaruit dit boek ontstaan is, zijn zóó zuiver, dat de schrijver, zonder het te weten, zich herhaaldelijk bloot geeft en ons trekken van zijn wezen te zien geeft, die de revolutionnair, als wij ze hem zouden verklaren, waarschijnlijk niet tot de zijne zou willen rekenen. v.d. Lubbe zou bijvoorbeeld niet graag erkennen, dat hij volstrekt niet de gave revolutionnair is, die voor volle honderd procent met het burgerdom heeft afgerekend, maar iemand, die nog vol kleinburgerlijke gedachten en begrippen zit. Toch laat hij zich als zoodanig aan zijn lezers zien. Hiervan slechts één klein voorbeeld: Op Zaterdag September schrijft deze zwerver, die half Europa heeft doorgesjouwd, bij boeren en in asyls voor dakloozen slaapt: „Ook heeft ik mij net in een beekje gewasschen en schoon goed aangetrokken, daar ‘t net Zaterdag was“. Wat hier op den landweg onder Klagenfurt staat, is niet de landlooper, die wij uit de voorafgaande bladzijden hebben leeren kennen en niet de vrijbuiter, die v.d. Lubbe zijn wil, maar de Hollandsche kleinburger, die gedurende een langere periode van zijn leven gewend geweest moet zijn zich op Zaterdag te wasschen en schoon goed aan te trekken. Dergelijke schijnbaar onbeteekenende, telkens opnieuw weer voorkomende details, waarin v.d. Lubbe zich geheel bloot geeft, zijn bewijzen van de zuiverheid en oprechtheid zijner mededeelingen. Het is overbodig deze uitlatingen stuk voor stuk onder het vergrootglas te nemen, temeer omdat de lezer de volledige tekst van het dagboek achterin dit boek vindt.

In hoeverre nu wordt v.d. Lubbe’s oprechtheid door zijn ijdelheid en roemzucht ongunstig beinvloed? Als wij de heeren, die het over hem handelende deel van het Bruinboek samenstelden mogen gelooven, hebben wij in Marinus iemand te zien, die ongeveer barst van ijdelheid en roemzucht. „Der junge Marinus v.d. Lubbe war von Eitelkeit und Ruhmsucht besessen“ (pag. Bruinboek).“ „.... v.d. Lubbe’s Eitelkeit, die ihn vielfach zu Lügen und Übertreibungen veranlasst“ (pag. ) enz., enz. Welke bewijzen van deze beweerde, buitensporige ijdelheid vinden wij nu in het dagboek, dit bij uitstek geschikte middel tot zelfverheerlijking? Op twee punten geeft de schrijver zich vrij voor de aanvallen van hen die hem buitengewoon ijdel en roemzuchtig noemen. Het is daarom noodzakelijk, deze twee punten even nader te bekijken. In de eerste plaats dan, spreekt een zekere zelfvoldaanheid in het telkens opnieuw weer opsommen van de afstanden, die hij heeft afgelegd: „Zoo heb ik thans dan bij de nog  .. afgelegen“ ( Sept.) „Verder heeft ik vandaag toch nog .. afgelegen, zoodat ik nu totaal .. heeft gedaan.“ ( Sept.) enz. Moeten wij nu, na door de schrijvers van het Bruinboek zoo goed over v.d. Lubbe’s ijdelheid ingelicht te zijn, dit telkens memoreeren van een volbrachte prestatie, als een onweerlegbaar bewijs van buitensporige roemzucht opvatten? Naar onze meening volstrekt niet. Het is volkomen normaal en begrijpelijk, dat iemand, die niet anders te doen heeft dan zich te verplaatsen, voldoening ondervindt bij het constateeren van het grooter worden van de afgelegde afstand en hiervan aanteekening houdt. Hij heeft deze aanteekening ook noodig om zichzelf moed in te spreken en tot volhouden aan te sporen. Verder heeft hij het een paar maal over zijn voornemen om het Kanaal over te zwemmen, welk voornemen later voor hem zelfs een motief vormt om zijn reis af te breken en naar Holland terug te keeren. Natuurlijk kan dit plan om het Kanaal over te zwemmen, door hen die alles in het nadeel van hun slachtoffer willen verklaren, omdat dit nu eenmaal past in hun bewijs-constructie, opgevat worden als een bewijs van roemzucht. Het is heel gemakkelijk dit verlangen tot het volbrengen eener sportieve daad (waar bovendien nog een materieele reden achter steekt) dat tegenover iederen anderen jongen kerel van jaar, die uitstekend zwemmen kan, niet tot een belastende conclusie zou hebben geleid, in v.d. Lubbe’s nadeel uit te leggen en evenals Dr. Katz, de bruinboekklodderaar, te zeggen dat Marinus er steeds zijn best voor deed „von sich reden zu machen“ (pag. ). Inderdaad, nobele, oprechte heer Katz, voor iemand die „de wereld over zijn daden wil laten spreken“ en allerlei bijzondere dingen doet om op te vallen, moet het een kleinigheid zijn later, gedreven door dezelfde zucht naar vooze roem, het Rijksdaggebouw in brand te steken. Na uw psychologische vóórbereiding van het individu v.d. Lubbe gelooft de goede gemeente zooiets dadelijk. Gij hebt echter, een fout die vele bedriegers maken, eigen sluwheid een weinig overschat. Op pag. van het Bruinboek, waar uitvoerig op Marinus’ pogingen om het Kanaal over te zwemmen wordt ingegaan, wordt, nadat even tevoren verklaard is, dat men niet weet of v.d. Lubbe inderdaad getracht heeft zijn Kanaaltocht te volbrengen, met een lafheid en gewetenloosheid die verbazing afdwingt beweert, dat het v.d. Lubbe koud liet of hij werkelijk iets presteerde, maar dat het hem er alleen maar om ging, dat men over hem sprak. Welnu, wij willen aannemen dat het u onbekend was, dat Marinus getracht heeft de belangrijke geldprijs (ik meen ƒ ..-) die het weekblad Het Leven voor deze prestatie uitloofde, te verdienen en inderdaad pogingen gedaan heeft het Kanaal over te zwemmen. In het aanhangsel van dit boek is de reproductie van een briefkaart te vinden, geadresseerd aan „den kanaalzwemmer“ Marinus v.d. Lubbe. Deze kaart is afkomstig van een Oostenrijksche zwemster, van wier volgboot Marinus bij de training in het Kanaal gebruik mocht maken. Hoe echter gij, die op de meest infame en weerzinwekkende manier geknoeid hebt om gegevens ten laste van v.d. Lubbe bijeen te brengen, van deze bijzonderheid onkundig gebleven kunt zijn, is ons een raadsel. Of paste het misschien beter in het „karakterbeeld“ van uw slachtoffer, om alles wat er op zou kunnen wijzen, dat v.d. Lubbe niet de charlatan was, die gij, handig conferencier, uw publiek had voor te stellen, te verzwijgen?

Het feit, dat er met het overzwemmen van het Kanaal een belangrijk bedrag te verdienen was, moet ons manen tot voorzichtigheid en wij hebben ons af te vragen of de geldelijke belooning, die aan deze wedstrijd verbonden was, voor een armen sloeber als v.d. Lubbe, niet van veel grooter belang was, dan de roem die hier te behalen viel. Het spijt ons voor de lijkschenders, die thans de uitslag hunner autopsie publiceeren, maar noch in zijn dagboek, noch in zijn brieven hebben wij ook maar een spoor van bewijs voor deze beweerde ijdelheid en roemzucht kunnen vinden. Integendeel: v.d. Lubbe is iemand die zichzelf altijd veel te weinig heeft doen gelden. Tegenover zichzelf, tegenover zijn vrienden en wat zijn eischen aan het leven betreft, blijkt hij een mensch van zeer groote bescheidenheid te zijn. Hier enkele uitlatingen van dezen door „blinde ijdelheid“ bezeten mensch.

Op September schrijft hij: „Ook heeft ik nog een kameraad langs de weg getroffen, welke ook van plan was naar Turkijën te gaan. Of ik hem echter heelemaal mee kan nemen weet ik niet. Ik vind hem nogal een beetje opschepperig. Dat zijn wij natuurlijk allemaal wel wat, maar toch niet op zoo’n erge manier.“ Een paar keer geeft hij te kennen, dat hij een mondorgel koopen wil. Als hij dit later gedaan heeft en wij op enkele plaatsen gelezen hebben, dat hij zich op dit instrument oefent, schrijft hij op October: „Mijn mondorgel die ik gekocht had, is door het meerijden met een vrachtauto stuk gegaan en heeft ik maar weggegooid. Veel kan ik er nog niet van en een anderen koop ik niet meer.“ Bovenaan zijn dagboek schrijft deze man, die zoo buitensporig trots op zijn „studiereis“ zou zijn: „Toch bevat dit boek zeer weinig nieuws. De wereld kan iedereen (kennen of zien), zonder dat hij zijn deur uit hoeft, heeft eens een Chineesche wijsgeer gezegd, voor dengeen die inzicht heeft“. Wij behoeven aan deze uitlatingen verder niets toe te voegen, zij spreken voldoende voor zichzelf. Maar allen die aan de ten laste legging van Marinus v.d. Lubbe hebben meegewerkt, dagen wij uit, om aan de hand van het hun ten dienste staande „bewijsmateriaal“, waarbij thans ook nog dit Roodboek gevoegd kan worden, hun verdachtmakingen waar te maken en te bewijzen, dat v.d. Lubbe een van ijdelheid en roemzucht bezeten grootspreker is. Zoolang gij, heeren van het Bruinboek, die de verantwoording draagt voor het over van de Lubbe handelende gedeelte, dit niet gedaan hebt, noemen wij u openlijk een walgelijke verzameling ploertige kwaadsprekers, karakterlooze werktuigen eener politieke partij, die het voor het bereiken van haar doeleinden noodzakelijk achtte een mensch door de drek te sleuren.

Besluit

Bij eenigszins aandachtige beschouwing van den inhoud van het Bruinboek ziet men dat het gedeelte, dat handelt over de gewelddaden en gruwelen der Nazi’s, hun leugens en schoftenstreken, sterk is door het geweldige bewijsmateriaal. Hoe poover steekt daarbij af het gedeelte, dat handelt over van der Lubbe. Er is met jammerlijke trucjes geprobeerd, de afwezigheid van bewijzen voor de smerige leugens en beschuldigingen te maskeeren, maar het helpt niet. En toch, mijne heeren, gij moet bewijzen. Niet de aangeklaagde behoeft zijn onschuld te bewijzen; de aanklager moet met de bewijzen komen. Dat hebt gij niet gedaan, want gij had ze niet! Om uw bedrog en verraad aan het duitsche proletariaat, het bankroet van uw taktiek, de gevolgen van uw gekonkel met de fascisten en uw concurrentie met hen in nationalisme, om dit alles te bedekken, wilt gij de verantwoordelijkheid op van der Lubbe afschuiven. Gij moest daarom liegen: Nazi-provocateur!

Om die leugen vol te kunnen houden, moest gij bewijzen „maken“, verder liegen; gij hebt het in uw pers eerst geprobeerd met de leugen van omkooping. . . zou hij hebben gekregen, nietwaar, heeren edel-communisten van de Humanité?! Uw waarheidzoeker Dr. Otto Katz heeft toch in Leiden zijn best gedaan? „Marinus droeg op zijn laatste reis een nog al knappe jas: hoe kwam hij aan het geld daarvoor?“ Dat hij die jas van zijn broer had gekregen, zooals aan Dr. Katz werd meegedeeld, was toch zeker voor Dr. Katz geen reden om zijn ideetje op te geven? Was er geen „Jungarbeiter“ bij de hand, die kon verklaren, dat hij Marinus in een asyl voor dakloozen zijn geld zag natellen? Waarom hebt gij Dr. Katz, toen U in Leiden duidelijk gebleken was, dat v.d. Lubbe een arme bliksem was, dit praatje van de . Mark niet ontzenuwd.

Toen deze leugen dus te stuntelig bleek, omdat elke arbeider, die hem gekend had, den leugenaar uitgelachen zou hebben, werd een betere bedacht. Maar toch ligt nog altijd de leugen over de . . daar en de beschuldigers moeten die nog bewijzen! De tweede leugen, die deze moreel verrotte reptielen hebben bedacht is: homosexueel. Gij moet dit bewijzen. De derde leugen is: fascistische neigingen. Wat daarover in het Bruinboek geschreven is als „bewijs“ lijkt naar niets. Gij hadt die leugens noodig, gij hebt ze echter niet bewezen.

Nog eens, niet van der Lubbe moet bewijzen dat hij onschuldig is, maar gij moet zijn schuld bewijzen.

Maar er is meer.

Het betreft hier een arbeider die het onvoorwaardelijk vertrouwen van zijn kameraden heeft. Zij kennen hem door en door. En zij zullen alles doen om hem te verdedigen, reken daarop. En dan, wij waren in de gelegenheid om aan te toonen dat uwe „bewijzen“ stinkende leugens, verdraaiingen, opzettelijk vervalschte „bewijzen“ waren. Wij konden aantoonen, dat gij opzettelijk gelogen hebt, omtrent de omkooping, omtrent de provocatie, omtrent de homosexualiteit.

Maar het kan elke revolutionnaire arbeider overkomen dat gij zijn proletarische eer bezwaddert. En dat hij niet in staat is, aan te toonen, dat gij liegt, dat gij vervalscht. Wij hadden geluk, wij betrapten u; uw „bewijzen“ zullen verder dienen om u voor de arbeiders te ontmaskeren, opdat zij u uit hun midden weg trappen. Maar boven al wat wij aantoonden in deze zaak is er nog één bewijs, dat zoo overtuigend is, dat de arbeiders over de geheele wereld het als een vast bewijs, als onweerlegbaar beschouwen.

Marinus is in handen van beulen, die voor niets terug deinzen. Als hij een nazi-provocateur was, zou hij gesproken hebben, zou bij Torgler, Dimitroff en de anderen zeker met eenige woorden aan de galg hebben gebracht.

Maar hij zwijgt. Hij neemt de geheele schuld op zich. Dit zwijgen is sterker, krachtiger, dan uw duizendvoudig herhaalde leugens.

Dit zwijgen bewijst!


[Toen het Roodboek reeds gezet was, ontvingen wij nog onderstaande verklaring van vrouw van Zijp, die wij zonder commentaar publiceeren.]

een belangrijke verklaring van vrouw van zijp

Ik heb Rienus v.d. Lubbe leeren kennen als een werkeloozen arbeidersjongen. Hij kwam nog al eens bij mij boven, om dat daar een paar kameraden van hem woonden. Die kameraden waren wel eens niet thuis, en zoo kwam het dat Rienus nog wel eens bij mij beneden zat te praten. Ik bemerkte al gauw wat het voor een persoon was, hij had een goed karakter, zijn pensioen was ƒ , in de week dat was voor hem te weinig, dat begreep ik dadelijk want een flinke jonge man met een gezonde maag kan flink eten, nu dan zijn kleeren en alles daar van af, dus ik begreep al gauw dat hij in armoede rond liep, want werk kon hij toch niet krijgen want hij was slecht van gezicht. Hij was nog eens op een keer bij een zand schipper terecht gekomen. Nu, dan ging hij om vier uur de deur uit om naar Voorhout te loopen om maar op tijd te zijn, tot twee maal toe kwam hij dan om zes uur terug dan was hij druip nat want wegens zijn slechte oogen liep hij naast de loopplank. Hij had wel eens bij ons geslapen om dat ik toch een stroo bed op zolder had staan, om dat ik dacht of dat nu leeg staat of dat daar een arme jongen in slaapt daar zal ik niet minder van worden. Nu kun je wel begrijpen dat de Uiterstegracht voor Rienus een toevlugt oort geworden was als zijn geld op was. Hij had nog eens keer met manifeste gestaan aan al de fabrieken, en om dat mijn man daar niet van hield zei hij Rienus ik wil nu niet meer hebben dat je in mijn huis komt, want ik sta van alle partijen vrij ik wil er dus geen last mee krijgen. Nou een andere jongen had misschien boos geworden, maar hij niet hoor hij nam het heel gemoedelijk op en zei: nu van Zijp ik zou niet willen dat u door mij last kreeg; maar mag ik dan toch nog wel eens twee maal bellen en dan voor de deur eens met mijn kameraden spreken. Mijn man weigerde dat niet en zoo kwam het dat Rienus nog wel eens voor de deur kwam. Op een ochtend belde hij weer, toen deed ik zelf open, hij vroeg of er boven niemand thuis was? Ik zeide van niet, hij wilde weer weg gaan, maar dat trok mij zoo aan want hij was blauw verkleumt van de koude ik vroeg hem of hij even binnen wilde komen om een kop warm drinken te gebruiken toen zei hij wel nee juffrouw dat zal ik maar niet doen. Ik zei kom maar hoor dan kan je je eigen verwarmen bij de kachel en ik zal zelf wel tegen mijn man zeggen dat ik je weer in huis gehaald heb. Want ik was nu eenmaal zoo’n iemand als ik helpen kon deed ik het. Toen ik mijn man vertelde hoe ik Rienus weer in huis gehaald had vond hij het goed, en zoo kwam het dat Rienus al weer meer en meer een gast bij ons was. Als hij met ons zat te praten was het een leuke goeien jongen, maar begon hij over de politiek dan zei ik Rienus je weet wel daar hou ik niet van dus daar moet je met mij niet over spreken nu dat vond hij best en deed het dan ook niet. Nu kan ik maar niet begrijpen hoe die grooten Mijnheer Otto Katz kan schrijven dat ik tegen hem gezegd heb dat Marinus zoo, kon liegen ik heb hem nimmer nooit gezien dus ook niet persoonlijk met hem gesproken. Even min kan ik mij indenken dat Freek v. Leeuwen kan getuigen dat hij Rienus al van tot heeft gekend daar hij vier maanden geleden nog even bij mij thuis is geweest dat deed hij nog wel eens één enkele keer om dat hij zeven jaar geleden zelf zijn intrek had genomen en een jaar in dat zoo genaamde slegte huis heeft gewoond. Als er dan zoo veel homosexueele in waren dan had ik als ik in zijn plaats was er maar niet meer gekomen. Vier maanden geleden kwam Freek van Leeuwen nog even mij en praten over Rienus toen hij weg ging was hij zelf verbaast dat ik niet meer van Lubbe wist daar hij zoo dikwijls bij ons kwam want Freek zij juffrouw het slaat mij tegen en ik dacht hier meer van Rienus te hooren. Ik vroeg hem of hij Rienus dan zelf niet kon? Zijn antwoord was nu ik heb hem nu en dan wel eens gezien maar om te zeggen zoo en zoo is hij dat niet dus nu kan ik mij maar niet begrijpen dat hij maar durf te verklaren dat hij Rienus al zoo lang gekend heeft net zoo min als dat ik gezecht heb over die brieven uit Duitschland dat ik die verbrand heb. Ik heb wel veel aanzichtkaarten over al van daan en eene brief van hem gehad maar in een geval een brief uit Duitschland en die heb ik uit mijn zelf verbrand daar heb ik heusch niemand voor nodig gehad om mij daar over in te lichten.

Mej. v. Zijp., Uiterstegracht , Leiden. DAGBOEK bijgehouden van 6-9-31 tot 24-10-31 Leiden, Zondag 6 September 1931. Dit boek zal vanaf morgen, Maandag 6 Sept dienst doen, om verslag van mijn voorgenomen reis, iederen dag te beschrijven. M. v.d. Lubbe, Uiterstegracht 56, Leiden. Varia-ding. Toch bevat dit boek zeer weinig nieuws en dient alleen als verslag van reizen. De wereld kan iedereen, zonder hij zijn deur uit hoeft, heeft eens een Cineese wijsgeer gezegd, voor dengeen die inzicht heeft. En ik ben het daarmee eens. M. v.d. Lubbe.

Plaats en datum Kleef 7-9-31: Na van morgen op de gracht mijn karcast volgegeten te hebben, ben ik om half 9 uit Leiden vertrokken. Al voel ik mij voor de eerste dag nog al een beetje verdrietig, een beetje eenzaam, ben ik toch goed opgeschoten en heb veel geluk met meerijden gehad zoo dat ik nu al in Duitschland ben en op ‘t oogenblik hier bij een boer denk te blijven slaapen.

8 Sept. 31, Dinsdag, geld ƒ 4. Al dacht ik gisteren Kleef niet te kunnen haalen, heb ik het toch getroffen en toch gehaald, en daar in een jeugdherberg geslapen. Van slapen kwam echter pas na een heele discussie over de Duitsche beweging of van de winter iets plaats zou hebben ja of neen en wat de eind concluzie was, dat de meesten er aan twijfelde, zoolang de menschen hier nog iets ondersteuning krijgen. Köln: 9 Sept. 31.

Ik ben vandaag wel iets prettiger gestemd, ben ik toch niet geheel bij mijn reizen, en denk geregeld, maar als ik nou terug ben in Holland, gaat ik niet zoo gauw meer weg. Ook kan ik merken dat ik weer in Duitschland ben. De autos stoppen haast niet voor je en je moet ‘t meeste op stilstaande letten en speculeeren bij benzinepomps of bruggen en overwegen. Toch ben ik vandaag nog wel opgeschoten en hebt Köln gehaald, waar ik in een groot aziel ben blijven slapen. Ik denk morgen te gaan zwemmen als ‘t mogenlijk is. Donderdag 10 Sept. Coblens:

Na woensdagmorgen eerst in Köln 1½ uur te hebben moeten werken ben ik toch om 10 uur uit die stad vertrokken. Hiermede had ik de laatste stad in ‘t Roergebied gehad, en ging ik nu het Rijnland in, naar Bonn enz. Koblens enz. enz. Naar Bonn trof ik spoedig een groote vrachtwagen aan om mee te rijden. Toch tot heden nu donderdag had ik steeds geloopen. Onderweg kan men hier genoeg appels en peren eten, want de vruchtboomen staan zoo vrij langs de weg. Ook heeft ik van af Bonn een kameraad getroffen, die gelijk meegaat naar Coblens. Ook na twee dagen uitkijken heeft ik een paar schoenen op kunnen duikelen, daar ik van mijn ouden schoenen plotseling mijn zoolen verloren heeft. De reis gaat deze laatste dagen niet snel, en als ik vandaag Coblens nog haal heeft ik totaal 350 k.m. afgelegen. Financieel ben ik niet achteruitgegaan en heeft thans ƒ 2 en Duitsch geld half mark.

Donderdagavond 10 Sep. Coblens.

Door dat ik 10 k.m. met een auto mee heeft mogen rijden heeft ik toch nog Coblens gehaald. Zelf heeft ik nog even een kapper gevonden, welke mij gratis wilde scheren. Ook heeft ik nog even hier in de Rijn gezwommen, daar ik morgen Rijnland uitgaat, en koers naar Frankfort zet. Daar kom ik dan op de groote weg naar Weenen, waar ik op lest van de andere week wel denk te wezen. Of ik morgen Frankfort nog zal halen weet ik niet ik mag het wel hoopen. Onderwijl (door een auto) ben ik mijn pas gevonden kameraad al weer kwijt. Was een echt roiaal gezellig proletarisch tipe. Ik heb nog veel van hem geleerd.

Verder moet ik nog even schrijven, dat ik de laatste p.i.c. nog eens goed over heeft gelezen, en er werkenlijk veel waars in heeft gevonden, meer en beter dan die anderen p.i.c.

Vrijdag 11 Sep. niets

Zondagavond 13 Sep. 31 Munchen.

Daar heb ik nu een paar dagen overgeslagen, om bij te schrijven hoe ver ik stond. Daarom moet ik even terug gaan naar Vrijdag 11 Sep. En wat heb ik dien dag een strop gehad. Ik ben van uit Coblens 10 k.m. verkeerd met een auto mee gereden en moest dat weer allemaal terug loo­pen. Dat kwam allemaal omdat ik geen kaart van die streek Duitschland heeft. Doch zeker door deze strop kreeg ik de anderen dag Zaterdag 12 Sep. geluk. Zoo dat ik van de plaats kwam waar ik bij de gemeente geslapen had, trof ik een motorrijder met welke ik tot nu toe Zondag, naar Munchen ben gereden. Zaterdagnacht hebben wij in Rothenburg geslapen, en de volgende morgen nu Zondag op de afgesproken plaats weer verder naar Munchen gereden. Zoo heb ik thans dan bij de 350 nog 650 k.m. afgelegen. Morgen zet ik koers naar de Oostenrijksche grens en denk ik ook hier in Munchen eenige kaarten in de bus te werpen voor Holland.

Daar ik niet alle bijzonderheden, betreffende de laatste dagen kan schrijven, wil ik dit alleen nog melden, dat die motorrijder een Hollander was, en zijn adres op mijn boek geschreven hebt, dat ik een debat met een boerenvrouw gehad heeft, welke mij de lust om verder te schrijden versterkt heeft, dat verder die schoenen welke ik opgescharreld hebt al weer aardig opraaken en ik weer gauw een paar anderen op moet scharrelen, dat ik hier in Munchen toevallig een jongen arbeider zag welke naar aziel (huis voor dakloozen) moest en ik natuurlijk met hem mee ging, en na hier best gegeten te hebben thans Zondagavond spoedig naar bed gaat.

Een week Maandag 14 Sep. 31 Zorneding.

Terwijl ik mij hier heerlijk langs de weg onder een groote dennenboom neerzet, kwam bij mij de gedachten op om nu alvast maar tot zoover ik kan mijn dagverslag te schrijven, daar ik toch pas om 2 uur in Zorneding hoeft te wezen. Dat ik dit zoo precies uitreken zit hem hier in, dat in dit Dorp Zonderding een klooster is, en evenals langs de Rijn waar er zooveel staan, denk ik ook hier iets middag bikken te krijgen. O, ja dat heb ik nog niet verteld, maar als je langs de weg ben probeer je het bij zulken gebouwen, bij Zieken-, Weeshuizen en Kloosters, daar men daar meestal iets goeds geeft. Langs de Rijn in al die dorpen hebben wij er goede restaurants in gevonden. Vannacht heb ik in Munchen nog heerlijk geslapen in de gemeente asiel. Hoe goed eten en rein slapen in sommigen van die gebouwen is, kan je haast niet gelooven. Na goed gebaden te hebben, krijg je van ‘t gebouw schoon goed aan, terwijl je dit weer pas uitdoet ‘s morgens als je weggaat. Dus dan ben je geheel frisch, schoon en gevoed, daar je eerst nog een stuk brood met koffie krijg. Maar nu is het niet overal zoo, dat zeker niet! Ook worden in dergelijken gelegenheden steeds een hoop menschen opgepikt, en door de politie terug gestuurd, als hun papieren niet goed zijn of iets anders. Maar daar ik een pas heeft, word ik overal hier in Duitschland met dezelvde rechten behandeld als de Duitschers. Maar nu na een dagje nog, als ik in Salsburg Oostenrijk ben zal dit wel ophouden, en moet ik steeds bij boeren of in jeugdherbergen zien te slapen. Want meld je je daar bij openbaren lichamen (als Buitenlander) voor onderdak, word je zonder pardon rechtstreeks naar je Land gestuurd. Dus ‘t word dan uitkijken.

Ik moet in Duitschland nog 100 k.m. afleggen, dus denk ik voor van nacht nog hier te slapen. Ook laat ik nu Weenen helemaal links liggen, daar het te veel omloopen zou zijn als ik daar heenging. En nu ik zoo beetje weet hoe ‘t in die landen Oostenrijk, Servieën, Joegoslavië enz. is, denk ik zoo snel mogenlijk door dien heen te gaan.

Van morgen heeft ik ook nog een kaart op de bus in Munchen gegooid voor Wim v. Erkel. Meer verzond ik er maar niet, daar ik zuinig moet zijn, en met geld de grens over moet gaan, anders houden ze je daar al tegen. Uit Constantinobel denk ik wel meer kaarten te sturen naar Holland en ook te schrijven. Ik heb van ochtend ook een paar goede schoenen in een sigarenwinkel gekregen, die mij nu goed van pas komen, terwijl ik een straat verder een kaart van half Europa vind, die ik ook best kan gebruiken langs de weg.

Van Munchen dit nog even zeggen dat het een groote Stad is, en bekend om zijn Biermakerij. Verder is daar het hards geknokt met de Beiersche revolutie, en vertelde ze me, dat er met kanonnen toen door arbeiders geschooten is. Daar er verder niets bijzonders is, en ‘t al aardig tegen half twaalf loopt, gaat ik nu is verder opstappen. Maandagavond 14 Sep. 31. Toch ben ik na bij de kloosterzusters gegeten te hebben niet ver van Munchen gekomen, daar ik hoorde dat ‘t eerste Dorp van de gemeente goed slapen en eten was. Nu en ik moet zeggen dat ‘t zoo is, want na heerlijk soep gehad, met daar na nog aardappelen en een eerste klas herberg met slaapplaats. Na dan ook gegeten te hebben, zit ik thans gezellig even te schrijven.

Daar ik van morgen al mijn nieuws al verteld heb schiet er thans niet veel meer over om te melden. Dit wil ik alleen nog even verhalen, dat ik nog nooit zooveel appels en peren gegeten heb, als op dezen reis. Overal langs de weg vruchtboomen, net zooveel als je hebben wil. Verder heeft ik vandaag toch nog 50 k.m. afgelegen, zoodat ik nu totaal 1050 k.m. heeft gedaan. Met mijn geld staat ‘t nog het zelvde, en denk ik deze Hollandsche 1 ƒ gulden met twee marken tot Constantinopel goed heel te houden of meer te worden. Dinsdag 15 Sep. 31.

Toch zal ik nu nog even schrijven, hoe ik van middag over mijn reisplan dacht en denk te volbrengen. Eén maand of 2 of 3 weken heeft ik noodig voor Constantinopel. Dan denk ik 2 of 3 maanden voor heen en terug naar Cina noodig te hebben zoodat ik met Mei in Holland denk terug te zijn. Word ik soms terug gezonden door politie of zoo, houd daar natuurlijk alles op.

Woensdag 16 Sep 31 Peisendorp: Door onderweg gezien te hebben dat je nog verder langs de Duitsche grens kan loopen, aan het dorp Freilasnay wat ik eerst dacht, zal ik nog wel tot Donderdag in Duitschland blijven. Uit Duitschland van daan denk ik nu nog even een brief te schrijven naar Holland. Boven verwachting kreeg ik in ‘t laatste dorp nu echt een paar goede schoenen, waar ik erg mee in mijn schik ben, ook gaf die meneer mij nog zoo maar een goede regenjas, en vroeg mij eens een kaartje te sturen naar hem als ik een poosje weg was, wat ik natuurlijk zal doen. Verder heeft ik nu met gister mee 100 k.m. afgelegd, zoodat nu totaal 1150 k.m. is.

Maandagavond: 2de week. O, o, o, wat trof ik dit slecht in Reichenhal. Door dat ik meer dan 2 mark bij mij had wilde de gemeente mij geen bon voor Slaapgelegenheid geven en moest ik daar nu zelf 80 fenning voor uitgeven. Is nu goed dat ik dat ook weet en als ze mij nog is vragen hoeveel ik bij mij heeft zeg ik niet meer dan 50 fn. of een halve mark. Verder heeft ik van avond even naar Holland K. Vink geschreven en mag ik hoopen als ik in Klagenfurt ben, dat er een brief voor mij ligt. Dinsdag 3de week 9-5-f-14. (Dit is v. d. L.’s gevangenisnummer aldaar) Dinsdag 22 Sep. 31 Werfengen.

Zoo ben ik dan eindelijk in Oostenrijk. Zou ook weer een wonder zijn als ik heelemaal goed door Duitschland zou komen. In Bestes Garden heeft 4 dagen moeten zitten, omdat ik bij een boer vroeg of ze nog wat eten over hadden daar het 12 uur was. Enfin ze zijn om, en ik heb weer even tijd gehad om uitterusten, en na te denken. En dit laatste heb ik vooral goed gedaan. Of ik mijn reis ook verder dan Oostenrijk zal voortzetten of terug zal keeren, ik weet het nog niet. Maar deze reis gaat het niets naar mijn plezier. Ik zal nu gauw opschieten naar Klagenfurst wat nog wel 150 k.m. weg ligt om daar te kijken of er nog post voor mij ligt. Want ben daar toch een beetje naar benieuwd. Ook zal ik dan bij mij zelf beslissen of ik verder zal gaan of niet. Nu op ‘t oogenblik met gistermiddag mee toen ik om 12 uur vrij kwam heeft ik zoowat 50 k.m. afgelegd zoodat ik thans totaal 1200 k.m. heeft gedaan.

Woensdag 23 Sep 31 Bad Gastein.

Nu had ik zoo bij mij zelf gedacht, door mijn reis naar ‘t Zuiden de winter te ontloopen, maar in plaats daarvan zit ik nu al dagen midden in de Winter. ‘t Sneeuwt hier in Oostenrijk haast al net zoo hard als bij ons met Kerstmis. Ik heb ook wel de slechtste zijde van Oostenrijk gekozen om er door heen te gaan. Ik gaat steeds dwars en over hooge bergen, waar de sneeuw voeten dik op licht, waar je dan wel is zelf doorheen moet waden. Ook doordat hier de weg zoo ontzettend stijgt en vald zie je haast geen eene auto, waar je is mee kan rijden. Zoo moet ik hier in Bukstein op ‘t oogenblik om 8 uur al met de trein mee, daar ‘t geen doen is deze hooge berg nu met sneeuw over te loopen, en de trein welke door de berg heengaat (onder een tunnel) voor 1 schelling (30 cent Hollandsch geld) je naar dorp Holstein de overzijde van de berg brengt.

Ik tref ‘t slecht, op tingeling moet ik nu van 3 tot 8 uur wachten. Dan moet ik aan de overzijde nog een boer voor slapen zoeken, wat al feitenlijk veel te laat is. Verder gaat alles nog al tamenlijk hier in Oostenrijk. De boer is goed en bij haast allen ken je slapen. Van middag in Hoofdkastein trof ik nog een klooster, waar ik heerlijk gegeten heeft. Rijst met vleesch en soep. (‘s avonds) Toch trof ik hier nog in Malisut een herberg waar je zonder last van politie kon slapen.

Klagenfurt Zaterdag 26 Sep. 31.

Thans met het gezicht op de weg, om naar vrachtautos te kijken, zet ik mij nu, na eerst even door de stad Klagenfurst heen te zijn geweest, langs de weg neder. Eindelijk ben ik dan een beetje door de bergstreek van Oostenrijk heen, en ben een paar k.m. van Klagenfurst. In Klagenfurst ben ik eerst naar ‘t Postkantoor gegaan waar ik een brief voor mij vond van K. Vink. Blij was ik met goed nieuws uit Holland, waar ik de hele week flink voor door gestapt heeft, om spoedig iets te vernemen. Want dit moet ik zeggen, dat mijn meerijden met auto’s, op die weg naar Klagenfurst erg tegen gevallen is, en alleen het laatste stukje van Nillas naar Klagenfurst 35 k.m. ik met een fijne vrachtauto net kon grijpen, met welken ik dan mee mocht. Want ook heb je het dan nog wel, dat als je er opgesprongen ben, de chafeurs meest stoppen en je bevelen grootschreeuwend er af te gaan. Na dan ook de brief in Klagenfurst gehaald te hebben, heeft ik direct een briefkaart en 3 aanzichtkaarten naar Holl. terug gestuurd. Ook een aanzichtkaart voor die menschen uit Fronstein. Dit heb ik juist direct hier uit Oostenrijk gedaan het is allicht iets goedkooper dan uit Joega Slaviën. Want naar die grens nader ik nu al aardig. Verder moet ik melden dat ik heden en al de laatste nachten bij boeren geslapen heeft, daar het slapen in de gemeente herbergen hier meest niet meer gaat, daar deze alleen voor de Oostenrijkers openstaan. Doch ‘t slapen bij die boeren is heel goed, en de meesten geven voor en na slapen nog wat eten en koffie. Zoo hoorde ik van de laaste boer nog dat hier vlak bij Villach in Broek de communisten aardig bezig geweest waren, en alle gendarmes van die plaats getrokken waren, zelf van zijn dorp ook. En hij wilde wel dat in die tijd ze nu in zijn dorp ook begonnen, daar er nou toch geen waren. Verder kijk ik al eenigen dagen rond, om een mondorgel te koopen want die hebben de jongens hier op de Wandelschaft veel, en nu kan ik het ook ondertusschen wel leeren, daar ‘t toch wel fijn is. Ook heeft ik mij net in een beekje gewassen en schoon goed aangetrokken, daar ‘t net Zaterdag is. De sokken en de onderbroek heeft ik nog van de laaste boer mee gekregen, terwijl ik hem een paar schoenen welke mij te klein waren gegeven heeft. Nu heeft ik een paar echte wandelschoenen met spijkers der onder, die heeft ik gisteren in ‘t stadje Spittal gekregen. Daar hoop ik lang op te loopen daar ik dan geen anderen hoeft te vragen. Verder denk ik weer iederen dag verslag op te schrijven, want als je een paar dagen overslaat heb je te veel en gaat het niet zoo gemakkenlijk meer. In totaal heeft ik nu 1300 k.m. afgelegen. Ook heeft ik nog schoenensmeer en een borsteltje gekocht, en heb nu na alle onkosten postkaarten enz. nog 1 Mark en 5 schilling over, Oostenrijks geld. Een schelling is zoowat 30 cent.

Koetenstein: Joego Slaviën. Zondag 27 Sept. 1931.

Na gisterenmiddag mijn dagverslag geschreven te hebben, heeft ik nog een fijne Auto getroffen, welke mij 30 k.m. van Klagenfurt naar de Joegoe Slaviesche grens bracht. Het is nu echter steeds goed uitkijken, daar ik de groote hoofdweg door midden Europa wil blijven houden. Van nacht heeft ik nog in Oostenrijk geslapen bij een boer in de koeienstal. Ik slaap liever in een hooischuur, daar het knap warm is in zoon stal vol koeien. Ook kreeg ik niets te bikken bij die vent. Heden ben ik in Joego Slaviën, waar ik langs een omweg ben gekomen, daar de Douanen je op de straatweg niet doorlaten. Ook heeft ik nog een kameraad langs de weg getroffen, welke ook van plan is naar Turkijën te gaan. Of ik hem echter helemaal mee kan nemen weet ik niet. Ik vind hem nogal een beetje opschepperig. Dat zijn wij natuurlijk allemaal wel wat, maar toch niet op zoon erge manier. Bijvoorbeeld loopt hij nu al de gehele middag te lachen, als de menschen langs de straat hem niet verstaan, en vindt het daarom juist leuk met iedereen te spreken. Wij zijn heden nog in het dorp Koetenstijn aangekomen, en flink dorp. In het dorp daarvoor hield de politie ons aan. Ik hield mijn hard vast, want wij hadden geen goedkeuringsstempel van de Joegoe Slavische douanen, daar wij over de bergen hier zijn gekomen. Toch troffen wij het en liet de politie ons met wat gemompel van „pas op niet bedelen hoor“, gaan. Waarop wij groots „neen natuurlijk niet“, zeiden. Wij hebben een goede slaapplaats bij een groote boer gevonden. Marenburg waar wij morgen naar toe moeten, zijn wij nu nog 67 k.m. af.) Ook vertelde mij hier de knecht, dat ‘t met werkeloosheid hier niet zoo slim is als in Oostenrijk en Duitschland. De indruk van dit land is ook beter dan in Oostenrijk, waar alles er arm en ellendig uitziet. De huizen hier lijken iets op die in Holland en zijn mooier dan in Oostenrijk enz. Totaal heb ik nu zoowat 1500 k.m. afgelegd en ben zoowat op de helft van Leiden naar Constantinopel. Dus verder zal ik de k.m. niet iedere dag meer zoo persies noteren, daar als ik in Constantinopel ben ik ongeveer 2000 k.m. kan rekenen. Terwijl ik dit nog schrijf brengt een boerenvrouw, die wij geheel niet kunnen verstaan, en zeker op deze boerenhoeven arbeiden, voor ons tweeën heerlijken warme melk en brood. Dus zoo vald de eerste dag hier nog wel mee.

3de Week Maandag 28 Sep. 1931 Marneburg.

Al gouw blijkt mijn eerste indruk van mijn nieuwe kameraad aardig juist, te zijn, de 50 Mark die hij zij te bezitten is geen woord van waar, hij heeft geen 2 schilling. Ik vroeg hem een eindje met de trein te gaan, en toen bleek dat hij deze rijkdom niet bezat. Dat maakte niets uit dan maar verder loopen. Onderweg troffen wij een luxe Auto, en waarachtig wij bofte en waren ‘s middags om 4 uur in Marneburg. Toen ik onderweg echter naar de weg uitkeek naar Thij en Carkove stond hij mij aan te staren of ie gek was. Wil je nou al verder vroeg hij. Ja zei ik, wat dan, moeten wij in Marneburg of Constantinopel zijn. Het is toch nog geen tijd om naar een slaapplaats te gaan zoeken dus kunnen wij nog iets verder komen, en allicht treffen wij nog een Auto. Dat vond hij te gek en wilde in Marneburg blijven, om de Stad is te zien. Nu toen heeft ik hem gegroet en ben alleen verder gegaan. Want als je iederen Stad wil gaan bekijken, dan heb je wel jaren noodig om op de plaats van bestemming te komen. Maar dit was ook ons verschil, dat hij op de wandel is denkend hier en daar veel te zien. Terwijl ik ook overal wel goed rond kijk, maar toch van mening ben, dat heel veel moois en beters hier nog niet, en zeker in zoon Stad te vinden is. Daar die toch allemaal nog onder bewind van de bezittende klasse staan. Zoo zit ik dan even door Marneburg, voor de spoorboomen, daar als die dicht gaan de autos moeten stoppen, te schrijven eenigzinds blij weer alleen en daarmee vrij te zijn, om de reis zoo snel mogenlijk voort te zetten. Marneburg zelf is een plaats van ongeveer 30000 inwoners, en ligt dicht bij de Oostenrijksche grens. Veel soldaten zag ik, welke haast ‘t zelvde gekleed zijn als de Hollandsche. Van de spraak welke Joegoe Slavisch is versta je niet veel. Eten en drinken kan ik vragen, dit heb ik in Oostenrijk geleerd. Het geld is „de dinaar“, ongeveer een dubbeltje bij ons. Mijn 1 Mark en 5 Oostenrijksche schillingen welke ik bezit, denk ik maar niet in te wisselen, daar ik hoop dit land deze week door te zijn.

4de Week Dinsdag 29 Sep. 1931 Ptrij.

Naar Ptrij 26 k.m. heeft ik de heele morgen kunnen loopen, daar ik geen Auto heeft getroffen. Van middag werd ik in een dorp even door Ptrij, door veldwachters opgehouden. Doch de Burgemeester keurde direct mijn papieren goed, en zoodoende kon ik weer verder. Daarna kwam ik een fijn water tegen, waardoor ik het besluit nam eens heerlijk te zwemmen. Nu ‘t water was hier zeker net zoo koud, als op ‘t oogenblik in Holland, maar ‘t was toch fijn zwemmen. Onderweg kan ik dit wel meer doen, als afwisseling bij ‘t vele loopen. Je ziet hier in Joegoe Slavië veel vrouwen en kinderen werken. Kinderen van 7-10 jaar zie je naast de grooten werken en karren rijden. De boeren hier hebben over ‘t algemeen veel kinderen, die je over ‘t erf of weg ziet kruipen of loopen en in de weilanden speelen. Ook heeft ik nu al twee maal wijn gedronken, wat ik dacht dat limonade was, dus mij vergist. Hier maken de boeren overal zelf wijn, uit druiven of appels geloof ik, wat ze mois noemen, ‘t is wel heerlijk fris drinken, maar ik moet het nooit meer, daar mij dien dag niet goed bekomen is. Het volk is naar mij leek niet zoo ontwikkeld, doch wel lustig. Overal op ‘t land in de huizen hoor je ze veel zingen. Wat toch in deze nare tijd wel iets zeggen wil. Want ook hier gaat ‘t de landsman niet erg best, en kan hij er alleen nog komen, daar hij niet zooveel uitgaven heeft, en alles zelf maakt en bouwd. Het brood is hier veel van mais gebakken, die ze ook zoo opgewarmd en klaargemaakt wel eten, en de boeren zelf op hun land verbouwen. Vannacht heeft ik bij een groote boer in ‘t hooi geslapen, die mij nog iets te eten gaf. Dit is wel tipies, dat je de vrouwen hier ook als loonarbeiders ziet werken op ‘t land bij groote boeren, en zij om 12 uur net als arbeiders in restaurants of bij de boer mee eten. Thans zet ik koers naar Osjek welke plaats nog goed 150 k.m. ver weg ligt, daarvandaan ga ik naar Belgrad, Serben wat echter een land met Joegoe Slavië is, en nog onder een Koning staat, wiens kop je op het geld ziet, zooals in Holland Wilhelmina. Van Belgrad krijg ik dan Sofia Bulgarijën en dan Adrianopel met Constantinopel welke Turkijën zijn. Als ‘t mogenlijk is denk ik dan uit Turkijën, even links Tifles (Rusland) aan te doen, wat echter denkenlijk wel niet zal gaan. Ook na mijn dagboek nu eens na gezien te hebben, mag ik ook wel is wat beter gaan schrijven, want dat is toch wel wat treurig. Dit neem ik mij dan ook van nu af voor, om iederen dag verslag te maken en beter te gaan schrijven. Eerst heb ik wel gedacht ik zal iets onduidelijk schrijven, als de politie het boek soms in handen krijgen, (wat al gebeurd is) kunnen ze der niets van begrijpen. Maar dat is onzin, wij moeten ‘t zelf toch ook een beetje kunnen lezen.

Varanding Woensdag 30 Sep. 1931.

Naast mijn besluit om beter te schrijven, heeft ik ook nog een besluit bij mijn zelf genomen, om den dag regelmatiger, tijd van loopen, eten enz. enz. te gaan in deelen. Nadat ik mijn reisplan van morgen is goed overzien heeft, ben ik tot de concluzie gekomen, dat ik ongeveer op ‘t laatst Mei of begin Juni thuis behoef te zijn. Daar ik dan nog kan bekijken, of ik aan den kanaaltocht deel zal nemen ja of nee. Toch voor nu heeft ik mij voorgenomen niet te veel te loopen, en iederen dag als ‘t mogenlijk is wat te gaan zwemmen. Verder zal ik ‘s morgens voor 9 uur eten ‘s middags 12 uur en ‘s avonds 5 uur zoo. Dat den hele dag door eten zooals ik nu doe, moet maar is een eind aan komen. Met een beetje uitkijken kan ‘t best beter. Ook zal ik voortaan iederen dag als ik loopen moet ongeveer 30 à 35 k.m. doen 17 k.m. voor en 17 k.m. na den middag. Thans gaat het hier al aardig warmer worden, en kan je merken het Oosten in te gaan. In de stad Naranding die ik om 12 uur bereikte, trof ik naast goed middageten in een klein Hotelletje iemand, die mij zoo 10 dinaar gaf. Nu staat zoon dinaar niet erg hoog, en is hoogstens in Hollandsch geld 8 Ì/ÓÒ cent. Thans zet ik koers naar de stad Orjek. Dat is zoowat hier van Naranding 120 k.m. dus goed 3 dagen werk. Want van autos treffen hier in Joegoe Slaviën, is geen spraken van heb ik gemerkt. In de eerste plaats rijden er haast geen en die er rijden gaan door. Dan moet ik zeggen al is het hier nog zomer, zijn de nachten toch zeer koud. ‘s Morgens als ik al vroeg wandel is alles met een dichte douw bedekt, en duurt het eenigen uuren eer de vuurroode zon het van de laatste douwdroppels gewonnen heeft. De zon komt zeer schitterend op hier. Ook wil ik nog even zeggen dat het eten hier weer iets op dat van ons in Holl. gaat lijken. In Duitschland en Oostenrijk is ‘t ook wel goed, maar heb je toch meest ‘s middags van die warme ballen, welken saam gesteld zijn, uit meel en vleesch spijzen en dienen als aardappelen. Hier echter heeft ik weer voor ‘t eerst aardappelen met groenten en vet gegeten, wat hier weer best smaakten. Thans ziet ik hier in ‘t dorp een slaapplaatsje te vinden, en ben weer 12 k.m. van Varaneburg.

Donderdag 1 October 1931 Djurdjeveu

Toen ik gisteravond een boer had om te kunnen slapen, heeft ik eerst nog een uur meegeholpen, met mais te ontdoen van de bladeren. Die bladeren eten dan later weer de koeien, zoodat de gehele plant benut wordt. Daaraan was hij en het hele gezien nog laat bezig, zelf de kinderen. Zelf toen wij gegeten hadden, want ik moest mee eten, gingen zij nog werken, maar ik ben gaan slapen. Zoo op die zolder, kijk ik net door een open raam naar de groote maan, die helder schijnt. En door dit gezicht kwam bij mij de nacht in ‘t geheugen. (Dit stond in het dagboek van mijn kameraad, daar ik meen zijn bedoeling te raden is het navolgende als duplo neergeschreven, als bewijs dat hij deze brief verzonden heeft).

Woensdag 16 Sep. 1931.

W.K. Daar ik Weenen geheel links laat liggen, en rechtstreeks door Duitschland naar Oostenrijk ga, schrijf ik je maar heden uit het laatste puntje van Duitschland, terwijl ik in Oostenrijk wel je brief terug kan ontvangen. Veel nieuws heb ik je niet te schrijven, alleen dat de reis niet hard gaat. Toch heeft ik nu al 1200 k.m. afgelegen. Ik zelf maak het heel best en scharrel wel rond. Waarom ik nu schrijft zit hem hier in daar ik graag wil weten voor ik ook Oostenrijk uitga om koers te zetten naar Conztantinobel, of alles goed gaat in Holl. en je geen last hebt met mijn geld te ontvangen. Schrijf mij daarom een gewone brief, geen expresse. Daar ik nog ver van Klagenfurst af ben, en dus geen haast heb, maar toch den zelvde dag terug schrijven. Een poste restante naar Klagenfurst. Wil je ook even schrijven hoe ‘t met Wim v. Erkel gaat? Die in ‘t ziekenhuis lag toen ik wegging. Verder de groeten aan allen. Feliciteer ook juffrouw v. Zijp van mij met haar verjaardag. En goede thuiskomst van je broer Sjaak. Verder de Pr. G. M. v.d. Lubbe. (Zoo eindigt zijn brief).

Gedachten. Toen ik de hele nacht, van Portershaven waar ik van de boot kwam naar de [...]* geloopen heeft. Alles was toen zoo stil en precies als in ‘t westland, wat zoo met hier overeenkomt al is het nog wel wat rijker. Ik ben vanmorgen nog bij een paar boeren voor werk geweest, daar er groote stapels steenen op ‘t erf stonden, en sommigen al aan ‘t werk waren. Toch was er voor mij niets, daar de boeren hier dit werk allemaal zelf doen, ja de vrouwen zelf kalk maakten enz. met alles mee helpen. De orgineele metselaars werken hier ook heel anders dan bij ons in Holl. en leek weer iets op het werken van de Duitschers en Oostenrijksche metselaars. Inplaats met de troffel werken ze hier allemaal met de kaphamer, en veel langzamer. Doch de steenen zijn veel grooter. Profielen welken bij ons aan ‘t eind van de muur staan, is hier geen spraken van, en doet de metselaar dit uit de hand, en met behulp van een waterpas of iets dergelijks. Ook op ‘t land werken ze hier veel anders. Bijvoorbeeld met aardappelen rooien, steken zij ze niet met een riek op als bij ons, maar hakken zij ze uit de grond, wat mij veel zwaarder lijk, zoo ook het metselen. De riek zie je bijvoorbeeld hier haast helemaal niet. Toch ontmoeten ik nog een groote machine installatie, welke ik eerst nog niet gezien heeft, dan alleen in Duitschland bij Coblens. En wel dat het vervoer van zand of grind of wat ook, met groote knijpers gaat, zooals bij ons in Holl. maar met dit verschil, dat die automatisch gaan zonder dat iemand ze bestuurd, en langs groote draden vele Kilometers ver gebracht worden.

Verder merk ik op dat alles haast alles klein bedrijf is, zoowel de industrie die hier niet zoo veel is als de Landbouw. Door al dat eigen werk wat ik zie, denk ik nog wel eens aan dat hoenderparkje wat we zelf zouden beginnen, want hier zie je ook wel, al is ‘t niet zooveel kippen, kloeken met kuikens. Dat je alles zelf kunt maken en bouwen is natuurlijk wel voordeelig en ook op zich zelf wel fijn. Maar toch alles bijeen genomen, lijkt mij gewoon gemeenschappenlijk werken in ‘t bedrijf of waar dan ook beter, ook met andere arbeiders. Zoo zit ik hier thans langs de weg, en krijgt eenige meters van mij af, een kleine jongen van een jaar of acht, een klap, van zijn Vader denkelijk omdat hij ‘t Paard met 2 Koeien niet goed bestuurd, welke een ploeg voorttrekken, waar achter hij zelf loopt. Nu moet men zich indenken, dat de heelen dag zoon ventje van 8 jaar, op een land wat men van ‘t eene einde tot het ander, niet kan overzien, flink heen en weer moet loopen en dan met 3 beesten die zoon kind moet besturen, wat toch ook niet meevalt. Zoo zien wij dat overal onder het kapitaalisme, het meest de oude en kinderen uitgebuit worden, daar zij het goedkoopst zijn. En al doet nu direct een groote baas dit niet, maakt dit niet veel uit, want de kleine boer hier moet het noodzakenlijk doen voor zijn voortbestaan en is het grootkapitaalisme er toch aansprakenlijk voor. Alleen de strijd, welke als tegenstelling van dit heden, eenmaal van zelf zal moeten komen, zal daar verandering in brengen.

Ik ga verder want ik tref net een vrachtauto die mij 20 k.m. wegbrengt van Lubbeg naar Koprivauw. Ook ben ik vergeten is te schrijven, dat je hier de Koeien zooveel voor de wagen ziet gespannen. Paarden zie je hier niet veel, ik denk dat ze de boer te veel kosten, voor het weinigen werk wat ieder voor zich heeft. Als je dan op zoon Auto zit, zie je steeds zoon boer hard naar voren loopen, om de Koeien bij de koppen vast te houden. De wegen zijn hier verbazend slecht, en als er een Auto passeerd laat hij minstens 1 k.m. stof achter. Toch er is hier weinig verkeer en dat scheelt.

Vrijdag 2 Oct. 1931.

In Djurdjauw trof ik een fijne boer, waar ik goed geslapen en gegeten heeft. Ook had ik daar nog een heel gesprek met een student, welke in filosofie studeerde, en nu thuis uit Agram met vacantie was. Toen hij mij plotseling vroeg wat ik was, vond ik het leuk direct te zeggen „Comunist’’, om te zien wat hij zeggen zou. ‘t Viel mij al mee, en hij merkte alleen op, dat hier zeer streng is, en je uitkijken moet om niet in de bak te komen. Ook heb ik in Djurdjeuw een schoenmaker gevonden, welke mijn rugtas die kapot was gegaan maakte. Dat heeft hij goed gedaan, ook mijn schoenen heeft hij een stiksel gegeven daar zij los waren. Ik heb hem beloofd een kaartje te sturen. Onder anderen beweerde hij ook, dat hier een militaire dictaat is, en er weinig terecht komt van vergaderen en drukpers. Onderwijl ben ik tot de ontdekking gekomen, dat Osjek veel verder ligt dan ik eerst gemeend heb, en kan nog wel een paar dagen duren eer ik daar ben, om de hoofdstraat naar Belgrad te krijgen. Ook weet ik nu eindelijk eens hoe de boeren hier hun land in pacht hebben, huur of eigendom. De laatste boer heeft mij verteld, dat hier het land van Regeringswegen (of comissie onder staatstoezicht) verdeeld is, en contractueel na een bepaald aantal jaren vastgelegd. Daar zal het nu mijns inziens aan liggen dat hier zooveel kleinbedrijf is. Net zoo als bij ons in de Haarlemmermeer, waar je het zelvde ziet.

Perewa, Stedionica, Verowica, Virowitra, Virovitica

Zaterdag 3 Oct. 1931.

Van vere kan je al zien dat Virovkeu een klein industrie stadje is, door zijn vele schoorsteenen. In Virovitica heb ik een kaart op de bus gedaan voor mijn broer Piet in Voorhout. Ook heeft ik nu een mondorgel gekocht, die mij 10 dinar kosten. Voor de eerste heeft ik maar niet zoon dure gekocht, daar die toch gauw valsch zijn, en als je het kent kun je altijd nog een duurderen koopen. Verder heb ik gedacht, daar ik ook nog een stuk zeep van 2 dinar met een kaart, wat ik echter niet duur vond, en slechts 1½ dinar kosten, dat ik mijn Duitsche mark in zou moeten wisselen. Toch heb ik dat niet hoeven te doen, en heb ik nu buiten mijn 5 schilling nog 1 dinar en mijn M. over. Dus dat gaat nog wel. Ook zag ik hier in dit stadje nog een echte wat je noemt een kleine markt. Daar zag je al die kleine boertjes hun producten, wat eieren aardappelen groenten en fruit in kleine hoeveelheden verkoopen. Zoon zelvde markt heb ik alleen in Holl. in Arnhem gezien. Ik kocht op die markt voor 2 dinar nooten, waar ik er zooveel van kreeg, dat al mijn zakken vol waren. Ik hoef zeker niet te zeggen, dat nu ik een mondorgel heb, ik nu van middag niet veel op zal schieten. Ik ken er nog niet veel van, maar ‘t gaat toch al een beetje leeren. Ik ben nog 15 k.m. van Virovitica af, en heeft een slaapplaatsje bij een Boer gevonden hier in ‘t dorp B. Daar ‘t morgen een soort kerkfeest voor hun is, zitten de boeren nu buiten bij een soort kampvuur, een klein varken te roosteren. Ook naast een fijn bordje aardappelen, bieden ze mijn maar steeds van die mors of wijn aan, maar dat moet ik nooit meer. Naziek Zondag 4 Oct. 1931.

Toen ik uit Bamuna wegging, kreeg ik van die boer nog een heerlijk stuk krentebrood mee, met 2 groote trossen druiven en appels. Dat trof dus. Ook is er in dat dorp vandaag een soort feest katoliek, die ieder jaar op de eerste Zondag van St. Michiel gehouden word. Toen ik er vanmorgen uitging, zag ik dat ze al vroeg bezig waren een soort markt met feestelijk heden bij elkaar aan ‘t timmeren waren. Ook heb ik van die boer nog vernomen dat hier in de dorpen de 4 jarigen, en in de steden de 7 jarigen leerplicht is. En dat de boeren nog aardig veel voor hun bouwland per jaar moeten betalen.

Osjik Maandag 5 Oct. 1931

Als ik het in Ierbregen en Bulgarijen ook zoo slecht treft, als dat ik nu in Europa alles moet loopen, zal mijn reisplan niet erg goed uitkomen. En daar ik met ‘t voorjaar in Holl. terug wil zijn, zal ik het misschien niet kunnen volbrengen. Affijn in Constantinopel moet nog al veel werk zijn, zooals je hier over ‘t algemeen hoort, dus misschien blijf ik daar dan wel een paar weken werken. Zoo moet ik het in ieder geval uitrekenen dat ik met 1 Mei in Berlijn ben, dan kan ik dat nog is een keer meemaken en ben ik op tijd thuis. Ook ben ik hier wat je noemt echte zigeuners tegengekomen. ‘t Is tipies zoo eigenaardig die lui gekleed zijn. Ik geloof dat ze soms juist zoon heele stukkende jas en broek dragen om dat ze dat graag doen, en niet anders willen. Ook wil ik nog even schrijven dat de meeste huizen bij de boeren, hier geen vloeren hebben, en ze zoo op de verharden grond leven. Ook is ‘t Holl. metselwerk tegen hier gerekend, het toppunt van netheid.

Dinsdag 6 Oct 1931 Nulhoven. Woekewar.

Zoo ben ik dan vanmorgen door Osjek gekomen en ben thans op de straatweg naar Woekewar, welke plaats ongeveer 30 k.m. van hier ligt. In Osjek heeft ik mijn haar laten knippen en scheren, wat mij 8 dinar kosten. Ook heeft ik op een bank daar al mijn vreemd geld ingewisseld in dinars, 1 Mark en 5 schilling. Dat heeft ik maar gedaan, daar het beter is geld van ‘t laaste land te hebben, dan weet je beter wat je heb, en er in een ander land voor krijgt. ‘t Is in dit land eigenaardig, dat in allen beetje groote steden een scherpe controle is, op in en uitvoer wordt scherp gelet. Over alle wegen die naar de stad voeren zijn dwarsboomen, waar alles voor moet stoppen. Ik zag hier in Osjek een groote troep soldaten in marschtempo, met een muziek korps voorop door de stad trekken. Doch over ‘t algemeen stonden hun gezichten anders dan de muziek klonk. Terwijl ik dit langs de weg zit te schrijven, trof ik even buiten Osjek een auto van de Singer naaimachine, die naar Woekewar ging, wat haast een dag loopen is, en trof ik het temeer daar men het hier niet gewoon is. Zoo ben ik nu vlak bij de Donau beland, en zal dat water wel gauw tegenkomen, zoodat ik eens fijn kan gaan zwemmen. Er staan hier langs de weg veel nootenboomen, die ik dan ook geen onrecht aandoe, en ze zooveel mogelijk van nooten bevrijd. Totaal heb ik nu 38 dinar, waarvan ik 3 briefjes van 10 heelhoud en de anderen 8 nog wel in dit land opgaan.

Woensdag 7 Oct. 1931 Mitrowitsa.

Toch vind ik dat dagboek van mij steeds onbelangrijker. En ik schrijf alleen iederen dag mijn verslag, omdat ik het mij nu eenmaal voorgenomen heeft. Ik denk als ik op mijn bestemde plaats was, ik wel iets beters te schrijven had. Affijn het volgende wil ik nog even melden. Dat al heb ik gezegd dat hier veel landbou is, zie je hier toch niet veel vee bedrijf. Koeien zie je hier niet veel. En de boeren die ze hebben haast nooit meer dan 4 of 5, die zijn meestal zoo mager als een sprinkhaan. Je ziet hier dan ook haast geen gras of weiland. Het meeste bouwland. De beesten geven doorgaans niet meer dan 5 tot 8 Liter melk per dag. Wat dan al veel is. Toch is het leuk als je de koeien ‘s avonds naar huis ziet gaan. Alleen bij koppeltjes koeien zijn geleiders, verder gaan ze allen zelf naar der stal. Toch zijn die stallen meestal midden in de dorpen bij de boeren der huizen. Tot zelfs varkens zie je over de straat’s avonds kalmpjes naar huis toe tippelen. ‘t Is hier nog steeds in de drukke tijd van de maais oogst, inhalen, pellen en droogen. Bij eenigen boeren heeft ik nu al voor ik ging slaapen, mee geholpen bij dit werk. Waarvoor ik vanzelf iets goeds te eten kreeg. Het is wel prettig zoo af en toe te werken voor afwisseling; maar het kan natuurlijk niet te lang duren daar wij verder moeten, en ik alleen onderweg zou blijven werken als ik er goed geld kon verdienen. Zooals bijvoorbeeld in mijn vak, of iets anders voor een paar maanden. Vandaag kwam ik nog een Duitscher tegen, welke tegen mij zij, dat in een plaatsje hier 15 k.m. vandaan in een der hoofdstraten misschien werk voor mij was, aan een kerk die ze daar bouwden. Maar daar gaat ik toch niet heen, in ‘t eerst moet ik dan zooveel omloopen, en nog niet weten wat je krijgt. En dan is hier nog Joegoe Slaviën, wat wil zeggen werken van 6 tot 6 met 1½ uur schaftjd er af dus 10½ uur per dag, en dan voor 40 à 45 dinar, wat hoogstens Holl. geld ƒ 3 of ƒ 3.50 is. Dan loop ik liever nu nog wat wijder. Al is ‘t hier wel niet zoo best eten, krijg je toch overal. Dus daar ga ik er hier in de vreemde niet voor werken! Gisteravond was ik te laat uit ‘t dorp gegaan, daar ‘t volgende nog 1½ uur loopen was. En als het donker is tref je niet zoo gauw een boer, daar ze gauw wantrouwig zijn, en vooral als je een beetje vreemd spreekt, voor hen, zoo als ik. Kom ik gaat nu weer is verder naar ‘t dorp waar ik nu vlak bij ben, daar de zon zich net nog voor ‘t laats als een groote roode bal even boven de grond nog laat zien. Dat is toch heel mooi, net als de zee die alles schoon wascht, brand hij alles helder. De gouden stralen welke als ‘t ware goede avond zeggen weerkaatsen op mijn papier. De boeren met hun karren vol geladen keeren huiswaarts. Ik gaat ook.

Donderdag 8 Oct. 1931. Roema.

Zoo zal ik tevens hier maar bij die waterput gelijk, maar even een paar blaadjes vol kladderen of beter gezegd mijn verslag maken. Ja dat moet ik zeggen dat je hier veel van die waterputten langs de weg ziet. Dat komt, doordat er hier in deze streek, weer veel paarden gebruikt worden bij de landbouw en deze dan kunnen drinken. Ik voor mij gaat me er nog eens in wasschen, ook mijn voeten zooals nu weer. Eenmaal heeft ik gehad, dat zoon put op een langen eenzame weg stond. Weet je wat ik dacht? Daar kan ik mij heelemaal nu wel eens fijn heelemaal in wasschen. Dat doe je natuurlijk niet in zoon put, maar in een bak die er overal voorstaat, en die je leeg kan laten loopen. Maar ik was net klaar, of daar kwamen een paar boeren uit het hooge maisveld stappen, en gingen toch ruzie tegen mij staan maken, waar ik natuurlijk niets van verstond. Der kwamen toevallig nog eenigen boeren voorbij, en daar werd nog eens uitvoerig tegen verteld. Toch deze vonden het blijkbaar niet zoo erg, en lachten er alleen een beetje om. Toen ik echter verder wilde gaan, zij die eerste dat ik mee naar hun dorp moest. Daar ik hun echter liet zien, dat ik daar niet van gediend was, en zoo maar niet mee zou gaan trokken ze maar weg en lieten me gaan. Voor mijn zelf was ik echter pas gerust toen ik een paar dorpen verder was. Ook heeft ik het nu al een paar middagen achtereen slecht getroffen met een beetje middag eten op te krijgen. Over ‘t algemeen gebeurd dit anders niet veel, en krijg je al gauw wat als je in de etenstijd komt, ik heeft er dan ook geen klagen over. Toch zooals in Duitschland en Oostenrijk is het hier niet, dat je bij alle bouwers waar je slaapt te eten krijgt, en brood besmeerd of wat erop. Het brood hier krijg je haast nergens iets op, slechts bij hoogst uitzondering. Maar de menschen hebben het hier zelf ook over ‘t algemeen niet, en eten zelf ook veel droog brood. Zoo denk ik thans nog in Roema te komen, wat nog een uurtje loopen is, en thans de laatste groote stad voor Belgrad, wat nu nog 70 k.m. weg licht. Dan kom ik zoowat de anderen week in Serbiën. De spraak is daar net als hier, en hoort onder ‘t zelvde koningkrijk. Toch moet het nog een geheel ander volk zijn, en zou zoo als ze mij hier ingelicht hebben, nog een half wild volk zijn. Zelf dat bij de Bulgaarsche grens, roovers of zoo iets dikwijls voorkomen. Affijn ik ben niet zoo zeer benauwd, en dat kan in Europa misschien ‘t zelfde worden, al geloof ik er weinig van. Verder wen ik alweer beetje aan ‘t reizen, en voel mij over ‘t algemeen prettig gestemd. Toch gaat het mij niet zoo naar den zin als vroeger, daar hier alles ook zoo arm is, en ik van zelf geleerd heeft, met een beetje minder te zien rondkomen. Dit kan nu nog niet, maar zullen wij wel probeeren als ‘t zoover is. Over dat zwemmen denk ik ook wel eens, en zal ik dat als het nog mogelijk is ook probeeren, daar je dan ook in staat gesteld word, om ook te toonen in alle omstandigheden op het zelvde principieele standpunt in te nemen. Ook denk ik daarmee, en als ‘t niet anders kan, zonder dat, met iets te gaan beginnen. In ieder geval zoo gezegd, dat als ik in Holl. geen werk heeft, zelf maar wat werk en daarmee iets verdienste te moeten scheppen. Dus daarom is ‘t parool met 1 Mei in Berlijn, en zoo terug naar huis, om verder te zien wat we dan zullen doen. Nu ga ik graag verder anders kom ik niet in Roema. Mijn voeten zijn ook weer flink, van ‘t water en de zon. Ik ben zelf een beetje koud geworden van ‘t stil zitten. Hoewel ik moet zeggen dat het hier nog heerlijk weer is, daar het bij ons meestal al aardig koud kan zijn, zooals hier ‘s morgens in de vroegte. Nu nog even een beetje water drinken en dan voorwaarts marsch, onder het zingen of mondorgel spelen van één lied „Voorwaarts is ons aller leuzen vrijheid of den dood“, welke wijs of dit is weten ze hier toch niet, en al weten ze het, geeft het ook niets. Maar veel anderen liederen zooals de „Internationale“, kan ik nog niet spelen.

Vrijdag 9 Oct. 1931.

Toch moet ik zeggen, dat het iederen dag even noteeren van het gebeurde, wel zijn goede zijde heeft, al vind ik het zelf niet zoo intersant. Ik heb het steeds iederen dag meer automatisch gedaan, zonder er zelf bij na te denken. Toch wil ik dit vanaf heden iets verbeteren. Daarom wil ik nu ook even argumenteeren, waarom ik denk op ‘t laats van Mei terug te zijn. Dit is wel om twee redenen. De eerste dat dan alle schuld in Holl. en ook in Frankrijk vereffend kan zijn, en zelf ongeveer ƒ 30 of ƒ 40 voor mijn zelf overheb. Ten tweede dat het dan weer voorjaar is, en een ietsje beteren tijd. Van uit de eerste groote plaats uit Turkijen Adnavaopel denk ik zoo spoedig mogenlijk naar Holl. te schrijven. Wellicht gooi ik in Belgrad wel een paar aanzichten op de Bus. Eigenaardig dat je ook hier in dit land, veel lui op de wandelschaft zie. Ik heb zelf een getrouwd paar en meer mannen met vrouwen aangetroffen. ‘t Is toch treurig als je er goed bij nadenk. Ook heb ik het dikwijls, bijvoorbeeld gisteren nog, dat ze mij aanbieden om met zijn tweeën verder te gaan, daar dat prettiger is. Doch ik heb daar geen zin in, en ga liever alleen. Niet dat ik het niet prettig zou vinden. Maar als je met zijn tweeën gaat ben je gebonden, en vrees ik dat er van mijn reisplan niets terecht komt, waar ik toch al aan twijfel, door dat slechte verkeer. Toch ben ik nu al steeds in deze streek van Joegoe Slaviën, door aardigen stadjes getrokken, zooals nu weer Roema en liggen ze niet zoo ver meer uit elkaar. En toch zie je hier haast geen Auto’s. Het komt hoofdzakelijk door dat er hier haast geen industrie is, en de landbouwers alles met paard en kar vervoeren. Zoo gauw als ik nu door Bel-grad heen ben, zal ik probeeren mij in één of ander stadje op te houden, om al mijn goed eens flink uit te wasschen. De voorraad schoon goed die ik bij mij had is uitgeput, en ik heb gisteren mijn laatste overhemd aangetroken. Mijn courant mis ik erg, en denk dikwijls hoe zal het er in Europa uitzien. Om te slaapen heb ik gisteren in Roema lang moeten zoeken, en heb mij dan ook voorgenomen ‘s avonds niet meer naar een stad te gaan, doch in de dorpen te blijven, daar het daar gemakkeler gaat. Het is dan ook haast niet voortestellen hoe onprettig dat is, en wat voor verwensingen je dan naar alle zijde heen gooit. Toch wil je dan de strijd in je zelf aanwakkeren, tegen deze maatschappij en haar bezitters. Toch niet alleen op deze momenten, want er zijn zoo veel van die fijne en bizonderen pekjes op zoon reis als de mijne nu, waar je weer de goedheid der menschen leert, en ook hierdoor weer bij je zelf denk, „maar je heb niet voor niets gegeven hoor, we zullen er later allemaal voor strijden.“ Eenigen zulke momenten wil ik even opnoemen. Zoo reed ik eenmaal van uit een stad op paard en wagen mee, welke heel langzaam met ondergaande zon naar huis reed. Ik zat achter op de wagen, met mijn rugzak naast mij. Daar passeerden wij een oud moedertje, die met haar taschje met boodschappen en een brood onder de arm, van uit de stad ook naar huis ging. En zoo op ‘t gezicht van mij te zien zitten en die rugzak naast mij, denkt zij „hij is zeker op de reis,“ breekt ze een stuk brood af en geeft dit aan mij. Dat treft je dan zeer, en doet je zwerversziel goed. Toevallig had ik een paar goede schoenen bij me, die mij te klein waren, en ik vroeg of zij ze zou kunnen gebruiken. Jamer had ze er niets aan en ‘t speet mij. Een andermaal rijd ik met een wagen mee. Toevallig gaat de school uit en twee jongens er op en was gelijk vol. Vele blijven er achter loopen. Toch de een na de ander geeft het op. Eén echter, een klein ventje van een jaar of zes, blijft de wagen vast houden en mee loopen, tot ik hem optilde en hij bij me op de wagen zat. Hij moest ook een heel eind ver zijn, en daarom zal hij het niet zoo gauw hebben opgegeven. En dit is waar, van kinderen kan je houden. Onder kinderen kan je er aantreffen, waardoor jezelf voelt, dat alles op de wereld eenmaal anders moet en eenmaal anders zal gaan. Dat ligt al in hun oogjes alstwaaren opgesloten. En het refrein van „Wij zijn de jonge garde van ‘t proletariaat,“ klingt voor hen alle, want dit zijn zij. Toen hij er af gesprongen was, om een zijwegje in te slaan, wuifde hij mij nog van verre een vaarwel toe. En ik had toch weinig tegen hem gezegd. Nu groeten de kinderen in deze streeken veel, maar dat moet je hier niet mee vergelijken, want dat is dan meer puur uit gewoonte, en meer gewoon geleerd, zooals het volk hier bijvoorbeeld haast allemaal aan der pet tikken als je voorbij gaat. Doch ik vind daar niet veel aan. Ik hoor liever zooals in Holl. een luid „goede morgen,“ of zooals in Duitschland en Oostenrijk „servoes“ en hier „Jobardardar“, zonder meer veel beter. Nu zijn er nog veel meer zulke feiten, bijvoorbeeld een schoenmaker, je staat zoo bij hem te kijken, en hij vraagt, „moet ik je schoen even nazien,“ of zooals van morgen, eerst een paar huizen zonder iets, een eindje verder bij een kleine bouwer weer fijne koffie met een brood naast me, om zooveel te nemen als ik lust. Dit is nu eenmaal het tipiesche van de mens. Wij hoeven er niet op uit te gaan om goed te doen. Dan alleen als de omstandigheden zich voordoen, doen wij het, niet uit filantropie, maar omdat het goed is, omdat wij door het moment en omstandigheden zoo geschept, in staat zijn iets goeds te doen. Niet zooals de wereld dat doet, de plaatsen zoeken, dit is walgenlijk. Niet alleen de ontvanger, doch ook de gever kan dubbel blij zijn, zonder dat hij eenige dank terug krijgt. Zelf ben je toch altijd blij en dankbaar. Ik geloof dat bij menschen, die dit niet meer aanvoelen, en het meer als formule beschouwen, het de demoralisatie is die zich doet gelden. Zooals bij vele lui die hier zwerven, en met minachting over dit en dat en alles, wat ze krijgen spreken.

En toch ben ik ervan overtuigd, dat geven makkelijker is dan ‘t ontvangen. Ik zal dan ook blij zijn als deze reis ten einde is. Het Bergland ben ik nu geheel uit. Het land wat nu buiten veel maais, ook weiland is, lijkt beslist veel op de weilanden in Holl. De weg waar ik nu op loop, lijkt tenminsten veel op die van Leiden naar Rotterdam, de binnenweg over Zoetermeer. Ook maak de weg hier zulke grillige bochten, en loop je dit allemaal maar om. Ieder dorp al legt het een paar k.m. uit de richting, gaat die rot weg door. Dat ze nog niet over Rome gaan verwonderd je haast. En dat de militaire hier nog al wat in de melk te brokkenle hebben, kan je wel merken. Voor de tweede maal ben ik nu al door die gasten aangehouden. Alles moet je leeghalen, en ook zij konden er maar niet overuit, dat ik geen stempel van de grens had. ‘t Zal mij ook werkenlijk benieuwen, als ik hier goed uit zal komen. Zulke stempels moet ik in ‘t vervol ook maar zien te bekomen, al moet ik er dan ook met de trein voor rijden, van ‘t laatste station in ‘t eene land tot ‘t eerste in het anderen land, dat lijk mij nu wel het best.

Ook is het tipies, maar het is alwel voor de zooveelste maal, dat die lui boeren en anderen, steeds maar aan mij vraagen of ik student of meester ben of dat ik van de hooge school kom. Ik lijk in hun oogen zeker een heele jut. Ook kan je merken dat je hier Turkijën tegemoet gaat. Ze dragen hier al allemaal van die hooge Tulband hoeden, het lijken wel van die Napoleon hoeden. Ze kijken tenminste verbaasd dat ik niets op heb. Ik heb vanmiddag geen warm eten kunnen treffen, wel brood en spek en kaas, wel tot morgen toe genoeg. Door de drukte van de oogst kooken de meeste niet. Ook dat je niet altijd de tijd precies weet, dat is lastig. Ook wil ik even schrijven, dat vele boeren hier van die nare waakhonden hebben. Zoo beet er van middag nog een in mijn broek, gelukkig nog niet door, want nu op de reis moet ik zuinig zijn op mijn pakje, daar hij lang mee moet. Mijn schoenen zijn ook nog uitstekend, en dikwijls zeggen de menschen hier „nou daar kan je nog wel op naar Holl. terug“. Alleen zijn ze erg zwaar en doen ze mij pijn als ik zoon hele dag geloopen heb. Mijn voeten moeten zeker nog aan die zware wandelschoenen wennen.

Zaterdag 10 Oct. 1931 Belgrad.

Bij de eerste boer waar ik gister avond om te slapen vroeg trof ik het al best. Ik krijg twee dekens mee en ja zelfs een kussen, terwijl ik ‘s avonds met hen mee mocht eten, en ‘s morgens kreeg ik nog een pak brood mee en een stuk kaas. Daar Belgrad nog 30 k.m. wegligt, ben ik van morgen vroeg opgestaan, om met de middag door Belgrad te kunnen gaan. Toch sta ik over ‘t algemeen vroeg op en ben meest nooit later dan 6 uur op de wandel. Onder weg naar Belgrad ongeveer 5 k.m. er vandaan, zag ik nog een groot vliegveld, waar toevallig veel machines daalden en opstegen. Bij mij zelf dacht ik, ik wou dat ik met zoon ding mee kon, dat gaat toch wel gauwer. Ik geloof dat het een militaair vliegveld is. Er vlak bij was teminste een groote kazerne, misschien word daar wel opleiding gegeven in de vliegkunst. Ook zag ik verder in een dorp nog een kweekschool, voor de marine. Dus een vloot hebben ze hier denk ik ook. Vanmiddag in dat zelvde dorp voor Belgrad, heb ik weer eens fijn middageten gehad met witteboonensoep, bij een wagenmaker. Daarna ben ik voor 2 dinar op de boot gestapt, om over de Donau naar Belgrad te varen. Hier op de boot was Belgrad prachtig, daar het op heuvelland gebouwd is. Op de boot hield mij nog een vent aan, die mij in Belgrad toen wij van de boot kwamen, naar den Holl. consul wilde brengen. Ik heb dat heer gauw vaarwel gezegd, daar ik er nu juist de minste zin in had, en hij was knap vervelend. In Belgrad heb ik even een paar kaarten op de post gedaan, voor de fam. Vink, dan weten zij weer eens waar ik zit. Tipies is het dat op dat Postkantoor, alles vrouwenlijke bediende is. Vrouwenlijke bediening aan de loketen zie je wel meer, maar dat er geen enkelen man bij is heb ik toch nog niet meegemaakt. Belgrad is naast Agram welke de hoofdstad is van Joegoe Slaviën de tweede groote stad van dat land, en teld 200.000 inwoners. Je ziet er ook nog veel schoenpoetsers op de hoeken der straaten. Na mij er nog te hebben laaten scheeren, wat knap duur was 4 dinar, ben ik spoedig weer verder gegaan. Gauw had ik de goede straat naar Smerdewa en zoo naar Nisch en Sofia.Op die straat trof ik een wagen die mij 30 k.m. mee nam naar Smerdewa. Ik daar een slaapplaats gevonden in een herberg. Daar trof ik een paar lui aan, met wie ik een paar dagen kan werken, om een schip te lossen. Daarmee kan ik 6o à 70 dinar verdienen, dus kan ik dat wel doen. Precies heb ik er twee weken over gedaan om door Joegoe Slaviën te komen. Al is het hier feitenlijk ook nog Joegoe Slaviën, ben ik toch in Serbiën.

Zondag 11 Oct. 1931 Cuprijs.

Van werken is niets gekomen, daar ‘t Schip nog niet aangekomen was. Daar blijf ik natuurlijk niet op wachten, en trof even later op straat een vrachtauto, naar Smerderwa en van daar nog 50 k.m. naar Cuprijs, waarna ik nu alleen nog Nisch als groote stad voor Sofia krijg. Dus een gelukje bij een ongeluk. Serbiën is echter leek mij nog dunner bevolkt dan Joegoe Slaviën. Je kan hier soms 10 à 15 k.m. gaan zonder dat er tusschen de dorpen huizen liggen. Hier is er een stuk van een blad gescheurd zoodat het een weinig onsamen hangend word. Na eenige onkosten die ik gehad heb, en ik in ‘t vervolg nog wel wat zuiniger mag zijn heb ik nog 29 dinar over. Doordat ik direct ben meegereden heb ik niet in de Donau kunnen zwemmen, wat ik mij voorgenomen had. Ik moet zeggen dat ‘t geweldig mooi water in die Rivier is. Gisteren was hij bijna zoo blauw als de lucht, terwijl hij van morgen vroeg in de mist, bijna een geleek met lucht en mist. Toch ben ik nu weer van de Donau een andere richting gegaan. Toch mag ik hoopen dat ik deze zijtak van hem de Morawa die ook naar Nisch voert, nog eens tegen kom om eens fijn in te baden. Haast zou ik vergeten te melden dat wij van morgen twee maal pech, met die auto gehad hebben, waar ik mee meegereden ben. Een keer een leke band en de andere keer aan den motor. Maar ik moet zeggen dat die chaffeur een goed vakman was, niet veel praten, maar direct gauw en goed de wagen weer klaar maakten. Ook zal men misschien gaan denken, hoe weet ik zoo gauw de plaatsen vooruit waar ik heen moet? Dat komt omdat ik aldoor vergeten ben op te schrijven, dat ik in Bertasgarden Duitschland en in Klagenfurst van een groote Auto kaart van Europa, die op een muur van een groote autogarage was geplakt, alle plaatsen langs de hoofweg naar Constantinopel op een stuk papier geschreven heb. En als ik nu in een plaats ben, vraag ik niet de weg naar Constantinopel, maar de weg naar de eerste dichtsbijzijnde groote stad, welke ik aan moet doen volgens mijn lijstje. Zoo is het werkelijk makkenlijk de goede weg te houden, daar ieder die op straat loopt al gauw een hoofdweg weet, die naar een naburigen stad loopt. Ook hebben de menschen hier al van die eigenaardigen (en zijn ook denk ik Oostersche of Turksche schoenen waar lucht doorheen kan). ‘t Leeken net scheepje met puntjes, die je bij Venetieën op het Italiansch meer ziet varen.

Maandag 12 Oct 1931 5de Week.

Zoo trof ik gister avond gauw een boer, welke ander wel te goed was voor mij. Ik wilde liever in ‘t stroo slaapen, maar dat mocht niet, ik moest binnen op een stroozak of bed slaapen. Van slaapen is echter niet veel gekomen, want de hele nacht verging ik van de juk. Het zijn ook wel eenigen mieren geweest, daar ik gisteren wel een half uur in zoon mieren nest heb gezeten. Maar toch geloof ik dat dit bed ook niet helemaal zuiver was. Ook ben ik op ‘t oogenblik zoo beroerd als een zieke hond. Ik heb al 3 maal overgegeven. Ik denk dat het van dat putwater komt, wat ik gisteren met die warmte, (want ‘t is hier nog steeds knap warm), veel gedronken heeft. Ik mag maar hopen dat ik weer gauw beter ben. Ik heb de laatste dagen nogal geluk, en trof van morgen ook een Auto die mij 30 k.m. verder bracht. Dat scheeld nu een stuk en kan ik vanmiddag mijn gemak houden, en hoef ik niet te veel meer te loopen.

Dinsdag 13 Oct. 1931 Nis.

Zoo voel ik mij vandaag alweer een stuk beter, en vanmorgen heb ik maar weer eens gegeten. Vannacht in een groote hooiberg geslapen, daar het eerste dorp mij te ver weg lag, en ik heb er best geslapen. Verder heeft ik is uitgerekend dat dit boek zoowat vol kan zijn in Constantinopel. Dan stuur ik het gelijk met een brief naar Holl., zoodat ik aan een ander begin. Toch zal ik mijn verslag een beetje korter gaan maken. Anders wordt het veel te lang dradig, en het is toch al niet zooveel bijzonders. Ook wil ik in dit boek tot aan Constantinopel, maar een blaadje gebruiken, per dag anders haal ik met dit boek dien plaats niet. Van morgen kwam ik ook nog een fijn bergbeekje tegen, waar ik mij fijn en ook mijn goed in gewassen heeft, zoodat ik nog een paar stukken schoon goed heeft om naar Constantinopel te gaan. Je ziet hier veel zigeuners met paard en wagen en tenten waar zij in bivakkeeren. Ik trof vanavond gauw een boer waar ik kon slaapen.

Woensdag 14 Oct. 1931.

Na gisteren goed te hebben nagedacht en overwogen, heeft ik thans vandaag een belangrijken beslissing genomen. De kwestie waar het om ging, kwam mij gisteren in eens helder voor, dat ik tusschen twee dingen te kiezen had, of de reis doorzetten, wat echter veel langer duren zou als ik gehoopt had, of anders de zwemtocht nogmaals te proberen en terug te keeren. Twee dingen gelijk, de reis voortzetten en van ‘t voorjaar zwemmen gaat niet. Ik heeft dan ook maar besloten terug te keeren, zoodat ik van ‘t voorjaar klaar kan zijn voor de voorbereiding. Toch al keer ik terug gaat dit nog niet rechtstreeks. Ik had al zoo bij mijn zelf gedacht, onder de reis naar Cina ook Tiflis dat is Rusland aan te doen. Nu ik echter zoover niet ben zal ik niet Tiflis maar meer Europee’ s Rusland nemen, en koers zetten naar Oddessa en Rijeo. Over de roode grenzen zal ik probeeren heen te smokkelen. Rumanu neem ik nu tot land om eens naar Holl. te schrijven. Nog moet ik eerst proberen door Bulgareiën te reizen daar dit nu het gewichstigs is. Verder zal ik denkelijk mijn terug reis over Budapest, Weenen, Praag en zoo Leipzig, Maagdenburg naar Holl. nemen. Nu denk ik ook eens in Holl. voor ik naar Leiden ga den Bosch aan te doen. Verder heb ik vandaag weer eens heerlijk geplonst in een groote beek. Ook als het mogenlijk is, zal ik proberen met de herdenking van de Russisch revolutie welke geloof ik van 7 tot 14 Novbr. is in Rusland te zijn. Wanneer het mij niet gelukt zet ik mijn reis gewoon door naar huis. Ik schrijf hier even de terug weg zoo op, omdat ik in ieder geval niet den zelvde weg terug neem over Joegoe Slaviën, maar een anderen, daar die zelvde weg aardig verveeld, en het er nu ook niet zoo erg rojaal is. Dat ik juist nu dit besluit neem is wel eigenaardig, maar soms denk je over iets ineens wat dieper na, en voeld dat je moet kiezen en beslissen. Op ‘t oogenblik ben ik nu niet ver van de Bulgaarsche grens. Ik zet op ‘t oogenblik rechtstreeks koers naar Bukarest, de hoofdstad van Rumanië, daar ik vandaar vlak bij Rusland komt. Thans heb ik ook een Boer gevonden om te slaapen, die druk bezig is met een varken te slachten. Nu en dan kijkt hij eens naar mij, en zal wel denken, nu das ook een student zoo is hij aan ‘t schrijven. Toch krijg ik nog heerlijk te bikken voor ik ga slaapen, dus is hij nog niet zoo kwaad.

Donderdag 15 Oct 1931.

Bepaald wil ik weer spoedig terug, want ik denk er ook sterk over, om niet langs Rusland te gaan. Misschien dat het niet lukt, en dan heb ik weer eenigen weken voor niets geloopen. Ik neem nu en dan ook maar het besluit om kalmpje rechtstreeks naar huis te loopen, dan kan ik zoowat eind December thuis zijn. In Hongarijen zal ik nu maar naar Holl. schrijven. Van morgen heb ik alvast naar Calais een brief geschreven naar een Hollander, voor werk. De reis kan ik nu kalmpjes aan doen en beter voor mijnzelf zorgen. Ik ga nu inplaats naar Bukarest wat ik gister meende naar Budapest en zoo naar Weenen.

Vrijdag 16 Oct 1931.

Zoo had ik hier in een stadje langs de weg werk kunnen krijgen. Groote steenen in kleine stukjes slaan voor 10 dinar per Ms. Ik heb het eerst aanvaard, maar daar later mij dat slaapvertrek niet zoo erg frisch leek waar zoon twintig man in ‘t stroo lagen, heeft ik het werk toch maar weer afgezegd. Denkelijk zal ik nu nog eenigen dagen het dagboek bij houden, tot in Hongarijën, waarna ik het niet meer bij schrijf, daar het nu toch de gewonen terug reis is, en geen doel meer aan verbonden. In Hongarijën zal ik het maar naar Holland sturen, en dan is verder de sok af. Als ik nu echter een kameraad treft, voor zoo ver terug te gaan denk ik dit te doen, daar ik nu toch ook zoon haast niet heeft. Ik heeft uitgerekend dat ik er 10 weken over kan doen.

Zondag 18 Oct. 1931.

Wat was dat een vrijdag slecht weer. Ik was ‘s avonds door en door nat daar ik niet had kunnen schuilen. Ik ben daarom direct naar een herberg gegaan, waar ik voor 5 dinar die nacht geslapen heeft. De anderen dag nu een Zaterdag ben ik er bij de soldaten in geloopen. Zij vertrouwde het niet zonder zoon stempel van Joegoe Slaviën, en ik moest mee naar hun kwartier. In alle dorpen liggen hier meestal 4 tot 10 soldaten ingekwartierd en die doen zoo goed als bij ons de politie, dienst. Toch heb ik bij hun dien middag goed gegeten, en heeft ik ook met een nog mijn laatste natte goed gedroogd, wat van de vorigen dag nog nat was. ‘s Avonds moest ik naar de naburigen grooten stad. (Irasjer?) Na daar Zaterdag nacht met drie anderen gevangenen doorgebracht te hebben, krijg ik Zondagsmorgens de gewenschte stempel en kon verder gaan. Dus lang hebben zij mij niet gehouden, en daar was ik mee in mijn schik. Van die anderen gevangenen hoorde ik nog dat er hier in Nisch, een groote gevangenis is waar er wel minsten Vijf à Zesduizend gevangenen zitten, waaronder vele communisten zijn. Thans ga ik nu naar Negotin waar ik dan nog een paar k.m. verder over de Donau kan varen en zoo in Hongarijen kom. Vandaar zal ik nu eens spoedig naar Holl. schrijven, want dat duurt nu wel een beetje te lang. Even wil ik nog schrijven, hoe ik zoo plotseling tot de gedachten kwam om terug te keeren. Niet alleen dat dit noodzakenlijk was als ik ‘t volgend jaar wilden zwemmen, maar ook daar ik ineens ernstig nadacht, om toch eens een paar maandjes in Frankrijk te gaan werken. Zelf kan ik er niet overuit, dat ik daar voor mijn reis niet ernstiger over nagedacht heeft. ‘t Eenigste argument daarvoor kan zijn, dat mijn toen alles was tegen geloopen, en ik liever niet meer overdacht. Thans zit ik nu in een dorpsherberg, 35 k.m. van Negotin. Hier mag ik blijven slapen, dus ga ik voor vandaag niet verder. Ook vernam ik hier nog dat mij dit overvaren over de Donau bij ­Negotin ook nog drie dinar zal kosten. Ook moet ik zeggen dat die stempel op mijn paspoort mooi prijkt, daar het de eerste is. Van middag hield een groep boeren mij nog aan, en vroegen naar mijn legimitatie. Ik nu echter meer praats hebbend, daar je zelf weet dat ‘t in orde is, vroeg op mijn beurt naar hun legimitatie. Die hadden zij natuurlijk niet, en tot groot vermaak van de anderen dorpsbewooners, liet ik hun staan en ging gewoon verder ondanks hun groot geschreeuw. Verder kom je hier steeds zigeuners tegen, en ‘t is geweldig zulke tipische en interesante en gezelligen menschen je daaronder treft. Onder hen tref je werkelijk bewuste menschen aan. Ook moet ik eens schrijven hoe verdrietig en eenzaam ik mij voel op die terug weg. Zoo, dat je alles wel gevoelloos lijk. Toch gaat dit gelukkig weer heen, en des morgens kan je weer gelukkig zijn. Ook als de menschen plotseling blijk geven van hun goedheid, stemd je dit ook weer prettiger. Thans houd ik op met schrijven, want die boeren hier in de herberg gaan onder elkaar te keer, dat hooren en zien je vergaat.

6de week Maandag 19 Oct. 1931 Negotin.

Zoo ben ik nu dan alweer 10 k.m. van Negotin af en bij de Donau beland. De Donau moet ik nu nog minstens 20 k.m. langs loopen. Deze rivier is hier echter geweldig breed, en loopt de weg er gedurend vlak langs, wat een mooi gezicht geeft. De laatste dagen is ‘t hier erg regenachtig, en heeft ik nu van mijn regenjas welke ik nog in Duitschland gehad heeft veel plezier. Ook merk ik dat de afstand langs de Donau veel meer is dan ik eerst gerekend had, en zeker nog wel eenigen dagen noodig heeft eer ik in Hongarijen zit. Verder is ‘t hier langs de Donau een en al druivenland, en heeft ik vanmiddag al heerlijk wat druiven gegeten van de laatste druiven welke ingehaald worden. Ook kom ik nu pas tot de ontdekking dat je hier in Serbié overal haast voor niets in de herbergen kan slapen, wat je niet gauw bij de boeren treft. Ook nu slaap ik hier in een herberg, vlak bij de Donau waar ik morgen is zal probeeren, in te zwemmen als ‘t niet te koud is. Van middag heeft ik ook nog zoover met een anderen jongen snuiter meegeloopen welke een Madonnees was. Maar jongen, jongen, wat stapte die kerel vlug. Ik loop nu ook meest zoo langzaam, maar had nu toch aardig werk hem bij te houden. Veel kijk ik naar die groote booten die op de Donau varen en denk, kon ik maar met zoo eentje mee naar Budapest.

Cladoerva Dinsdag 20 Oct. 1931.

Gisteravond was er ook nog een boer in de herberg, welke voor mij een kamer aan de Herbergier betaalde, zoodat ik vannacht goed geslapen heeft. Ook praate ik nog met die boeren over hun bedrijf, en ook hier probeert steeds meer het groot bedrijf het kleine te onderdrukken.

Woensdag 21 Oct. 1931.

Zoo trof ik gisteren weer zoon ijverig hoofdagent van de distriktpolitie met welke ik mee moest, daar mijn paspoort niet helemaal goed zou wezen. Vannacht heeft ik dan ook hier op ‘t politiebureau geslapen, terwijl ik voor vandaag nog niet weet of ik los kom of wat er ook zal gebeuren, veel zullen ze mij wel niet kunnen maken. Ik ben dan ook feitenlijk geheel vrij, alleen is het zoogenaamd in onderzoek. Vanmorgen ben ik dan ook een beetje de stad ingewandeld, en heeft mij ook nog laten scheren. Ook heb ik mijn schoenen aanlaten stikken en er een paar ijzers onder laten slaan wat mij 2 dinar kosten, ook heeft ik nog een 24 dinar over, waar er nog 4 afgaan om de Donau over te varen. Zoodat ik 20 dinar heeft om in te wisselen voor ander geld. Echter ben ik nog niet in Hongarijën als ik over de Donau ben, maar moet eerst nog een klein stukje Roemeniën door. Deze week als ik gauw vrij kom kan ik echter makkenlijk in Hongarijën schrijven naar Holl. Daar ik heden toch niet verder kan, zal ik nu alvast grootendeels die brief maar schrijven daar ik dit dan niet meer behoeft te doen. Na van morgen dan ook gedeeltelijk mijn brief geschreven te hebben en een paar stukjes goed nog uitgewasschen te hebben, werd ik om twaalf uur vrij gelaten. Ik kreeg mijn paspoort terug waar ze weer een groote stempel opgedrukt hebben. Bij die politie zie je anders veel van die opgeschoten jongens, welke in dienst zijn, en er ook ‘s nachts slapen. ‘t Geleek veel op dat wat beschreven staat in de politie spion van Maxim van Gorki, tot zoo ver ik het gade heb kunnen slaan. Verder heb ik nog geprobeerd over de Donau te zwemmen, doch het ging niet, het water was te koud. Als je elke dag tijd had om te zwemmen, zou het best kunnen. Nu moet ik maar langs de Donau loopen, tot Orsowa, waar ik dan over moet varen wat ook weer geld kost. Die Donau is werkenlijk nog een financiële strop, want hier in Cladoewa vragen ze voor overzetten 10 dinar inplaats van 4 dinar, wat mij echter te duur is. In het dorp Pettawa trof ik een goede herberg waar ik blijf slapen.

Donderdag 22 Oct 1931 Pettawa.

Waar ik half voor vreesde, is mij toch overkomen. Toen ik vanmorgen vroeg met een bootje voor 5 dinar naar de overkant Roemeniën gevaren was, stuurde de Douane van R. mij behoorlijk terug. Ik moest eerst voor dit land een visum hebben. Dit was een ergen tegenvaller, daar ik nu een heel stuk door Joegoe Slaviën om moet loopen om in Budapest te komen. Ook heb ik er weer 5_dinar voor niets mee uitgegeven. Toch toen ik terug gevaren was en zoo langs de kade liep, had ik een gelukje, en mocht met een net daar vertrekkende boot mee naar Belgrad varen. Deze bootreis kan zoowat 4 à 5 dagen duren, daar wij ook onderweg nog 3 koolenbooten mee moeten sleepen. Het eten is echter best, zooals ik van middag gehad heeft, dus dat zal wel gaan. Ik heeft een paar Duitsche boeken gekregen om te lezen, en kan nu ook zelf eens mijn dagboek nazien. Het is verder een hele mooie reis, daar hier ook hooge Bergen zijn, waar de Donau doorheen loopt Vrijdag 23 Oct 1931.

Nu van nacht heeft ik best geslapen op de boot. Ik word hier zoo’n beetje als gast behandeld, en treft al zeer goed. Ik denk dat ik nog één nachje hier op de boot zal slapen en morgen Zaterdag wel in Belgrad zal zijn. Gelukkig is hier op de boot een jongen die Duitsch kan spreken, en ik dus eenigen aanspraak heeft. Van deze heeft ik ook nu vernomen dat er Oorlog is tusschen China en Japan om Mansjoerijën. Verder heeft ik gister mijn dagboek nagelezen, wat je soms echter zeer slecht kan. Ik stuur het dan ook maar op, omdat ik toch naar Holl. moet schrijven, en sluit deze brief dan maar in het boek. Toch heeft ik nog wel een weekje noodig om van Belgrad naar Hongarijën te komen. Affijn daar is niets aan te doen, de zelvde weg terug is toch ook vervelend. Slechts wil ik nu opmerken daar ik strakje Serbië verlaat, dat ik van die halfwildheid van dit land weinig gemerk heeft, en weer een hoogdenkend idee van Joegoe Slavië zelf is denk ik. Mijn mondorgel die ik gekocht had, is door het meerijden met een vrachtauto stuk gegaan en heeft ik maar weggegooid. Veel kan ik er nog niet van, en een anderen koop ik niet meer.

Zaterdag 24 Oct 1931 Belgrad.

Zoo is de post van morgen vroeg in Belgrad aangekomen. In Belgrad ben ik naar de Hongaarsche gezant gegaan, welke op mijn pas een stempel gedrukt heeft, om twee maanden in Hongarijën te mogen reizen. Dus nu kan ik van uit Belgrad dit Boek naar Holland sturen gelijk met die Brief, terwijl Budapest de plaats voor posterestand voor brieven uit Holland is. Hiermee sluit ik nu mijn dagboek met een kleine eindconcluzie.

Slot Concluzie.

Als men dit gedeeltenlijk reisboek doorbladerd, lijk het misschien op ‘t eerste moment ontzettend lastig, om op dergelijken wijzen te reizen. Dit is het ook gedeeltenlijk wel ies, en de grootste fout is ook, dat ik niets geen kaarten of fotos bij mij had, om iets ruimer te kunnen leven. Als men zooals nu, heelemaal in Serbiën en Oostenrijk enz. enz. zit, en men heeft iets dergelijks bij zich, is dit altijd beter. Toch kom ik nu weer aardig dicht bij Duitschland, en daar behoef je heelemaal geen zorgen te hebben, daar je er makenlijk en goed kan reizen.

Zaterdag 24 Oct. 1931, M. v.d. Lubbe.

Correspondentie van van der Lubbe Brief no. Berlin April W.K.

Naar aanleiding ik hier in Berlijn denkelijk een week of tot Mei zal blijven, zou je meteen is kunnen schrijven hoe alles in Leiden gaat en als je ze hebt, die twee nieuwe briefjes van ongevallenwet direct op kunnen sturen. Als je nu a.s. Dinsdag naar ‘t Postkantoor gaat, gooi dan meteen direct die brief op de bus. Dan kan ik weer direct terug schrijven, en zoo noodig als ik wil, ook van dit adres vertrekken. Mijn adres is nu als volgt: M. v.d. Lubbe p.a. Alexandrinenst. Berlin (Mannenheim). Wat mijn reis betreft kan ik je meededelen dat ik wel in Sowjet-Rusland kan komen maar dit Mark kost, en daar ik deze onmogelijk bij elkaar kan krijgen, gaat ik over een week weer gauw terug naar Holl. en ben ik over à weken wel weer thuis. Hier in Berlin was ik al zeer gauw. Vanuit Leiden is de afstand à .. Dinsdag om uur ging ik uit Leiden en Zondag om uur was ik in Berlin, dus nog geen dagen. Maar nu als ik terug kom, doe ik er maar wat langer over. Het leven is hier echter niet duur. Voor in Hollandsch geld gerekend slaap en eet je een dag heel goed, voor alles bij elkaar ƒ ., maar je verkoopt des te minder, daar ze overal arbeidloos zijn en armoede heerst. De bouwvakarbeiders hebben hier pas hun staking verlooren, misschien weet je het al wel. Zeg Koos, wil je het volgende voor mij ook is probeeren, en dan die puinbaas je weet wel Binnendijk die in de Korte Langestr. woont, nu vlak naast Verhoog, zoo onnoozel langs je neus weg, hem vragen, hoe of het met gezin Verhoog nu gaat. En schrijf mij dit dan ook even, wil je.

Met meest K.G. M. v.d. Lubbe Brief no. Berlin, April W.K.

Nu ik je brief zoo spoedig terug ontvangen heeft, denk ik mij hier in Berlijn maar niet langer op te houden, daar een heele week wachten, om de eerste Mei dan hier mee te vieren, te lang duurt, en ik morgen maar aan de terugreis gaat beginnen. Dat ik in deze tijd mijn uiterste best gedaan heeft, om toch maar een middel of weg te vinden, om toch de reis voort te zetten, hoef ik zeker wel niet te schrijven. Ik was erg in mijn schik met je brief. Wat je schrijf over de verkiezingen, kan ik alleen opmerken, dat die vergaderingen en dat plakken en schilderen, zeker moet gedaan worden, maar toch het lichtste en oppervlakkigst propagandawerk voor communisme en partij en het zwaarte-punt verlegd moet worden naar de bedrijven en stempellokalen, en dan alleen door de hardnekkigen strijd voor de belangen der arbeidende klasse dag in dag uit, verbonden met de politieke strijd, zij alleen, het vertrouwen der arbeiders kan winnen, en deze de arbeiders dan ook pas ten volle zal geven. Wat je schrijft over die vechtpartijen, dat je dat niet kan begrijpen, raad ik je aan je ook is in de hier op ‘t oogenblik heerschende politieke toestand in te denken. De steeds scherper tegenover elkaar staande klasse. De bourgoisie belichaamd thans in de fascistische partij (Hitler Partij) en zeker ook de Socialistische Partij Duitschland, met daar tegen over de proletarische klasse aan de vooravond van de Proletarische revolutie, belichaamd in de ... en met al haar bijstaande revolutionnaire arbeiders organisaties. En dan vallen de dooden zeker niet door ‘t zwaard der arbeidende, maar de arbeiders strijden tegen de noodverordening Bruning en vechten voor brood en arbeid, vallen onder ‘t zwaart van ‘t fascisme. In Hamburg, Düsseldorf, Winschbaden vielen ze en zeker zoo in de strijd als Karl Liepknecht enz. enz. Kameraad, zeg toch dat je het wel begrijpt, en de arbeiders niet alleen door woorden van Leiders tegen ‘t fascisme in verzet komen, maar overal in heel Duitschland spontaan als klasse achter ... en juigt daarom alleen al mede, daar het een bewijs is dat ze arbeiders zijde voor een Sowjet-Duitschland kiezen, opplaats de fascistische dictatuur, en eerst daarom mede de voor deze strijd, door moorddadige fascisme gevallen arbeiders. Alleen door het vallen dezer kameraden even als al onze vorigen helden zweren wij het kapitalisme de strijd. Wat je vraag over mijn onverschilligheid betrefd, moet je als ik weer in Leiden ben, vertellen wat je daar nu feitenlijk mee bedoeld. Nu Koos, over de vergadering welke ik hier in Berlijn meegemaakt heeft zal ik je wel vertellen, als ik terug ben. Dit eene kan ik nu alleen nog maar zeggen, dat het Duitsche proletariaat marcheert naar ‘t voorbeeld van Sowjet-Rusland. Zeg Koos je hoeft nu hele maal niet meer te schrijven hoor.

Met K.G. ook alle anderen M. v.d. Lubbe Brief no. Joegoe Slavija, Woensdag October

Waarde Kameraad,

Daar ik thans zoon klein beetje in arrest ben, daar zij (de politie) mijn paspoort willen onderzoeken, heeft ik thans goede gelegenheid om ‘t grootste deel van mijn brief naar Holland alvast te schrijven, al zal ik deze niet in dit land maar in Hongarijen pas op de post gooien en aanvullen met het geen nog noodig is. Je moet me vergeven als je vind dat het wat lang geduurd heeft, eer je deze brief krijgt. Ik heeft eerder geen goede gelegenheid gehad om te schrijven, met volgend adres, zoodat ie ook terug kon schrijven, waardoor ik steeds maar weer wat gewacht en uitgesteld heeft. In de eerste plaats moet ik je schrijven, dat mijn het autoverkeer in midden Europa (de Balkan Landen) onzettend tegengevallen is en van meerijden met auto’s geen spraken is. Daardoor duurde de reis alleen naar Constantinopel al veel langer dan ik gedacht heeft. Dit was niet zoon bezwaar, maar daar ik tegen Mei terug wilden zijn, kon ik nu al op mijn vingers uitrekenen, dat dit onmogelijk zou gaan. Twee keuzen had ik. Als ik denkelijk ‘t komend jaar nog wilden probeeren Kanaaltocht te zwemmen, kon mijn reis niet doorgaan, en als ik mijn reis wil volbrengen of zoo ver mogenlijk zal van zwemen niet veel komen. En omdat ik mij voorgenomen had als mogenlijk was, ‘t zwemen nog eens te probeeren, heeft ik verleden week, vlak bij Sofia de Bulgaarsche grenzen besloten, kalmpjes de reis terug naar Holland te gaan zetten.

Eerst heef ik er nog aan gedacht langs Roemeniën, proberen in Rusland te smokkelen, toch daar dit ook weer een geweldigen om weg is, en misschien je toch slecht over de grenzen kan komen, heeft ik dit ook maar uit mijn hoofd gezet. Ik geloof dat dit nu zoo zachtjes aan, de laatst keer zal zijn, dat ik nog eenmaal zoo iets ga beginnen, ik heeft er geen idee meer voor. Zoo ben ik thans alweer een weekje op de terug reis, waardoor ik nu echter een geheel anderen weg neem, dan ik ben gekomen en nu over Hongarijën (Budapest en Weenen) denk te gaan. Daar het nu een gewonen terugreis is en er geen bizonder doel aan verbonden is, denk ik niet verder mijn dagboek bij te houden. Ik stuur het je daarom hier maar gelijk mee op, daar ik het dan niet mee hoeft te sleepen. Echter moet je mijn beloven, dat je het nog niet aan iedereen laat lezen, daar het zeer ondeugenlijk geschreven is, en het eerst helemaal gecorigeerd zal moeten worden, wil het iets lijken. Zelf kan je het wel nakijken met ook anderen vertrouwde kennissen als dit zoo uit mocht komen. Verder moet ik zeggen, dat ik in Klagenfurst blij was met al het betrekkenlijke goede nieuws uit Holland. Ook dat het tusschen jou en Marie weer goed is, al kan ik niet precies definiteeren waarom. Schrijf mij ook met de komende brief is, hoe ‘t gaat met de handel. Wat dat zwemmen betreft, wilde ik je is vragen of in „’t Leven“ ook soms al iets gestaan heeft, of ze die prijs voor komend jaar nog beschikbaar stellen.

Bericht mij dit ook eens, of als ‘t mogenlijk is, stuur mijn dan dit artikel betreffende de kanaaltocht en zwemmen is op. Ook heeft ik verleden week naar Frankrijk geschreven naar die Hollandsche meneer voor werk gevraagd of hij antwoord naar jou adres wil sturen, dus als je daar iets van hoort, verneem ik dit ook wel van je met deze of de nog komende brieven. Zoo heeft ik ook nog naar mijn broer Piet Peute in Voorhout geschreven, en als hij zonder werk is bij jou een zak aardappelen voor mijn rekening kan nemen, dit heeft hij zeker al wel gedaan, maar meer moet je niet geven, daar ik niet kan missen en zij zou allicht weer even spoedig terug zouden kunnen komen. Misschien weet je nu ook hoe met dat dochtertje van mijn Zuster „Annie Sjardijn“ gaat en kan je dat wel even schrijven. Ook of je nog iets van de ongevallen wet vernomen heeft, dat ik nu weg ben een kaartje of zoo iets moet sturen. Ik zal daar ik nu langer dan zes weken weg ben uit Holland, zoo gauw als ik je brief ontvangen heeft is een kaartje naar Rijksverzekeringsbank Amsterdam sturen, dat ik eenige weken in Buitenland ben, en op ‘t laatst van December terug in Leiden zal zijn. Want op ‘t laatst van Dec. met Kerstmis of voor Nieuwjaar zoo zal ik wel weer terug zijn. Voor dien tijd zal ik echter nog naar je schrijven, zoo dat wij definitief kunnen regelen hoelang ik op de gracht zal kunnen blijven en kan dit toch pas regelen als ik bericht uit Frankrijk heeft van dat werk.

Als je nu ook geregeld het geld heeft kunnen krijgen zullen wij op ‘t eind van November aardig met de schuld opschieten denk ik, is niet? Van Erkel en die fiets van de Nijs kun je helemaal afbetalen. Ook geef je van mij aan Knuttel ƒ en Piet Albada ƒ terug. Toch zou ik de communistischen van Rooien niet helemaal afbetalen. Ik geloof dat ze zeiden dat ƒ is, is niet. Nu betaald dan ƒ af en laat die anderen ƒ even wachten. Dus de comm. alleen maar tot nog ƒ blijven staan, als ik dan terug kom zal ik met hun dat afregelen. Nu Koos daar je mijn Dagboek altijd na kan kijken zal ik maar niet veel meer schrijven. Ik moet nog een stukje papier over houden om wat te kunnen schrijven als ik dit op de post doet. Je moet mij ook maar is schrijven hoe of je dat kladderboek van mij vindt. Het is altijd meest in haast geschreven moet je denken. Ook zou ik graag van je hooren of in Leiden of in andere plaatsen, de werkloozen der eigen weer roeren. En verder hoorden ik hier zoo iets van Oorlog bij Italiën, is dat zoo? nee zeker. Ik zal blij zijn als ik weer is wat lezen kan, want dat is hier onmogelijk.

Nu voor heden gegroet met K.G. M. v.d. Lubbe

Zaterdag October W.K. Daar ik thans een visum voor Hongarijen heeft, kan ik deze brief met Dagboek thans opsturen. Wil je dit dagboek echter zoo veel mogenlijk niet iedereen laten lezen. Als je het gelezen heeft en ik ben terug, gooi ik het maar in de kachel. Wil je nu na of dagen, na je dit ontvangen heeft een gewone brief terug sturen (niet expres) met ook eenige laatste kranten gewone burgerlijke, met een Haagsche Post van de laatste week naar poste restante Budapest Hungarijë. Stuur ook daar maar ƒ voor mij heen als je wil, en schrijf mij is of je ook nog die foto’s ontvangen heeft uit Den Haag. Nu K. mag hoopen dat alles bij jullie goed gaat, en ik spoedig je brief kan halen. Met K.G. M. v.d. Lubbe

Brief no. Budapest Je brief heeft ik nog niet ontvangen, wat echter geen bezwaar is, daar ik hier op zal geven, dat als er post komt, dit postkantoor het maar door moet zenden, naar Hódmézóvásáhelij. Ik mag hoopen, dat je echter mijn brief uit Weenen, geadreseert nu aan Heerengracht wel ontvangen heeft.

Door bepaalde omstandigheden verlaat ik morgen Budapest en gaat naar Hódmézóvásáhelij. Nu denk ik daar nog wat geld noodig te hebben. Nu wilde ik aan je vragen, of je al de zelvde dag dat je deze brief ontvangt, nog probeert een keer mijn geld te halen. Als je maandag deze brief krijgt staat er geloof ik nu nog weken, gaat dit halen en stuur een expresse brief naar mij waar je papiere briefjes van ƒ . in doet. Wil je dit echter alles direct omgaande doen als je ken voor mij? Als je geen geld kunt krijgen, leen mij dan ƒ . en stuur dan een papier briefje van ƒ . dan maar op, dit is ook goed. Het adres dan als volgt: (Wanneer je die eerste brief ook nog op moet zenden, kan dit ook aan dit adres) Expresse. Aan Marinus v.d. Lubbe poste restant Hódmézóvásáhelij Hongarijen. Als je ‘t geld krijgt, kan je ook de rest van die kaarten „geloof ƒ .“ aan Rozier Drukkerij Nieuwsteeg betalen, of de helft er van aan de Nijs voor fiets ook wat geven. Zelf mag je er natuurlijk ook of gulden van. Groeten Lubbe

Brief no. Enschede Dec. Waarde kameraad, Hiermede laat ik je even mijn adres weten daar je dan als je soms iets bijzonders heeft, mij altijd voor Zondag in ieder geval kan berichten. Mijn adres is heden Lubbe p.a. Pietersen Bombazijnstr. Enschede. Toch Dinsdag ga ik terug, zoodat na Maandag niets hoeft te schrijven, daar ik dan toch niet meer ontvangt. Daar ‘t op ‘t oogenblik al erg laat is heeft ik weinig lust veel te schrijven over de textiel staking, en zullen als ik terug ben nog wel is over hebben. Mocht nu soms voor Zondag soms bericht uit Budapest komen, zou ik wel graag willen als je kon, dat je heb even liet vertalen en met expresse spoedig opstuurde. Mocht evenwel iets na Zondag komen, kan je wel laten liggen voor mij, en kan het dan zelf wel goed maken. Nu Koos dat alles wel gaat. Met K.G. Lubbe Brief no.

Maandag Februari W.K. Zoo zal ik dan maar weer is iets van mij laten hooren. Eenige aanzichtkaarten aan alle bekenden stuur ik wel uit Weenen. Daar het nu de tweede Dinsdag geweest is dat je mijn geld heeft kunnen halen, dacht ik er maar over je even te schrijven, wat je nu ‘t beste kan doen. Ten eerste leek mij nu wel het beste, dat je nu volgende keeren ‘t geld maar niet meer gaat halen, daar ik nu al ‘n weekje in Buitenland ben. Als je die maal gekregen heeft, hoef je er mij maar ƒ van af te rekenen, zooals wij afgesproken hebben. Geeft nu echter er ƒ . van aan Jaap de Ruiter, welke nog cent van mij krijgt, en de overige ƒ . voorloopig voor contributie is voor ... Die anderen ƒ . kan je dan nu zoo spoedig mogelijk opsturen naar volgende adresse. Ook die brief aan dit adres. (Aan Marinus v.d. Lubbe poste restante Weenen (Wien) Oostenrijk).

Wanneer je nu soms maar een keer mijn geld heeft kunnen krijgen, geef je Jaap maar ƒ . en stuurt mij maar ƒ . op, en wanneer je soms niets heeft kunnen ontvangen, stuur je maar niets op hoor, en schrijf je mij dat wel.

Verder moet ik je melden dat de reis tamelijk goed gaat. Dat ik al aardig dicht bij Oostenrijk kom, en kaarten verkoop ook nog al verloopt. Echter heeft ik van die kaarten noch voldoende, dus die heeft ik voorloopig nog niet noodig.

Toen ik uit Leiden ging ben ik eerst nog een dagje naar Dord gegaan en vandaar naar het dorpje Sprang in Brabant, waar jaar geleden toen Moeder nog leefde gewoont heeft. Zelf heeft ik daar met de buren die er nog woonden een uurtje over alles zitten praten die alles ook nog heel goed wisten. Vandaar ben ik nog is naar ‘s Hertogenbosch gegaan, in de straat waar wij toen later na Sprang zijn gaan woonen, maar daar was echter nu ons huis weg gebroken, en stond er een groote kalen langen schutting.

Nu verder ken ik je nog twee aardigen komieke gevalletjes vertellen, welke ik hier in Duitschland tusschen zooveel meerderen, nog weer pas meegemaakt heeft. Eergisteren kwam ik ook een globetroter, of zoon wandelaar hoe je hem noemen wil tegen. Hè Heil Moskou, riep hij tegen mij, waar is hier het eerste klooster (om wat te eten natuurlijk.) Nu wij hadden in ‘t dorp een gevonden en gingen binnen om wat te eten. Maar beteren tooneelspeler heeft ik niet gezien dan die vent. Met zijn handen gevouwen, had hij ‘t over de tegenwoordige slechte tijden enz. enz. En toen wij zeer goed gegeten hadden, en die zuster ons uit liet en ik al haast weg was, vroeg hij nog of de zuster nog wat koude of anders warme koffie had. En dat mens haalden voor ons nog waarachtig dat ook weer.

Met z’n tweeë gaat ik nooit meer. Gisteren beleevde ik zelf een stel in Würzberg. Terwijl ik daar voor m’n slaapen betaald had, moest ik toch met al de anderen die er ook waren en niet betaald hadden, naar ‘t Leger des Heils vergadering in dat zelvde gebouw bij woonen. Nu dat wilde ik eerst niet, maar het moest, daar ze met een in de zelvde zaal waar wij zaten begonnen. Nu toen ben ik gaan protesteeren. Toen ze eerst een lied gezongen hadden begon er een domine te preeken. Hij had het er over dat er weinig vreden onder de menschen was. Juist zei ik, kijk maar naar Cina, en de Noodverordening van hier. Nu dat kun je begrijpen, dat aan een zijde daverde van aplaus, andere zijde groote verontwaardiging. Slot van ‘t liedje, dat ik weg moest en mijn geld terug kreeg, waar ik toen ergens anders voor ben gaan slapen. Dit feit bracht echter de geheele wandelaars kring in de omstreek in rep en roer met vele andere dingen, welke je natuurlijk meemaakt.

Nu Koos, nu wil ik je alleen nog even herinneren dat als je terug schrijft, dit direct maar of anderen dag moet doen, en schrijft dan of jullie van die boeken en prosesverbaal van die ruiten nog iets gehoord hebben. Ook of de werkloozen van .. in Leiden voor hun eische der door heen te krijgen nog iets van der laten hooren. En of er nog verdere bijzonderheden zijn. Met K.G. M. v.d. Lubbe

Brief no. Wien -- W.K.

Heden morgen je brief met geld ontvangen. In ‘t eerst wil ik je even vragen hoeveel in Hollandsch geld je bij ‘t Postkantoor afgerekend heeft, daar  schilling ik erg weinig vind. Verder vernam ik van je dat (--) dus dat is nog wel vandaag, die zaak van mij voorkomt. Dat ik graag van je wil hooren hoe of dat verloopt hoef ik zeker wel niet te zeggen. Zeg Koos dat ik nu pas in Wien ben, komt, doordat ik het zeer ongelukkig met Autos getroffen heeft, en alles heeft moeten loopen. Daarom heeft ik vandaag meteen een visum voor Hungaria gehaalt, en gaat ik vandaag nog uit Weenen verder, daar alles anders te lang duurt. Denkelijk gaat ik nu van uit Hongarijë naar Rusland als niets bijzonders er tusschen komt. Ik moet nu minstens met reizen à maanden mij zoet houden. Verder ziet ik er best uit, en heeft onderweg nog een fijne winterjas met een broek opgeduikeld. Verder schrijf je van P. v. Albada. Wil je tegen hem zeggen, als ze van die boeken Grondslag Comm. Productie en Distributie ook in Duitsche taal hebben, of hij dan naar volgend adres wil sturen. Aan fam .......... met een briefje er bij, dat wij zoo vrij zijn dat boek op te sturen, maar als ze ‘t niet willen lezen, of er critiek over willen schrijven en terug sturen, mijn adres is M. v.d. Lubbe Uiterste gracht Leiden en dan hoor ik wel weer van jullie. Nu Koos schrijf mij maar weer spoedig terug als je wil, want nu kan ik spoedig daar zijn. Het adres is nu voor jou brief: Aan M. v.d. L. Poste restante Budapest, Hongarijë. Schrijf ook iets over Enschedesche staking, en of Baart nog verhuisd is, doet hem de groeten. Nu K. gegroet.

Brief no. -- W.K. Als gij deze brief ontvangt zit ik reeds zoo wat een week hier in Polen voor over de grens te loopen gevangen. Tot weken ben ik gestraft en kom dan naar Holland. In Jasina, Tsecho Slovakijë heeft ik alleen een briefkaart van Piet ontvangen verder niets, denkenlijk is jou brief onderschept. Wanneer je nog voor de April terug kan schrijven, kan je dit doen, daar ik tot Mei hier moet blijven. Mijn adres is als volgt: Stad (Gericht) Husiatijn Mala Poloka (Polen) dus nu niet poste restante. Nu Koos schrijf mij dan ook gelijk of je mijn brieven ontvangen heeft uit Kodmezovasazkelij en Persburg en verder de gewoonen bizonderheden zoo die er van eenerlei aard zijn, buiten ons geloof. Doe verder de groeten aan verdere bekende en vrienden.

Met beste groeten M. v.d. Lubbe

Brief no. Woensdag Juni No. -b. W.K. Zooals je aan den brief zult merken, ben ik thans in ‘t Huis van Bewaring te Utrecht terecht gekomen, wegens ik tot maanden gevangenisstraf veroordeeld ben voor die ruiten, en als zoodanig in ‘t Politieblad gesignaleerd stond, welke mede de oorzaak van mijn aanwezigheid hier is. Ik kan echter tegen het vonnis in verzet komen, welke echter eenige kosten ongeveer ƒ .- meebrengt. Daarom wilde ik je vragen of je direct een postwissel op wil sturen ƒ , voor mij No. -b adres Huis van Bewaring Utrecht, zoodat ik in verzet kan gaan. Verder heeft ik geen bizonderheden meer, dat je spoedig opzend, hoef ik niet op aan te dringen en begrijp je wel.

K. Groeten M. v.d. Lubbe S.G.S. 1872 Gev. 31.

Brief no. Strafgevangenis ‘s Gravenhage, Zondag September Beste Kameraad, Juffrouw en Kinderen. Daar ik niet eerder in de gelegenheid was u te kunnen schrijven, doet mij heden een pleizier u te kunnen antwoorden, op je hartelijk schrijven welke ik verleden week in dank ontvangen mocht. Het was voor mij een blijde verrassing zoo spoedig iets van jullie te mogen hooren, niet alleen om de reden die er uit blijkt dat ondanks zoo spoedig tussenvallende (betrekkelijk) lange vacantie, op onze vergeetachtigheid geen invloed heeft doch integendeel, en ten tweede een brief altijd weer iets van de achtergelaten wereld over brengt, waar je door je ervan afgezonderd ben (en persoonlijk niet vrij om iets op te geven voor te leven of wat ook) gaarne wel is iets van verneemt.

Zoo mocht ik dan uit je brief het goeds vernemen dat jullie het allen goed maken en je zelf werk heeft gekregen. Zooals je ook schrijft, zijn wij proleten eigenlijk op alles ingesteld, wat ons ook overkomt, goed of slecht, zijn wij er mee eens of niet eens, wat daar eenmaal is, heeft zijn „zijn“ zijn waarheid, en kan hard en zacht zijn en allen menschen ervaren dit door hun eigen zijn en moeten er zich even als alles wat er leeft en er is, op instellen. Doch is het „zijn“ der menschen verschillend en kunnen hun de dingen die gebeuren en die er zijn, dus de „waarheid“ overmatig hard of zacht wezen, maar dan moeten hun vorige „zijn“ ook overeen die kant, overmatig geweest zijn. Wij mogen wel meten en rekenen, maar goed en slecht, zacht en hard, maar uitkomst is toch steeds het zijn en daar stellen wij ons op in voor verdere zijn. Bah! mijn brief voor je is nog erg saai geworden en ik schei gouw mee uit met al dat zijn en instellen. Ik wil nog zeggen dat ik van die kooplieden werkelijk prestatie vind zulk zwervers als ze zijn. Verder komt October hier uit, daar die eerste negen dagen afgetrokken zijn. Toch denkelijk pas October ben ik thuis. Allen meeste en de beste groeten Rienus

Brief no. Strafgevangenis ‘s Gravenhage, Zondag September W.K. Dank voor u brief, welke in even goede gezondheid en genoegen ontvangen mocht evenals nu heden met terugschrijven aan jullie. Ik geloof, dat met ontslag of vrijkomen der menschen hier, de gemoedsstemming op dat oogenblik en ook bij terug komst toch wel verschillend moet zijn, naar aanleiding van tijd en omstandigheden van verkeer met buiten, ze hier gezeten hebben. Ik voor mij, voel hier nu al verandering in, dat als ik in Leiden kom over verschillende dingen mij niet behoeft te verwonderen of te verbazen, ook als bijvoorbeeld met een terugzien in verhouding met afscheid.

Maar we zijn er nog niet, even wachten hoor, alles gaat op tijd hier. Toch, zooals u mij help herinneren, is (daar ik iets laat thuis kom) die andere dag daarop October een feestdag met al haar ongeregeldheden in verhouding met gewone dag. Daarom kan ik er in geheel nog niet zeker van zijn of ik nog, of zoowel op welken tijd dan nog, in de stad zal komen.

Daarom zou beslist maar niet op mij rekenen, ondanks ik u dankbaar ben voor kameraadschappelijk doel. Verder zal het geluk je kamers kwijt te zijn weer niet zelfde met werk kwijt te zijn wezen, maar je zegt „de crisis“. O ja! en met heldere kop, loonsverlaging, de „uitkomst“ daarvoor. „Ja ja, dat is zoo en dan heeft verder ieder ander ook nog een kop. Men instelle in verband tot maskerade ben ik toch niet geheel eens, het (of ons) instellen zelf, als begrip zooals wij bedoelen als werking of leven der dingen in duizenderlei vorm onderling en zooals mij ,,bewustzijn’’ het ik ingesteld is, kan nooit maskerade zijn. Nu we kunnen misschien nog wel is over boomen, op oogenblik staat de brievenbus te wachten. Moch u nog terug schrijven, schrijf dan es of nog post op Gracht voor mij gekomen is. Doe ook groeten aan Baart is, als je wil. Aan alle beste groeten Rienus

   ,
    

Brief no. Gef. B. Nr. Berlin NW den Maart Simon, Daar ich nicht richtig Duitsch kan schrijven schrijf ich toe plus und paar regels. Zoud toe in oberleg met Jacobus Vink het bestuur der Rijksverzekeringsbank kunnen schrijven dat desondanks ich in Duitschland ben J. Vink toch machtige mij rente te mogen ontvangen. Deze brief kunt met verzoeck als bewijs ook toonen. Stuur mij wijder ƒ .. Ich maakt verder goed. Beste groeten M. v.d. Lubbe

Alt Moabit a

Brief no. Berlijn, Maart Harteveld W.K. Het doet mij een genoegen om op uw bereidverklaring om mij soms van dienst te kunnen zijn, wat ik met dank uit u brief moch vernemen, in de gelegenheid te zijn een beroep daarop te doen. Eerste dank voor je brief en u hulp bij opsturen van Mark en Koos zijn briefje, welke ik moch ontvangen. Wat nu spaarbankboekje op mijn naam betreft, is uitgesloten en hoef niet te gebeuren. Koos kan wekelijks blijven haalen als dat tussen jullie twee zoo uit kom. Voor deze schiet dan steeds die cent over voor fiets stalling en moeite, terwijl onze gewone ƒ . nu ƒ . steeds kan blijven. Verder kan u Koos zeggen dat met overige nu eerst naar Steenstraat Rozier; Erkel ƒ .; De Ruiter ƒ .; De Nijs Noordeinde ƒ . en wie nog meer iets van mij mocht krijgen af te betalen. Ook nog Rotterdam Sirach ƒ .. Verder heeft ik liever dat je mij broers dit kan zeggen maar niet hoeven te bemiddelen. Als dit afgeloopen is hoor ik wel van je. Ik schrijft hier nog even twee briefjes voor mij broer en Koos. Verder mag ik hoopen dat evenals met mij ook jullie alles goed mocht gaan. Ik ben wel wat ver weg maar dat leekend maar zoo. Ik mag hoopen dat u niet te lastig is, dit voor te mogen regelen en bij voorbaat mij dank.

Gegroet verder hartelijk je vrouw, kinderen en vrienden terug. Sim ook je zelf mij beste groeten. M. v.d. L. Wil je ook mijn broers F. C. groeten.

Koos, Brief ontvangen dank. Harteveld zal alles verder met je beetje regelen. Als je goed vind daar nu ook ƒ . afgaat. Dat wil je zeker wel doen. Mijn beste groeten dan ook terug even als de anderen, ook Jans. Koos er is toch geen vaststaand blijvend punt. Dus leven, alles gaat wijder, verder. Rinus, Berlin.

Beste Jan, Je hartelijke brief in dank vernomen. Je moet echter maar niet meer over die daad schrijven. Dat gaat toch niet. Later schrijf ik nog wel wat meer. Alles gaat mij goed. Mijn hartelijke groeten dan ook terug, ook aan alle andere welke gegroet moge hebben, dat goed mag gaan. M. v.d. L.

Brief no. Berlin, April Beste Kameraad, Hartelijk dank voor je brief, welke in zijn geheel mocht ontvangen. Daar u mij laatste brief nog niet heeft ontvangen is jammer en misschien is die nu al wel bezorgd. Afijn ik had geschreven, of je in overleg met Koos geld kon regelen en daarmee dan Jansteenstraat, Ronier, Erkel, De wijs Noordeinde en de Ruiter van mijn staande schuld eerst af te betaalen, terwijl wij verder later wel zullen zien. Ik ben hier nog bij Piet Alberda vergeten welke ook nog ƒ . krijgt terwijl je kamer nu zelf kunt handelen daar ƒ . daarom beter ƒ .. Ik doe hier op lest nog een kort briefje voor Rijksverzekeringsbank bij, welke misschien nog van dienst kan zijn. Kameraad verder las ik over je over die pers. Ach, dat is toch niet zoo te verwonderen. Pers heeft toch de beschikking over de pers en schrijft dan toch zooals in hun kraam beste lijkend. Ook niet alleen de leiders, neen, wij revolutionnairen zeggen ik, wij allen, alles is schuldig. Zoo komen wij steeds zelf tot besef en kom ook de massa’s op tooneel. Dan voelen wij het bij het breken, andere binden, opbouwen. Het is het bewustzijn en daden wat was wat nu is en komen zal, wat dan weer kan arbeiden, door haar weder zijn.


O, Arbeid

Niet de partijen Leven of sterven Niet de stellingen Winnen of verliezen Niet de woorden Het is alles een Niet het zijn Recht of waarheid Blijf alles het zelfde Zonder arbeid is er geen

Arbeid alleen kost al dit leven. Leven is dus arbeid alleen.


Wil je verder Gr aan broer jan doen, ook verder zelf hartelijk gegroet, evenals Vrouw kinders. Rienus Berlijn April Bestuur Aan Rijksverzekeringsbank te Amsterdam

Wel. H. Zou u desondan ik in Duitschland ben mij gemagtigde Koos Vink Heerengr. Leiden toch kunnen machtige mij rente in ontvangs te mogen nemen. Schicke dit briefje over Leiden. Beleefd Gr. M. v.d. Lubbe Brief no. Berlin N.W. den .. Beste Simon, Ik had gelijk om zoo is wat naar je te schrijven, toen ik je brief in dank ontvangen mocht, waardoor nu heden gelijk goed uitkom. In eerst moet ik je toch eenmaal schrijven hoe fijn ik je kameraadschap en hulpvaardigheid vind, bij lezen van je brief waardoor ik je als eerst weder naar broer zie gaan en al andere regelen. ‘t Is niet slechts dankbaarheid verre van dat, dat weet je toch wel, het is het constateeren van dit feit. Je heeft dan ook volkomen [gelijk] als je schrijft, dat als ik iets vraagt, niet zoo echt hoef te vragen, dit is niet noodig. Ik vind ook altijd zelf bij schrijven dat goed gaat, maar toch altijd niet uitkom al men zou willen. Toch nu ter zake gekomen moet ik je vragen, dat je dat toch niet werkelijk meent van je kamer. Zeker ik gebruik hem niet meer, maar zooals je vrouw toch ook zegt kan ik terug komen en heeft toch niet opgezegd. Omdat je die tijd dat ik weg ben er vrij over beschikken kunt hebben we toch ook vanaf Februari nu op ƒ . gehouden. Ik zou heel gaarne willen dat zoo lang ik weg ben en door ontvangst mogelijk is dit zoo te houden (is ook adres enz. enz.) Je wil mij hem toch niet opzeggen, dan zal je het zoo wel goed willen vinden, misschien wil je dat mij schrijven. Verder doe mij het genoegen, dat even als ik zelf ook velen anderen het gebeuren zoo mogen zien. Ik wilde u is vraagen of je mij alleen is wilde schrijven, hoe Leiden in ‘t algemeen het bericht ontving, ik bedoel algemeene indruk of meening, welke ik ook bij andere dingen tipisch en belangrijk vond. Verder moet ik je is schrijven eten en slapen is hier goed en maak ik het goed. Alleen lijkt wel of beetje slechter gaat zien, mij oogen worden echter behandeld. Ik mag hoopen dat jullie verder ook goed mag gaan. Wil je ook familie Van Zijp en Rie van mij groeten, hier verder nog een briefje voor Wim Jopie. Nu Simon en Juffrouw Hartelijk Gegroet

Lieve Wim en Jopie Ik schrijf eerst naar Wim omdat hij toch de grootste is, is niet zoo. Zou jullie het willen gelooven dat ik toevallig van de week is dacht jullie te schrijven en wel Jopie. Toen Wim ziek was krijg hij van vele heel wat. Jopie vond dit toen niet erg want Wim was ook ziek. Nu krijg jullie echter ieder ƒ . samen ƒ_. voor sparen of cadeautje. Zegt tegen Vader. Doen wij daarom dan eenmaal? Ja? Dag Rienus Brief no. Berlin, Mei Beste Kameraad, Ik maak goed en hartelijk dank voor u brief, waar ik uit vernam dat jullie zelf ook goed gaat. Heden en steeds schrijf ik gelijk na ontvangst van je brieven meest terug, maar gij moet denken dat hier met vertalen, nalezen goedkeuren en weder doorzenden, altijd eenige tijd gemoeid gaat. Heden word deze brief een saaie brief, ik kan niets anders doen, dan op veel ouds eerst weder antwoorden, in plaats op nieuw aan, weder voortgaande, verder te kunnen schrijven. Sim, Koos hoeft voor eerst zonder ik schrijf mij geen geld stuuren. Op je brief van maart over die pers en leiders, en op je brief daar na van April heeft ik direct geantwoord, en spijt mij erg, zoo gij niet een of beide niet heeft ontvangen. Van de eerste wil ik slechts zeggen, dat algemeen antwoord was met versje over „Arbeid“. Het is niet zoo heel erg als gij niet ontvangen heeft want was nog niet doordringend duidelijk genoeg. Van die brief moet ik slechts mij daarin uitvoering verzoek nu even in kort weder herhalen. Of jullie die kamerkosten nu zoo niet willen laten zoolang door mij renteontvangst mogelijk is maar zeker zoolang niet weder verhuurd heeft en Koos mij geld ontvangt en dan zou toch nog door kunnen blijven gaan, daar je nu toch met Koos vanaf Maart maar ƒ . (daar voor het oude) tot heden nu spoedig en dan geregeld kan verrekenen, dit slechts is omdat ik er niet ben en daarvoor vrij over kamer kunt beschikken. Zoo zou best kunnen wezen en kan slechts hopen je zelfde oordeel. Nu heeft ik ook Frans maal (totaal maal) na zijn brief April en Cor  maal geschrijven, schrijft hun dit en de groeten en zegt hun, dat ik zelf beter vind dat zij niet komen niet slechts van hun maar in algemeen bezoek maar afraait van ieder. Deel is deze zelfde regels letterlijk mij terug en ook of gij doorgezonden heeft. De reden heeft ik in briefen opgewezen later kom ik nog wel op terug. Word hopeloos als men zoo schrijft. Laat deze gelukkig er mee wezen, die niet vooruit willen komen en hiervan mocht weten. Verder K. van spionnen of zooiets, niet te veel zorgen, alles is helder als kristal. Reken zelf voor je bij Koos ƒ . af, is voor al zendkosten (broers, mij enz. houd geen zakgeld over) en stuurt mij vader ƒ .. Lieve Sim, juffrouw en alle mij aller groeten terug. Rienus

Wim en Jopie, Ook jullie briefje is misschien niet terecht. Ik had geschreven, toen Wim ziek was krijg hij nog al wat. Jopie vond niet erg, nu krijgen jullie eenmaal ieder ƒ . samen ƒ . voor sparen of cadeautje. Zeg maar tegen vader, dat doen wij dan eenmaal, hè, als kan, om Wim gezond is en alle gelijk zijn. dag, Rienus Brief no. Berlin, Mei Beste Kameraad, Na gisteren niet meer hebben kunnen schrijven en heden over een paar dingen nog nagedacht wil ik je deze toch nog even nu direct schrijven. Ik dacht zoo dat jullie nu misschien opgegeven lijstje voor af te betalen al aardig afwerken, waarmee ik nu nog even twee zendingen na die van Vader ƒ . welke ik gisteren al op gaf, nog bij wil voegen. Een verslag of zoo, hoef niet de moeite te doen mij te schrijven, hoogstens kan je, als je gelijk is, schrijf zeggen tot hoever je je op in volgorde de lijst gevorderd bent. Ik wilde vragen of jullie familie Peute Heerenlaan, Voorhout, ƒ . toe kunnen zenden en dan de eerste ƒ of ƒ welke hier na dit alles komen op kan zenden naar Borgoo-Winterbest, Cafe Alcasar Calais Barageus (Sangotta) Frankrijk en kan vraagen op die postwissel of juiste adres is en juiste persoon terecht gekomen is. En dat de rest denkelijk over paar maanden (denkelijk) verder kom. Hierna kom dan eerst wat anders welke ik dan nog wel op kan geven (moch Frans welke zonder werk is soms over komen de Gr) vraag dan of hij ƒ . mee wil nemen voor pinksteren en kinderen en voor Cor ƒ . en hun Gr deze bijgaande brieven kun je ook met post opstuuren. Sim en allen mij H G Rienus

Brief no. Berlin NW den Juni Beste Kameraad Ik wil u heden slechts even enkele woorden schrijven, ik heeft al zooveel geschrijven, maar weet toch niet of terecht kom. U laatste brieven heeft ik moge onvangen en hartelijk dank daarvoor. Ik had reeds geschreven op je brief met onderschrift voor de kinderen, heeft reeds af gedaan op uw laatste brief Mei over dat bezoek (maar niet te veeI bezorgd want alles is even duidelijk en is weinig werk voor iets als spion) en schrijf nu nog even slecht een paar dingen op nieuw. Ik heeft brief gekregen van mijn broer J., waarin hij veel schrijft over regeling, echter dit is alles al beslist en dingen voor zijn tijd (als spaarbankboekje enz. enz.) hoeven wij niet te praten. Ik heb K. Vink getelegrafeert of hij met jou vanaf Maart die ƒ . kan verrekenen, ik heef al geschreven of hij goed zal vinden, en vraag weder, daar toch spullen er staan enz. enz. en mogelijk is. Anders zal jij zeker misschen wel goed vinden zoolang jij die kamer niet weder verhuurd heeft. Mij broer schrijf nog over die spullen die ik had. Het is niets en die gedachten moet de wereld uit. Deze mededeeling wil je misschien wel J.L. mededeelen. Die paar boeken die ik heeft staan voor ieder die toevallig kom ter lezing, en ieder bepaalde goed vind mag houden. Rest kan blijven staan of weg gedaan worden. Die trommel en paar kleine dingen kan jullie houden. Als trommel niet gebruikt, geeft dan Baart maar, wil deze niet dan eerst Jan L., hierom omdat toch niet gebruikt. Dan alleen nog tafel, stoelen, is niet veel. Mach Jan hebben als waarde heeft, anders Gij of laat staan of weg doen. Die doek is voor degeen die noodig heeft, kan als moet, die heelemaal een zelfde kleur geven. Ik heeft verder brief van burgemeester over kosten van ziekenhuis gehad, deze terug geschickt en kan niet zonder eenig onderzoek of verantwoording onderschrijven. Verder moet gij voor jezelf met Koos is ƒ . verrekenen voor alle zendkosten, houd geen zakgeld over. Broers, K. en enz. Die ƒ Borgoo, Winter est, Cafe Alcasar, Bargeus (Sangotta) (Calais) Frankrijk moet maar eerst opsturen. Verslag hoeft niet zoo, schrijven slechts hoe ver lijsje ben. Met mij beste en meeste groeten je vrouw, vrinden, KV alle K-den en gijzelf M. v.d. L. (Ook gr Broer J., F. en Cor. ik heeft hen geschreven maar zal nog opnieuw doen). Nawoord Tot op de dag van vandaag is het voor velen moeilijk voorstelbaar dat er geen complot achter de Rijksdagbrand steekt. De nazi-leugens over een links complot worden dan wel terzijde geschoven maar de insinuaties van het Bruinboek, dat Marinus van der Lubbe een schandknaap zou zijn geweest die een nazi-plan uitvoerde, leiden een hardnekkig bestaan. In een tijd dat partijen het theater van de politiek bepalen en een zelfstandig handelende arbeidersklasse vrijwel van het toneel verdwenen is kan iemand zich nog maar moeilijk voorstellen wat de achtergrond is van de brandstichting van Marinus, zijn aanslag op de Rijksdag, zijn attentaat op het symbool van de Duitse staat. Toch twijfelde in de dertiger jaren niemand van degenen die Marinus goed kenden aan de integriteit en bedoelingen van Marinus. Ook niet als ze het met zijn opvattingen oneens waren. Het Roodboek getuigt van de steun van zijn kameraden. Volgens Jef Last in zijn verantwoording bij ‘Doodstraf voor een provo’ werd het Roodboek in geschreven door de schrijver Maurits Dekker en de radenkommunisten L. Lopes Cardozo, Bernard Verduin en Age van Agen. Delen ervan werden ook gepubliceerd in ‘De Brandstichter: Het leven van Marinus van der Lubbe’, door Horst Karasek; in uitgegeven door de utrechtse uitgeverij Spreeuw.