Nationalisme in het socialistisch gedachtengoed

Uit Anarchief
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
De printervriendelijke versie wordt niet langer ondersteund en kan mogelijk weergavefouten bevatten. Werk uw browserbladwijzers bij en gebruik de ingebouwde browser printfunctionaliteit.


Werklieden aller landen, verenigt u, schreven Marx en Engels in 1848: een oproep die tot uiteenlopende en tegengestelde interpretaties heeft geleid. De grote paradox van de arbeidersbeweging is dat men enerzijds de mond vol had over internationale klassenstrijd terwijl men anderzijds overging tot een pragmatische integratie in de moderne natiestaat.

Met deze vaststelling begint het boek (1) samengesteld door Patrick Pasture en Jan Verberckmoes, medewerkers aan het Hoger Instituut voor de Arbeid te Leuven. Het bevat de herwerkte en aangepaste teksten van een seminarie in 1995 dat handelde over de arbeidersbeweging en de Europese integratie. Een uitgebreide bespreking lijkt ons op zijn plaats in Meervoud.


Nationalisme in het socialistisch gedachtengoed

Marx en Engels hebben nooit een samenhangende theorie over het nationalisme uitgewerkt, ze vonden het een fenomeen van voorbijgaande aard. Grote natiestaten bevolkt door de zogenaamde "historische" volken waren weliswaar een voorwaarde om tot revolutie te komen, maar kleine volken, "niet-historische" volken zoals de Basken, beschouwden zij niet bij machte ooit een staat te vormen. De Basken konden dus alleen via Spanje tot het socialisme komen.

De klassieke Marxistische definitie van nationalisme zegt het volgende: de natiestaat is een klasse-staat om de hegemonie van de bourgeois te handhaven; nationalisme is bijgevolg een instrument om de bourgeois-belangen met die van de staat te vereenzelvigen, het klassebewustzijn van het proletariaat te remmen en de arbeiders van de verschillende landen tegen elkaar op te zetten. Nationalisme zou dus per definitie een reactionaire strategie zijn.

Marx en Engels hadden echter een pragmatische en tactische houding tegenover het nationalisme: zij steunden de strijd van Polen en Ieren, maar niet die van de Basken, Slaven of Magyaren. Van Marx wordt gezegd dat hij meer tijd gestoken heeft in het bijwonen van Ierse en Poolse nationalistische meetings dan in het organiseren of steunen van stakingen. De schrijvers vergeten hierbij te vermelden dat Marx nooit aan Rusland gedacht heeft als plaats voor een eerste grote revolutie.

Rond de eeuwwisseling zag men een positievere Marxistische benadering van het nationalisme door mensen als Karl Renner en Otto Bauer: hun theorie van de culturele autonomie had veel invloed op sociaal-democraten, zoals in Vlaanderen Camille Huysmans. De Eerste Wereldoorlog zag de meeste socialisten hun respectievelijke vaderlanden verdedigen, maar in de jaren 30 waren zij de grote tegenstanders van exclusief nationalisme, racisme en anti-semitisme. In de jaren 50, 60 en 70, de jaren van dekolonisatie en anti-imperialisme (Afrika, Ierland, Baskenland, ...), werd Marxisme zeer uitdrukkelijk verbonden met nationalisme. Maar de jaren 80 en 90, met de opkomst van het donkere nationalisme in het voormalige Oostblok en op de Balkan, deden links uitsluitend over nationalisme denken in termen van 'reactionair, exclusief en gewelddadig'.

De overtuiging dat nationalisme en socialisme zich verhouden als water en vuur wordt vooral gevoed door het eenzijdige gebruik van de betekenis van nationalisme als de exclusieve ideologie van het Interbellum die culmineerde in anti-democratisme, fascisme en xenofobie. De literatuur over nationalisme is lang overschaduwd door het Interbellum. Tegenwoordig erkennen echter meer en meer leidende wetenschappers de emanciperende kenmerken van identiteit en wordt het zogezegde onvermijdelijke gewelddadige karakter van nationalisme in vraag gesteld. Voor belangrijke linkse historici is het nu duidelijk dat niet het nationalisme was dat verantwoordelijk was voor Wereldoorlog I, maar wel de 'Great Power Rivalry' en interne politiek. De onderliggende idee in geschiedschrijving dat nationalisme per definitie reactionair en anti-modern is, wordt verlaten. In Vlaanderen bazuinen pseudo-linkse Belgicisten helaas steeds luider de oude idee uit: voor Meervoud is het duidelijk dat hun engagement slechts hun persoonlijke positie moet beveiligen.


De nationale oriëntatie van de arbeidersklasse

De klassieke Marxistische wetenschap heeft lang het internationalisme als primordiaal in het paradigma van de arbeidersbeweging beschouwd. De klasse was de cruciale dimensie die alle andere identiteiten (regio, ethnie, godsdienst, geslacht, ...) voorafging. De enige ideologie van de arbeiders was dus het internationalistisch socialisme. Nu is het echter duidelijk geworden dat diversiteit in de arbeidersbeweging duidelijk invloed had op de onderscheiden programma's, acties en impact: nationale gevoelens zijn altijd zeer belangrijk geweest voor arbeiders. Het is daarom dat bijvoorbeeld het anarchisme van Proudhon, die tegen grote centralistische staten was en voor kleine politieke entiteiten, met respect voor taal en ras, aanhangers had in kleine naties, zoals in Catalonië en ook in de Vlaamse Beweging, zoals je dat kunt lezen in de werken van Jan Moulaert (2).

We mogen ook niet vergeten dat in de late 19de eeuw er in verschillende landen een sterke Christelijke arbeidersbeweging opkwam die aanvankelijk anti-socialistisch en anti-internationalistisch was: hun houding was 'tegen de staat', maar 'voor de natie'. Nu bleven de meeste Christelijke arbeidersbewegingen, en dan vooral de vakverbonden, wel ver weg van echte nationale bewegingen, maar het Vlaamse ACW is altijd zeer verstrengeld geweest met de (gematigde) Vlaamse beweging.

De nationale bewegingen van hun kant hebben daarenboven ook veel aantrek onder de arbeidersklasse gehad: soms hadden en hebben ze hun eigen vakbonden en werkersverenigingen, zoals de ELA/STV in Baskenland.

Nationalisme was dus niet altijd het privilege van de lagere middenklasse en niet vreemd van of tegen de arbeidersklasse. Nationale bewegingen werden weliswaar in gang gezet door intellectuelen en lagere middenklasses, maar dit geldt voor elke sociale beweging, ook voor de arbeidersbeweging! De aanhang van nationale bewegingen is dus altijd breder geweest dan de middenklasse en recruteerde ook uit arbeidersmiddens. De zogezegde onverzoenbaarheid tussen nationalisme en socialisme komt dus door de te enge kijk op het nationalisme, dat altijd een bredere realiteit geweest is dan de, soms dominante, autoritaire vormen.

Het is daarbij zeer belangrijk te weten dat de arbeidersklasse en zeker de (socialistische) arbeidersbeweging zich meer dan andere met de natiestaat heeft geassocieerd: links heeft zijn grootste successen behaald door een liaison met de natie. De welvaartsstaat is een nationale aangelegenheid. Voor de 20ste-eeuwse arbeider is de staat de 'onze' en niet langer de 'hunne'. Het is op deze gevoelens dat Tobback wil inspelen om zijn eigen positie te behouden.


Hedendaagse debatten

De economische mondialisering stelt de natiestaat in vraag. In de nieuwe macro-economische wereldorde ontsnapt de economie aan de regulatieve tussenkomst van de nationale regeringen. De natiestaten hebben daartoe zelf bijgedragen door een grotere economische entiteit te creëren. In het beginstadium van de Europese integratie was het gemeenschappelijk doel het politiek potentieel van de individuele staten te versterken. Ondanks een kleine machtsoverdracht verkregen de natiestaten een machtstoename, zeker op het gebied van sociale economie: de welvaartsstaat had een uitgesproken nationaal karakter.

Nu is het echter duidelijk dat Europa niet naar een politieke eenheidsstaat evolueert, zelfs niet naar een federale staat, maar naar iets heel anders... Brave linkse goeroe's zoals Telo Mario en Bobbio Norberto menen dat de sociaal-democraten een politieke Europese eenheid moeten nastreven, maar het ziet er niet naar uit. Economische en politieke wetenschappers, zoals A.D. Smith, drukken er daarom sterk op de natiestaat als belangrijkste beslissingsmacht te behouden.

Maar de macht van de natiestaat wordt ondermijnd: financiële machthebbers bekommeren zich niet om nationale belangen. De nationale regeringen hebben geen macht meer om tussen te komen bij de keuzes van (multinationale) bedrijven, terwijl deze laatsten wel macht hebben over het economisch beleid van nationale regeringen door eisen te stellen qua infrastructuur, belastingen, enz...

Sinds Maastricht, Amsterdam en de EMU is het Europees ideaal een steeds vrijere markt. Daarvoor hebben de lidstaten zich in een financieel keurslijf gewrongen dat afbreuk doet van hun politieke keuzemogelijkheid en het is nog zeer de vraag of de opbrengst het waard zal zijn. In het februarinummer van Raak, het blad van de Kristelijke Werknemersbeweging (KWB), vraagt voorzitter Peter Warson zich af wanneer de inspanningen van de loontrekkenden beloond zullen worden en hoe het zit met 'sociaal Europa'. Ons inziens kan hij nog lang wachten.


De positie van de arbeidersbeweging

De vakbonden van de Europese hartlanden hebben steeds enthousiast de Europese integratie gesteund, maar als voorwaarde voor economische groei in hun eigen land. Er is echter te weinig gedaan om een Europees sociaal model te creëren. Ik herinner me goed hoe Leo Marynissen in de jaren tachtig bijna wekelijks in Het Volk (toen nog de krant van de Christelijke arbeidersbeweging) schreeuwde om eerst een sociaal Europa te organiseren. Maar de vakbeweging heeft weinig invloed gehad op de vorm en het beleid van de EEG, EG en EU, gedeeltelijk door hun eigen terughoudendheid. De Europese vakbewegingen waren bij onderhandelingen slechts een gast aan tafel, zonder inbreng.

Er is dus dringend een effectieve internationale en zeker Europese vakbondsactie nodig: daar het duidelijk is dat Europa geen supranationale welvaartsstaat gaat worden moet een gezamenlijke campagne dienen om de nationale voorzieningen te bewaren.

Nu hebben de vakbonden niet alleen te weinig politieke macht in Europa, er is nog een probleem. In veel landen verschuift het zwaartepunt van sociaal onderhandelen van het nationale naar het regionale en nog meer naar het bedrijfsniveau. Dit verzwakt verder de positie van de vakbeweging. Bij collectief onderhandelen op bedrijfsniveau kunnen de arbeiders gemakkelijk tegen elkaar uitgespeeld worden, zeker bij een zwakke arbeidsmarkt. Beloftes van financiële participatie zijn hierbij een instrument. Het was kenmerkend dat premier Dehaene, als kampioen van het groot-kapitaal en dus promotor van financiële participatie, hierover in conflict kwam met ACV-voorzitter Willy Peirens. Peirens trad hier dus op als verdediger van nationale arbeidersbelangen tegen een aanval van het internationaal kapitalisme.

Als de vakbonden echter meer en meer uitsluitend de beschermers worden van diegenen die werk hebben, terwijl ze geen oplossing kunnen vinden voor de werkloosheid, verzwakt op de lange duur nog meer hun positie. Decentralisatie van arbeidsverhoudingen heeft een destructief effect op loonvorming en arbeidsmarkt. Het is een afstappen van de overlegeconomie naar nieuwe vormen van corporatisme.


Besluit

Het boek bevat verschillende case-studies o.a. over de ELA/STV in Baskenland (met wiens vertegenwoordigers Willy Peirens laatst een persconferentie gaf, zie elders in dit blad), over Catalonië, Ierland, Oostenrijk en Italië. Een van de interessantste is de bijdrage van Patrick Pasture over de historische verhouding van het ACW met de Vlaamse beweging. Hij toont hierin aan dat een vakbond gerust nationalistische eisen kan overnemen zonder daarom in extreem-rechts vaarwater terecht te komen. Dat leidt ons tot het besluit dat wij uit dit boek trekken.

Arbeidersbeweging en nationale beweging kunnen mekaar gerust aanvullen: niet alle nationalisme leidt tot exclusivisme of xenofobie. De vakbonden moeten in het verenigd Europa de nationale staat blijven verdedigen: wanneer zij dus ingaan op gerechtvaardigde nationalistische eisen, moeten zij dus de vorming van staten verdedigen en tegen het Europa van de regio's ageren. Collectief overleg moet immers op nationaal niveau blijven, maar de verscheidene vakbewegingen moeten een betere onderlinge informatiestroom organiseren. Voor Vlaanderen betekent dit concreet: de vakbonden hoeven een afbraak van België niet tegen te werken. Een onafhankelijk Vlaanderen met arbeidsverhoudingen op nationaal niveau moet hen toch uiteindelijk beter lijken dan een België waarvan de regeringen (al zijn het dan christendemocraten en socialisten) het programma van het internationaal kapitaal, met het uithollen van de macht der arbeidersbeweging, uitvoeren.


(1) Working-Class internationalism and the Appeal of National Identity. Edited by Patrick Pasture and Johan Verberckmoes. Oxford: Berg, 1998.

(2) Anarchisme en Vlaamse Beweging - in: De vervloekte staat door Jan Moulaert. Berchem: Epo, 1981.