Pannekoek, Anton - Over arbeidersraden

Uit Anarchief
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
De printervriendelijke versie wordt niet langer ondersteund en kan mogelijk weergavefouten bevatten. Werk uw browserbladwijzers bij en gebruik de ingebouwde browser printfunctionaliteit.



18/10/15


Eind vorig jaar werd door de Belgische auteur Johny Lenaerts uitgebreid aandacht besteed aan het voormalige Franse revolutionaire tijdschrift Socialisme of Barbarij. Daarin kreeg uiteraard de Grieks-Franse filosoof, econoom en psychoanalyticus Cornelius Castoriadis ruim de aandacht. Eveneens maakten we daarbij kennis met de Nederlandse sterrenkundige en marxistische denker Anton Pannekoek, tevens theoreticus van het radencommunisme. Het wilde dat de toen tachtigjarige Pannekoek in de loop van 1953 een brief aan Castoriadis schreef die in Socialisme of Barbarij werd gepubliceerd. Daarin bracht hij overeenkomsten maar ook verschilpunten met de Franse groepering ter sprake.

Pannekoek (1873-1960) is verheugd te lezen dat de groep Socialisme of Barbarij – net als hijzelf – een centrale rol toekent aan de arbeidersraden. Toch legt hij het accent anders: ‘Terwijl u de activiteit van deze organen beperkt tot de organisatie van het werk in de fabrieken na de maatschappelijke machtsovername door de werkers, beschouwen wij hen eveneens als organen waarmee de arbeiders deze macht veroveren.’ Een deel van hun discussie tussen beiden is vorig jaar al verwoord. Waar het nu om gaat is te verhelderen welke opvatting Pannekoek huldigde omtrent arbeidersraden. Aan het eind van het betoog zal vervolgens worden duidelijk gemaakt welke betekenis dit alles voor het heden heeft. Johny Lenaerts tekent voor deze bijdrage. [ThH]


Zelforganisatie

Anton Pannekoek was een tijdgenoot van onder meer Kautsky, Rosa Luxemburg en Lenin, met wie hij in contact stond. Net als vele anderen bejubelde hij in 1917 de val van het tsarisme en de Oktoberrevolutie, maar als reeds spoedig de macht van de arbeidersraden uitgehold wordt en Lenin een éénpartijdictatuur instelt, keert hij zich af van de weg die de prille Sovjet-Unie ingeslagen was. In de eerste oorlogsjaren 1941-1942 schreef hij zijn opvattingen neer in een boek dat in 1946 onder de titel ‘De arbeidersraden’ zou verschijnen. Hij bouwde daarin voort op de ervaringen van de Russische Revolutie en van de Duitse radenrepubliek op het einde van de Eerste Wereldoorlog. De Russische Revolutie was een belangrijke gebeurtenis in de bevrijdingsstrijd van de mensheid: voor het eerst traden er nieuwe vormen van zelforganisatie van strijdende arbeiders op, die onder de naam sovjets of raden bekend zouden worden. In de revolutie van 1905 traden ze tijdelijk op en verdwenen weer toen de opstanden door militaire macht werden verslagen. In 1917 doken ze opnieuw op, maar ook nu zou hun succes van korte duur zijn: de bolsjevistische partij trok alle macht naar zich toe, holde de raden van binnenuit uit en plaatste hen onder haar voogdij. Het einde van de Eerste Wereldoorlog gaf ook aanleiding tot de vorming van arbeiders- en soldatenraden in Berlijn, in München en in Boedapest, waar zich radenrepublieken vormden die evenwel na enkele maanden door de contrarevolutionaire troepen op een bloedige manier uitgeschakeld werden.


‘In beginsel komen de sovjets geheel overeen met de stakingscomité’s, die bij wilde stakingen optreden,’ zo stelt Pannekoek. ’De Russische revolutie was ook in karakter een reusachtige wildestakingsbeweging. Omdat deze stakingen in grote bedrijven uitbraken, van de ene fabriek naar de andere oversloegen, zich vaak snel over een gehele stad, over grote gebieden of soms het hele land uitbreidden, was dadelijk onderling overleg nodig. In de bedrijven werd steeds en telkens door de personeelsleden vergaderd, soms na afloop van het werk, soms, bij grote spanning, voortdurend. En van hieruit gingen dan de afgezanten naar andere fabrieken en gingen afgevaardigden naar radenvergaderingen ter bespreking, vanwaar zij dan met nieuwe gegevens terugkeerden. In al deze bijeenkomsten, in gespannen discussie van gebeurtenissen en doeleinden, moesten de moeilijkheden besproken, de besluiten genomen worden, en de nieuwe taken gepeild, waar zij onverwacht voor geplaatst werden.

Maar er was toch verschil met gewone stakingscomité’s. Want het ging om meer dan bij gewone stakingen. Het ging er nu om, de ondraaglijke druk van het regeringsdespotisme af te werpen; ieder wist of voelde, dat de gehele maatschappij ging veranderen, door hun actie. Niet enkel de kwesties van hun eigen werk in de fabriek, maar alle vraagstukken van de politiek en van de maatschappij in haar geheel traden daar voor hen op. Over dat alles moesten zij besluiten nemen, in al die vraagstukken moesten zij zelf hun weg zoeken. Zo werd deze actie een proces van intense zelfopvoeding van de massa’s. Zo werden de raden tot een orgaan van politieke strijd.’ Tegelijk moest het leven doorgaan. Wanneer het openbare leven door een staking verlamd werd, stonden de sovjets ineens voor nieuwe taken. ‘Zij moesten nu het gehele openbare leven regelen, zorgen voor de veiligheid en de orde, zorgen voor de voor het leven onmisbare diensten: zij waren een soort feitelijke regering geworden, want hun besluiten werden door de arbeiders uitgevoerd.’ Zo ging het in 1905. Zo zou het ook gaan in 1917. Na een half jaar van vergeefse pogingen van politici en generaals om een nieuwe regering te vestigen, waren de sovjets meester van de maatschappij. ‘Ontstaan als organen van de revolutie moesten zij nu organen van de opbouw zijn.’ Pannekoek trekt er een belangrijk besluit uit: ‘De arbeidersraden zijn de natuurlijke vorm van organisatie voor de mensheid in de overgangstijd van het kapitalisme naar een vrije samenleving.


De leiders als bevrijders?

Anton Pannekoek ziet in het radensysteem een alternatief voor het parlementarisme. Wat betekent het parlementarisme? In een artikel uit 1933 gaat hij er dieper op in: ‘Eens in de vier jaar vult de arbeider een stembiljet in. Meer hoeft hij niet te doen; zijn afgevaardigde doet de rest. Hij vecht niet zelf voortdurend voor zijn zaak; hij draagt zijn strijd over aan een ander, die voor hem strijden moet. Het parlementarisme is een strijd door middel van anderen, van leiders. Op deze anderen, de afgevaardigden komt het nu aan, op hun bekwaamheid in het bekvechten in de Kamers; daarom zijn zij de leiders, die het eigenlijke werk doen, die dus het beste weten en daarom vanzelf ook het meeste te zeggen hebben.


Wij praten over democratie, omdat er algemeen kiesrecht is. Maar deze parlementaire democratie is niet een regering van het volk zelf, maar een regering van parlementariërs. Alleen op de verkiezingsdag is het kiezersvolk baas; maar o wee, als het dan niet goed kiest! Vier jaar lang heeft het dan niets meer te zeggen en kunnen de kamerleden doen wat ze willen. Natuurlijk denken de heren er wel aan dat na vier jaar weer een “dag van afrekening” komt; maar zij rekenen er dan op met de nodige kermisreclame, met grote woorden, prachtige beginselen en slimme redevoeringen de kiezers zó te bewerken, dat alleen in heel erge gevallen er iets van een werkelijke afrekening komt – en dan wordt Piet vervangen door Klaas, die niet véél anders is. Bovendien: zoeken de kiezers in een district zelf de man uit die als hun vertrouwensman naar Den Haag gaat? Geen sprake van: de verschillende grote en kleine politieke partijen wijzen de kandidaten aan waartussen de kiezers mogen kiezen. Alleen met grote moeite lukt het soms aan groepen kiezers zelf een “wilde” kandidaat (zo noemen ze dat) op te stellen en gekozen te krijgen; en in de Kamer staat zo iemand alleen en heeft geen invloed. In de Kamers spelen de grote politieke partijen met elkaar het spel om de macht. De parlementaire democratie is een schijndemocratie.’

Anton Pannekoek bewaart evenwel zijn vertrouwen in de arbeider: ‘Iedere arbeider, ook als hij verder niets weet, weet en begrijpt, dat de verovering van de macht in de maatschappij slechts de vrucht van een langdurige strijd, van een grootse krachtsinspanning en van zware offers kan zijn. Dat zijn bevrijding slechts door strijd, krachtsinspanning en offers van hemzelf mogelijk is. Dat dus de bevrijding door parlement en stembiljet een waanbeeld is.’

De arbeidersraden zijn geheel anders, zegt Pannekoek: ‘Ze zijn geheel iets anders dan parlementen, omdat die raden enkel vertegenwoordigers zijn van de bedrijfsgroepen die ze uitzenden, zeggen en doen wat deze groepen denken en willen, en elk ogenblik terug te roepen zijn en te vervangen door anderen. Ze hebben dus niets van onafhankelijke leiders; de arbeiders zelf hebben steeds over alles te beslissen en zijn zelf verantwoordelijk. Dat is het beginsel van de arbeidersdemocratie, de ware democratie in tegenstelling tot de schijndemocratie van het parlementarisme.’

 

Een veelkleurig net

De arbeidersraden zijn volgens Pannekoek in het geheel niet met parlementen te vergelijken: ‘De raden zijn geen regeerders, maar boodschappers, die de opvattingen, de wil, de gezindheid van de arbeidersgroepen overbrengen en uitwisselen. Natuurlijk niet als gedachteloze passieve overbrengers van een briefje. Zij namen zelf deel aan de discussie in de groepen, zijn daarin naar voren gekomen als krachtige verdedigers van de mening, die de meerderheid vond, en juist daarom als boodschappers aangewezen. Dus zijn ze zelfstandig genoeg om ook voor andere redenen vatbaar te zijn, brengen die als dragers van nog algemenere inzichten in hun bedrijfsgroep terug en zijn zo organen van de maatschappelijke discussie. Zij kunnen dus elk ogenblik teruggeroepen en vervangen worden.’

Dit is in volkomen tegenstelling tot de werkwijze van de parlementen. Daar geldt het beginsel dat de afgevaardigden beslissen zonder ruggespraak met de kiezers die hen zonden, en zonder bindend mandaat. En waar evenredig kiesrecht werd ingevoerd, werden de kiezers machteloze werktuigen van de politieke partijen en haar leiders. Het radenstelsel is ook in dit opzicht het volstrekte tegendeel van het parlementarisme: ‘Zijn grondslag is de arbeidsdemocratie, waarbij allen, die gezamenlijk de arbeid verrichten, ook met gelijke rechten over de regeling van de arbeid beschikken. Het is de zuiverste democratie, nu verwezenlijkt door de gemeenschappelijke productie.’

Regelingen groeien door voortdurend overleg in de raden en discussie in de bedrijven. Besluiten worden niet van bovenaf gegeven maar spruiten voort uit overleg en discussie onder de arbeiders. ‘De raden zijn geen regering; ook niet de meest centrale raden van een heel land zijn dat. Want zij hebben geen machtsmiddelen, waardoor zij hun wil aan de massa’s zouden kunnen opleggen. De maatschappelijke macht berust bij de massa’s zelf, die de bedrijven in handen hebben.’

Waar machtsuitoefening nodig mocht zijn, bijvoorbeeld tegen storingen of bedreigingen van de goede gang van zaken, gaat zij onmiddellijk van de arbeidersmassa’s uit en staat onder hun controle. ‘Regeringen waren in het gehele tijdperk van de beschavingen nodig als orgaan van heersende klassen om de massa’s te beheersen. Dit is nu weggevallen. Wat overblijft is administratie, als een van de vele bijzondere werktaken, en voortdurend intensief overleg, als voertuig van de organisatie. De kracht, die de besluiten van de raden tot uitvoering brengt, is het morele gezag dat van hen uitgaat; maar dit morele gezag heeft in zulk een maatschappij een veel grotere kracht, dan bevel en welke dwang ook van een regering kon hebben.’

Buiten de onmiddellijke productie zijn er andere voor de maatschappij noodzakelijke werkzaamheden, zoals onderwijs en gezondheidszorg. Hier voorziet Pannekoek afzonderlijke raden van onderwijskrachten en medici. ‘Zo spint het radenstelsel een veelkleurig net van deskundige lichamen, uitdrukking van zelfregelende en zelfhandelende groepen, over de maatschappij, elk bevoegd op eigen terrein, alle met elkaar in samenwerking tot één geheel van organisatie. En al wat in die raden besloten wordt, ontleent zijn kracht aan de kracht van de actief deelnemende massa’s, wier wil en inzicht hier tot uiting komt.’


Betekenis

Hebben deze opvattingen van Anton Pannekoek nog enige betekenis voor de huidige tijd?

In een artikel uit 1976 waarin hij de Hongaarse Revolutie van 1956 herdenkt, stelt de Grieks-Franse filosoof Cornelius Castoriadis dat de typische vorm van de raden niet voortspruit uit hun arbeiderskarakter; het hangt ook niet af van hun ‘proletarische samenstelling’; evenmin van het feit dat ze ontstaan waren in ‘productiebedrijven’, noch van het externe aspect van de radenvorm als dusdanig. Castoriadis: ‘Hun groot belang spruit voort uit het volgende: a) uit de instelling van de directe democratie, met andere woorden uit de ware politieke gelijkheid (de gelijkheid met betrekking tot de macht); b) uit hun worteling in concrete collectieven (dus niet noodzakelijkerwijs in ‘fabrieken’); c) uit hun eisen met betrekking tot het zelfbeheer en de afschaffing van de arbeidsnormen.’ Niet enkel de verdeling in klassen vormt volgens Castoriadis de inzet maar de verdeling tussen ‘leiders’ en ‘volgelingen’ (dus tussen ‘vertegenwoordigers’ en de massa die vertegenwoordigd wordt): ‘Beslissen, dat betekent zèlf beslissen, niet beslissen wie er zal beslissen.’

In een meer recente periode knoopt Murray Bookchin daarbij aan. Ook hij wil de raden niet beperken tot bedrijfsorganisaties maar pleit voor de vorming van ‘volksassemblees’ en ‘wijkraden’. Ze hebben volgens hem een klassenoverschrijdend karakter. Maar anders dan Anton Pannekoek en Cornelius Castoriadis denkt hij niet dat we moeten wachten op een revolutie om deze raden op te richten. Hij vat revolutie veeleer op als een proces dan als een kortstondig revolutionair moment. Het gaat er hem niet om de staatsmacht te ‘veroveren’ (en die dan nooit meer los te laten) maar om het tegenovergestelde: het uitbreiden van de macht van het volk totdat alle macht toekomt aan de instellingen van de participatieve democratie: de volksassemblees en de wijkraden. Want net als Rudolf Rocker is hij van mening dat de instellingen van de maatschappij van de toekomst in de schoot van de bestaande maatschappij dienen uitgebouwd te worden. Wil je een radendemocratie, dan dien je daar nu al mee te beginnen.

Wat al deze denkers met elkaar verenigt, is de opvatting dat de strijd in de wereld momenteel niet zo zeer draait om economie maar om vrijheid en autoritaire systemen. De strijd voor een radendemocratie impliceert de strijd voor het socialisme. Castoriadis: ‘Het cruciale probleem is van zuiver politieke aard – iets wat men het negatief van het probleem van de staat zou kunnen noemen: de capaciteit van de maatschappij om haar expliciete en concrete eenheid te kunnen vestigen en te behouden zonder dat een gescheiden en relatief autonome instantie – het staatsapparaat – met deze ‘taak’ belast wordt.’ Het is een probleem dat door het klassieke marxisme en ook door Marx zelf in de praktijk miskend werd.


Johny Lenaerts




Aartsz (Anton Pannekoek), De arbeidersraden (1946), Amsterdam: Van Gennep/De Vlam, 1971.

Anton Pannekoek, Partij, raden, revolutie, Amsterdam: Van Gennep, 1972;

Cajo Brendel, Anton Pannekoek, theoreticus van het socialisme, Nijmegen: SUN, 1970.

Cornelius Castoriadis, ‘La source hongroise’ (1976), in: Le contenu du socialisme, Paris: UGE, 1979.




Aanvulling:

[ 1 ] In het bovenstaande is sprake van een discussie Castoriadis / Pannekoek. Deze is ook Engelstalig te lezen; zie daarvoor drie links

(1) een ten behoeve van die discussie, (2) op een brief van Pannekoek in Socialisme of barbarij (3) op een brief van Castoriadis.

[ 2 ] Er is een bibliografie opgezet van Pannekoek’s filosofische en socialistische werk; klik .