Constandse, A.L. - Willem de Zwijger de Indonesische muiters en de SDAP (1933)

Uit Anarchief
Naar navigatie springen Naar zoeken springen


markdown: http://anarchief.org/wiki/Bestand:Constandse,_A.L._-_Willem_de_Zwijger_de_Indonesische_muiters_en_de_SDAP_(1933)-markdown.tgz
epub: http://anarchief.org/wiki/Bestand:Constandse,_A.L._-_Willem_de_Zwijger_de_Indonesische_muiters_en_de_SDAP_(1933).epub

bron: https://archive.org/details/constandse.willemdezwijgerdeindonesischemuitersendesdap/


Willem de Zwijger, de Indonesische muiters en de S.D.A.P.
Door A.L. Constandse

Uitgeverij “De Albatros” Den Haag

Inleiding.

De Nederlandsche bourgeoisie, geschokt door de toenemende revolutionnaire stemming der arbeidersklasse en angstig opgeschrikt door de muiterij in Indonesië, zal dit voorjaar trachten “de nationale eenheid” en het conservatieve front te versterken, door de herdenking van Willem den Zwijger tot het middelpunt van een reeks feestelijkheden te maken, die de autoriteiten hebben bevolen te organiseeren. Reeds weet men, dat daarbij te rekenen valt op bijna alle politieke leiders der groote partijen, van roomsch-katholiek tot sociaal-democraat. Erkend moet echter worden, dat het met deze herdenking weinig “van harte” gaat. Een deel der Katholieken, vooral in Zuid-Limburg, weigert er aan deel te nemen. De honderdduizenden links van de S.D.A.P. eveneens. En de groote herdenking, uitgaande van de Leidsche Universiteit, bijgewoond door de geheele koninklijke familie, is geblameerd door de vervelende redevoering van Prof. Colenbrander, wiens gansche wijsheid (samengevat in een “Gids”-artikel) geheel en vaak letterlijk bleek overgeschreven uit de werken van Fruin en Pirenne!
Niettemin: men kan nooit voldoende tegengif verstrekken aan diegenen, die slachtoffer dreigen te worden der beneveling met oranje-lol en met historische leugens. Daatom is het onze taak, de nuchtere geschiedkundige waarheid te plaatsen tegenover de enorme fraude onzer officieele vóórlichters (vóórliegers ware betere benaming!) Doch tevens kunnen we niet nalaten, de laffe houding te wraken der huichelachtige farizeeërs, die de wreede muiters uit den 80-jarigen oorlog (zooals de Watergeuzen) verheerlijken, en de muiters in Indonesië, die geenerlei geweld hebben gepleegd, in massa hebben doen vermoorden, en daarop prat gaan! De gansche ònwaarachtigheid van dit krampachtig gedoe, van deze walgelijke wervalsching van rede en geweten kan nimmer voldoende worden gebrandmerkt.

Willem de zwijger.

“Laat ons ‘Vader Willem’ eeren, grondlegger der vrijheid in de Nederlanden, stamvader van ons vorstenhuis, geloofsheld, martelaar…” Zoo kwebbelen onze aftandsche mannelijke ouwe wijven, inktkoelies en kleinburgers. De waarheid echter is: dat de ‘Vader des Vaderlands’ slechts trachtte te profiteeren van den opstand in de Nederlanden –dat de huidige koninklijke familie in het geheel niet van hem afstamt– en dat deze duitsche avonturier maling had aan den godsdienst, behalve indien deze hem dienstig was uit politieke berekening.
In April 1533 werd Willem van Nassau te Dillenburg geboren en opgevoed in de luthersche leer. De luthersche godsdienst was het geloof der nationale vorsten bij uitnemendheid. Immers Luther onderscheidde zich, wat zijn bijgeloof betreft, bitter weinig van de Roomschen. Hij aanvaardde blindelings wat geschreven stond in den Bijbel “zijn papieren paus”, noemde de wetenschappelijke sterrenkunde van Copernicus de leer van een gek, geloofde vast in het bestaan van den duivel, in de lichamelijke wederopstanding der dooden, en meende, dat bij het avondmaal wezenlijk het gegeten brood in ons lichaam overging in het vleesch van Jezus en de wijn in Jezus’ bloed veranderde – omdat in het Evangelie Jezus heet te hebben gezegd: “Dit brood is mijn lichaam, deze wijn mijn bloed.” Luther wilde slechts de roomsche kerk hervormen, doch cenmaal op dien weg, dwongen de duitsche vorsten hem, met Rome te breken. Immers de arme vorstenfamilie’s waren afgunstig op de ontzaglijke rijkdommen der kerk, en het eenige middel, om deze te verkrijgen was: op te houden, katholiek te zijn! Luther nu stelde zich in dienst der vorsten: hij leerde, dat niet de paus, doch dat de nationale vorst door God was aangesteld, om de menschen te regeeren. Alle gezag is uit God, de vorsten heerschen als diens stedehouders. Toen in 1525 de arme boeren in Zuid-Deitschland opstonden, schreef Luther tegen hen een vreeselijke brochure. Deze paupers (o.a. onder leiding van Thomas Münzer) wilden de kerkelijke en adellijke goederen maken tot gemeenschapsbezit. Maar Luther zegt: “Niets is zoo giftig, schadelijk of duivelsch als een oproerig mensch.” En hij roept de vorsten op, de boeren uit te roeien: “Steekt, slaat, wurgt hier, wie ge kunt! Blijft gij daarbij dood, welnu, zaliger dood kunt gij nimmer sterven, want gij overlijdt in gehoorzaamheid aan het woord Gods”. “Zulke wonderlijke tijden zijn het, dat een vorst den hemel kan verdienen met bloedvergieten”. Het was dus begrijpelijk, dat de vorsten Luther beschermden, – doch eerder was het hun schande dan hun roem!
Willem van Nassau echter bleef slechts luthersch tot op zijn elfde jaar. In 1544 toch erfde hij van zijn neef, René van Châlon het prinsdom Oranje (benevens den titel) de baronie van Breda en tevens de heerschappij over tal van kleine gebieden (Oosterhout, Geertruidenberg, Monster o.a.) die alle, evenals het graafschap Nassau (met uitzondering van het prinsdom Oranje, dat in Frankrijk ligt) zich bevonden in gebieden, waarover Karel V althans in naam opperheerscher was. De Nederlanden behoorden nog tot het Duitsche Rijk en Willem was dus vóór alles duitsch rijksvorst. En Karel V was behalve koning van Spanje ook keizer van Duitschland. Karel V was echter roomsch en om carrière te kunnen maken, werd Willem van Oranje “bekeerd” tot het katholicisme. Hij vestigde zich in Brussel en werd zéér begunstigd door de landvoogdes Maria van Hongarije (zuster van Karel V) en huwde in 1551 met de rijke Nederlandsche gravin Anna van Buren. Zijn hofhouding in Brussel overtrof in praal en weelde die van den keizer. Zijn jaarlijks inkomen bedroeg ruim 150.000 toenmalige “guldens”, gelijk te stellen met ongeveer 2½ millioen in hedendaagsche geldswaarde. Ondanks deze enorme bedragen, ondanks de vriendschap die hem verbond met de Antwerpsche bankiers (o.a. Anton van Straelen) had Willem op dertigjarigen leeftijd een schuld van 900.000 guldens, in tegenwoordig geld ongeveer…. 15 millioen! Hij moest bezuinigen en ontsloeg …. 28 koks tegelijk. Niettemin hield hij nog 26 koks over, benevens: 23 edellieden, 26 pages, 17 stalbedienden, 15 jagers, 18 hellebaardiers, 3 goudsmeden, tientallen bedienden en lakeien, in totaal een hofhouding van 256 personen. Met zijn arme familie en zijn enorme schulden zon Willem op middelen, om hier in de rijke Nederlanden een dynastie te vestigen, hier oppermachtig vorst te worden. De kans daartoe scheen zich aan te bieden.
De Nederlandsche welvarende kooplieden en ondernemers vormden een opkomende bourgeoisie, die niet langer was gediend van de Spaansche en roomsche uitbuiting. In de steden wilden deze burgers de oppermacht uitoefenen en het verbond der steden vormde de (provinciale) “Staten”. Deze “Staten” (van Holland, Zeeland, Utrecht enz.) bestaande uit de directe vertegenwoordigers der toen nog revolutionnaire, liberale, stedenbourgeois wilden zich als hoogste macht doen gelden en nòch koning, nòch paus erkennen. De Nederlanders konden dus niet luthersch worden, want het Lutherdom verbiedt den opstand tegen den vorst, beveelt volstrekte onderdanigheid. De leer van den franschen hervormer Calvijn echter erkende wèl het recht des volks, om een vorst af te zetten. Het calvinisme had hier dus veel meer succes dan de luthersche leer. Toch werden de stedenburgers, die in geloofszaken uit handelsbelang zeer “rekkelijk” waren en onverschillig, alleen calvinist uit politieke overwegingen. De bijgeloovige, domme en fanatieke leeraren, dominé’s en opgehitste sekten echter waren fel en haatdragend. Calvijn had in Genève een schrikbewind uitgeoefend, en ongeveer 60 menschen wegens ketterij, hekserij enz. doen dooden. Hier te lande waren de Watergeuzen uiterst. wreed jegens andersdenkenden en de door hen uitgedachte martelingen overtrofen die der Spaansche inkwisitie.
Wat deed nu Willem van Oranje tegen den opstand dezer Calvinisten en stedenburgers? In 1555 was Karel V afgetreden. Toen zijn zoon Philips II in 1559 voorgoed naar Spanje vertrok, wist de eerzuchtige Willem van Oranje stadhouder te worden over Holland, Zeeland, Utrecht en Bourgondië. Onder zijn bewind en dat der overige stadhouders neemt het verzet tegen Spanje steeds toe. Doch Willem blijft trouw de belangen behartigen der Spaansche overheerschers. Wanneer in 1566 de anti-Spaansche en anti-Katholieke beeldenstorm losbarst, neemt hij fel stelling tegen deze calvinistische beweging en onderdrukt haar mede. De Calvinisten schelden hem uit voor “ongelukkige boosdoener”. Doch in 1567 grijpt de geest van verzet allen zoodanig aan, dat Wittem voorzichtig wordt. Hij wil de kat uit den boom kijken en ruimt het veld: in 1567 vertrekt hij naar Dillenburg in Duitschland. Zoodra in 1568 blijkt, dat de Nederlanden zich inderdaad ernstig tegen Spanje verzetten, kiest hij pas hun partij. Maar hoe! Op de meest tweeslachtige manier. Willem gevoelde toen, na 1567, blijkbaar het meest voor de luthersche leer, doch hield zich neutraal. De Stedenburgers wilden zelf baas blijven en geen nieuwen nationalen vorst aanvaarden. De “Staten” houden de macht in handen en weigeren, die af te staan. Willem mag géén bevelen of verordeningen uitreiken in zijn eigen naam. En dan… doet hij alles in naam van Philips II, dien hij feitelijk heeft verraden. Zijn positie hangt echter in de lucht. Hij blijft zich “Stadhouder des Konings” noemen, doch is eigenlijk de ambtenaar der Staten van Holland, Zeeland en Utrecht. Dan beginnen de intrigues. Door middel van zijn broer Lodewijk stelt hij zich in verbinding met de fransche protestanten, en biedt aan den franschen koning, Karel IX, de heerschappij over de Nederlanden aan. Indien Karel IX van Frankrijk 300.000 guldens (toen een kapitaal!) zou schenken, kon hij als Heer der Nederlanden worden erkend! Willem was immers niet alleen duitsch, doch óók fransch vorst! En indien de koning van Frankrijk 100.000 daalders per jaar wilde geven en 1000 ruiters met 7000 voetknechten uit Frankrijk wilde doen oprukken naar de Nederlanden, zouden deze gebieden hem (den franschen koning) erkennen “als beschermer en verdediger”, doch Holland en Zeeland zouden ten deel vallen aan Willem van Oranje! In burgerlijke termen heet dit: “landverraad”!
De fransche koning ging er niet op in. In 1572, in den Bartholomeusnacht, liet hij zelfs de protestanten uitroeien en de Oranje’s verloren hun fransche vrienden. Willem was op zichzelf aangewezen. De stedenregenten beletten hem echter op alle manieren, hier vorst te worden en Philips te vervangen als “Graaf van Holland”. Vooral de tegenstand van Amsterdam, de machtigste stad, en haar burgemeester P.C. Hooft was zéér fel. In 1573 verbond Willem zich toen met de fanatieke calvinisten en dezen ijverden voor hem. In 1581 werd Philips II plechtig afgezworen en in 1583 wist Willem gedaan te krijgen, dat hij nu tot Graaf van Holland zou worden benoemd, echter zonder wezenlijke macht. Hij bleef dienaar der staten. Doch vóór de verheffing tot Graaf werd hij, in 1584, vermoord. Zijn laatste woorden sprak de “vader des vaderlands”…. in het fransch! Zijn zoon Maurits volgde hem op, onder strenge contrôle der regenten. Wat had Willem I bereikt? Bitter weinig, ondanks de bochten, waarin hij zich had gewrongen. Toen hij nog zichzelf “Stadhouder van Philips II” noemde, gaf hij den Watergeuzen (gewone zeeroovers) “kaperbrieven”, d.w.z. vergunningen om in zijn naam de spaansche koopvaardijschepen (die van zijn “meester” dus!) te rooven, op voorwaarde, dat hij een deel zou ontvangen van den buit! Over “eerlijkheid” gesproken. Doch vooral inzake den godsdienst was hij een eerste-klasse-knoeier. Dit blijkt uit het volgende:
Willem was tot zijn elfde jaar luthersch, daarna katholiek opgevoed. Hij had zich een zeer trouw zoon der kerk getoond. Toen in zijn prinsdom Oranje het calvinisme, dat hij zeer haatte, zich vóórdeed, schreef hij aan Paus Pius V: “Ik wenschte wel, dat ik die pest der ketterij, die door de nabuurschap van Frankrijk in mijn prinsdom, Oranje is doorgedrongen, met dezelfde gemakkelijkheid, waarmee ze is binnengeslopen, kon wegnemen of vernietigen”. Protestanten in Oranje werden verbannen, gepijnigd, gevangen genomen, kun goederen verbeurd verklaard, en dit alles met goedvinden van Willem. Toch schreef de huichelaar in zijn Apologie (“Verdediging” van 1580) “dat de protestantsche leering in zijn hart van jongs af op zulk een wijze was ingegraveerd en zoo diep ingeworteld geweest…. dat ze te rechter tijd was begonnen haar vruchten voort te brengen….”
In 1561 huwde hij de protestantsche Anna van Saksen. Vóórdien had hij troost gevonden bij een Vlaamsch meisje, wier kind hij in 1559 ook erkende. (Justinus van Nassau). Wij hebben daar niets op aan te merken, doch onze christelijke broeders noemen zoo’n vrij huwelijk “concubinaat, prostitutie”, enz. Wanneer Willem, Roomsch-Katholiek, in 1561 een lutbersche prinses huwt, is haar vader, de keurvorst van Saksen, wat verstoord over het katholicisme van Willem. Deze echter stelt hem gerust en beweert, dat hij (Oranje) in zijn hart luthersch is, zijn kinderen luthersch zal laten opvoeden en het geloof van zijn vrouw zou eerbiedigen (wat niet geschiedde) en om dit alles te toonen, woont hij in Dresden het avondmaal bij in de luthersche kerk! Doch dan… wordt Philips II wantrouwend jegens zijn Stadhouder! En wat doet Willem? Hij schrijft aan Philips, dat hij de trouwste zoon is der katholieke kerk, en dat zijn koning “verzekerd wezen kan, dat hij (Oranje) in den katholieken godsdienst zou leven en sterven!” Was Willem nu in zijn hart katholiek of luthersch??
In 1567, terug in Duitschland, schijnt hij weer luthersch te zijn. De luthersche godsdienst is de vorstenreligie bij uitstek, hij duldt geen opstand tegen den nationalen vorst, gebiedt volstrekte gehoorzaamheid voor de ònderdanen, En Willem wou koning worden der Nederlanden! Maar… hij heeft op het verkeerde paard gewed. Want de Nederlanders worden… calvinistisch, althans de fanatieke vechters. In 1568 vormen ze nog slechts een tiende der bevolking, in 1609 reeds een derde. Want deze felle, haatdragende Kerk-kliek ontziet niemand, keert zich wreed tegen alle andersdenkenden.
Indien Willem van Oranje iets wil bereiken, moet hij…. calvinist worden! Geen nood. Dezelfde prins, die de leer van Calvijn “verfoeilijk” heeft genoemd, wordt in 1573…. calvinist! En met behulp van calvinistische dominé’s laat hij zich in 1575 in den echt verbinden met Charlotte de Bourbon, hoewel zijn huwelijk met Anna van Saksen (een hysterische, waarschijnlijk overspelige en tenslotte half waanzinnige vrouw) nimmer was òntbonden! Volgens christelijke maatstaf heet dit: echtbreuk, overspel, zelfs: bigamie!
Wij, vrijdenkers en revolutionnairen, zijn bereid objectief en zelfs met onverschilligheid, zonder hard te oordeelen, dit alles te begrijpen. Maar de fascisten, de christenen, de conservatieven maken van dezen Willem van Oranje hun held, een martelaar, een afgod. En daarom zeggen wij: volgens christelijke en burgerlijke maatstaf was deze Vader des Vaderlands:

  1. Een Duitsch avonturier, verkwister en losbol.
  2. Voor Roomschen een ketter, voor Protestanten een huichelaar.
  3. Een ontrouw stadhouder en landverrader.
  4. Een overspelige, die zich aan concubinaat en bigamie schuldig maakte!
  5. Een heler, die profiteerde van zeerooverij.

De Roomschen weten dit óók! In een “Schets der vaderlandsche Geschiedenis” heet het: “Zoo stierf Willem van Oranje in den ouderdom van 51 jaren. Wel een ongelukkigen dood, want schrikkelijk is het te vallen in de handen van de goddelijke gerechtigheid na zulk een leven!” En in een “Korte Geschiedenis des vaderlands” (1891) kerkelijk goedgekeurd, leest men: “In de kunst van veinzen en het uitdenken van looze streken kon hij elk zijner tijdgenooten tot een meester dienen.”Wanneer het te doen is om de macht in handen te krijgen, moet men zooveel niet om den godsdienst geven“, schreef hij aan een fransch prins….” Thans echter, om het fascistisch eenheidsfront te vormen tegenover het opstandig proletariaat, gaan zelfs de roomschen…. een ketter huldigen!

De bedoeling der herdenking.

De regeering heeft aan de burgemeesters doen weten, dat dezen in hun gemeenten Willem den Zwijger (sprekend voorbeeld van zooveel ondeugden!) moeten herdenken op den dag, die als “nationale feestdag” zal moeten gelden (24 April 1933). Later heet dit natuurlijk een “spontane huldiging, voortgekomen uit de liefhebbende ziel des volks”. Maar het eigenlijke volk in zijn breede proletarische lagen gevoelt zeer terecht deze huldiging als een hoon, als een vijandige en huichelachtige demonstratie, als een concentratie van anti-socialistische machten. En inderdaad is dat ook het geval.
De huidige wereldcrisis, die steeds heviger rond zich grijpt en zich gestadig uitbreidt, is een ontwrichting van het kapitalisme, welke blijvend het systeem der bourgeoisie tot in de grondvesten schokt. Overal ter wereld (ook in Nederland en in Indonesië) heeft het kapitalisme uit winstzucht en concurrentie-noodzaak het stelsel, waarbij men met zoo weinig mogelijk arbeidskrachten zooveel mogelijk producten kan voortbrengen, tot in de perfectie toegepast. In land- en tuinbouw, in industrie en transportwezen heeft de mechanisatie, de industrialisatie en de rationalisatie inderdaad het productie- en arbeidsvermogen ontzaglijk opgevoerd. Het technische productie-apparaat is dientengevolge rijp geworden voor het socialisme, dat vóórstaat om met zoo weinig mogelijk arbeid alles overvloedig voort te brengen. Dezelfde techniek beduidt echter, in de kapitalistische “orde” toegepast, een doodelijke crisis. Juist de enorme productiviteit toch doet de prijzen dermate dalen, dat de kapitalistische ondernemer niet meer voldoende winst maakt. Doch dan heeft het voor hem ook geen zin meer, nog langer te doen arbeiden. De fabrieken worden gestoten (zoogenaamd wegens “over-productie”, terwijl honderden millioenen verkommeren!) de schepen opgelegd, de plantages en bouwlanden ònbewerkt gelaten; het vee vernietigt men, en op ontstellende schaal verwoest men graan, koffie, katoen, groente, bloembollen, vruchten enz. Het gevolg: werkloosheid, uithongering, ellende en nood – verontrust echter de bourgeoisie. Men brengt nog slechts de helft voort, van wat geproduceerd zou kunnen worden. Het aantal bewoners der aarde echter neemt steeds toe. Het wordt den getrapten arbeiders duidelijk: millioenen zijn blijvend overbodig geworden, de menschheid heeft geen andere toekomst dan de hongersnood. Daarbij leeft een oorlogsstemming òp tusschen de staten, die het gevaar van een nieuwen wereldkrijg steeds meer nabij brengt. De felle strijd om afzetgebieden, koloniën en goedkoope grondstoffen maakt den oorlog noodzakelijk. Per jaar besteedt de wereld 12.000 millioen aan de voorbereiding tot massamoord. Overal worstelen de kapitalistische groepen om elkander de markten te ontrooven. Japan heeft reeds den krijg ingezet met de verovering van Mantsjoerijë. Oorlog tusschen Amerika en Japan – tusschen Duitschland en Polen – tusschen Frankrijk en Italië is onvermijdelijk geworden. De Volkenbond blijkt een machteloos kletscollege van konkelende diplomaten. Ieder weet: de moderne scheikundige luchtoorlog, de toepassing van het stikgas, de uitroeïïng der bevolking zullen de cultuur (voor zoover daar nog sprake van mocht zijn) grondig vernietigen, de menschheid in onbeschrijfelijke ellende dompelen. Welk belang heeft het proletariaat, heeft de Mensch nog bij zulk een barbaarsche wanorde? En daarom weet de heerschende klasse van blanke roofdieren ook in Nederland, dat het gevaar voor revolutie immer toeneemt. In Indonesië met haar millioenen werkloozen wordt de inlander gedoemd, te leven (welk een ironie ligt hier in dat woord “leven”) van 2½ cent per dag. In Nederland, waar het aantal werkloozen practisch naar de 400.000 snelt, is het levenspeil zoodanig gedaald, dat een groot deel der bevolking tot pauperisme vervalt. En de bourgeoisie weet: dat uitgehongerde proleten en getrapte slaven niet altijd verdragen en verduren en dat ze, in opstand komend, de bedrijven, de voorraden, de productiemiddelen – kortom de economische en wezenlijke macht dreigen te veroveren, om die zelf te beheeren in het belang der werkers, met opheffing van elk parasitisme, Ze weet ook, dat dit het einde zijn zou van staat en militarisme: indien de proletariërs toch de munitiefabrieken, de vliegkampen, de stations, de havens, de auto’s in beslag zouden nemen, ware het óók gedaan met leger en vloot. En muiterij, desertie, dienstweigering –alle verschijnselen van elke revolutie– zouden het kapitalisme elke verdedigingsmogelijkheid ontnemen. De intense propaganda voor de bedrijfsraden, die de macht moeten veroveren, alle arbeiders moeten omvatten en samenbrengen, en desnoods ook de bedrijven in staat van gewapende verdediging moeten stellen – deze propaganda, wil ze ooit succes hebben, heeft thans de groote kans op verwerkelijking gevonden. En de autoriteiten en bourgeois vreezen, dat de uitbarsting aanstaande zal zijn. De muiterij op “De Zeven Provinciën” in Indonesië heeft het geweldige gevaar aangetoond. Ruim 20 percent van alle inlandsche schepelingen gearresteerd wegens dienstweigering; alle anderen, blanken en bruinen, ònbetrouwbaar; officieren, die niet bereid zijn, ook maar een hand uit te steken voor het bedreigde vaderland en zich door muiters kalm laten arresteeren. Het is waar: nòg kon een vliegtuig opstijgen en aan een ònmensch de gelegenheid bieden, een bom te werpen op de muiters. Doch daarmee is het gevaar niet bezworen. Deze moord zal om wraak doen schreeuwen, zal de 60-millioenenmassa slechts des te eerder rijp maken voor de revolutie. Want hier hebben inlanders en blanken tezamen een schip (een bedrijf op zichzelf) veroverd, het uitnemend beheerd, een bedrijfsorganisatie gevormd met gelijkwaardigheid voor alle werkers, ondanks verschil in functie – hier heeft een opstandige groep haar macht gedemonstreerd. Doch tevens getoond, dat op één der meest critieke oogenblikken vrijwel de geheele vloot ònbetrouwbaar is voor de bourgeoisie en bij een omwenteling ongetwijfeld de zijde zou kiezen der rebellen. Daarmee ware de revolutie op slag gewonnen! De angst, de nervositeit, de woede der bourgeoisie zijn hieruit verklaarbaar. Alle burgerlijke elementen, godsdienstig, liberaal of democraat, hokken thans vreesachtig en verbitterd tezaam. Ook zij zullen demonstreeren: vóór het gezag, vóór den privaat-eigendom, vóór Oranje – d.w.z. vóór de slavernij, den honger en het volksbedrog. Want deze Oranje-herdenking, kunstmatig op touw gezet, zal den opstand nòch hier, nòch in Indonesië voorkomen. Daartoe is ze te ònwaarachtig, te farizeeïsch, tè brutaal.
Immers Indonesië staat (politiek gesproken) thans in dezelfde positie als de Nederlanden in de zestiende eeuw. Het moet zich van buitenlandsche roofzieke overheersching bevrijden. De Watergeuzen waren oneindig wreeder dan de indische muiters: dezen echter vermoordt men, genen verheerlijkt men. Indien de nederlandsche landvoogd in Indië thans hetzelfde deed als Willem van Oranje, zou hij trachten van deze muiterij te profiteeren om zich los te maken van de nederlandsche regeering, zou hij koningin Wilhelmina verraden zooals Willem de Zwijger zijn koning ontrouw werd. Hij zou behulpzaam zijn bij het afscheuren van Indonesië van Nederland, in de hoop daaruit profijt te kunnen trekken. De gansche hysterische nederlandsche bourgeoisie zou trachten hem te vermoorden – maar hij zou kunnen antwoorden: ik volg het roemrijke voorbeeld van den Vader des Vaderlands…. En hij zou daarin gelijk hebben.
De Tweede huichelachtigheid is deze: dat men wil suggereeren, dat Oranje en Nederland steeds broederlijk vereend zouden zijn geweest. Niets is minder waar. De proletariërs hebben nooit (behalve een kleine, achterlijke, bijgeloovige groep) ook maar iets voor Oranje gevoeld, en de bourgeoisie nog minder. Drie eeuwen lang getuigen van de worsteling tusschen de burgerij en Oranje, en eerst sinds een halve eeuw is deze strijd geëindigd met de nederlaag der dynastie. De koninklijke waardigheid is nog slechts een ornament en de koninklijke familie mag politiek slechts handelen, zooals de bourgeoisie dat wil. Dit resultaat echter is pas na verwoeden strijd bereikt. Vier maal hebben de stedenburgers zich van de Nassau’s ontdaan: in 1652 schaften ze het stadhouderschap af en pas in 1672 kreeg prins Willem III tijdens een paniekstemming (de fransche legers vielen het land binnen) en met behulp der kerk een kans, weder stadhouder te worden. Bij zijn dood in 1702 brak de bourgeoisie wederom met de zoo teer beminde familie, en het duurde tot 1747 vóór een Nassau (Willem IV) weder de oude waardigheid wist te veroveren. Zijn zoon echter, Willem V, werd van zijn meeste functies ontheven in 1786. Daarop riep hij de hulp in van zijn zwager, toen pruisisch koning, en een pruisisch leger herstelde hem in 1787 in zijn macht. Doch in 1795 werd het republikeinsche fransche leger met gejuich ingehaald – de Nassau’s sloegen op de vlucht! Gedurende bijna 20 jaren waren ze in Nederland geheel vergeten; hun nagedachtenis haatte men meer, dan dat men die liefhad. Men weigerde de familie de geringste vergoeding voor de inbeslag genomen goederen, die (volgens de Nassau’s) 35 millioen waard waren. Toen in 1813 Nederland (ingelijfd bij Frankrijk) na den val van Napoleon door pruisische en russische troepen werd bezet, keerde ook de zoon van Willem V terug. De geestdrift was uiterst matig en poover. Doch de groote mogendheden besloten op het Congres in Weenen (1814) dat deze Nassau koning zou worden der Nederlanden. Koning Willem I was een echte autocraat, die eigenmachtig regeerde en wegens zijn wanbeleid drie jaar vóór zijn dood reeds aftrad en in Berlijn overleed (1843). ’Van de overal in Europa woedende revoluties in 1848 maakte de bourgeoisie echter gebruik, door een nieuwen grondwet den koning, Willem II, van zijn macht te berooven en deze over te dragen op de kapitalisten. Het was Willem III, die nog trachtte, zich aan dezen greep te ontworstelen, doch in de jaren tusschen 1866 en 1868 overwon de liberale bourgeoisie definitief. Ze dwong o.a. Willem III, de leiding der buitenlandsche politiek aan haar ministers af te staan. Willem III, eeuwig in geldgebrek verkeerend, had n.l. Luxemburg willen verkoopen aan Frankrijk voor 90 millioen. (Hij was nog Groothertog van Luxemburg). Deze sjacher zou onherroepelijk hebben geleid tot oorlog met Pruisen (waar Bismarck de leiding had) en de nederlandsche bourgeoisie had daarbij niet het minste belang. De koning moest dan ook het onderspit delven. Eerst sindsdien heeft de burgerij zich met Oranje verzoend – na een fellen strijd gedurende drie eeuwen!
Leugenachtig is het dus, te beweren, dat “het volk” zich één gevoelde met Oranje. De stadhouders en koningen wisten niet beter te doen, dan zich met de achterlijke, haatdragende elementen uit de calvinistische kerken te verbinden teneinde de heerschappij te veroveren. Wie niet behoorde tot deze kerkkliek, was tot 1795 toe uitgesloten van alle openbare betrekkingen en kon geen klerk, schrijver, onderwijzer, notaris of wat ook worden. Den Joden was zelfs verboden, een handwerk te beoefenen: hun bleef slechts de handel. Vrijheid van pers, van vereeniging of van vergaderen bestond niet. Niet-calvinisten konden slechts door wetsontduiking en omkooperij van de politie en de justitie, in het geheim bijeenkomsten houden, De slachtoffers van de Oranje’s en de kerk zijn talloos geweest. Oldenbarnevelt is door hen gedood (1619), Hugo de Groot gevangen gezet en na zijn vlucht verbannen (1621), de vrijdenker Adriaan Koerbagh in het rasphuis àfgemaakt (1670), de gebroeders De Witt op aanstichten der dominé’s en met goedkeuring der Nassau’s wreed en laf vermoord (1672). In de achttiende eeuw werden tal van “democraten” gearresteerd of tot de vlucht naar het buitenland gedwongen, van waaruit ze eerst in 1795 konden terugkeeren. In 1798 rekende het volk àf met de kerk: alle kerkelijke goederen werden onteigend. Doch bij de terugkeer (in 1814) van Willem I werd ook deze kerk schadeloos gesteld. En thans moet uit de armoe der proletariërs de belasting worden gezogen, niet alleen voor het militarisme (100 millioen), niet alleen voor de rente der couponknippers en de afbetalingen aan de bankiers (80 millioen) doch ook om jaarlijks 1.850.000 gulden te betalen aan een koninklijke familie van 4 personen, die reeds uit de kroondomeinen zeker 600.000 gulden trekt, en dus een inkomen geniet van 50.000 gulden per week! (Het gezin van een werklooze heeft, zegt de bourgeoisie, niet méér noodig dan…. 14 gulden per week in de stad, en 8 gulden op het platteland!) Millioenen ook worden voor kerkelijke doeleinden uitgetrokken. De godsdienstige lagere en middelbare scholen trekken ongeveer 60 millioen per jaar, de kerken rechtstreeks 2.457.000 gulden, leger- en vlootpredikanten 150.000 gulden. Voor restauratie van kerken en torens betaalt de staat 6 à 700.000 gulden, voor opleiding tot predikant aan drie rijksuniversiteiten ƒ130.000, voor vorming van godsdienstleeraren ƒ100.000. Is het wonder, dat de christelijke vereeniging “Pro Rege” in leger en vloot “de eer wil handhaven van koning Jezus en koningin Wilhelmina” en dat de koningin zoowel schreef: “Christus voor alles” als zeide, bij het standbeeldvan Jan P. Coen (tyran en moordenaar der Indonesiërs) dat zij “een echt soldatenkind” was? Neen: de kerk en Oranje mogen al verbonden zijn geweest door de eeuwen heen – het volk heeft zich steeds zijn betrekkelijke vrijheden moeten veroveren op godsdienst en koningschap.
Onwaarachtig Is het zelfs te beweren, dat Willem van Oranje moet worden herdacht als stamvader van het huidige vorstenhuis. Ware het zoo, er zou geenerlei reden zijn hem daarvoor dankbaar te wezen. Doch de tegenwoordige dynastie heeft met Willem den Zwijger bitter weinig uit te staan. De eigenlijke Oranje’s zijn reeds lang uitgestorven. Toen n.l. prins Wiltem III in 1702 kinderloos overleed, stierf de laatste rechtstreeksche nakomeling in mannelijke lijn van Willem den Zwijger. Wettelijk en erkend erfgenaam (in vrouwelijke linie) was koning Frederik van Pruisen. Zijn moeder toch, Louise Henriette (gehuwd met den “grooten keurvorst”) was de oudste dochter van Frederik Hendrik en dus een kleindochter van Willem den Zwijger. In 1702 was derhalve de rechthebbende achterkleinzoon van Willem van Oranje (zoon van Louise Henriette) de pruisische koning. Deze erfde den titel “Prins van Oranje” en…. de gewezen duitsche keizer te Doorn, Wilhelm van Hohenzollern, nakomeling van Frederik van Pruisen, rechtstreeksch afstammeling dus ook van Willem den Zwijger, heeft juridisch het meeste recht op den titel van Prins van Oranje. (Het prinsdom zelf bestaat sinds 1660 niet meer: het is toen ingelijfd bij Frankrijk). De koning van Pruisen erfde in 1702 alle paleizen en bezittingen: ’t Huis ten Bosch en het Hof in Den Haag, de goederen in Montfoort, Wateringen, ’s-Gravenzande, Waalwijk enz. De Republiek beheerde voor hem de paleizen op het Loo, in Soest en Baarn, en legde beslag op de rechten over Veere en Vlissingen.
De huidige koninklijke familie stamt af van een broer van Willem den Zwijger, van Jan van Nassau, wiens zonen stadhouders waren over Friesland. Deze friesche stadhoudersfamilie nu van het Hof te Leeuwarden betwistte den pruisischen koning de erfenis. Er werd gedurende 30 jaren geprocedeerd, en inderdaad verkregen de “Friso’s” één en ander, ze kochten er wat bij, doch ze waren géén “familie van Oranje”, wèl van Nassau. Uit dit Huis kwam Willem IV voort, die in 1747 de stadhouderlijke waardigheid over alle zeven provinciën wist te verkrijgen. Hij noemde zich toen “Prins van Oranje”. Ons laat het als revolutionnairen onverschillig, doch juridisch was dit natuurlijk niet in orde. De pruisische koningen lieten het er maar bij. Immers, Willem V huwde de nicht van koning Frederik II, en deze liet in 1769 aan Willem maar de geheele erfenis der Oranje’s. Of deze Willem V daar nu (burgerlijk gesproken) “recht” op had, valt te méér te betwijfelen, omdat op goede gronden beweerd wordt, dat hij geen zoon was van Willem IV, doch van den frieschen edelman Douwe Sirtema van Grovestins. Willem IV was n.l. mismaakt, had een dubbele bochel en was sexueel ònmachtig. Toch baarde zijn vrouw een dochter en later een zoon. De predikanten noemden dezen “een Kind, door een wonder Gods gewrocht”. Hoogstwaarschijnlijk echter was de genoemde friesche edelman de vader. Voor bijzonderheden verwijs ik naar het belangwekkende boek van Jos. van Veen: “De Carrière der zeven Oranje’s”.
Zoo eert men thans met Willem den Zwijger: muiters tegen buitenlandsche overheersching, doch vermoordt de opstandelingen in Indonesië. Zoo roemt men den “onverbrekelijken band” tusschen Nederland en Oranje, doch verzwijgt dat die band nimmer bestond. Zoo probeert men door de viering van den Zwijger een koninklijke familie te huldigen, die absoluut niet van hem afstamt! En dit farizeïsme, deze historische fraude heet… nationale cultuur!

De houding der S.D.A.P.

Een partij als de S.D.A.P., aanvankelijk marxistisch, later reformistisch en burgerlijk geworden, moest (zelfs als hervormingspartij) krachtens haar beginselen republikeinsch gezind zijn. Naarmate deze kiesvereeniging echter méér tot regeeringspartij werd, steeds minder socialistische leden had en zich toelegde op het veroveren van wethouderszetels en regeeringsbaantjes, werd ze ook méér en méér een jegens het koningshuis loyale macht. De verbroedering met de bourgeoisie in 1914 deed haar karakter goed uitkomen en gaandeweg ontwikkelde zich de S.D.A.P. zoodanig, dat in Amsterdam socialistische wethouders (Wibaut, E. Polak) prins Hendrik en koningin Wilhelmina eerbiedig begeleidden, dat de kamerleden reeds de opening der Staten-Generaal door H.M. eenmaal hebben bijgewoond (geheel in den vorm) dat de vooraanstaande leiders lid werden van het steuncomité, dat onder hooge bescherming staat van Prinses Juliana – kortom dat de partijbonzen op weg zijn, oranjelievend te worden. De geestelijke vader van N.V.V. en S.D.A.P., als zoodanig ook nog zéér vereerd, Henri Polak, kon dan ook gevolg geven aan de uitnoodiging van een nationaal comité, dat een plechtige bijzenkomst wilde organiseeren ter herdenking van Willem den Zwijger, om daar te spreken over “Prins en Volk”, Hij zou het woord voeren samen met generaal Snijders, terwijl ook Colijn, Van Wijnbergen e.a. deel uitmaakten van het groepje. De klucht zal echter niet worden opgevoerd, want Henri wilde nog wel samendoen met Snijders en Colijn, doch niet met de fascisten, die óók toetraden, en dus trok hij zich weer terug. Hij had echter geenerlei bezwaar, met alle aanwezigen plechtig te zweren: “Wij heffen hart en handen – Voor het heil der Nederlanden – En zweren vast den eed – Tot doodsbeproefde trouwe – Wilhelmus van Nassouwe – Met U te staan gereed”.
Ook de S.D.A.P.’er G. van Veen, redacteur van “Het Kind”, schreef daarin (8 Aug. 1931 reeds) “Als ik zeg, dat ik mij met loyale gevoelens verbonden wil voelen aan onze Koningin, dan weet ik mij geen slechter socialist dan de meesten van mijn partijgenooten, maar beter.” Het is derhalve geen wonder, dat de leiders bereid zijn, Willem van Oranje te herdenken, en dat de Arbeiderspers ons daarop reeds heeft voorbereid. We zagen, dat Willem de Zwijger maar één doel had (graaf te worden van Holland) twee nationaliteiten (de fransche en de duitsche) en drie godsdiensten. Hem wil men huldigen. In de “Bode” van 2 Dec. 1932 schrijft de bekende soc. dem. Jerohm Hartog: “Het gaat hier dus om de herdenking van een groot en vooruitstrevend man, wien geen enkele opoffering te groot, geen offer te zwaar was om het ideaal, dat hij zich gesteld had te bereiken.” En wèlk een ideaal! In de “Sociaal-Democraat” (10 en 17 December 1932) schrijft dezelfde: “Willem van Oranje is het symbool der anti-monarchale beweging in de zestiende eeuw.” Dat is het toppunt: de man, die in Holland een dynastie wilde vestigen, zou…. anti-monarchaal zijn! “Ik zou me kunnen voorstellen een herdenking voor onze, menschen, opgeluisterd door geuzen- en andere strijdliederen, die ik hier om der kortheidswille niet zal citeeren.” Hij noemt zelfs die herdenking: “dankbare proletarische plicht.” Men viert wèl Willem van Oranje, doch kent nòch de waarde van de anti-oranjegezinde vrijdenkers als Spinoza en Koerbagh, nòch die van Domela Nieuwenhuis. Men eert Oranje – niet de slachtoffers der parijsche commune, niet Rosa Luxemburg of Karl Liebknecht, noch de gevangen dienstweigeraars. Dat alles is géén “proletarische plicht!” En ook C. de Dood zwetst over Willem’s “strijd voor vrijheid en tégen onderdrukking” noemt hem…. een vrijheidsheld! Is dat alles nu onwetendheid of plat bedrog? Maar in hetzelfde blad zegt J.S. Bartstra waar het om gaat: “De sociaal-democratie immers is géén anti-nationale partij. Zij ontkent de beteekenis der nationale gedachte niet. Er zijn momenten geweest, waarbij ook wij hier in Nederland haar kracht sterk hebben gevoeld: bij groote natuurrampen, bij dreigend oorlogsgevaar als op 3 Augustus 1914.” Het gaat om den godsvrede tusschen S.D.A.P. en nationale bourgeoisie, die bezegeld moet worden door deze Oranje-herdenking.
Overduidelijk is dit ook gedemonstreerd door de houding der sociaal-democraten tegenover de indische muiters. Het beleid der regeering hebben ze afgekeurd, doch met geen woord de muiters verdedigd. Wibaut betreurde hun daad, Drop in zijn interpellatie (7 Febr.) viel de officieren aan, omdat dezen het schip hadden verlaten, aldus de muiters gelegenheid gevende er mee van door te gaan! Dezelfde vergeleek de muiters met ongehoorzame schooljongens, “die gekke dingen doen als de meester uit de klas wegloopt”. Grooter beleediging kan dezen moedigen rebellen niet worden aangedaan. De moderne marinebonden (van het C.A.M.B.O.) keurden elke onwettelijke actie af en gingen er prat op, dat zij den minister bij voorbaat hadden gewaarschuwd voor de stemming onder het personeel, en dat zij alles hadden gedaan om daden als dienstweigering en muiterij te voorkomen. De sociaaldemocraten vonden het werpen van den bom een ònrechtvaardige straf, en daartegen ageerden zij, doch Albarda zei ronduit op de Amsterdamsche vergadering van 12 Februari: “Ook wij erkennen, dat géén regeering, welke ook, muiterij kan dulden, en dat de muiters moeten worden gestraft”. Ook hier weder werd de eensgezindheid met de bourgeoisie, de behartiging harer koloniale belangen gedemonstreerd. Het is waar, dat géén regeering muiterij kan dulden – het is even waar, dat revolutie niet kan slagen, dat socialisme niet kan worden verwerkelijkt zonder de vernietiging van het militarisme en van den staat. De S.D.A.P. is vóór ontwapening, zegt ze, maar hoe leugenachtig dit programmapunt is, bewijst ze, door stelling te nemen tegen elke daadwerkelijke anti-militaristische beweging!

Conclusies.

Wij hebben trachten aan te toonen, dat het burgerlijke, oranjegezinde, staatslievende eenheidsfront zich uitstrekt van Roomsch-Katholicisme tot S.D.A.P. Doch tevens, dat slechts de onverbiddelijke strijd voor de overdracht der macht in handen der arbeiders en hun bedrijfsgemeenschappen – dat slechts de grondige vernietiging van staat en militarisme – dat slechts de sociale revolutie nog de menschheid kan bewaren voor hongersnood en oorlog. De omwenteling, die de grondslagen legt voor een internationaal georganiseerde, staatlooze socialistische maatschappij, zal de werkende menschheid verlossen van het gruwelijke barbarisme, dat patriotten, legermaniakken en partijfanatiekers aanhangen – zij zal den weg banen, in den strijd met kerk en kazerne, kroon en kapitaal – voor een waarlijk menschelijke samenleving!

17 Febr. 1933.

–EINDE–