De Ligt, Bart - Anarchisme en Revolutie, beschouwingen nav het anarchisten-congres te Berlijn 1921

Uit Anarchief
Naar navigatie springen Naar zoeken springen



ANARCHISME EN REVOLUTIE : Beschouwingen naar aanleiding van het anarchisten-congres te Berlijn 25-31 december 1921

door B. DE LIGT

Uitgave BAARN HOLLANDIA-DRUKKERIJ - Levensvragen X 7 - 1922
http://anarchief.org/w/images/1/10/Bart_de_Ligt_-_Anarchisme_en_Revolutie_Beschouwingen_na_anarchistencongres_1921_-_1922_Baarn.pdf


Opnieuw uitgegeven in mei 1978 door Het Noordelijk Gewest van Vrije Socialisten (Appelscha)
http://anarchief.org/w/images/0/0a/De_Ligt%2C_Bart_-_Anarchisme_en_revolutie001.pdf


“Het rijk der vrijheid begint inderdaad eerst daar, waar het arbeiden, dat door nood en uitwendige doelmatigheid bepaald is, ophoudt; het ligt uit den aard der zaak derhalve boven de spheer van de eigenlijke stoffelijke voortbrenging. Zooals de wilde met de natuur moet worstelen om zijn behoefte te bevredigen, om zijn leven te bestendigen en te vermenigvuldigen, zoo moet het ook de beschaafde, en bij moet bet in alle maatschappijvormen en onder alle mogelijke productiewijzen. Met zijn ontwikkeling breidt zich ook het rijk der natuurnoodzakelijkbeid uit, daar de behoeften zich uitbreiden; maar tegelijkertijd breiden de voortbrengende krachten zich uit, om de behoefte te bevredigen. De vrijheid op dit gebied kan slechts daarin bestaan, dat de vermaatschappelijkte mensch, de geassocieerde voortbrengers, deze hun stofwisseling met de natuur redelijk regelen, onder hun gemeenschappelijke beheersching brengen, in plaats dat zij, als door een blinde macht, erdoor beheerscht worden; daarin, dat zij deze stofwisseling met de minste krachtsinspanning volvoeren op een wijze, die met hun menschelijken aard het waardigst in overeenstemming is. Maar het blijft altijd een rijk der noodzakelijkheid. Daarboven begint eerst de menschelijke krachtsontplooiing, die het doel heeft in zichzelf: het ware rijk der vrijheid, dat echter slechts uit het rijk der noodzakelijkheid als uit zijn grond kan opbloeien.”

MARX.

“De solidariteit is niet het voortbrengsel, maar de moeder van de individualiteit, en de menschelijke persoonlijkheid kan slechts in een menschelijke maatschappij geboren worden en zich ontwikkelen.”

BAKOENIN.


Ter Inleiding

Het is een eenigszins hachelijke onderneming, over "anarchisme" en "revolutie" te schrijven. Beide begrippen hebben een slechte pers, en worden door de publieke opinie geschuwd. NlETZSCHE zegt - meen ik - ergens, dat naarmate iemand meer beteekent, hij des te meer maskers draagt: tengevolge van den verkeerden kijk, dien anderen, zelfs wel vrienden en vereerders, op hem hebben. Dit schijnt in elk geval het lot van groote ideeën te zijn. Zeker is, dat wie het anarchisme kennen wil, van tegenstanders ervan veel kan leeren .

Het anarchisme is noch in Rome en Dordt, noch in Parijs noch in Moskou geliefd.

- Maar wat heeft het eigenlijk te beduiden?

A(n) beteekent: geen, en archie: regeering. "Anarchisme" beduidt de theorie en practijk van menschen, die noch regeeren willen, noch geregeerd willen worden; die in verband met anderen zichzelf willen zijn; die daarom allen staatsvorm en gezagsuitoefening bestrijden, en van verovering der politieke macht of uitoefening eener dictatuur niets willen weten.

- Wat willen zij dan wel?

Dat de menschen in vrije verbonden zich maatschappelijk en cultureel organiseeren.

Men treft onder hen twee hoofdgroepen aan. De eenen verklaren des mensch als enkeling tot maatschappelijk beginsel (individueel-anarchisten), de andere den mensch als gemeenschapswezen (sociaal anarchisten, anarchocommunisten). De laatsten zijn derhalve socialisten. Maar terwijl de groote meerderheid der socialisten en communisten het begin sel socius (kameraad) maatschappelijk poogt te verwerkelijken door middel van een of anderen staat, willen de anarchisten daarvan niet weten. Zij meenen, dat staat, dwang, gezag enz. burgerlijke strijdmiddelen zijn, geschikt ter handhaving van het bezits- en heerschappij-monopolie der kapitalistische klasse, maar te eenennmale onnut, ten zeerste nadeelig voor een arbeidsklasse, wier historische roeping bet is, zichzelf zowel als de menschheid te bevrijden. Zij bestrijden als dwaling de opvatting van BABEUF, BARBÈS, BLANQUI, overgenomen en uitgewerkt door MARX en de marxisten, in practijk gebracht door LENIN en TROTZKY, toen de bolsjewisten met jakobijnsche middelen een socialistisch en omwenteling trachttn door te zetten.

Men kan dus onderscheiden :

maatschappelijk beginsel  staatkundig middel Sociaal  democraten Sociaal-anarchisten Individueel- Anarchisten

· De tegenstelling tusschen sociaaldemocraten en sociaal-archisten is op classieke wijze verpersoonlijkt in MARX en BAKOENIN. D[i]e tusschen individueel- en sociaal-anarchisten in BENJAMIN TUCKER en JOHAN MOST; in MACKAY en ROCKER.

Overigens komen ook de individualistische anarchisten in maatschappelijk opzicht gewoonlijk tot socialist ische conclusies. Verscheidenen, die met MAX STIRNER "Boven mij zelf gaat mij niets!" uitroepen, streven naar een "harmonie van egoïsten", die in een socialistisch of communistisch geordende wereld slechts werkelijkheid worden kan.

Wat het recht verstand van het anarchisme voorts bemoeilijkt, is het verschillend spraakgebruik der verschillende richtingen. De een ziet in aUcs .,egoïsme", maar vat dit zóó, dat het met het "altruïsme", dat de ander slechts vinden wil, ten slotte samenvalt; ginds noemt iemand "ik", daar “individu", hier weer "zelf' of "persoonlijkheid" zijn kern~beginsel.

Nader beschouwd, blijken verschillende kernopvattingen vaak sociaal-wijsgeerige reacties op bepaalde levenservaringen of op als leugen doorgronde theoriën te wezen. Wie het anarchisme wil begrijpen, zal door de termen héén moeten hooren. En hij vergete nimmer, dat evenals theoretische "materialisten" idealisten in de practijk kunnen zijn - ik spreek nu in mijn eigen termen -, evenzoo de zich noemende "egoïsten" opofferend kunnen zijn en “ikers" zich vergeten. Zoo goed als cbristenen-in-de·leer in de practijk barbaren, en z.g.n. sociaal·anarchisten in bun persoonlijk leven hyena's kunnen wezen.

Met dat al beschouwt niemand zich als het volmaakte beeld zijner leer - eenige dwazen wellicht uitgezonderd -.Wel meent ieder, dat zijn theorie het meest bevorderlijk is voor het wekken valn redelijk inzicht en menschelijke gezindheid. Ik voor mij meen dit van mijn opvatting ook. Maar ik geef haar voor beter.

Schrijver dezes is sociaalanarchist. Hij voelt er voor om, naar KROPOTKINS voorstel aan het congres van St. Imier, zich eenvoudig "vrije communist" te noemen, Hij gebruikt bet woord "anarchisme" in den titel van dit geschrift heel in 't algemeen. Welke beteekenis "anarchist" en "anarchisme" in het volgende heeft, zal den lezer uit het verband steeds blijken. De reden, waarom hij zich tenslotte eer anarchist dan communist noemt, is gelegen in de overtuiging, dat de verschillende stroomingen in bet anarchisme meer gemeen hebben, dan velen (willen) weten, en in de poging om de vereeniging dezer stroomingen tot één krachtige beweging zooveel mogelijk te bevorderen.

Ondanks alle verschil stemmen de anarchisten trouwens hierin overeen, dat zij v66r eigen werkzaamheid, zelfontwikkeling, zelfopvoeding, zelfbevrijding, v66r zelfregeering van enkeling en massa strijden, en de menigte tot persoonlijkheid willen wekken. Zij trachten dit niet, door hun opvattingen anderen op te dwingen of in te schieten, noch door de massa te forceeren tot door hen gewenschte practijk. Zij zijn tegenstanders der "sla-er-maar-op paedagogiek”. Opvoeding is vrij laten opnemen. Opvoeding beteekent overtuigen!"

"Anarchist" beteekent dus nog iets anders dan "bommen·werper". Bommen werpen komt in de beste families der ... nationalisten voor. Ook wordt er wel eens door een vaderlandsloozen gezel - een anarchist b.v. - een bom geworpen. Maar zulk een gewelddaad is voor het anarchisme als zoodanig niet kenmerkend. Dan zou de bourgeoisie, vooral sedert 1914, wel door en door anarchistisch zijn - en de sociaaldemocratie erbij -. In den anarchistischen strijd is bommen werpen uitzondering. In den burgerlijkcn oorlog is bet regel. De anarchisten, die deze strijdmethoden toepassen, hebben haar trouwens van de burgerij geleerd. Zij gebruiken voor revolutionaire doeleinden middelen der reactie.

- Maar de anarchisten zijn toch terroristen!

Slechts een klein procent. De "zwarte terreur" blijkt telkens weer een verdedigingsverschijnsel tegen een onverdragelijke witte. Alle anarchistische terreur is tenslotte wanhoopsuiting of noodweerverschijnsel.

Er bestaat trouwens "geweldloos anarchisme". Z.g. tolstojanen, christenanarchisten en religieuse anarchocommunisten zijn er de dragers van. Niet, dat ze "weerloos" zouden zijn . Men kan hier veeleer van "geestelijke weerbaarheid" spreken.

"Het anarchisme is de samenvatting van een bepaalde wereldbeschouwing, van een bepaalde philosophie der samenleving" . Indien zijn aanhangers meenen, individueel of gezamenlijk geweld te moeten gebruiken, zoo geschiedt dit, naar hun meening, zelfs indien ze aanvallen, uit maatschappelijken noodweer of geoorloofde zelfverdidiging. En nooit dwingen zij - gelijk allen, die den staat als middel gebruiken - tot het dooden van medemenschen anderen. Ze handelen op eigen verantwoordelijkheid. Ze leggen niemand wat op. Van militarisme is bij hen derhalve nimmer sprake. Bij het uitbreken der russische revolutie b.v. vormde de petrograder anarchisten vrijwillige "roode garden" . Toen echter de bolsjewisten de macht veroverd hadden, en tenslotte meenden, het russische volk te moeten militariseeren, - toen de roode armee geen vrijwillige strijdersgemeenschap meer was, - doopten de anarchisten hun troepen ter onderscheiding in "zwarte garden" om.

- Maar revolutie is toch wel geweld? En wemelen revoluties niet van gruwelen?

Alweer: indien geweld het kenmerk eener revolutie was, dan was de bourgeoisie sedert 19I4 de grootste revolutionaire. Het is trouwens algemeen bekend - BAKOENIN heeft er al over geschreven - , dat de wreed heid en moorddadigheid der contrarevolutionairen die der revolutionairen bijna altijd overtreft.

Ten opzichte van "revolutie" is geweld in ieder geval bijzaak. Hoofdzaak is heel iets anders: de poging, een maatschappelijk stelsel om te wentelen, en op te wentelen tot een hooger niveau. Dit kan gepaard gaan met geweld. Maar geweld is hierbij niet noodzakelijk. Men kan zelfs zeggen: hoe meer geweld een zoogenáámde revolutie noodig heeft, des te minder is haar reëe1e waarde; des te kleiner is haar kans, zich door te zetten; des te weiniger blijkt het betrokken volk er voor rijp . Wat een revolutie tot revolutie maakt, is een nieuwe, meer omvattende, sociale strekking, waaraan al het vroegere wordt ondergeschikt gemaakt. De wetenschappelijke beteekenis van het woord "revolutie" - schreef LASSALLE - is omwenteling; een revolutie is derhalve steeds dan aangevangen, wanneer, met of zonder geweld, een nieuw beginsel in plaats van den bestaanden toestand wordt gesteld. Hervorming vindt plaats, wanneer het beginsel van den bestaanden toestand behouden blijft, en in zijn gevolgtrekkingen verder ontwikkeld wordt. Een hervorming – aldus nog LASSALLE - kan zich doorzetten door opstand en door bloedvergieten, een revolutie in den grootsten vrede.

- Maar is er niet een betere weg: de evolutie?

Men kan zeggen, dat de wereldgeschiedenis één evolutie is: van onbewustzijn tot bewustzijn; van "natuur" tot "geest". De strekking dezer evolutie is dus revolutie: volkomen omwenteling van blinde natuurdrift tot bewust gewilde orde. Deze evolutionaire revolutie voltrekt zich door oneindig vele evoluties en revoluties heen. Elke historische revolutie is een crisis in de groote evolutie; elke historiscbe evolutie werkt een vroegere revolutie uit, en bereidt een volgende voor: ze openbaart de. revolutionaire strekking van het groot geheel .

De anarchist beoordeelt alle oogenblikkelijke evoluties of revoluties vanuit zijn idee der volstrekte revolutie. Voorzoover hij overtuigd is, dat ze aan de algemeene evolutie dáártoe meewerken, neemt hij er met hart en ziel aan deel. "De resultaten der (komende) revolutie zuilen het voortbrengsel zijn van al de gedachten, van al de bewegingen, die de enkelingen en de massaas gedurende de voorafgaande evolutieperiode in beroering gebracht zullen hebben. Daar de anarchisten geen beperkte doeleinden hebben, kan er voor ben geen sprake van "hun" revolutie zijn. Dat is ondenkbaar. Zij nemen aan de revoluties deel om den enkelingen de richting te wijzen naar altijd meer welvaart, vrijheid, recht·vaardigheid, schoonheid en goedheid. Hun plaats in de communistische radenorganisaties zal dezelfde zijn als die in de huidige syndicalistische organisaties. Het communisme moet geen klooster, geen kazerne wezen, en het zal de taak der anarchisten zijn te zorgen, dat de persoonlijkheid niet ondergaat ... Evolutie en revolutie zijn twee onafscheidelijke bewegingen ... Het niet erkennen van de eene beteekent het niet erkennen van de andere, wat anti-anarchistisch zou wezen" .

Hieruit volgt de waardeering der anarchisten voor het oorspronkelijk syndicalisme. Het ontstond om en bij het begin dezer eeuw in Frankrijk uit protest tegen de verburgerlijking, de degeneratie van het socialisme, dat parlementair geworden was. Het wilde er een wedergeboorte van zijn. Was het anarchisme vroeger vooral theoretisch - een typisch voort·brengsel van intellectueelen -, het syndicalisme was door en door practisch, en groeide uit de arbeidersbeweging op. Zijn uitgangspunt wordt vertolkt door het woord van MARX, dat de bevrijding der arbeidersklasse het werk van de arbeidersklasse zelf moet zijn. Het keerde zich tegen alle stelsels en wijzen van vertegenwoordiging en plaatsbekleeding, en propageerde met woord en daad de directe actie van het volk zelf.

De moderne sociaaldemocratie bleek ten slotte niet aoders dan de armzalige consequentie, de veralgemeeoing en vervlakking der burgerlijke beschav ing te wezen. Juist omdat ze een ontwikkeli llgsverschijosel van het kapitalisme was, kon zij het bu rgerlijk middel bij uitstek - den staat – niet missen, en ageert ze door het parlement. Toch beschikt een politieke arbeiderspartij over niets, waarover een revolutionaire oeconomische organisatie niet beter beschikt. Behalve dan 't parlament. Maar daardoor beschikt juist de burgerij over de socialisten! De vak- en bedrijfsorganisatie behooren de groote strijdmiddelen van het arbeidende volk te zijn. Van de politieke-dictatuur-idee - "die burgerlijke bacil" - wilden derhalve de syndicalisten niets weten. De kunstmatige staatsinstelling, waardoor de bezittende klasse aan de bezitlooze haar wil dicteert, behoort te worden op·geheven, en dragers der natuurlijke en noodzakelijke oeconomische productie·organisaties behooren zelf het productie- en distributiestelsel te regelen. Reeds nu moeten de vak- en bedrijfsvereenigingen worden ingericht tot kiem-organisaties voor de komende vrije samenleving. Aan dit omwentelend doel moet alles daadwerkelijk worden ondergeschikt gemaakt: het syndicalisme is spontaan-organisatorische handeling, revolutionaire practijk. "Het wacht niet op de geschiedenis, maar wil haar maken!" - ziedaar zijn wijsbegeerte .

Het syndicalisme ontwikkelde zich vooral bij de " romaansche" volken. Het breidde zich verder ook over Nederland en zelfs bescheiden over Duitschland uit. Maar niet alleen hier - N. A. S. - ook in Frankrijk is het op den duur verloopen. Zij die zich aan de oorspronkelijke revolutionaire overlevering hielden, geraakten in de minderheid. De strijd voor particuliere en groeps-belangen werd bij dien voor het algemeene belang al meer ten achter gesteld. De C. G. T. verbureaucratiseerde als het N. V. V. of als de organisatie der sociaaldemocraten. Augustus 1914 sprak ook hier het groote oordeel.

Sedelt de laatste d Olgen van 1921 zijn in Frankrijk de revolutionaire opposanten zelfstandig georganiseerd. Doch ook daar is verwording .en verwarring ingeslopen. Men kan thans onder de syndicalisten internationaal vier hoofdgroepen onderscheiden: anarchisten, in den geest van LOCQUIER, die van uit hun beginsel de syndicalistische taktiek aanvaarden, zooveel zij kunnen; anarchosyndicalisten of zuivere syndicalisten, mannen van actie en organisatie in den oorspronkelijken geest; syndicalistische communisten, die de idee der dictatuur hebben aanvaard, en van wie een deel zich geheel onder de leiding der leiders van de III[e] Internationale heeft gesteld; syndicalisten in naam, die zich om kleine belangen groot hebben georganiseerd.

Onder een deel der anarchisten bestaat de neiging, het syndicalisme nog altijd als het ware practische anarchisme te beschouwen. Inderdaad is dit met een deel der revolutionairsyndicalistische organisaties het geval. Maar het syndicalisme - al kan dit voor eenige landen nog groote beteekenis hebben; al draagt het kiemen in zich van maatschappelijken toekomst, die bevruchtend werken - het syndicalisme, zooals het nu eenmaal historisch is geworden, kan m.i. onmogelijk als het groot maat schappelijk geneesmiddel aangeprezen worden. Wel het beginsel, dat er aan ten grondslag ligt: zelforganisatie des volks.

Zoowel hem, die een of anderen vorm van historisch anarchisme als "het" ware beschouwt, als hem, die een bepaalde poging tot oeconomische zelforganisatie des volks als de eenig juiste methode mechanistisch overal en altijd toepassen wil, treft het woord van HUMBERT DROZ: "Het pogen om in historisch nieuwe omstandigheden een revolutionair verleden te doen herleven, is niet altijd bewijs van een waarlijk revolutionairen geest". -, een woord, dat overigens ook een aanhanger van politieke dictatuur te denken geeft.

De hiervolgende beschouwingen - bewerking van een opstel voor enkele buitenlandsche tijdschriften geschreven – worden door sommigen een scherpe kritiek geacht. Men begrijpe echter wel: het is niet uit vijandschap tegen het anarchisme, het is uit liefde ervoor, vertrouwen erin , dat ik spreek, zooals ik spreek. Het zijn overigens "beschouwingen" . Ik geef ze voor beter. Ziehier, wat ik vooral bedoel:

Sedert BAKOENIN hebben anarchisten zich meermalen met Satan vergeleken. Het was in menig opzicht een uitmuntende paradox. Indien "God" de maatschappij zóó wil, dan moet zijn tegenstander, "Satan" dus, de groote bevrijder wezen.

Dit zich vereenzelvigen met het beginsel der ontkenning brengt echter groote gevaren met zich mee. Satan symboliseerde eens de wereldlijke macht en glorie van vroegere heerschende klassen, welke slechts ontstaan kon, doordat enkelingen uit primitieve gemeenschap zich losbraken. Individueel beteekent dit evenzeer een stijging, als sociaal een val. Satan is dan ook het symbool geworden der verstandelijke - niet der redelijke - ontkenning, van klein- en groot-burgerlijk individualisme en van benedendierlijke losbandigheid. Harteloos, lijdt hij niet, maar doet hij anderen lijden.

Voor BAKOENIN zelf was de grondslag van alle dingen solidariteit. De vrijheid van den enkeling scheen hem slechts mogelijk door die van allen. Alles wat waarde had, bloeide voor hem uit de gemeenschap op.

Doch het destructief, eenzijdig- en gemakkelijk-ontkennend, afgetrokken-individualistisch karakter, dat Satan naar de traditioneele voorstelling nu eenmaal heeft, leidde reeds verscheidenen van het constructieve, van de "ontkenning der ontkenning", van de idee der persoonlijkheid af. Noodzakelijkerwijs trekt daarenboven het satanische, verstaan in den armzaligen zin des woords, een zeker procent onbeheerschten en geesteszieken. Daar dezen - tengevolge van hun zwakke zenuwen wellicht - vaak het luidste spreken, ziet menigeen hen voor "de anarchisten" aan. Toch zijn ze geesteskinderen van de huidige samenleving, en wel gedegenereerde.

Ik kies Prometheus tot symhool: Boven woonden de goden in zon en glorie, beneden kropen de menschen, machteloos. Prometheus had een hart: hij klom in den klassehemel, roofde het vuur en bracht het aan de menschen. Zij stonden op, en stichtten hun beschaving en cultuur. De Oppergod, die begreep, dat het nu met hemelsche voorrechten spoedig uit zou wezen, sloeg den omwentelaar met diamanten ketenen aan den rots, waar hij gemarteld werd.

Zoo streed BAKOENIN zelf, en streden alle waarlijk revolutionairen. Zoo hebben wij te strijden.

Voor Satan kan tenslotte iedere kwajongen poseeren. Prometheus' streven eischt de kracht, de toewijding en de zelfbeheersching van een mensch.

RIJSWIJK Z.- H., 28 F ebruari 1922. B. D. L.

1 Marxisme en Anarchisme

Niet alleen de sociaaldemocratie en het bolsjewisme, ook het anarchisme maakt een crisis door. Het heeft altijd al een zwaren strijd gehad: bij den snel aangroeienden stroom van het officieele socialisme en communisme vergeleken, scheen het eindelijk vrijwel niets meer te beduiden. Tenslotte juichten niet weinigen, in de overtuiging, dat het anarchisme weldra geheel van den aardbodem verdwenen zou zijn. Toch leeft het thans nog altijd - overal. Tegenover sociaaldemocratie en bolsjewisme heeft het zelfs nieuwe kansen.

Het geschiedverloop der laatste tientallen jaren heeft vooral deze stelling van het anarchisme bevestigd, dat de uitwendige - maatschappelijke - revolutie niet noodzakelijkerwijs veroorzakt wordt door de ontwikkeling van mechanica en techniek, noch door wijzigingen in het politieke stelsel, maar dat ze veeleer, naar aanleiding van politieke en oeconomische omstandigheden, van binnen uit den mensch geboren wordt. Tenslotte zijn omstandigheden slechts omstandigheden: ze staan om iemand heen; maar deze, als menschelijke persoonlijkheid, staat er midden tusschen: hij worstelt er voortdurend mee; hij poogt ze te beheerschen en aan zich dienstbaar te maken; hij openbaart zich, in dezen strijd tegenover de natuur, als geest.

Men kan weten, dat ook MARX zoowel een vijand van bet industrieel fatalisme als van een politiek-mechanistische opvatting der gescbiedenis is geweest. Helaas heeft de overgroote meerderheid der zich noemende marxisten dit alles weldra vergeten: te zeer beeft de officieele sociaaldemocratie in haar geschiedenisopvatting het technisch·oeconomisch·politiek proces als al-eenige oorzaak van de ontplooiing van den menschelijken geest beschouwd. In haar strijdwijze heeft ze haar aandacht bijna geheel op het politieke gericht, en eindelijk vanwege de democratie het socialisme, vanwege parlementaire kibbelarij den doorslag·gevenden maatschappelijken strijd vergeten. Zij heeft den staat - een burgerlijk machtsmiddel - door het parlement - een burgerlijk strijdmiddel - voor socialistische doeleinden willen veroveren. Zij heeft een partijleven in de wereld gebracht, dat aan alle fouten der huidige samenleving leidt: beroepsleiderschap, bureaucratie enz. - kortom een soort hierarchie over geloovige massaas. Zij heeft door haar vertrouwen op de technisch·oeconomische ontwikkeling - hoofdvóórwaarde! - als op de wezenlijkste óórzaak der maatschappelijke omwenteling de kracht tot revolutionaire daden gehed verloren. Ze is hervormster, gelegenheidsnajaagster geworden. Ze heeft zich zozeer aan het kapitalisme aangepast, dat zij zelf reeds sinds jaren een wezenlijk bestanddeel van het heerschend maatschappelijk stelsel geworden is: naast Staat, Kerk, School en Parlement kwam de Partij. Het kapitalisme gebruikt tegenwoordig internationaal voor zijn eigen grootimperialistische doeleinden de kleinburgerlijke eerzucht en naïeve geestesgesteldheid harer leiders en misleiders.

Nochtans is en blijft het voor de ontwikkelingsgeschiedenis der menschheid van buitengewone beteekenis, dat de sociaaldemocraten gedurende tientallen jaren de aandacht op de objectieve en mechanische factoren der maatschappelijke ontwikkeling hebben gericht. Zonder de technisch-oeconomische vooronderstellingen der moderne industrie kan men zich nu eenmaal geen wereldsocialisme of -communisme denken.

Hiertegenover heeft dan bet anarchisme vooral de beteekenis der subjectieve factoren doen uitkomen. Het doet ons het classieke woord verstaan: "De geschiedenis van den geest is zijn daad". Ook het technisch-oeconomisch proces zelf is een schepping van den menschelijken geest – zij het een "noodzakelijke" schepping -. Maar een nog bijna volkomen onbewuste, blinde, onbeheerschte, chaotische schepping. MARX en E NGELS hebben gelijk, als zij zeggen, dat de geschiedenis eigenlijk nog niet is begonnen: wij zijn nog niet meester van de omstandigheden; wij worden vooral nog door de maatschappelijke verhoudingen, waarin wij leven bebeerscht. Ook TOLSTOl en BAKOENIN hebben op hun wijs ervan gesproken, dat wij nog slechts door de vóórperiode der geschiedenis gaan.

SCHELLING heeft treffend den zin der geschiedenis hierin tezamengevat, dat de wereld zich ontwikkelt van object tot subject - van zaak tot persoonlijkheid; van natuur tot geest -, in den loop der geschiedenis zal derhalve het subject van steeds grooter beteekenis wordt voor de algemeene levensontwikke1ing. Richt zich het geschied proces op een wereld van redelijk samenlevende persoonlijkheden, die hun “stofwisseling met de natuur" steeds ordelijker regelen, en op grondslag van het door hen beheerschte technisch-oeconomische beschavingsproces welbewust een cultuurcosmos bouwen, - dan komt het op den drager van dit proces, de menschelijke persoonlijkheid, steeds meer aan. Niet slechts een zich onophoudelijk vernieuwend inzicht is van noode, maar ook een zich steeds verdiepende gezindheid, een zich voortdurend stalend willen, een onuitputtelijke drang tot daden. Vandaar ook, dat het anarchisme altijd weer een beroep doet op de diepste spontaniteit, en rusteloos het menschelijk vermogen om zich zèlf te ontwikkelen bevordert. Vandaar dat het immer het einddoel van alle revolutionaire worsteling bewuste zelf- en wereldbeheersching - in het oog houdt. "Het wereldvraagstuk wordt tot een karakterquaestie" : het anarchisme strijdt voor een nieuwe persoonlijkheid in een nieuwe cultuur.

Maar ook dit anarchisme - vooral hier in het westen - heeft zijn bedenkelijke zijden. Vele zijner aanhangers verwarren bv. practisch zoowel als theoretisch individu en persoonlijkheid, instinct en intuïtie, redelijkheid en onredelijkheid, bovenmenschelijk en benedendierlijk. Vaak heeft men willekeur en vrijheid chaotisch door elkaar gemengd, en zulk een grillige legeering gouden vrijheid geheeten; vergeten , dat ieder (willekeurig) individu nog geen (vrij) subject, ieder mensch (door het loutere feit van zijn bestaan) nog niet een (tot rede gekomen) persoonlijkheid is. Men vindt vooral in de "germaansche" landen, een zeker % burgerlijk individualisme. dat zich al te ge makkelijk anarchisme of zelfs, vrijmoedig, sociaal-archisme noemt .

Terwijl daarenboven MARX, de positivist, rekent met den mensch, zooals hij is, en met het oog op den revolutionairen strijd vooral de lagere menschelijke eigenschappen in aanmerking neemt, is de psychologische opvatting van vele anarchisten - KROPOTKIN, ELlSÉE RECLUS bv. – eenzijdig-optimistisch, -idealistisch, en daardoor weer noodzakelijk oppervlakkig. Al neemt dit bet feit niet weg, dat hun idealen en visioenen zoowel als hun persoonlijk leven in menig opzicht inspireerend op revolutionaire massaas hebben ingewerkt, en daardoor duizenden en nog eens duizenden tot daden zijn gekomen.

Daar voorts de anarchisten steeds weer hun aandacht op directe actie richtten, en velen van hen uit kracht van hun aanleg, vooral voor cultureele quéesties openstonden, - daar zij bovendien de burger- en de sociaal-democratie voornamelijk negatief bestreden, - raakten zij tenslotte achter in nauwkeurige kennis van de politieke en oeconomische verhoudingen. Ook waren zij meermalen niet in staat hun revolutionair denken met de natuurwetenschappelijke, biologische, paedagogische, psychologische en philosophische opvattingen der laatste jaren overeen te brengen, zooals dit te zijner tijd b. v. BAKOENIN bedoelde te doen. Veel van wat thans als anarchistische wijsheid geldt, is niet anders dan een wegstervend echo der burgerlijke wetenschap uit het midden der vorige eeuw, waarvan men toevalligerwijs weet, omdat BAKOENIN en anderen het vroeger als strijdmiddel hebben aangewend, en dat dáárdoor slechts in de anarchistische overlevering opgenomen werd. Het gevaar eener anarchistische dogmatiek is helaas niet geheel denkbeeldig, zoomin als van anarchistisch fanatisme. Men vergete toch nimmer, dat het anarchisme een conclusie uit het leven is, waarvan de hoofdstrekking juist en practisch aannemelijk moge zijn, een conclusie echter, die in allerlei opzichten, zelfs in haar hoofdstrekking, telkens weer moet worden onderzocht en gecorrigeerd.

Ia dit opzicht hebben de neomandstea een ui tstekend voorbeeld gegeven: ROSA LUXEMBURG, LENIN, TROTZKV, HENRIETfE ROLAND H OLST, HERMAN G ORTER, ANTON PANNEKOEK, hebben gepoogd zich de nie uwere wetenschappelijke en cullureele resultaten der burgerij op eenige gebieden dienstbaar te maken . ZOO kwam men bv. Reeds lang vóór den wereldoorlog tot een Dauwk eu ri g~ ontleding van he.t imperialisme. Zij lieten zich dan ook voortdurend door de geschiedenis leeren. Zij namen tevens van het anarchisme in zich op: zij doorgrondden ten slotte de "democratie", en propageerden niet slechts nieuwe kennis, maar wekten bovendien alom nieuwe gezindheid. Jammer gelloeg konden zij zich van het burgerlijk geloof aan den staat en aan de politi eke dictatuur niet bevrijden. In dit opzicht bleven het echte jacobijnen. Maar zij erkenden steeds meer de noodzakelijkheid van directe actie, en hielden gedurende den wereldoorlog tegenover het imperialisme dapper stand.

Intusschen streed de naïeve KROPOTKIN en vele bekende fransche anarchisten moreel of met de wapenen, tot verdediging der "democratie" en der "burgerlijke vrijheid" tegen "de militatistischt: duitschers", maar tegelijkertijd vó6r het engelscbe, fransche, russische imperialisme .

Wie het tegenwoordig maatschappelijk stelsel bestrijden wil en den imperialistischen vijand doorzien, moet zich verdiepen in burgerlijke, sociaaldemocratische en communistische geschriften. Een anarchistische politieke oeconomie, die op de hoogte des tijds is, bestaat niet. Eerst in den laatsten tijd worden eenige pogingen gedaan, om de politiek-oeconomische verhoudingen te doorgronden en wetenschappelijk samen te vatten. Maar niemand kan ontkennen, dat wij in dit opzicht achter geraakt zijn.

M.i. heeft zich het marxisme door middel van het anarchisme, en het anarchisme zich door middel van het marxisme te herzien. Niet zóó, als b.v. een deel der hollandsche anarchisten dit gedaan beeft, die nu ongeveer een K. A. P. standpunt innemen, en onder de leuze “proletarische dictatuur" welhaast weer voor burgerlijk-jacobijnsche methoden strijden. Maar zoo, als reeds BAKOENIN het heeft gedaan: dat wij de wezenlijke beteekenis van de historisch materialistische methode ter ontleding en samenvatting der geschiedenis erkennen, en niet uitgaan van een afgetrokken-idealistisch of phantastisch-individualistisch standpunt, maar zoowel wat wij uiterlijk als wat wij innerlijk ervaren, voortdurend laten gelden, en als stof voor onzen toekomstbouw zoo doelmatig mogelijk gebruiken. Men lette in dit verband ook op SOREL.


II. Het Anarchisme sedert 1914

Zoowel de kracht als de zwakheid der anarchistische beweging kwamen sedert 1914 duidelijk aan het licht. Vooral daar, waar het anarchisme zich met het syndicalisme vereenigd had, en min of meer diep in de arbeidersbeweging was geworteld - in Frankrijk, Italië, Spanje, ook in Nederland - ontstond een krachtige, spontane oppositie tegen den wereldoorlog.

Niet alle groote vertegenwoordigers van het anarchisme vielen. In ltalië hield MALATESTA stand, in Frankrijk SÉBASTIEN FAURE, in Nederland DOMELA NIEUWENHUlS. Het duidelijkst openbaarde zich de geest van verzet tegen kapitalisme en militarisme, de moed om aan te vallen, de wil om de klasseheerschappij te breken omstreeks 1917 bij de anarchisten in Rusland, Siberië, Italië en Spanje. Dapper streden de kameraden in de V. S. van Amerika, Mexico, Brazilië en Hongarije tegen de witte terreur. Overal stonden en staan bij den inzet van revolutionaire worstelingen anarchisten doelbewust vooraan. Reeds begint het tot het algemeen bewustzijn door te dringen, hoeveel de russische omwenteling aan de anarchisten van Petersburg en Moskou, van Oekrarne en Siberie heeft te danken. Hoe meer de toekomst de historische feiten zal ontsluieren, des te meer zal blijken, dat niet het minst door de dappere, standvastige houding van anarchisten het czaristisch regiem gebroken, en aanval op aanval van het internationaal kapitalisme afgeslagen werd. Groot - zoo verzekeren ons ooggetuigen - was de spontaniteit en offervaardigheid van tienduizenden kameraden.

Hoe heldhaftig zich echter de anarchisten bij den destructieven arbeid der revolutie gedroegen, bij den constructieven - den revolutionairen opbouw - schoten zij te kort. Geen van de vele anarchistische stroomingen was in staat, zich als scheppend-omwentelende macht baan te breken. De leiding van de revolutie kwam in handen van de bolsjewieken, die met hun burgerlijke dictatuurmethoden ten slotte ook slechts een burgerlijke omwenteling doorzetten konden, zij het niet zonder proletarisch-revolutionaire strekkingen. Daar de bolsjewieken zoowe1 door de geschiedenis als door hun tactische fouten genoodzaakt werden een nieuwe autoritaire politiek-oeconomische orde te stichten, maakten zij van de verdeeldheid en van de theoretische en practische onvoorbereidheid der anarchisten gebruik, om de gezagsvijandige revolutionaire bewegingen zooveel mogelijk met geweld en moord te onderdrukken .

Het is goed, dat de anarchisten nu overal beginnen bun eigen zwakheden te onderzoeken, hun fouten te erkennen en ze openlijk te bespreken. Het is een teeken van de onverwoestbare levenskracht der anarchie. In Italië beproefde men tijdens de revolutionaire bewegingen nieuwe strijdmethoden. In Oostenrijk schreef PIERRE RAMUS. “De Herschepping der Samenleving door het Anarchocommunisme". In Frankrijk hebben de anarchisten te Lyon een landelijk congres gehouden waar zij hun opvattingen in menig opzicht herzagen. Dit congres behoort tot de schoonste, welke door anarchisten ooit gehouden werden. Het openbaarde duidelijk den wil, zooveel mogelijk stroomingen saam te vatten en te vereenigen. Men besloot tot een vrije organisatie, waarin het aan de verschillende groepen zou worden overgelaten, zich volgens eigen opvatting losser of straffer te organiseeren. Alle maatregelen nam men zoo, dat de gevaren der bureaucratie, van het centralisme, van bet beambtendom, van het leiderschap tot den geringsten omvang werden teruggebracht. MAURIClUS wekte de fransche anarchisten op een agrarisch en industrieel program uit te werk en, opdat toekomstige revolutionaire crississen de gezagsbestrijders niet even onvoorbereid aantreffen zouden, als de russiscbe revolutie hen gevonden had. In een belangrijke resolutie erkende men de noodzakelijkheid, politieke, agrarische en industrieele vragen te bestudeeren, bizondere propaganda onder de vrouwen en de jeugd te maken, en scholen voor propagandisten op te richten.


III. De Anarchisten op het Congres te Berlijn

Ook het Internationale Anarchisten Congres, dat van 25 tot 31 December 1921 te Berlijn werd gehouden, gaf blijk van zelfvernieuwiog. De internationale belangstelling was groot: rapporten waren ingezonden over den stand der beweging in Boelgarije, Canada, China, Duitschland, Engeland, Frankrijk, ltalie, Nederland, Oekraïne, Rusland, Scandinavie, Siberie, Spanje, de V. S. van Amerika en Zwitserland; vertegenwoordigers waren aanwezig uit Bulgarije, Canada, China, Duitschland, Engeland, Frankrijk, Italie, Nederland, Noorwegen, Oekraïne, Rusland, Siberie, Spanje, de V. S. van Amerika en Zweden. Jammer genoeg konden belangrijke vertegenwoordigers van bet anarchisme als MALATESTA (Italie) FAURE (Frankrijk) EMMA GOLDMANN (Rusland) PIERRE RAMUS (Oostenrijk) door verschillende omstandigheden niet tegenwoordig zijn. De oostenrijker FREUND was bij het overschrijden der grenzen gevangen genomen. Ongeveer 40 internationale vertegenwoordigers waren tezamen.

Vooral de geheime zittingen waren van groote theoretische en practische beteekenis door de debatten over revolutionaire tactiek tusschen GEIZMAN, vroeger commissaris van buitenlandsche zaken in een siberische sovjetrepubliek, en WOLLlN, van de petrograder "Golos Truda" die later in de Oekraïne streed, en langen tijd in Moskou gevangen zat.

In de slechte voorbereiding en het min of meer chaotisch verloop van het congres kwam een der oude gebreken van het anarchisme duidelijk aan den dag. Vooral gedurende de eerste dagen maakten de twisten tusschen de verschillende duitsche stroomingen en richtingen een regelmatigen voortgang onmogelijk. Het congres was door de duitsche federatie der communistische anarchisten bijeengeroepen, maar de leiding onder de duitschers was bijna geheel bij den begaafden syndicalist RUDOLF ROCKER. In tegenstelling met de fransche kameraden op het congres te Lyon, bleken de duitschers niet in staat, de meer gebonden en meer los georganiseerde groepen in één landelijk verband te vereenigen. De hamburgsche en berlijnsche kameraden gedroegen zich ten opzichte van elkander volkomen onverdraagzaam. Het leek wel, als poogden de berlijners hun opvatting van anarchosyndicalisme en van anarchistische organisatie als de eenig juiste door te zetten. Deze indruk werd nog versterkt door het feit, dat ROCKER niet alleen lichamelijk maar ook zedelijk en intellectueel een buitengewoon figuur is, en dat er van de andere duitsche partij niemand aanwezig was, die in ieder opzicht tegen hem was opgewassen.

Tegen dit alles kwamen de fransche, italiaansche en hollandsche anarchisten onmiddellijk in verzet. Tenslotte werd het berlijnsche congres hoe langer hoe meer bezield door denzelfden vrijheidlievenden geest, welke het congres van Lyon ken merkte.

Ongunstig voor het verloop en het karakter van het congres was het feit, dat over het algemeen de inleidingen werden geimproviseerd, en dat de deelnemers zich van te voren niet voldoende hadden kunnen verdiepen in de vragen die ter sprake kwamen. Eén referaat, over het anarchisme en het landbouwvraagstuk, was door een italiaan grondig voorbereid. Deze was echter niet aanwezig. Hoezeer degelijke studie op dit gebied noodig is, bewees zoowel het betoog van een franschman, die het landbouwvraagstuk met cijfers van vóór 1914 behandelde, als de opmerking van een duitscher, dat wij thans nog in "abnormale" verhoudingen leven , maar dat de toestand weldra weer "normaal" zou worden. Het congres verklaarde zich te dezer zake onbevoegd tot oordeel, en besloot, dat op een volgend congres deze quaestie speciaal behandeld zou worden.

[IV] VI. Anarchisme en Organisatie

In een rede over anarchisme en organisatie keerde ROCKER zich terecht tegen het overgevoelig individualisme, tegen de neiging alle organisatie zonder meer te ontkennen, tegen het geestelijk atomisme en dergelijke uitloopers van het burgerlijk individualisme, die zich al te vaak met anarchistische namen tooien. Al deze verschijnselen zijn inderdaad niets anders, dan een deductio ad absurdum van het beginsel der kapitalistische maatschappij. ROCKER lei nadruk op het historisch feit, dat de grootste vertegenwoordigers van het anarchisme - PROUDHON, BAKOENIN, KROPOTKIN – altijd voorstanders van organisatie zijn geweest, en dat ook de radengedachte van anarchistischen oorsprong is. Hij herinnerde aan de wezensverwantschap van anarchisme en syndicalisme; sprak in het bizonder over de classieke periode van het fransche syndicalisme, en vestigde er de aan dacht op. dat 'MALATESTA, DOMELA NIEUWENHUIS, en zij die in 1907 op het anarchisten congres te Amsterdam samen gekomen waren, aan hun geestverwanten een speciale taak op het gebied der vakbeweging hadden aangewezen. Voorts herinnerde hij aan de eenheid der anarchistische en syndicalistische actie in Italië en Spanje, en deelde mede, dat b.v. in Duitschland "Der Syndikalist" een propagandagelegenheid voor het zuiverste anarchisme is. Hij stelde de beteekenis van het syndicalisme voor het anarchisme in het licht en bleek tot de opvatting te neigen, dat het syndicalisme "zichzelf genoeg" zou kunnen zijn.

Door de hollanders en franschen werd echter opgemerkt, dat het syndicalisme in verscheidene landen ontaard is, gedeeltelijk tot een instrument der burger. en sociaaldemocratie, gedeeltelijk tot een instrument der III[e] Internationale. De ontaarding van het hollandsche en fransche syndicalisme is thans zoo, dat men reeds daarom een principieele ve rnieuwing der maatschappij door het syndicalisme alléén niet meer verwachten kan. In Engeland is nooit een belangrijke syndicalistische beweging geweest. ROCKER zelf had trouwens reeds van de raden, de sovjets gesproken. Nieuwe revolutionaire arbeidersorganisaties en oeconomische strijdmiddelen ontstaan voortdurend : shop steward·beweging, fabrieksraden, Unionen enz. Deze allen hebben reeds hun geschiedenis, en met hun geschiedenis niet slechts hun sterke maar ook hun zwakke zijden. Laat men daarom het anarchisme niet aan één van deze vormen dogmatisch vastkoppelen, maar laten de anarchisten in al deze vormen arbeiden, voor zoover die dienstbaar gemaakt kunnen worden aan het revolutionaire doel! Ook onderzoeke men - ROCKER heeft dit nagelaten - , hoe het is te verklaren , dat velen, die door en door revolutionaire socialisten zijn en tot onze dapperste medestrijders behooren, vijanden van alle organisatie zijn geworden en bijna een individualistische houding schijnen aan te nemen. M.i. hebben zij in hun ontkennen van de historisch gevestigde arbeidersorganisaties overgrootendeels gelijk: de tegenwoordige organisaties zijn bijna alle mechanisaties: machtsmachines van heerschers; het tegenwoordig partij- en vakvereenigingswezen is naar zijn ganschen opzet en bouw een democratisch-bureaucratisch-parlementaristische instelling. De grootste, "best functioneerende" arbeiders-organisaties blijken op critieke oogenblikken telkens weer machtsmiddelen der burgerij over de arbeiders. Daarom leere men den arbeiders niet alleen, organisaties te maken, maar ook: ze, zoo noodig, te breken, juist uit wil tot nieuwe zelforganisatie.

Te weinig werd voorts op het congres overwogen, dat de traditioneel·anarchistische tegenstelling f e de r a 1 i s m e - ce n tr a I i s m e verouderd is. De ontwikkeling van de industrie stelt aan de organisatie van het maatschappelijk leven volkomen nieuwe eischen. Wezenlijk is de tegenstelling f e d er al i s m e – c e n t r a l i s m e een tegenstelling op organisatorisch gebied tusschen een kleinburgerlijken geest met romantisch-feodalistischen inslag en den industrieel-mechanistischen geest der groote burgerij. Een wereldomvattende maatschappij van vrije menschen is slechts denkbaar op grondslag van een hypermoderne techniek en industrie. Zoowel BAKOENIN als MARX hebben altijd begrepen, dat cultureele en persoonlijke vrijheid slechts mogelijk zijn als keerzij van natuurlijke en oeconomische gebondenheid. Welnu: het technisch-industrieel proces, waardoor de menschelijke geest de krachten der natuur bedwingt. en dat de noodzakelijke vooronderstelling van den komenden wereldsamenhang vormt, eischt op het gebied van het mechanische, zakelijke, technische enz. de betrekkelijke aanvaarding van de centralisatie . De keerzij hiervan op maatschappelijk gebied is een vrije concentratie van associanten, die bewust hun gebondenheid aan natuur en techniek erkennen, en juist daaruit de mogelijkheid tot cultureele vrijheid putten. Eerst op dit hoogste gebied - dat der vrije cultuur - bereikt het federalisme zijn volle ontplooiing, ofschoon zijn beginsel op alle gebied mee werkzaam is, zoo goed als de industrieel-mechanisch-technische grondslag van het maatschappelijk leven in de uiterste toppen van zijn vergeestelijking blijkt. Wij willen niet terug tot vóór, tot beneden het kapitalisme, - wij willen verder: boven bet kapitalisme uit.

In een resolutie over "de organisatie en de anarchisten" sprak het congres als zijn overtuiging uit, dat de stralende grootheid van het anarchistisch ideaal en de krachtige werkzaamheid van zijn dragers aan de anarchistische beweging een sterken invloed verzekeren moest op den gang der revolutie en der vorm der maatschappij. Het congres was van oordeel, dat tegenover de krachtig georganiseerde politieke partijen die een grooten en bedenkelijken invloed op het proletariaat uitoefenen, alle anarchistische stroomingen zich zooveel mogelijk behoorden te vereenigen. De strijd voor het anarchistisch ideaal eischt een vrije organisatie. Een internationale vereeniging worde federalistisch uit landelijke, gewestelijke federaties enz. opgebouwd. De autonomie van elke groep en elke persoon blijve in beginsel erkend. In verband hiermede besloot men, in Stockholm een Internationaal A narchistisch Bureau te stichten.


V. De Taak der Anarchisten in de oeconomische Strijdorganisaties der Arbeiders

Inzake "anarchisme en vakbeweging" besloot het congres tot de volgende resolutie :

“Het Internationaal Anarchisten Congres stelt vast, dat zoowel de grond en de bodem, met alles wat zich daar op bevindt, als de voortbrengingsmiddelen slechts aan de arbeidende bevolking toebehooren; dat verder de organisatie van de voortbrenging geheel onafhankelijk behoort te zijn van alle politieke organisatie.

Elke maatschappelijke organisatie behoort uit te gaan van den enkeling, den voortbrenger, die zich met anderen vrij vereenigt, en in de menigvoudige, in elkander ingrijpende bonden, die door een geest van federalisme gedragen worden, volkomen zelfstandig blijft.

Op oeconomisch gebied vindt de maatschappelijke organisatie haar uitdrukking in het vakvereenigingswezen.

Het Congres stelt vast, dat de vakvereenigingen die bij de amsterdamsche Internationale aangesloten ûjn, evenals de American Federation of Labour doortrokken zijn van een geest van reformisme en van samenwerking met de heerschende klassen.

De Roode Vakvereenigings Internatinlale van Moskou staat onder onmiddellijken invloed van de Internationale. Deze zoekt in de R. V. I. een steunpunt ter verovering van de politieke macht en tot oprichting van nieuwe staten, welke uiteraard de volledige bevrijding van de volken verhinderen.

Het Congres spreekt als zijn meening uit, dat de syndicalistische arbeidersorganisaties noch van Moskou, noch van Amsterdam bevelen hebben te ontvangen, laat staan: die uit te voeren. Geheel zelfstandig en onafhankelijk behooren zij slechts den wil uit te drukken van het arbeidende volk.

Het is noodzakelijk, dat de revolutionaire arbeiders·organisaties zich internationaal vereenigen. Het Congres wekt de anarchisten, die in arbeidersorganisaties werken, op, steun te verleenen aan het stichten en ontwikkelen van een Revolutionair·Syndicalistische Internationale, die van elken vreemden invloed onafhankelijk is.

Verder verklaart het Congres, dat de bureaucratie een kwaad is, hetwelk naar de woorden van FRIEDRICH ENGELS ten gevolge heeft, dat de beambten uit organen eo dienaren der maatschappij veranderd worden in haar heeren. Men streve er derhalve naar, dat in alle arbeiders-organisaties de administratieve arbeid door betaalde krachten, boekhouders enz. uitgevoerd wordt, die geen leiders zijn, maar eenvoudig personen, die voor zekeren technischen arbeid van de organisaties loon ontvangen.

De vak- en bedrijfsorganisatie op federalistischen grondslag is voor de verwerkelijking van het anarchisme van groote beteekenis, omdat zij de oeconomische basis van de nieuwe vrije maatschappij vormt. De werkzaamheid der anarchisten kan zich echter geenszins tot dit gebied beperken, - zij behoort zich veeleer uit te breiden over alle gebieden voor revolutionairen strijd, welke men in het maatschappelijk en geestelijk leven van den mensch vindt.

De anarchisten nemen levendig aandeel aan alle oeconomische organisaties, die tot verwerkelijking van hun ideaal bijdragen, en strijden daar om hun ideeën te verspreiden: guild-socialism, shop stewared-beweging, vrije raden enz.

Met dit al vergde men niet. dat deze organisaties en bewegingen geenszins anarchistisch zijn, en dat het vrije communisme eigenlijk gezegd het oeconomische doel van het anarchisme is. Overal, in alle organisaties behooren de anarchisten te arbeiden voor den federalistischen geest en de antibureaucratische ideeën.

Wij zijn overtuigd, dat in een revolutionaire periode niet één enkele oeconomische beweging in staat is, alle maatschappelijk kwaad uit de wereld te helpen, maar dat overeenkomstig de oeconomische, geografische en sociale verhoudingen verschillende vakbewegingen en bedrijfsorganisaties zullen ontstaan, en verschillende strijdmiddelen zullen worden aangewend.

Het Congres wekt derhalve de arbeiders op, alle strijdmiddelen aan te wenden, die in staat zijn, tot de ontwi kkeling der revolutie in den zin van vrijheid en zelfregering bij te dragen.”


Deze resolutie is een samenvatting van wat vooral de franschen, hollanders en zweden in dit opzicht wilden. Schrijver dezes had liever gezien, dat het oorspronkelijke hollandsche voorstel ongewijzigd aangenomen was. Om tijd en plaats te winnen begeeft hij zich hier niet in beoordeeling van 't bovenstaande - hetwelk voor den lezer der voorgaande hoofdstu kjes trouwens niet meer beboeft -, maar laat hij, daar het hier een uiterst belangrijke questie geldt, het oorspronkelijke hollandsche voorstel, dat zijn opvattingen voldoende vertolkt, zonder toevoeging volgen  :


“Het Congres stelt vast dat de groote reformistische vakorganisaties (I. V. V., American Federation of Labour) in de tegenwoordige phase van maatschappelijke ontwikkeling een noodzakelijk bestanddeel van het kapitalistisch machtsstelsel geworden zijn;

dat de z.g. Roode Vak-Internationale een werktuig is in de handen van een politieke partij;

dat de ontwikkeling der syndicalistische beweging in het algemeen - ondanks haar wezenlijk anarchistische grondbeginselen en ondanks de revolutionaire practijk van vele harer aanhangers - bepaald wordt door haar eigen maatschappelijke functies (loonstrijd enz.), waardoor het voor het anarchisme onmogelijk is zich met het syndicalisme te vereenzelvigen ;

dat ook in verschillende nieuw-opkomende oeconomische strijdorganisaties (guild-socialism, shop·stnuards-beweging, vrije raden, A. A. U, productieve associaties, enz.) anarchistische strekkingen aanwezig zijn, maar dat deze evenmin met het anarchistisch communisme kunnen vereenzelvigd worden;

dat het historisch onwaarschijnlijk is, dat één van deze stroomingen alléén de oeconomische functies der revolutie vervullen zal, en dat zich in komende revolutionaire tijden de reconomische zelfbevrijding van de arbeiders waarschijnlijk nog op andere wijzen zal voltrekken.

Het Congres roept de arbeiders op om zich van alle strijdmiddelen te bedienen, die voor de zelfontwikkeling en zelforganisatie van het volk geschikt kunnen zijn, en er voortdurend voor te zorgen, dat zoowel vorm als inhoud van de nieuwe strijdorganisaties door de arbeiders zelf bepaald worden. en dat zij altijd dienstbaar gemaakt worden aan het groote maatschappelijke en cultureele doel, dat het anarchisme aan iedere revolutionaire beweging stelt.

VI. Anarchisme en Antimilitarisme

Het oorspronkelijke moderne socialisme erkende onmiddellijk in het begin van zijn strijd, dat het militarisme, als een van de belangrijkste symptomen van het kapitalisme, krachtig bestreden moest worden. Reeds in 1868 hebben de socialisten op het congres te Brussel besloten, om ter onderdrukking der burgerlijke oorlogen de methode der directe actie - algemeene staking! - algemeen te propageeren. Hoe meer echter de sociaaldemocratie zich aan het kapitalistisch maatschappelijk leven aanpaste, en haar hoofdaandacht van het oeconomische naar het politieke werd afgeleid, - hoe meer zij internationaal door de nationalistische democratie bekoord en gevangen werden, - des te meer verzwakte haar weerstand tegenover den militaristischen geest en werd zij besmet met patriotisme. Toen DOMELA NIEUWENHUIS op de internationale congressen van 1891 te Brussel en 1893 te Zürich alle socialisten wilde opwekken om het steeds sterker dreigend wereldoorlogsgevaar door propaganda van algemeene werk·staking en dienstweigering te bestrijden, vond hij vooral de duitsche sociaaldemocraten vijandig tegenover zich. De resolutie, die hij voorstelde, werd met meerderheid van stemmen verworpen.

De anarchisten hebben de oude antimilitaristische overlevering van het moderne socialisme tot in deze dagen doen voortleven. Vooral hebben zij in hun propaganda er altijd weer en steeds sterker den nadruk op gelegd, dat het militarisme niet alleen een symptoom van den oorlog, maar ook een van den z.g. vrede is: de moderne industrie is evenzeer gemilitariseerde voortbrenging als de moderne oorlog machinale verwoesting is. Volkomen dezelfde geest heerscht in de werkplaats als in de kazerne: de geest van mechanische ondergeschiktheid . En gelijk achter den moorddwang aan het front de doodelijke kogel dreigt, dreigt achter den arbeidsdwang in stad en land de moordende honger. Overal vindt men dezelfde gemechaniseerde centralisatie, die door den mensch niet wordt beheerscht, maar waardoor hij beheerscht wordt.

Vandaar, dat op initiatief van anarchisten uit verschillende landen in 1904 en 1907 internationale antimilitaristische congressen werden gehouden Daarom werd op instigatie van DOMELA NIEUWENHUIS in 1904 de Internationale AntiMilitaristen Vereeniging gesticht. En daarom streden in verschillende landen onverzettelijk anarchisten, en syndicalisten, die aan hun historischen oorsprong trouw gebleven waren, tegen patriotisme, nationalisme, militarisme, vóór algemeene staking, persoonlijke en massale dienstweigering, en vóór absolute weigering om oorlogstuig te vervaardigen . Daardoor was het mogelijk, dat in 1914 - ondanks het feit dat men in politiek-oeconomische kennis enz. achter gebleven was in Frankrijk, Engeland, Italië, Rusland, Amerika en ook in neutrale landen, honderden anarchisten om der wille van de persoonlijkheid het imperialistisch militarisme bekampten, en velen hun beginsel met het offer van hun leven bezegelden.

Er is t w e e ë r 1 e i militarisme :

één boven: actief, heerschend, gebiedend, rücksichstlos bevelend - bij de bezittende klasse;

één beneden : passief, onderdanig, gehoorzamend, rücksichstlos uitvoerend - bij het volk.


Beide hebben zich door den wereldoorlog afschuwelijk ontwikkeld: de heerschende klasse is meer dan ooit gebiedend en dwingend geworden , de beheerschte massaas zijn door het passieve militarisme zedelijk onbeschijfelijk ontaard. Het militarisme is ten slotte - zoo goed als het kapitalisme, het imperialisme - een geestestoestand: het is de typische gezindheid van heerschers en volken, die kapitalistisch, imperialistisch leven en denken. Niet alleen door bureaucratie, parlementarisme, democratie, partijwezen, kerkgeloof en alcoholisme, vooral door het passief militarisme is de geest van de proletarische massa internationaal verworden.

Reeds in 1917 besloten verschillende anarchisten, zoo spoedig mogelijk opnieuw een internationaal antimilitaristisch conlgres tezaam te roepen. Het werd in 1921 te den Haag gehouden en wekte nogmaals het proletariaat van alle landen tot de oude revolutionaire antimilitaristische strijdmiddelen op. Vertegenwoordigers van België, Denemarken, Duitschland, Engeland, Frankrijk, Nederland, Oostenrijk, Zweden, Zwitserland - voornamelijk anarchisten - stichtten daar het Internationaal Anti-Militarisch Bureau (I. A. M. B.), gericht

I. tegen dreigenden oorlog,

2. tegen witte terreur,

3. tegen interventie in landen, waar het volk in revolutionaire beweging is geraakt,

4. tegen uitbuiting en onderdrukking der z.g. gekleurde rassen . _


Het verloop der europeesche revolutie sedert 1917 heeft daarenboven bewezen, dat niet slechts het actieve maar ook het passieve militarisme een van de grootste gevaren voor het welslagen der maatschappelijke omwenteling is. Vraagt men zich af, waardoor er van de duitscbe sociaaldemocratische revolutie vrijwel niets is terecht gekomen, en waarom er van de russische bolsjewistische revolutie zoo weinig is terecht gekomen, - dan moet het antwoord luiden: door gebrek aan persoonlijkheid in het volk. De russische revolutie heeft door haar burgerlijke methoden zelfs een nieuw soort militarisme, (actief en passief) rood militarisme, gekweekt. Het z.g. "proletarisch militarisme", waarvan BOECHARIN met zulk een geestdrift spreekt, en dat noodwendig samengaan moet met het verlicht despotisme eener partijleidersdictatuur, is het duidelijkste bewijs, dat de proletarische revolutie zich niet heeft kunnen doorzetten. Dit nieuw soort militarisme blijkt in den laatsten tijd internationaal een van de grootste gevaren voor de mogelij kheid tot verdere zelfbevrijding van het volk. Het is duidelijk, dat de anarchisten, uit kracht van hun strijd voor persoonlijke en maatschappelijke vrijheid, een dergelijke ontaarding hebben tegen te gaan waar, en zooveel zij maar kunnen.

Dit alles heeft het berlijnsche congres in de volgende resolutie uitgesproken, welke door de hollanders werd voorgesteld en toegelicht , en onmiddellijk met algemeene stemmen aangenomen werd :


“Het Internationaal Anarchisten Congres te Berlijn, Kerstfeest 1921, vestigt de aandacht der arbeiders op de wanhopige pogingen der burgerlijke regeeringen, om een schijn van ontwapening en van redelijke ordening der internationale en politieke verhoudingen in de wereld te brengen.

Terwijl de vertegenwoordigers der kapitalistische staten in Washington over wereldontwapening spreken, werken mannen van wetenschap, chemici enz. in hun laboratoria nieuwe, vreeselijke vernietigingsmethoden uit.

Niet alleen de verhouding der groote politieke machten is overigens een oorzaak van bezorgdheid, - ook de tegenstelling tusschen de gekleurde rassen en hun witte uitbuiters neemt dagelijks toe. Bovendien is de burgerij van ieder land voortdurend bezig, de noodige maatregelen te treffen, om de revolutionaire beweging in het eigen land te onderdrukken, en om de burgerij van ieder land te steunen, waar die zich in haar macht voelt bedreigd.

Dit alles bewijst, dat wij thans een van de meest reactionaire perioden door maken.

De gevaren, waardoor de wereld bedreigd wordt, zijn niet alleen ontstaan ten gevolge van het actief militarisme van de leiders der burgerlijke samenleving, maar ook tengevolge van de passiviteit der groote massa des volks.

Het Congres wekt daarom alle kameraden op, in alle landen antimilitaristische propaganda te voeren, en overeenkomstig de resolutie, die op het Internationaal Anti·Militaristisch Congres werd aangenomen, te werken met alle kracht. Als antimilitaristische strijdmiddelen behooren te worden aangewend: militaire dienstweigering, onmiddellijke staking van oorlogstuigproductie, algemeene werkstaking bij het uitbreken van een krijg, enz.

Het Congres spreekt voorts zijn groote sympathie uit voor allen, die den militairen dienst geweigerd hebben, en die op een of andere wij ze de tucht in het leger hebben ondergraven.

Tengevolge van den wereldoorlog, en van de wezenlijk burgerlijke dictatuurmethoden, die sedert 1917 in de revolutie werden aangewend, zijn de proletarische massaas van een militaristischen geest doortrokken. In overeenstemming met het woord van MARX, dat aan een revolutie in de maatschappij een revolutie in de hoofden moet voorafgaan, wekt het Congres de arbeiders op, niet slechts voor een uitwendige. maar ook voor een innerlijke omwenteling te kampen.”


VII. Anarchisme en Dictatuur

Over de verhouding van anarchisme en proletarische dictatuur kwam men te Berlijn tot den volgenden slotsom:

“Het Internationale Anarchisten Congres stelt met genoegdoening vast, dat de anarchisten van alle landen tegenstanders van elke dictatuur zijn.

De gebeurtenissen in Rusland hebben de juistheid dezer opvatting over de dictatuur nog bevestigd.

Steunend op deze ervaring, verklaren de anarchisten, dat zij meer dan ooit vijanden van alle dictatuur zijn, hetzij die wordt uitgeoefend van rechts of van links, door de burgerij of door het proletariaat.

Het Congres verklaart eenstemmig, dat in de vraag die in het middenpunt der huidige revolutionaire gebeurtenissen staat, de anarchisten van alle landen niet door tegenstrijdige opvattingen worden gescheiden.”


Algemeen verstond men onder "dictatuur" een zekeren vorm van staatsgeweld, in ROCKER's woorden: "Dictatuur is de staat, waarin heerscht de staat van beleg ... Zooals alle andere aanhangers van de staalsidee gaan ook de verdedigers van de dictatuur van de vooronderstelling uit, dat men dat, wat men goed acht en op een zeker oogenblik voor noodzakelijk houdt, aan het volk van boven af dicteeren of opdwingen kan".

Uit de gedachtewisseling kreeg men den indruk, dat verscheidene aanwezigen het zich inzake de quaestie van den overgangstijd van kapitalisme naar anarchisme wel wat gemakkelijk maakten. Het is niet moeilijk theoretisch staatsdictatuur en rood militarisme te verwerpen; het is echter een dwaling, te meenen, dat alleen reeds dientengevolge zonder al te veel zwarigheden de revolutionaire ontwikkeling door vrije en spontane zelforganisatie van het proletariaat verwerkelijkt worden zou. Wat men bij deze en dergelijke besprekingen meest vergeet, is het feit, dat revolutionaire woelingen en maatschappelijke omwentelingen telkens weer uitbreken, niet alleen lang vóór iedere proletariër anarchist geworden is, maar zelfs reeds vóór de anarchistische propaganda tot het bewustzijn der proletarische massa is doorgedrongen . Men heeft bv. op het congres gezegd, dat het niet alleen over grond, fabrieken, goederen, financieele rijkdom [gaat? Tekst weggevallen bij druk?], maar ook over pers, school, kerk, rechtbank, gevangenis, legerorganisatie, partijwezen enz.: zij oefenen door al deze middelen ook een geestelijke dictatuur uit, en beheerschen daardoor zoozeer een groot deel van het proletariaat, dat dit niet alleen burgerlijk denkt - dat is het ergste niet!-, maar zelfs burgerlijk voelt, en zich voor burgerlijke plannen en doeleinden, als waren het menschelijke idealen, welhaast in vreugde offert. Er was op het congres een duitscher, die bijna telkens, wanneer een te gemakkelijk idealiseerend anarchist aan het woord was, onrustig interrumpeerde: "Maar de overgangstijd!" Hij had gelijk. Hij raakte daarmede een van de moeilijkste historische en zedelijke quaesties, die er voor den anarchist bestaan.

De anarchisten hebben zich van deze waarheid te doordringen, dat de menschheid in haar zelfontwikkeling nog door vele politiek-oeconomische revoluties heen moet, vóór niet alleen de technische, maar ook de psychische, de zedelijke en geestelijke voorwaarden vervuld zijn, waardoor een anarchistische samenleving van alle menschen ter aarde mogelijk is. Wij hebben ten minste te erkennen, dat tijdens dit geslacht, dat door burgerlijke opvoeding en militaristische gewoonten is verpest, het groote oogenblik van het anarchisme onmogelijk kan komen. Zelfs hier in het westen niet. En hoe dan elders? Dit is voor ons geen reden, voor het aanbreken van dit oogenblik niet te strijden! Zoolang er een lijdelijk-militaristische gezindheid in de wereld is, zal er ook een daadwerkelijk-militaristische gezindheid wezen; zoolang er kuddedieren zijn, zullen er herders, - zoolang er onderdanigen zijn, zullen er ook dictators wezen. Maar juist dit lijdelijk en daadwerkelijk militarisme, juist deze kudden met hun herders, juist deze onderdanen en hun bevelers zijn het groote gevaar voor den voortgang der revolutie. Daarom is het de plicht van ieder, die zich van dit alles heeft, bevrijd, rusteloos voor de ontwikkeling van een vrij en geest in een vrije maatschappij te strijden.

Uit dit alles volgt derhalve niet, dat de anarchist bij de tegenwoordige revolutionaire worstelingen werkeloos terzij zou staan, en zich tegenover de verschillende krachten en stroomingen op oeconomisch, politiek en cultureel gebied blind en zonder oordeel zou verhouden. Op alle terreinen mogelijk zou zijn, dat in Zweden een revolutionair proletariaat in oorlogstijd de geheele munitieproductie zou kunnen stopzetten, en de strijdkracht van het gansche leger breken. Zoo eenvoudig echter zijn de verhoudingen in Duitschland of in de V. S. van Amerika al dadelijk niet. In de meeste landen zullen groote revolutionaire crisissen uitbreken, waarin een sterke revolutionaire minderheid - hoogstens een kleine revolutionaire meerderheid - de leiding heeft. De groote massa tegenstanders bestaat niet slechts uit leden der burgerlijke klasse, - dan zou de strijd voor maatschappelijke vernieuwing niet moeilijk zijn! -; de reactionairen beschikken [... tekst weggevallen bij de druk??] van bet menschelijk leven zijn er reeds kiemen van vrijheid, anarchistische mogelijkheden, waarvan hij kan uitgaan, en welker ontwikkeling hij bevorderen kan. Vooral op het gebied van ceconomisch leven vindt men reeds vele antimilitaristische, staatsvijandige, antidictatoriale strekkingen, die op een streven naar zelforganisatie in de massa wij zen. De anarchist neemt derhalve aan alle revolutionaire worstelingen voortdurend inspireerend deel, en poogt de eigenwerkzaamheid van bet volk rusteloos op te wekken.

Het samenwerken met revolutionairen, die er op uit zijn, resultaten cener omwenteling dictatorisch vast te leggen, kan dus altijd slechts voorwaardelijk zijn. Wij strijden samen met ieder, met elken groep, die in welk opzicht dan ook de innerlijke en uitwendige heerschappij van menschen over menschen tracht te ondermijnen en te breken. Wij gebruiken zooveel mogelijk elke organisatie, die aan ons streven naar vrijheid in eenigerlei opzicht dienstbaar gemaakt worden kan. Wij pogen elke instelling, die de worsteling om vrijheid onmogelijk maakt, te verwoesten, en grijpen altijd weer elke macht tot op het uiterste aan, die, in strijd met het dynamisch beginsel van het anarchisme, er op uit is om tijdelijke resultaten en voorloopige veroveringen van deze of gene omwenteling statisch, star, voor eeuwig vast te leggen of te conserveeren.


VIII. Anarchisme en Revolutie

Er zijn vele anarchisten, die door de ontwikkelingsgeschiedenis der europeesche revolutie sedert 1917 tot ziek wordens toe ontgoocheld geworden zijn . Zij hebben zich vroeger te midden van nood en ellende een grootsch en wonderlijk beeld van de nieuwe wereld geschapen, waarvoor zij streden, - zij hebben zich, wanneer de omstandigheden het toelieten, onmiddellijk met al hun krachten en vermogens in den strijd geworpen, en vreeselijke zorgen, angsten, nooden doorgemaakt, - nu is er een oogenblik rust, en zij zien om zich heen: wat is er van hun ideaal geworden?

Het waren aangrijpende uren, toen de siberische kameraad aan het congres vertelde, hoe hij vroeger onder progromen geboren en opgegroeid was; hoe hij het als knaap had aanschouwd, dat fanatieke moordenaars bloedbaden aanrichtten onder de joden en aan de vrouwen borsten, armen en banden afhieuwen, omdat het czaristisch bewind besloten had, de komende revolutie te doen smoren in jodenbloed. Hij had in al deze vreeselijke ellende het anarchistisch ideaal gevonden; hij had van jongsaf daarvoor geleden en gekampt; hij had sedert 1917 met millioenen siberische boeren voor de revolutie gestreden en middelen gebruikt, die hij lief had, zoowel als die hij haatte. Het anarchistisch gezinde volk had zich in gewelddadige zelfverdediging overal heldhaftig geweerd, maar tenslotte was het niet in staat gebleken om een hoogere vorm van samenleving op te bouwen. In jerimiaansche droefheid beantwoordde hij BAKOENlNS woord "De drift der verwoesting is tegelijkertijd een scheppende drift!" aldus: "De drift der verwoesting is gekomen; de scheppende drift kwam niet". - Hijzelf had als commissaris van buitenlandsche zaken eener siberische sovjetrepubliek van 20.000.000 menschen in zijn geheele persoon ervaren, hoe tengevolge van het onvermogen, om een vrije maatschappelijke orde uit eigen kracht te construeeren, - ten gevolge van wille·keur en onredelijkheid, - een volk, dat oorspronkelijk anarchistisch van gezindheid was, tenslotte aan de bolsjewistische partijleidersdictatuur onderworpen werd.

Hij was gebroken. Hij wist niet, wat hij van de toekomst van het anarchisme denken moest. De anarchisten - verklaarde hij - kunnen niet verder komen, wanneer zij niet in staat zijn, de massaas te organiseeren. De optimistische WOLLIN, nog altijd vervuld van hoop, waarschuwde terecht voor wat men "het anarchistisch opportunisme" zou kunnen noemen, dat uit deze woorden sprak: men moet de massa niet willen organiseeren: dat leidt noodzakelijkerwijs tot een of anderen vorm van dictatuur; men propageere slechts te midden van de massa de anarchistische idee, en wijze het proletariaat zooveel mogelijk den weg. Hij had hierin zonder twijfel gelijk, maar de ander had dit ook, vooral toen hij opmerkte, dat de marxisten één alomvattend beginsel erkennen, waarmee zij voortdurend werken; dat zij en hun aanhang duidelijk weten, wat zij willen, terwijl daarentegen onder de anarchisten allerlei beginselen en meeningen chaotisch door elkander woelen: "Er is wel poly-anarchisme, maar waar is mono-anarchisme?"

Mono-anarchisme - bet woord lijkt gevaarlijk op monarchisme. WOLLIN had gelijk, de kameraden voor de gevaren van dergelijke opvattingen te waarschuwen. Maar WOLLIN zelf leek haast een van hen, tot wie een deelnemer aan het congres "Maar de overgangstijd!" geroepen had.

Het is niets nieuws dat revolutionairen ontgoocheld worden. Niet slechts de groote naïeve phantasten, als JESAIA ot JEZUS - indien hij heeft geleefd -, de middeneeuwsche dwepers en latere utopisten, maar ook bewust·wetenschappelijke voormannen van het moderne socialisme, MARX, ENGELS, BAKOENIN, KROPOTKIN, hebben iets dergelijks doorgemaakt. En nu maken velen van ons het opnieuw weer door, ten gevolge van het verloop der russische omwenteling.

Hieraan moet nu eindelijk een einde komen! Het revolutionaire subject behoort zich van dergelijke subjectivistische anticipaties en verkorte historische perspectieven te bevrijden. KROPOTKIN heeft zich in Mei 1904, bij de inleiding tot zijn italiaansche uitgave der "Woorden van een Oproerling", de vraag gesteld, waarom de maatschappelijke revolutie in de 19e eeuw niet is gekomen. Hij heeft erkend dat de groote revolutionairen van de 19e eeuw "niet den vollen omvang der reactie hebben doorgrond", waarin het europeesche volk internationaal verzonken was . Ik heb hierover reeds genoeg geschreven, en voeg er slechts het volgende aan toe.

GEIZMAN heeft gelijk, wanneer hij zegt, dat de bolsjewieken door hun eenheid-van-beginsel en algemeen-aanvaarde strijdmethoden veel voor hebben op de anarchisten. De revolutionaire marxisten hebben één gemeenschappelijke moraal. Het is in zekeren zin een jezuïtische moraal, maar zij hebben haar systematisch uitgewerkt en hartstochtelijk toegepast. Hun tucht is voornamelijk een uitwendige tucht, maar het is toch een tucht, welke zij evenmin als de kerkelijke jez.uïeten toepassen kunnen, zonder de grootst mogelijke inspanning en oefening in zelfbeheersching. Nu kan men zich gemakkelijk anarchist noemen en op zulk een uiterlijke discipline schimpen. Maar - in hoeverre hebben wij, anarchisten, een hoogere, innerlijke tucht: een vrije, spontane zelfbeheersching; - in hoeverre hebben wij den moed onze kleine particulariteiten te verachten, en ons op den strijd voor de vrije persoonlijkheid te concentreeren; de kracht meer te geven dan te eischen; de drift, ons in solidariteit met wezenlijk gelijk gezinde kameraden aan de scheppende idee - ons menschelijk zelf - te offeren? Het tegenwoordig maatschappelijk leven ontkennen kan een barbaar, een wilde en een ezel, een zenuwleider en een krankzinnige ook. Maar - hoe komen wij er boven uit? DOMELA NIEUWENHUIS heeft tegen het einde van zijn leven eens verklaard, dat hij bemerkt had, dat een zeer groot procent van de beste revolutionaire medestrijders vroeger de een of andere godsdienstige opvoeding hadden doorgemaakt. Geen wonder! Alle latere, zedelijke en cultureele waarden groeien in de menschheid uit vroegere op. Daarom hebben alleen die ontkenningen maatschappelijke en cultureele beteekenis, welke niet slechts verstandelijk, maar ook redelijk van karakter zijn; welke maar niet afwijzen, doch ook in staat zijn "op te heffen". Er zijn ontkenningen naar beneden en naar boven. Wanneer iemand b.v. zegt: "Ik ben geen jood, geen boeddhist, geen christen", - kan hij nog niet aan jodendom, boeddhisme, christendom enz. toe zijn, of hij kan er bovenuit zijn. In dit laatste geval heeft hij de kernwaarde van wat ontkend wordt, in zich opgenomen. Het oorspronkelijk christendom b.v. is niet denkbaar zonder de religieuse geschiedenis van het jodendom, de zedelijkheid der Stoa, de wijsheid van PLATO en HERAKLITUS, de wereldervaring en de phantasie der parzen enz. Het is vooral BAKOENIN geweest, die den historischen samenhang van alle maatschappelijke en cultureele verschijnselen heeft begrepen. De grootste revolutionairen hebben telkens weer erkend, dat een alomvattend beginsel, een meer-dan-menschelijke drift naar menschelijke en cosmische solidariteit altijd de diepste bron van alle anarchisme en socialisme is geweest - in dezen zin - en slechts in dezen zin - wilde ook DIETZGEN, dat de religie voor het volk bewaard zou blijven, en heeft BAKOENIN van de religie der vrijheid, gelijkheid en broederschap gesproken. In dezen zin zij er ook mono-anarchisme: een welhaast mystiek-religieuse gezindheid als grondslag zelfs voor de nuchterste meest zakelijke, mechanisch-technische practijk. In zooverre zulk een reëel gevoel van eenheid en daaruit volgende wil tot gemeenschappelijk handelen leeft, zullen de anarchisten internationaal in staat zijn, een alomvattende wetenschap uit te werken zoowet als een practische strijdmethode, die naar haar hoofdbeginselen algemeen wordt erkend.

Dit alles is echter hoogstens mogelijk in den betrekkelijk kleinen kring diergenen, die welbewust met de oude vormen en gedachten braken; die den geest van gezag en militarisme vrij-revolutionair te bovengekomen zijn. Daarom is het ondenkbaar, dat zelfs door alle anarchisten in de wereld samen - aangenomen, dat ieder van hen de zuiverste gezindheid, den hoogsten drang tot daden, de diepste overtuiging had - nu reeds een vrije maatschappelijke orde zou kunnen worden gesticht. Zeker: in bepaalde omgeving, onder gelukkige voorwaarden kunnen groepen van geestverwanten wellicht in enkele opzichten op bewonderenswaardige wijze hun beginsel in de practijk verwerkelijken. Maar gesteld zelfs, dat hier en ginds, zeg: eenige millioenen makkers zich op aannemelijke wijze maatschappelijk konden organiseeren en tot een zekere eenheid van beschaving en cultuur geraken, - als productief geheel, als maatschappelijke eenheid. Zouden zij noodzakelijkerwijs niet slechts met de hen omringende wereld, maar tenslotte met bet geheele menschheidsleven in wisselwerking verkeeren, en er dus ook even zeker den invloed van ondergaan als bv. op dit oogenblik het primitief·bolsjewistisch Rusland den invloed zoowel van het patriarchaal·feodaal·nationalistisch oosten als van het kapitalistisch·imperialisch westen ondervindt. Wanneer reeds MARX en de marxisten zeggen, dat bun revolutie een zaak van langen adem is dan hebben wij, anarchisten, te erkennen, dat onze revolutie een zaak van nog veel langeren adem zal wezen.

Nochtans kunnen, - juist daarom willen wij strijden! In het negatieve - tegenover het imperialistisch regiem – werken wij met alle revolutionairen en opposanten zooveel mogelijk mee. Kunnen wij tenslotte niet meer met hen, of zij niet meer met ons tezamen gaan, en trekken zoo verscheidene groepen in gescheiden gelederen op, dan houden wij toch altijd rekening met het feit, dat dieper gezien - ten opzichte van den bestreden vijand - de andere aanvallers ook onze bondgenoten zijn. Zet deze of gene revolutionaire richting, wier historisch oogenblik klaarblijkelijk aanbrak, zich door, dan zullen wij geneigd zijn - vooral, als 't voor haar spant - voorwaardelijk met haar saam te werken. In zooverre zij echter zich tegen onze opvatting verzet, en onze daden verhindert of onmogelijk maken wil, voeren wij voortdurend principieele oppositie tegen haar, en, indien nodig, ook practische.

Reeds onder het imperialisme. Wanneer de een of de ander de geschiedenis afsluiten wil, breken wij zijn kluizen stuk en stooten nieuwe horizonten open. Wij werken dus met de dictatuurstichters eener III, IV, of V[e] Internationale in zooverre tegenover de burger- en sociaaldemocratie tezamen, als de revolutionaire socialisten van vroeger tijden met kleinburgers en liberalen tegen geestelijkheid en adel samenwerkten.

Ons oogenblik is nog niet aangebroken. Maar het nadert steeds meer. Wij strijden niet slechts voor de revolutie, maar voor de revolutie van de revolutie.



[810019 – 7,50]