Perlman, Fredy - De reproductie van het dagelijks leven

Uit Anarchief
Naar navigatie springen Naar zoeken springen


De reproductie van het dagelijks leven

Door Fredy Perlman


Volgend essay is een vertaling van Fredy Perlmans 'The reproduction of daily life'. Dit essay over het kapitalisme (kapitaalaccumulatie en loonarbeid) werd voor het eerst gepubliceerd door Black&Red in 1969.

Bron: http://anarchisme.nl/namespace/de_reproductie_van_het_dagelijks_leven


De reproductie van het dagelijks leven


De alledaagse praktische activiteit van mensen die in stamverband leven reproduceert het stamverband of zet het verder. Deze reproductie is niet alleen fysiek maar ook sociaal. Door hun alledaagse activiteiten reproduceren de stamleden niet alleen een groep mensen, ze reproduceren een stamverband, namelijk een bepaalde sociale vorm waarin deze groep mensen specifieke activiteiten op een specifieke manier uitvoert. De specifieke activiteiten van de leden van een stam zijn niet de uitkomst van “natuurlijke” kenmerken van de mensen die deze activiteiten uitvoeren, zoals de productie van honing de uitkomst is van de “natuur” van een bij. Het dagelijks leven dat de leden van een stam leven en verderzetten is een specifiek sociaal antwoord op bepaalde materiële en historische condities.

De alledaagse activiteit van slaven reproduceert slavernij. Door hun dagelijkse activiteiten reproduceren slaven niet alleen op fysieke manier zichzelf en hun meesters; ze reproduceren ook de instrumenten waarmee de meester hen onderdrukt en hun eigen gewoontes van onderwerping aan de autoriteit van de meester. Voor mensen die in een slavenmaatschappij wonen lijkt de meester-slaaf relatie een natuurlijke en eeuwige relatie. Mensen worden echter noch als meester noch als slaaf geboren. Slavernij is een specifieke sociale vorm en mensen onderwerpen zich er enkel aan in zeer bijzondere materiële en historische condities.

De praktische alledaagse activiteit van loonwerkers reproduceert loonarbeid en Kapitaal. Zoals stamleden en slaven reproduceren “moderne” mensen door hun alledaagse activiteiten de bewoners, de sociale relaties en de ideëen van hun samenleving; ze reproduceren de sociale vorm van het dagelijks leven. Zoals het stamverband en het slavensysteem is het kapitalistische systeem noch de natuurlijke, noch de finale vorm van de menselijke samenleving; zoals eerdere sociale vormen, is het kapitalisme een specifiek antwoord op materiële en historische condities. In tegenstelling tot eerdere vormen van sociale activiteit transformeert het dagelijks leven in de kapitalistische samenleving systematisch de materiële condities waaraan het kapitalisme oorspronkelijk beantwoordde. Sommige materiële limieten aan de menselijke activiteit komen beetje per beetje onder menselijke controle. Bij een hoog niveau aan industrialisering creëert de praktische activiteit zijn eigen materiële condities en zijn eigen sociale vorm. Het onderwerp van analyse is niet alleen hoe praktische activiteit in een kapitalistische samenleving de kapitalistische activiteit reproduceert maar ook hoe deze activiteit zelf de materiële condities waaraan het kapitalisme beantwoordt elemineert.

Het dagelijks leven in de kapitalistische samenleving

De sociale vorm van de gewone menselijke activiteiten onder het kapitalisme beantwoordt aan een bepaalde materiële en historische toestand. De materiële en historische condities verklaren de oorsprong van de kapitalistische vorm maar verklaren niet waarom deze vorm voortduurt nadat de beginsituatie verdwenen is. Een concept van “culturele achterstand” is geen uitleg voor de continuïteit van een sociale vorm na het verdwijnen van de begincondities waaraan deze beantwoordde. Dit concept is enkel de naam voor de continuïteit van de sociale vorm. Wanneer het concept van “culturele achterstand” zich voordoet als een woord voor een “sociale kracht” die de menselijke activiteit bepaalt, is dat een versluiering die de uitkomst van menselijke activiteiten voorstelt als een externe kracht buiten hun controle om. Dat is niet alleen zo bij een concept als “culturele achterstand”. Veel termen Marx gebruikt om menselijke activiteiten te beschrijven krijgen de status van externe en zelfs “natuurlijke” krachten die de menselijke activiteit bepalen; zo spelen concepten als “klassenstrijd”, “productierelaties” en in het bijzonder de “Dialectiek” dezelfde rol in de theorieën van sommige “Marxisten” als “Erfzonde”, “Lot” en de “Hand van het lot” speelden in de theorieën van middeleeuwse mystifieerders.

In het uitvoeren van hun dagelijkse activiteiten voeren de leden van de kapitalistische samenleving twee processen tegelijk uit: ze reproduceren de vorm van hun activiteiten en ze elemineren de materiële condities waaraan deze vorm van activiteit aanvankelijk beantwoordde. Ze weten echter niet dat ze deze processen uitvoeren; hun eigen activiteiten zijn voor hen niet transparant. Ze leven in de illusie dat hun activiteiten beantwoorden aan natuurlijke condities die voorbij hun controle liggen en ze zien niet dat ze zelf de auteurs zijn van deze condities. De taak van de kapitalistische ideologie bestaat erin om de sluier te handhaven die mensen ervan weerhoudt te zien dat hun eigen activiteiten de vorm van hun dagelijks leven reproduceren; de taak van kritische theorie bestaat erin om de activiteiten van het dagelijks leven te ontsluieren, hen transparant te maken, de reproductie van de sociale vorm van kapitalistische activiteit zichtbaar te maken binnen de dagelijkse activiteit van mensen.

Onder het kapitalisme bestaat het dagelijks leven in gerelateerde activiteiten die de kapitalistische vorm van sociale activiteit reproduceren en uitbreiden. Het verkopen van de arbeidstijd voor een prijs (een loon), de belichaming van arbeidstijd in goederen (verkoopbare goederen, zowel tastbare als ontastbare), de consumptie van tastbare en ontastbare goederen (zoals consumptiegoederen en spektakels) – deze activiteiten die het dagelijks leven onder het kapitalisme kenmerken, zijn geen manifestaties van de “menselijke natuur”, noch worden ze opgelegd aan mensen door krachten die buiten hun controle vallen.

Als men denkt dat de mens “van nature” een niet-creatief stamlid en een inventieve zakenman, een onderworpen slaaf en een trotse ambachtsman, een onafhankelijke jager en een afhankelijke loonwerker is, dan is de menselijke “natuur” ofwel een lege doos of is de “natuur” afhankelijk van materiële en historische condities en de facto een antwoord op deze condities.

Vervreemding van de levende activiteit

In de kapitalistische samenleving neemt de creatieve activiteit de vorm aan van goederenproductie, namelijk productie van vermarktbare goederen, en nemen de resultaten van menselijke activiteit de vorm aan van goederen. Vermarketing of verkoopbaarheid is het universele kenmerk van alle praktische activiteit en van alle producten. De producten van de menselijke activiteit die noodzakelijk zijn voor het overleven hebben de vorm van verkoopbare goederen: ze zijn enkel verkrijgbaar in ruil voor geld. En geld is enkel verkrijgbaar in ruil voor goederen. Als een grote groep mensen de legitimiteit van deze conventies accepteert, nl. dat goederen een vereiste zijn voor geld en dat geld een vereiste is voor het overleven, vinden ze zich opgesloten in een vicieuze cirkel. Aangezien ze geen goederen hebben is de enige uitweg uit deze cirkel zichzelf, of delen van zichzelf, te beschouwen als goederen. En dit is in feite de bijzondere “oplossing” die mensen zichzelf opleggen in het licht van specifieke materiële en historische condities. Ze ruilen niet hun lichamen of delen van hun lichaam uit voor geld. Ze ruilen de creatieve inhoud van hun levens, hun praktische dagelijkse activiteit voor geld. Van zodra mensen geld accepteren als een equivalent voor leven, wordt de verkoop van levende activiteit een voorwaarde voor hun fysiek en sociaal overleven. Leven wordt geruild tegen overleven. Creatie en productie gaan verkochte activiteit betekenen. Iemands activiteit is enkel “productief”, nuttig voor de samenleving wanneer het verkochte activiteit is. En de mens zelf is enkel een productief lid van de maatschappij als de activiteiten van zijn dagelijks leven verkochte activiteiten zijn. Zodra mensen de termen van deze ruil accepteren, neemt de dagelijkse activiteit de vorm aan van universele prostitutie.

De verkochte creatieve kracht of de verkochte dagelijkse activiteit neemt de vorm aan van werk; werk is de historisch specifieke vorm van menselijke activiteit; werk is abstracte activiteit die maar één eigenschap heeft; het is vermarktbaar; het kan verkocht worden tegen een gegeven kwantiteit geld; werk is onverschillige activiteit; onverschillig tegenover de particuliere taak die uitgevoerd wordt en onverschillig tegenover het particuliere subject dat de taak moet doen. Graven, drukken en kappen zijn verschillende activiteiten maar alledrie zijn ze werk in de kapitalistische samenleving; werk is enkel “geld verdienen”. Levende activiteit die de vorm van werk aanneemt, is een manier om geld te verdienen. Leven wordt een manier van overleven. De ironische omkering is geen dramatische climax van een fantasierijke roman; het is een feit van het dagelijks leven in de kapitalistische samenleving. Overleven, nl. zelfbehoud en reproductie zijn niet de middelen tot een creatieve praktische activiteit maar precies het omgekeerde. Creatieve activiteit in de vorm van werk, namelijk verkochte activiteit, is een pijnlijke noodzakelijkheid voor het overleven; werk is het middel tot zelfbehoud en reproductie.

Het verkopen van levende activiteit brengt een andere omkering met zich mee. Door het werk te verkopen, wordt het werk van een individu de “eigendom” van een ander, het wordt toegeëigend door een ander, het komt onder controle van een ander. Met andere woorden wordt iemands activiteit de activiteit van een ander, de activiteit van zijn eigenaar. Het wordt vreemd aan de persoon die het uitvoert. Zo wordt iemands leven, wat een individu bereikt in de wereld, het verschil dat zijn leven maakt in het leven van de mensheid, niet alleen getransformeerd in werk, een pijnlijke voorwaarde voor het overleven; het wordt ook getransformeerd in vreemde activiteit, activiteit die uitgevoerd wordt door de koper van dat werk. In de kapitalistische maatschappij zijn de architecten, de ingenieurs, de werkers, niet de bouwers; de man die hun arbeid koopt is de bouwer; hun projecten, berekeningen en bewegingen zijn hen vreemd; hun levende activiteit, wat ze bereikt hebben is van hem. Academische sociologen die de verkoop van werk vanzelfsprekend vinden, begrijpen deze vervreemding van het werk als een gevoel: de activiteit van de werker “lijkt” vreemd aan de werker, het “lijkt” alsof het gecontroleerd wordt door een ander. Elke werker kan de academische sociologen echter uitleggen dat de vervreemding noch een gevoel noch een idee is in het hoofd van de werker maar een reëel feit van het dagelijks leven van de werker. De verkochte activiteit is de facto vreemd aan de werker; zijn werk wordt de facto gecontroleerd door zijn koper.

In ruil voor zijn verkochte activiteit krijgt de werker geld, het conventioneel aanvaarde middel om te overleven in de kapitalistische samenleving. Met dat geld kan hij goederen kopen, dingen, maar zijn activiteit kan hij niet terugkopen. Dit toont een bijzondere “kloof” in geld als “universeel equivalent”. Een persoon kan goederen verkopen voor geld en hij kan dezelfde goederen kopen met geld. Hij kan zijn levende activiteit verkopen voor geld, maar hij kan zijn levende activiteit niet kopen voor geld.

Met zijn loon koopt de werker in hoofdzaak consumptiegoederen die hem toelaten te overleven, zijn arbeidskracht te reproduceren om in staat te zijn door te gaan met die te verkopen. En het zijn spektakels, objecten voor passieve bewondering. Hij consumeert en bewondert de producten van menselijke activiteit passief. Hij bestaat niet in de wereld als een actieve agent die de wereld transformeert. Als een hulpeloze, impotente toeschouwer kan hij deze toestand van machteloze bewondering echter “geluk” noemen. En aangezien werk pijnlijk is, mag hij verlangen “gelukkig” te zijn, namelijk heel zijn leven inactief te zijn (een toestand die gelijkaardig is aan het doodgeboren-zijn). De goederen, de spektakels consumeren hem; hij verbruikt levende energie in passieve admiratie; hij wordt geconsumeerd door dingen. In die zin is het zo dat hoe meer hij heeft, des te minder hij is. (een individu kan deze dood-in-het-leven overstijgen door marginale creatieve activiteit; maar een populatie kan dat niet, tenzij door de kapitalistische vorm van praktische activiteit af te schaffen, door de loonarbeid af te schaffen, en dus de creatieve activiteit te ont-vervreemden.)

Het goederenfetisjisme

Door hun activiteit te vervreemden en in goederen, in materiële containers van menselijk werk te belichamen, reproduceren mensen zichzelf en creëren ze Kapitaal. Vanuit het standpunt van de kapitalistische ideologie en in het bijzonder van de academische Economische Wetenschap, is deze uitspraak onwaar: goederen zijn “niet enkel het product van arbeid”; ze worden geproduceerd door de primordiale “productiefactoren”, de kapitalistische drievuldigheid van Land, Werk en Kapitaal. De belangrijkste factor, Kapitaal, is overduidelijk de held van het verhaal. Het doel van deze oppervlakkige Drievuldigheid is niet analyse, aangezien deze Experten daar niet voor betaald worden. Ze worden betaald om te versluieren, om de sociale vorm van de praktische activiteit onder het kapitalisme te verhullen, om te verhullen dat producenten zichzelf reproduceren, hun exploitanten en ook de instrumenten waarmee ze geëxploiteerd worden. De Drievuldigheidsformule slaagt er niet in te overtuigen. Het is vanzelfsprekend dat land niet meer een goederenproducent is dan water, lucht of de zon. Het is ook vanzelfsprekend dat Kapitaal terzelfdertijd de naam is voor een sociale relatie tussen werkers en kapitalisten, voor de productieinstrumenten die eigendom zijn van een kapitalist en voor het geldequivalent van zijn instrumenten en “ontastbare goederen”, dat Kapitaal niet meer produceert dan de ejaculaties die in publiceerbare vorm gegoten worden door academische Economen. Zelfs de productieinstrumenten die het Kapitaal van één kapitalist uitmaken zijn enkel primordiaal “productiefactoren” als iemands oogkleppen zijn blik beperken tot een geïsoleerde kapitalistische firma, aangezien een blik op de ganse economie laat zien dat het Kapitaal van één kapitalist de materiële container is van het werk dat vervreemd is aan een andere kapitalist. Hoewel de Drievuldigheidsformule niet overtuigt, slaagt deze toch in zijn versluierende opdracht door het onderwerp van de vraag te verleggen: in plaats van zich af te vragen waarom de activiteit van mensen onder het kapitalisme de vorm van loonarbeid aanneemt, veranderen potentiële analysten van het kapitalistische dagelijks leven in academische huis-Marxisten die zich afvragen of werk al dan niet de enige “productiefactor” is. Dusdanig behandelt de Economische Wetenschap (en de kapitalistische ideologie in het algemeen) land, geld en de producten van werk als dingen die de macht hebben tot produceren, waarde te creëeren, voor hun eigenaars te werken, de wereld te transformeren. Wat Marx het fetisjisme noemde kenmerkt de alledaagse noties en wordt door de Economische Wetenschap verheven tot het niveau van dogma. Voor de econoom zijn levende mensen dingen (“productiefactoren”) en leven dingen (geld “werkt”, Kapitaal “produceert”).

De fetisjist kent het product van zijn eigen activiteit toe aan zijn fetisj. Als resultaat houdt hij op zijn eigen macht uit te oefenen (de macht om de natuur te transformeren, de macht om de vorm en inhoud van zijn dagelijks leven te bepalen); hij oefent enkel de “machten” uit die hij toekent aan zijn fetisj (de “macht” om goederen te kopen). De fetisjist castreert met andere woorden zichzelf en kent mannelijkheid toe aan zijn fetisj.

De fetisj is echter een dood ding, geen levend wezen; de fetisj heeft geen viriliteit. De fetisj is niets meer dan een ding waarvoor en waardoor kapitalistische relaties worden gehandhaafd. De mysterieuze macht van Kapitaal, zijn “macht” om te produceren, zijn viriliteit, ligt niet in zichzelf maar in het feit dat mensen hun creatieve activiteit vervreemden, dat ze hun werk verkopen aan kapitalisten, dat ze hun vervreemde werk materialiseren of reïfiëren in goederen. Met andere woorden worden mensen gekocht met de producten van hun eigen activiteit. Toch zien ze hun eigen activiteit als activiteit van Kapitaal en hun eigen producten als producten van Kapitaal. Door creatieve macht toe te kennen aan Kapitaal en niet aan hun eigen activiteit geven ze hun levende activiteit, hun alledaagse leven over aan Kapitaal, wat betekent dat mensen zichzelf dagelijks geven aan de personificatie van Kapitaal, de kapitalist. Door hun werk te verkopen, door hun activiteit te vervreemden, reproduceren mensen dagelijks de personificaties van de dominante vormen van activiteit onder het kapitalisme; ze reproduceren de loonwerker en de kapitalist. Ze reproduceren die individuen niet alleen fysiek maar ook sociaal; ze reproduceren individuen die verkopers zijn van arbeidskracht en individuen die eigenaars zijn van productiemiddelen; ze reproduceren de individuen alsook de specifieke activiteiten, de verkoop alsook de eigendom.

Telkens wanneer mensen een activiteit volbrengen die ze niet zelf gedefinieerd hebben en niet controleren, telkens wanneer mensen betalen voor goederen die ze geproduceerd hebben met geld dat ze gekregen hebben in ruil voor hun vervreemde activiteit, telkens als ze passief de producten van hun eigen activiteit bewonderen als vreemde objecten die met hun eigen geld aangeschaft zijn, geven ze nieuw leven aan het Kapitaal en vernietigen ze hun eigen levens.

Het doel van het proces is de reproductie van de relatie tussen de werker en de kapitalist. Dit is echter niet het doel van de individuele agenten die in het proces betrokken zijn. Hun activiteiten zijn voor henzelf niet transparant; hun blik is gericht op de fetisj die tussen de handeling en zijn resultaat staat. De individuele agenten richten zich precies op de dingen waarvoor de kapitalistische relaties gevestigd zijn. De werker als producent wil zijn dagelijks werk ruilen voor geldlonen, hij wil precies hetgene waardoor zijn relatie door de kapitalist herbevestigd wordt, hij wil het ding waardoor hij zichzelf reproduceert als loonwerker en de ander als kapitalist. De werker als consument ruilt zijn geld in voor producten van werk, precies de dingen die de kapitalist moet verkopen om zijn Kapitaal te realiseren. De dagelijkse transformatie van levende activiteit in Kapitaal wordt gemedieerd door dingen, het wordt niet uitgevoerd door dingen. De fetisjist weet dit niet; voor hem zijn werk en land, instrumenten en geld, ondernemers en banken, allemaal “factoren” en “agenten”. Wanneer een jager die een amulet draagt een hert neerhaalt met een steen, zou hij het amulet kunnen beschouwen als een essentiële “factor” in het neerhalen van het hert en zelfs in het aanbrengen van het hert als object om neer te halen. Als hij een verantwoordelijke en welopgevoede fetisjist is, zal hij zijn aandacht wijden aan zijn amulet, zal hij het met zorg en bewondering behandelen; om de materiële condities van zijn leven te verbeteren, zal hij de manier waarop hij zijn fetisj draagt verbeteren, niet de wijze waarop hij de steen werpt; in een moeilijke situatie zou hij zelfs zijn amulet kunnen wegsturen om voor hem te “jagen”. Zijn eigen dagelijkse activiteiten zijn voor hem niet transparant: wanneer hij te eten heeft, ontgaat het hem dat het hijzelf is die de steen werpt en het niet de actie van het amulet is die voor zijn voedsel heeft gezorgd; wanneer hij doodgaat van de honger, ontgaat het hem dat het zijn eigen amuletverering in plaats van te jagen, en niet de toorn van zijn fetisj is die maakt dat hij doodgaat van de honger.

Het goederenfetisjisme en het geld, de mystificatie van iemands dagelijkse activiteiten, de religie van het dagelijks leven die levende activiteit toekent aan geestesloze dingen, is geen mentale gril die voortkomt uit de menselijke verbeelding; het vindt zijn oorsprong in het karakter van de sociale relaties onder het kapitalisme. Mensen gaan de facto om met elkaar via dingen; de fetisj is de facto de gelegenheid waarvoor ze collectief handelen, en waardoor ze hun activiteit reproduceren. Het is echter niet de fetisj die de activiteit uitvoert. Het is niet Kapitaal dat grondstoffen transformeert, noch Kapitaal dat goederen produceert. Als levende activiteit de materialen niet zou transformeren, zouden deze ongetransformeerd, inert en dode materie blijven. Als mensen niet bereid waren om hun levende activiteit te blijven verkopen, zou de onmacht van Kapitaal aan het licht komen; Kapitaal zou ophouden te bestaan; zijn laatste overblijvende macht zou erin bestaan om mensen te herinneren aan een voorbijgestreefde vorm van dagelijks leven die gekarakteriseerd werd door dagelijkse universele prostitutie. De werker vervreemdt zijn leven om zijn leven in stand te houden. Als hij zijn levende activiteit niet zou verkopen, zou hij geen loon kunnen krijgen en zou hij niet kunnen overleven. Het is echter niet het loon dat vervreemding de voorwaarde voor het overleven maakt. Als mensen niet collectief bereid waren om hun levens te verkopen, als ze bereid waren om controle te nemen over hun eigen activiteiten, zou de universele prostitutie geen voorwaarde zijn om te overleven. Het is de bereidheid van mensen om door te gaan met hun werk te verkopen en niet de dingen waarvoor ze het verkopen, die maakt dat de vervreemding van levende activiteit noodzakelijk is voor het levensbehoud. De levende activiteit die verkocht wordt door de werker wordt gekocht door de kapitalist. En het is alleen zijn levende activiteit die leven blaast in Kapitaal en het “productief” maakt. De kapitalist, de “eigenaar” van grondstoffen en productieinstrumenten stelt natuurlijke objecten en producten van andermans werk voor als zijn eigen “privaat eigendom”. Het is echter niet de mysterieuze macht van het Kapitaal die de “private eigendom” van de kapitalist creëert; het is de levende activiteit die de “eigendom” creëert, en de vorm van die activiteit is wat het “privaat” houdt.

De transformatie van de levende activiteit in Kapitaal

De transformatie van levende activiteit in Kapitaal vindt elke dag plaats doorheen dingen, maar wordt niet uitgevoerd door dingen. Dingen die het product zijn van menselijke activiteit lijken actieve agenten omdat activiteiten en contacten gelegd worden voor en door dingen en omdat menselijke activiteiten niet transparant zijn voor mensen zelf; ze verwarren het mediërende object met de oorzaak.

In het kapitalistische productieproces belichaamt of materialiseert de werker zijn vervreemde levende energie in een inert object door instrumenten te gebruiken die de belichaming zijn van de activiteit van andere mensen. Gesofisticeerde industriële instrumenten belichamen de intellectuele en manuele activiteit van ontelbare generaties uitvinders, verbeteraars en producenten vanuit alle hoeken van de wereld en vanuit verschillende samenlevingsvormen. De instrumenten op zich zijn inerte objecten; het zijn materiële belichamingen van levende activiteit maar zelf zijn ze niet levend. De enige actieve agent in het productieproces is de levende werker. Hij gebruikt de producten van andermans werk en blaast hen bij wijze van spreken leven in, maar het leven is van hemzelf; hij is niet in staat de individuen tot leven te brengen die hun levende activiteit in zijn instrument opgeslagen hebben. Het instrument kan hem toelaten om meer te doen gedurende een bepaalde periode en in die zin kan het zijn productiviteit verhogen. Enkel het levende werk dat kan produceren kan echter productief zijn. Wanneer een werker uit de industrie een elektrische draaibank bedient, maakt hij gebruik van producten van het werk van generaties fysici, uitvinders, electrische ingenieurs, draaibankmakers. Hij is duidelijk productiever dan een ambachtsman die het zelfde object met de hand maakt. Het is echter in geen geval het “Kapitaal” dat ter beschikking staan van de industriewerker dat “productiever” is dan het “Kapitaal” van de ambachtsman. Als generaties van intellectuele en manuele activiteit niet belichaamd waren in de elektrische draaibank, als de industriewerker de draaibank en de elektriciteit en de elektrische draaibank zou moeten uitvinden, zou het hem verschillende levensduren kosten om één enkel object te maken op een elektrische draaibank. Geen enkele hoeveelheid Kapitaal zou zijn productiviteit kunnen verhogen boven dat van de ambachtsman die het object met de hand draait.

De notie “productiviteit van Kapitaal” en in het bijzonder de gedetailleerde meting van die “productiviteit” zijn uitvindingen van de “wetenschap” van de Economie, die religie van het kapitalistische dagelijks leven die de menselijke energie opgebruikt in het vereren, bewonderen en flatteren van de centrale fetisj van de kapitalistische maatschappij. Middeleeuwse collega’s van deze “wetenschappers” maakten gedetailleerde metingen van de hoogte en de breedte van engelen in de Hemel, zonder zich ooit af te vragen wat engelen of de Hemel waren, en namen het bestaan van beide aan als vanzelfsprekend.

Het resultaat van de verkochte activiteit van de werker is een product dat hem niet toebehoort. Dit product is een belichaming van zijn werk, een materialisering van een deel van zijn leven, een container die zijn levende activiteit bevat maar die niet van hem is; het is hem even vreemd als zijn werk. Hij heeft geen besluit genomen om het te maken en wanneer het gemaakt is, beschikt hij er niet over. Als hij het wil, moet hij het kopen. Wat hij gemaakt heeft is niet alleen een product met bepaalde nuttige eigenschappen. Daarvoor was het niet nodig geweest zijn werk te verkopen aan een kapitalist in ruil voor een loon. Hij had enkel de noodzakelijke materialen en de beschikbare tools moeten kiezen, hij had enkel maar de materialen moeten vormgeven, zich laten leiden door zijn doelen en de beperkingen van zijn kennis en handigheid. Het is vanzelfsprekend dat een individu hier enkel marginaal toe in staat is. De menselijke toe-eigening en het gebruik van beschikbare materialen en gereedschappen kan enkel plaatsvinden na het omverwerpen van de kapitalistische vorm van activiteit.

Wat de werker onder kapitalistische voorwaarden produceert is een product met een heel specifieke eigenschap, de eigenschap van verkoopbaarheid. Zijn vervreemde activiteit produceert een goed. Omdat de kapitalistische productie een goederenproductie is, is de formulering dat het doel van dit proces de bevrediging van menselijke noden is vals; dit is een rationalisering en een apologie. De “bevrediging van menselijke behoeften” is niet het doel van de kapitalist, noch het doel van de werker die aan het produceren is, noch is dit het een resultaat van dit proces. De werker verkoopt zijn werk om een loon te krijgen. De specifieke inhoud van het werk is voor hem onverschillig. Hij vervreemdt zijn werk niet voor een kapitalist die hem in ruil daarvoor geen loon geeft, ongeacht hoe vele menselijke noden het product van deze kapitalist ook moge bevredigen. De kapitalist koopt werk en houdt zich bezig met productie om voor de dag te komen met goederen die verkocht kunnen worden. Hij is onverschillig tegenover de specifieke eigenschappen van het product, net zoals hij onverschillig is tegenover de noden van mensen. Al wat hem mbt. het product interesseert, is tegen welke prijs het verkocht zal worden, en al wat hem interesseert mbt. menselijke noden is hoeveel mensen “moeten” kopen en hoe ze daartoe verplicht kunnen worden door propaganda en psychologische conditionering. Het doel van de kapitalist is zijn nood om het Kapitaal te reproduceren en te verbreden en het resultaat van het proces is de uitgebreide reproductie van loonwerk en Kapitaal (wat geen “menselijke noden” zijn). Het goed dat geproduceerd wordt door de werker wordt door de kapitalist geruild tegen een specifieke kwantiteit geld; het goed is een waarde die geruild wordt tegen een equivalente waarde. Met andere woorden kan het levende en voorbije werk gematerialiseerd worden in het product, in twee verschillende en toch equivalente vormen bestaan, nl. in goederen en in geld, of in wat gemeenschappelijk is voor hen beide, waarde. Dat betekent niet dat waarde werk is. Waarde is de sociale vorm van gereïfieerd (gematerialiseerd) werk in de kapitalistische maatschappij.

Onder het kapitalisme worden sociale relaties niet rechtstreeks gevestigd; ze worden gevestigd door waarde. Dagelijkse activiteit wordt niet direct geruild; het wordt geruild in de vorm van waarde. Wat onder het kapitalisme met levende activiteit gebeurt, kan bijgevolg niet begrepen worden door te kijken naar de activiteit zelf, maar enkel door de waardemetamorfoses te volgen. Wanneer levende activiteit de vorm aanneemt van werk (vervreemde activiteit), verkrijgt het de eigenschap van ruilbaarheid; het verkrijgt de vorm van waarde. Met andere woorden kan het werk geruild worden voor een “equivalente” kwantiteit van geld (loon). De doelbewuste vervreemding van levende activiteit die door de leden van de kapitalistische maatschappij als noodzakelijk geacht wordt voor het overleven reproduceert zelf de kapitalistische vorm waarin vervreemding noodzakelijk is voor het overleven. Omwille van het feit dat levende activiteit de vorm van waarde heeft, moeten de producten van die activiteit ook de vorm van waarde hebben: ze moeten geruild kunnen worden tegen geld. Dit is vanzelfsprekend aangezien, als de producten van het werk niet de waarde van geld zouden aannemen, maar bijvoorbeeld de vorm van nuttige objecten die ter beschikking staan aan de maatschappij, dan zouden ze ofwel in de fabriek blijven of zouden ze vrijelijk genomen worden door de leden van de maatschappij wanneer ze die nodig zouden hebben; in beide gevallen zouden de lonen die de werkers krijgen geen waarde hebben, en zou de levende activiteit niet verkocht kunnen worden tegen een “equivalente” hoeveelheid geld; levende activiteit zou niet vervreemd kunnen worden. Van zodra levende activiteit dus de vorm van waarde aanneemt, nemen de producten van die activiteit de vorm aan van waarde en vindt de reproductie van het dagelijks leven plaats door veranderingen of metamorfoses van waarde. De kapitalist verkoopt de producten van werk op een markt; hij ruilt hen voor een equivalente som geld; hij realiseert een bepaalde waarde. De specifieke grootte van die waarde op een bepaalde markt is de prijs van de goederen. Voor de academische Econoom is Prijs de St. Pieterssleutel tot de poorten van de Hemel. Zoals Kapitaal zelf, beweegt Prijs binnen een wonderlijke wereld die enkel bestaat uit objecten. De objecten hebben menselijke relaties met elkaar en leven. Ze transformeren elkaar, communiceren met elkaar; ze trouwen en krijgen kinderen. En natuurlijk is het slechts door de gratie van deze intelligente, machtige en creatieve objecten dat mensen zo gelukkig zijn in de kapitalistische maatschappij. In de grafische weergaves van de gang van zaken in de hemel, doen de engelen alles en doen mensen helemaal niets; mensen genieten gewoonweg van wat deze superieure wezens voor hen doen. Niet alleen is Kapitaal productief en werkt geld, andere mysterieuze wezens hebben gelijkaardige waarden. Zo is er Aanbod, een hoeveelheid dingen die verkocht worden, en Vraag, een hoeveelheid dingen die gekocht worden. Samen bepalen ze Prijs, een hoeveelheid Geld; wanneer Vraag en Aanbod huwen op een bepaald punt van het diagram, baren ze Evenwichtsprijs die correspondeert met een universele toestand van zaligheid. De activiteiten van het dagelijks leven worden volbracht door dingen en mensen worden gereduceerd tot dingen (“productiefactoren”) gedurende hun productieve uren en tot passieve toeschouwers van dingen gedurende hun “vrije tijd”. De deugd van de Economische Wetenschapper bestaat in zijn vermogen om de uitkomst van de dagelijkse activiteiten van mensen toe te schrijven aan dingen en uit zijn onmogelijkheid om de levende activiteit van mensen te zien onder het groteske van de dingen. Voor de Econoom zijn de dingen waardoor de activiteit van mensen geregeld wordt onder het kapitalisme zelf de vaders en de zonen, de oorzaken en de gevolgen van hun eigen activiteit.

De grootte van waarde, namelijk de prijs van een goed, de hoeveelheid geld waartegen het geruild wordt, wordt niet bepaald door dingen maar door dagelijkse activiteiten van mensen. Vraag en aanbod, perfecte en imperfecte competitie zijn niets meer dan sociale vormen van producten en activiteiten in de kapitalistische maatschappij; ze hebben geen eigen leven. Het feit dat activiteit vervreemd is, namelijk dat werk-tijd verkocht wordt tegen een specifieke som geld, dat het een zekere waarde heeft, heeft verschillende gevolgen voor de grootte van de waarde van de producten van dat werk. De waarde van de verkochte goederen moet minstens even groot zijn dan de waarde van de werk-tijd. Dat is vanzelfsprekend vanuit het standpunt van de individuele kapitalistische firma, en vanuit het standpunt van de samenleving in zijn geheel. Als de waarde van de goederen die verkocht worden door de individuele kapitalist kleiner zouden zijn dan de waarde van het werk dat hij huurde, dan zouden zijn arbeidskosten alleen al groter zijn dan zijn inkomsten, en zou hij snel bankroet gaan. Als de waarde van de productie van de werkers sociaal gezien kleiner zou zijn dan de waarde van hun consumptie, dan zou de arbeidskracht zich zelfs niet kunnen reproduceren, los van de klasse van kapitalisten. Als de waarde van de goederen echter slechts gelijk zou zijn aan de waarde van de werk-tijd die aan hen besteed wordt, zouden de goederenproducenten enkel maar zichzelf reproduceren, en zou hun samenleving geen kapitalistische samenleving zijn; hun activiteit zou nog altijd kunnen bestaan uit de productie van goederen, maar het zou geen kapitalistische goederenproductie zijn. Als werk Kapitaal wil creëeren, moet de waarde van de producten van het werk groter zijn dan de waarde van het werk. Met andere woorden moet de werkkracht een surplusproduct produceren, een hoeveelheid goederen die het niet consumeert en dit surplusproduct moet getransformeerd worden in een surpluswaarde, een vorm van waarde die niet toegeëigend wordt door werkers als loon, maar door de kapitalist als winst. Bovendien moet de waarde van de producten van werk nog groter zijn aangezien levend werk niet het enige soort werk is dat in hen gematerialiseerd is. In het productieproces steken de werkers hun eigen energie maar gebruiken ze ook de opgeslagen energie van anderen als instrumenten, en geven ze vorm aan materialen waarop al eerder werk werd uitgeoefend.

Dit leidt tot het vreemde resultaat dat de waarde van de producten van de werker en de waarde van zijn loon verschillende groottes hebben. De som geld die de kapitalist ontvangt wanneer hij de goederen die zijn gehuurde werkers geproduceerd hebben verkoopt, is namelijk verschillend van de som die hij aan de werkers uitbetaalt. Dit verschil wordt niet verklaard door het feit dat de opgebruikte materialen en gereedschappen betaald moeten worden. Als de waarde van de verkochte goederen gelijk was aan de waarde van het levende werk en de instrumenten, zou er nog steeds geen ruimte zijn voor kapitalisten. Het verschil tussen de twee groottes moet groot genoeg zijn om een klasse kapitalisten te ondersteunen – niet enkel de individuen, maar ook de specifieke activiteit waar deze individuen zich mee bezighouden, namelijk het aankopen van werk. Het verschil tussen de totale waarde van de producten en de waarde van het werk dat in hun productie gestoken werd is de surpluswaarde, het zaad van Kapitaal.

Om de oorsprong van de surpluswaarde te lokaliseren is het noodzakelijk te onderzoeken waarom de waarde van het werk kleiner is dan de waarde van de goederen die het heeft voorgebracht. De vervreemde activiteit van de werker transformeert materialen aan de hand van instrumenten en produceert een bepaalde hoeveelheid goederen. Wanneer deze goederen echter verkocht worden en de opgebruikte materialen en instrumenten betaald zijn, krijgen de werkers niet de overblijvende waarde van hun producten als hun loon; ze krijgen minder. Met andere woorden doen de werkers gedurende elke werkdag een bepaalde hoeveelheid onbetaald werk, dwangarbied waarvoor ze geen equivalent krijgen. Het uitvoeren van dit onbetaald werk, deze dwangarbeid is een andere “voorwaarde voor het overleven” in de kapitalistische maatschappij. Zoals vervreemding wordt deze voorwaarde echter niet opgelegd door de natuur maar door de collectieve menselijke praktijk, door hun alledaagse activiteiten. Voor het ontstaan van de vakbonden accepteerde een individuele werker elk werk dat beschikbaar was, aangezien het verwerpen van dit werk betekend zou hebben dat andere werkers de beschikbare ruilvoorwaarden zouden accepteren en de individuele werker geen loon zou ontvangen. Werkers waren in competitie met elkaar voor de lonen die aangeboden werden door kapitalisten; als een werker ermee kapte omdat zijn loon onacceptabel laag was, was er een werkloze werker die bereid was hem te vervangen, aangezien een klein loon voor de werkloze hoger is dan helemaal geen loon. Deze competitie werd door kapitalisten “vrije arbeid” genoemd. Dezen maakten grote offers om de vrijheid van de werkers te behouden aangezien het precies deze vrijheid was die de surpluswaarde van de kapitalist in stand hield en het voor hem mogelijk maakte om Kapitaal te accumuleren. Geen enkele werker had het doel om meer goederen te produceren dan hij betaald was te doen. Het was zijn doel een zo groot mogelijk loon te krijgen. Het bestaan van werkers zonder enig loon en wier idee van een groot loon bijgevolg bescheidener was dan dat van een tewerkgestelde, maakte het echter mogelijk voor de kapitalist om werk te huren tegen een lagere prijs. In feite maakte het bestaan van werkloze werkers het voor de kapitalist mogelijk om het laagst mogelijke loon te betalen waarvoor werkers bereid waren te werken. Het resultaat van de collectieve dagelijkse activiteit van de werkers, elk individueel strevend naar het grootst mogelijke loon bestond erin om de lonen van allen te verlagen; het effect van de competitie van elk tegen allen was dat iedereen het kleinst mogelijke loon kreeg en de kapitalist het grootst mogelijke surplus. De dagelijkse praktijk van allen annuleert de doelen van elkeen. De werkers wisten echter niet dat hun situatie het product was van hun eigen dagelijks gedrag; hun eigen activiteiten waren voor hen niet transparant. Voor de werkers leek het dat lage lonen simpel een natuurlijk deel van het leven waren, zoals ziekte en dood en dat dalende lonen een natuurramp waren, zoals een overstroming of een strenge winter. De kritieken van socialisten en de analyses van Marx, even goed als een toename van de industriële ontwikkeling die meer tijd toeliet voor reflectie, heeft enkele van de sluiers gelicht en maakte het voor werkers mogelijk om hun activiteiten tot op zekere hoogte te doorzien. In West-Europa en in de VS raakten werkers niet af van de kapitalistische vorm van het dagelijks leven; ze vormden vakbonden. En in de verschillende materiële condities van de Sovjet-Unie en Oost Europa, vervingen de werkers (en boeren) de kapitalistische klasse door een staatsbureaucratie die het vervreemde werk koopt en Kapitaal accumuleert in naam van Marx.

Met vakbonden is het dagelijks leven gelijkaardig aan wat het was voor er vakbonden waren. In feite is het bijna hetzelfde. Het dagelijks leven blijft bestaan uit werk, uit vervreemde activiteit en uit onbetaalde arbeid of dwangarbeid. De gesyndiceerde werker komt niet langer zelf de termen van zijn vervreemding overeen; de vakbondfunctionarissen doen dat voor hem. De voorwaarden waartegen de activiteit van de werker vervreemd is worden niet langer bepaald door de individuele nood van de werker om te accepteren wat beschikbaar is; deze worden nu bepaald door de nood van de vakbondsbureaucraat om zijn positie te handhaven als pooier tussen de kopers en de verkopers van werk.

Met of zonder vakbonden is de surpluswaarde noch een product van de natuur, noch dat van Kapitaal; het wordt gecreëerd door de dagelijkse menselijke activiteiten. In het volbrengen van hun dagelijkse activiteiten zijn mensen niet alleen bereid om deze activiteiten te vervreemden, ze zijn ook bereid om de voorwaarden te reproduceren die hen dwingen hun activiteiten te vervreemden, om Kapitaal en dus de macht van Kapitaal om werk aan te kopen te reproduceren. Dit is niet omdat ze niet weten “wat het alternatief is”. Een persoon die lijdt aan een chronische indigestie omdat hij te veel vet eet, blijft niet verder vet eten omdat hij niet weet wat het alternatief is. Ofwel verkiest hij te lijden boven het vet op te geven, ofwel is het niet duidelijk voor hem dat zijn dagelijkse vetconsumptie de oorzaak van zijn lijden is. En als zijn dokter, priester, leraar en politicus hem vertellen dat het ten eerste het vet is dat hem in leven houdt, en ten tweede dat ze al alles voor hem doen wat hij zou doen als hij gezond zou zijn, dan is het geen verrassing dat zijn eigen activiteit voor hem niet transparant is en dat hij geen grote inspanning doet om die transparant te maken.

De productie van surpluswaarde is een voorwaarde voor het overleven, niet voor de bevolking maar voor het kapitalistische systeem. Surpluswaarde is het deel van de waarde van goederen die geproduceerd zijn door werk dat niet teruggegeven wordt aan de werkers. Het kan ofwel uitgedrukt worden in goederen ofwel in geld (net zoals Kapitaal uitgedrukt kan worden als een hoeveelheid dingen of geld), maar dit verandert het feit niet dat het een uitdrukking is voor het gematerialiseerde werk dat bewaard zit in een bepaalde kwantiteit van producten. Aangezien de producten geruild kunnen worden tegen een “equivalente” hoeveelheid geld, “staat” het geld voor, of representeert het dezelfde waarde als de producten. Het geld kan op zijn beurt geruild worden tegen een andere kwantiteit producten van een “equivalente” waarde. Het geheel van deze transacties die tegelijk met het volbrengen van het kapitalistische dagelijks leven plaatsvinden, constitueert het kapitalistisch proces van circulatie. Het is door dit proces dat de metamorfose van surpluswaarde in Kapitaal plaatsvindt. Het deel van de waarde dat niet terugkeert naar het werk, namelijk de surpluswaarde laat de kapitalist toe te bestaan, en het laat hem toe veel meer te doen dan louter te bestaan. De kapitalist investeert een deel van zijn surpluswaarde; hij huurt nieuwe werkers en koopt nieuwe productiemiddelen; hij breidt zijn rijk uit. Dit betekent dat de kapitalist nieuw werk accumuleert, zowel in de vorm van het levend werk dat hij huurt en dat van het verleden werk (betaald en onbetaald) dat bewaard zit in de materialen en machines die hij koopt. De kapitalistische klasse in zijn geheel accumuleert het surpluswerk van de maatschappij, maar dit proces vindt plaats op een sociale schaal en kan bijgevolg niet gezien worden als iemand enkel kijkt naar de activiteiten van een individuele kapitalist. Men moet zich herinneren dat de producten die als instrumenten door een bepaalde kapitalist aangekocht worden dezelfde eigenschappen hebben als de producten die hij verkoopt. Een eerste kapitalist verkoopt instrumenten aan een tweede kapitalist tegen een bepaalde som van waarde, en enkel een deel van deze waarde keert terug naar de werkers als lonen; het resterende gedeelte is surpluswaarde waarmee de kapitalist nieuwe instrumenten en werk koopt. De tweede kapitalist koopt de instrumenten tegen de gegeven waarde, wat betekent dat hij betaalt voor de totale kwantiteit van arbeid die gedaan werd voor de eerste kapitalist, zowel de hoeveelheid werk die uitbetaald werd als de hoeveelheid werk die gratis werd gedaan. Dit betekent dat de instrumenten die geaccumuleerd worden door de tweede kapitalist het onbetaalde werk bevatten dat gedaan werd voor de eerste. De tweede kapitalist verkoopt zijn producten op zijn beurt tegen een bepaalde waarde en geeft enkel een deel van deze waarde terug aan zijn werkers; hij gebruikt de rest voor nieuwe instrumenten en om werk aan te kopen.

Als het gehele proces in één tijdsperiode geperst zou worden, en als alle kapitalisten in één verenigd zouden worden, zou men zien dat de waarde waarmee de kapitalist nieuwe instrumenten en werk verwerft even groot is als de waarde van de producten die hij niet teruggegeven heeft aan de producenten. Dit geaccumuleerde surpluswerk is Kapitaal. In termen van de kapitalistische samenleving in zijn geheel, is het totale Kapitaal gelijk aan de som van onbetaald werk dat gedaan is door generaties van mensen wiens leven bestond in de dagelijkse vervreemding van hun levende activiteit. Met andere woorden is Kapitaal waarvoor mensen hun levensdagen verkopen, het product van de verkochte activiteit van mensen, en wordt het elke dag dat iemand nog een werkdag verkoopt, elk moment dat hij beslist de kapitalistische vorm van dagelijks leven verder te leven gereproduceerd en uitgebreid .

Opslag en accumulatie van menselijke activiteit

De transformatie van surpluswerk in Kapitaal is een specifiek historische vorm van een algemener proces, het industrialiseringsproces, de permanente transformatie van de materiële omgeving van de mens. Bepaalde essentiële kenmerken van dit gevolg van menselijke activiteit onder het kapitalisme kunnen begrepen worden aan de hand van een versimpeld voorbeeld. In een imaginaire samenleving spenderen mensen de meerderheid van hun actieve tijd aan het produceren van voedsel en andere noodzakelijke dingen; slechts een deel van hun tijd is “surplustijd”, in de zin dat deze tijd losstaat van de productie van noodzakelijke dingen. Deze surplusactiviteit kan gewijd worden aan voedselproductie voor priesters en krijgers die zelf niet produceren; het kan gebruikt worden om goederen te produceren die verbrand worden voor heilige gelegenheden; het kan gebruikt worden voor het volbrengen van ceremonies of gymnastiekoefeningen. In al deze gevallen is het onwaarschijnlijk dat de materiële condities van deze mensen van de ene generatie op de andere veranderen ten gevolge van hun dagelijkse activiteiten. Één generatie mensen van deze imaginaire samenleving kan zijn surplustijd opslaan in plaats van het op te gebruiken. Ze kunnen hun surplustijd bijvoorbeeld vullen met het opdraaien van veren. De volgende generatie kan de energie die opgeslagen is in de veren gebruiken om noodzakelijke taken te verrichten of kan simpelweg de energie van de veren gebruiken om nieuwe veren op te winden. In beide bevallen zal de opgeslagen surplusarbeid van de vorige generatie de nieuwe generatie voorzien van een grotere kwantiteit van surpluswerktijd. De nieuwe generatie kan dit surplus ook opslaan in veren of andere containers. In relatief korte tijd zal het werk dat in de veren is opgeslaan groter zijn dan de werktijd die beschikbaar is voor elke levende generatie; door het uitgeven van relatief weinig energie zullen de mensen van deze imaginaire samenleving in staat zijn de veren te gebruiken voor de meeste van hun noodzakelijke taken en ook voor de taak om nieuwe veren op te winden voor komende generaties. Het merendeel van hun levende uren die ze vroeger doorbrachten met het produceren van noodzakelijke dingen zal nu beschikbaar zijn voor activiteiten die niet gedicteerd worden door noodzaak maar door de verbeelding. Op het eerste gezicht lijkt het onwaarschijnlijk dat mensen levende uren zouden wijden aan de bizarre taak van het opwinden van veren. Ook al zouden ze veren opwinden lijkt het even onwaarschijnlijk dat ze deze zouden bewaren voor toekomstige generaties, aangezien het ontwinden van de veren bijvoorbeeld een geweldig spektakel zou geven op feestdagen. Als mensen geen beschikking hadden over hun eigen levens, als hun werkende activiteit niet van henzelf zou zijn, als hun praktische activiteit bestond uit dwangarbeid, zou menselijke energie even goed gebruikt kunnen worden voor de taak van het opwinden van veren, de taak van het opslaan van surpluswerktijd in materiële containers.

De historische rol van Kapitalisme, een rol die uitgevoerd werd door mensen die de legitimiteit aanvaardden van het feit dat anderen beschikken over hun levens, bestond er precies in om door dwangarbeid menselijke activiteit te bewaren in materiële containers. Zodra mensen zich neerleggen bij de “macht” van geld om opgeslagen werk en levende activiteit te kopen, van zodra ze het fictieve “recht” van geldeigenaars aanvaardden om de opgeslagen en de levende activiteit van de samenleving te controleren en erover te beschikken, transformeren ze geld in Kapitaal en de eigenaars van geld in Kapitalisten.

Deze dubbele vervreemding, de vervreemding van de levende activiteit in de vorm van loonwerk en de vervreemding van de activiteit van voorbije generaties in de vorm van opgeslagen werk (productiemiddelen) is geen enkelvoudige gebeurtenis die ergens in de geschiedenis plaatsvond. De relatie tussen werkers en kapitalisten is niet iets wat zichzelf voor eens en voor altijd aan de maatschappij oplegde op een bepaald punt in het verleden. Op geen enkel moment hebben mensen een contract getekend of een mondelinge overeenkomst gesloten waarin ze voor alle toekomstige generaties op alle plaatsen ter wereld de macht over hun levende activiteit opgaven.

Kapitaal draagt het masker van een natuurkracht; het lijkt even soliede als de aarde zelf; zijn bewegingen lijken even onomkeerbaar als de getijden; zijn crisissen lijken even onontkoombaar als aardbevingen en vloedgolven. Zelfs als men toegeeft dat de macht van Kapitaal gecreëerd wordt door mensen, kan deze bekentenis slechts de gelegenheid zijn voor de uitvinding van een nog imposanter masker, het masker van de mensgemaakte kracht, een Frankensteinmonster wiens macht meer angst aanjaagt dan enige andere natuurkracht. Kapitaal is echter noch een natuurkracht noch een mensgemaakt monster dat ooit in het verleden gecreëerd is en sindsdien het menselijke leven beheerst. De macht van Kapitaal ligt niet in geld, aangezien geld een sociale conventie is die niet meer “macht” heeft dan mensen het willen geven; wanneer mensen weigeren om hun arbeid te verkopen, kan geld de simpelste taken niet uitvoeren, omdat geld niet “werkt”. Noch ligt de macht van Kapitaal in de materiële containers waarin het werk van voorbije generaties bewaard ligt, aangezien de potentiële energie die in deze containers bewaard zit bevrijd kan worden door de activiteit van levende mensen, of de containers Kapitaal zijn, nl. vreemd “eigendom” of niet. Zonder levende activiteit zou de verzameling objecten die het Kapitaal van een samenleving uitmaakt slechts een verspreide hoop bijeenhorende artefacten zonder eigen leven zijn, en zouden de “eigenaars” van Kapitaal slechts een verzameld assortiment ongewoon oncreatieve mensen zijn (door hun opleiding) die zichzelf omringen met stukjes papier in een ijdele poging om de herinnering aan voorbije glorie terug tot leven te wekken.

De enige “macht” van Kapitaal ligt in de dagelijkse activiteit van mensen om hun dagelijkse activiteit te verkopen in ruil voor geld en om de controle over de producten van hun eigen activiteit en de activiteit van eerdere generaties op te geven. Van zodra een persoon zijn werk verkoopt aan een kapitalist en slechts een deel van zijn product als betaling voor dat werk accepteert, creëert hij de voorwaarden voor de aankoop en de exploitatie van andere mensen. Niemand zou vrijwillig zijn arm of zijn kind geven in ruil voor geld; maar wanneer iemand doelbewust en opzettelijk zijn werkend leven verkoopt omwille van de noodzakelijkheden van het leven, reproduceert hij niet alleen de condities die het verkopen van zijn leven een noodzakelijkheid maakt voor zijn instandhouding; hij creëert ook voorwaarden die het verkopen van leven een noodzakelijkheid maakt voor andere mensen. Latere generaties mogen natuurlijk weigeren hun werkende levens te verkopen om dezelfde reden dat hij weigerde zijn arm te verkopen; elk falen om vervreemd werk en dwangarbeid te weigeren vergroot echter het aandeel van opgeslagen werk waarmee Kapitaal werkende levens kan kopen.

Om surpluswerk te transformeren in Kapitaal moet de kapitalist een manier vinden om dit werk op te slaan in materiële containers, in nieuwe productiemiddelen. En moet hij nieuwe werkers huren om de nieuwe productiemiddelen te activeren. Met andere woorden moet hij zijn onderneming vergroten of een nieuwe onderneming in een nieuwe productietak beginnen. Dit veronderstelt of vereist het bestaan van materialen die omgevormd kunnen worden in nieuwe verkoopbare goederen, het bestaan van kopers van de nieuwe producten, en het bestaan van mensen die arm genoeg zijn om hun werk te verkopen. Deze vereisten worden gecreëerd door kapitalistische activiteit zelf en kapitalisten onderkennen geen limieten of obstakels voor hun activiteit; de democratie van Kapitaal vraagt absolute vrijheid. Imperialisme is niet alleen het “laatste stadium” van Kapitalisme; het is ook het eerste. Alles wat getransformeerd kan worden in iets dat verkocht kan worden is koren op de Kapitaalmolen, of het nu ligt op het land van de kapitalist of op dat van zijn buurman, of het op de grond ligt of boven de grond, op de zeeoppervlak drijft of over haar bodem kruipt, of het op andere continenten of op andere planeten ligt. Alle menselijke exploraties van de natuur, van Alchemie tot Fysica, worden gemobiliseerd om te zoeken naar nieuwe materialen waarin werk opgeslaan kan worden, om nieuwe objecten te zoeken die men iemand kan leren te kopen.

Kopers van oude en nieuwe producten worden gecreëerd met alle mogelijke middelen, en onophoudelijk worden nieuwe middelen gevonden. “Open markten” en “open deuren” worden gevestigd met macht en fraude. Als mensen de middelen niet hebben om de producten van de kapitalisten te kopen, worden ze gehuurd door kapitalisten en worden ze betaald om de goederen te produceren die ze wensen te kopen; als lokale ambachtslieden al produceren wat de kapitalisten willen verkopen, worden de ambachtslieden geruïneerd of uitgekocht; als wetten of tradities het gebruik van bepaalde producten verbieden, worden de wetten en tradities vernietigd; als mensen de objecten ontbreken waarop de producten van de kapitalist gebruikt moeten worden, wordt hen geleerd deze objecten te kopen; als mensen geen fysieke of biologische noden meer hebben, “bevredigen” de kapitalisten hun “spirituele noden” en huren ze psychologen om deze te creëeren; als mensen zo door de producten van kapitalisten verzadigd zijn dat ze niet langer nieuwe objecten gebruiken, wordt hen geleerd om objecten en spektakels te kopen die geen nut hebben maar simpelweg geobserveerd en bewonderd kunnen worden. Arme mensen vindt men in pre-agrarische en agrarische samenlevingen op elk continent; als ze niet arm genoeg zijn om hun werk te willen verkopen wanneer de kapitalisten komen, worden ze verarmd door de activiteiten van de kapitalisten zelf. Het land van de jagers wordt beetje per beetje het “privaat eigendom” van “eigenaars” die staatsgeweld gebruiken om de jagers te beperken tot “reservaten” die niet genoeg voedsel bevatten om hen in leven te houden. Beetje per beetje worden de tools van boeren enkel nog beschikbaar bij dezelfde handelaar die hen genereus het geld leent waarmee ze de tools kopen, totdat de “schuld” van de boeren zo groot is dat ze gedwongen zijn hun land te verkopen dat noch zij noch hun voorouders ooit gekocht hebben. De kopers van de producten van ambachtslieden worden beetje per beetje gereduceerd tot de handelaars die de producten op de markt brengen, tot de dag komt waarop de handelaar beslist om “zijn ambachtslieden” onder hetzelfde dak onder te brengen en hen te voorzien met de instrumenten die hen allen zullen toelaten om hun activiteiten te concentreren op de productie van de meest winstgevende voorwerpen. Zowel onafhankelijke als afhankelijke jagers, boeren en ambachtslieden, vrije mensen even goed als slaven worden getransformeerd in gehuurde werkers. Diegenen die vroeger beschikten over hun eigen levens tegenover de strenge materiële condities beschikken niet langer over hun eigen levens precies wanneer ze de taak opnemen om hun materiële condities aan te passen. Diegenen die vroeger bewust hun eigen magere bestaan creëerden worden onbewuste slachtoffers van hun eigen activiteit, ook al maken ze een eind aan de magerheid van hun bestaan. Mensen die veel waren maar weinig hadden, hebben nu veel maar zijn weinig.

De productie van nieuwe goederen, het “openen” van nieuwe markten, het creëeren van nieuwe werkers zijn geen drie afgescheiden activiteiten: het zijn drie aspecten van dezelfde activiteit. Een nieuwe arbeidskracht wordt precies gecreëerd om de nieuwe goederen te produceren. De lonen die deze werkers krijgen zijn zelf de nieuwe markt, hun onbetaalde werk is de bron van nieuwe expansie. Noch natuurlijke, noch culturele barrieres houden het verspreiden van Kapitaal, de transformatie van de dagelijkse menselijke activiteit in vervreemd werk, de transformatie van hun surplusarbeid in de “private eigendom” van de kapitalisten tegen. Kapitaal is echter geen natuurkracht. Het is een verzameling activiteiten die mensen elke dag doen. Het is een vorm van het dagelijks leven. Het verdergezette bestaan en expansie ervan veronderstellen slechts één essentiële voorwaarde: de bereidheid van mensen om hun werkende levens te blijven vervreemden en zo de kapitalistische vorm van dagelijkse leven te reproduceren.