Elisée, Reclus - Evolutie en revolutie
Bestand:Reclus, Elisée - Evolutie en revolutie.pdf
EVOLUTIE EN REVOLUTIE
Elisée Reclus
Londen: W. Reeves, Zevende Editie.
Deze twee woorden, evolutie en revolutie lijken erg op elkaar en toch worden ze in
hun sociale en politieke betekenis voortdurend gebruikt alsof ze elkanders
tegengestelde zouden zijn. Het woord Evolutie –geleidelijke en voortdurende
ontwikkeling in moraal en ideeën- wordt in bepaalde kringen naar voor gebracht als
zou het het tegengestelde betekenen als dat angstaanjagende woord Revolutie, dat
veranderingen inhoudt die min of meer plots plaatsvinden en blijkbaar verwijst naar
katastrofen. En toch is het mogelijk dat een verandering plaatsvindt in de ideeën
zonder dat er daarom abrupte veranderingen komen in het levensevenwicht? Moet de
revolutie niet noodgedwongen de evolutie volgen, zoals handelen het verlangen om te
handelen volgt? Ze zijn in de grond één en hetzelfde ding, slechts verschillend in het
moment dat ze plaatsvinden. Als we aan de ene kant geloven in de normale
vooruitgang van de ideeën moeten we aan de andere kant toch geloven in uiterlijke
schokken die de vorm van de samenleving veranderen.
Dat is wat ik probeer uit te leggen zonder mijn toevlucht te nemen tot abstracte
termen, maar een beroep doend op de ervaring en observatie van iedereen, slechts
gewone argumenten gebruikend. Zonder twijfel ben ik één van die mensen die als
‘gevaarlijke revolutionairen’ bekend staan; lange jaren al ben ik lid geweest van de
wettelijk beruchte gemeenschap die zich de ‘International Working Men’s
Association’ noemt (de Eerste Internationale), wiens naam zelf die al haar leden een
behandeling als boosdoener verzekert; tenslotte ben ik één van diegenen die gewerkt
heeft voor de ‘vervloekte’ Commune van Parijs (1871), de ‘gruwel van alle
respectabele mensen’. Maar hoe woest ik ook mag zijn, ik zal mezelf buiten of liever
boven mijn partij weten te stellen en de huidige evolutie en komende revolutie van de
mensheid bestuderen zonder emotie of persoonlijke voorkeur. Gezien wij door de
wereld aangevallen worden hebben we het recht door de wereld gehoord te worden.
Om te beginnen moeten we duidelijk stellen dat –als het woord evolutie aanvaard
wordt door de mensen die met afschuw naar revolutionairen kijken, ze dat doen omdat
ze niet goed begrijpen wat de term inhoudt. Anders zouden ze haar voor geen goud ter
wereld willen gebruiken. Ze spreken wel over vooruitgang in het algemeen, maar ze
hebben iets tegen vooruitgang in een specifieke richting. Ze besluiten dat de
bestaande wereld, slecht als hij is en als zij zelf toegeven dat hij is, toch het bewaren
waard is; het volstaat dat ze beseffen dat het hun eigen ideaal realiseert van rijkdom,
macht en comfort. Gezien er rijken zijn en armen, heersers en onderdanen, meesters
en dienaars, Caesars om de strijd t leiden en gladiators om vooruit te gaan en te
sterven, moeten verstandige mensen zich aan de kant zetten van de rijken en de
machtigen en moeten ze Caesar huldigen. Onze mooie samenleving brengt ze brood,
geld, ruimte en eer; waarover zouden ze klagen? Ze overtuigen er zichzelf zonder
enige moeite van dat iedereen zo tevreden is als zij zelf. In de ogen van wie net goed
gegeten heeft, heeft niemand honger. Spelend met zijn tandenstoker overdenkt hij
rustig de miserie van het gemene volk, de slaven. Alles is goed; verdoemenis voor de
sterveling wiens gekreun zijn spijsvertering verstoort! En als de samenleving hem niet
vanaf de wieg voorzien heeft in de grillen en wensen van de egoïst kan hij nog altijd
hopen dat hij goed terechtkomt door intriges en gevlei, door hard werk of het
meezitten van zijn lot. Wat interesseert hem morele evolutie? Zijn ambitie is een
financiële evolutie!
Maar als dat woord evolutie alleen dient om de leugen in de mond te verbergen van
diegenen die er meest mee te koop lopen, betekent het wel degelijk iets voor
revolutionairen; zij zijn de ware evolutionairen.
Alle formuleringen daar gelaten, die voor hen toch hun betekenis verloren hebben,
zoeken zij de waarheid buiten de schoolbanken; ze bekritiseren al wat heersers orde
noemen, alles wat leraars moraal noemen; ze groeien, ze ontwikkelen, ze leven en
proberen over dat leven te communiceren. Wat ze geleerd hebben, verkondigen ze;
wat ze weten proberen ze in praktijk te brengen. De bestaande toestand lijkt hun
onrechtvaardig en ze willen het veranderen volgens een nieuw ideaal van
gerechtigheid. Het volstaat ze niet hun eigen geest bevrijd te hebben, ze willen die van
anderen ook emanciperen, ze willen de samenleving bevrijden van alle slaafsheid.
Logisch in hun evolutie, verlangen ze waar te maken wat hun geest heeft bedacht, en
handelen ze ernaar.
Enige jaren terug was de officiële en hoffelijke wereld het zowat gewoon geworden te
herhalen dat het socialisme dood was. Een man die heel kundig was in kleine dingen
en heel onkundig in grote dingen, een waanzinnig ijdel parvenu die het volk haatte
omdat hij tussen hen geboren was, pochte officieel dat hij het socialisme ter dood had
gebracht. Hij geloofde dat hij het had uitgeroeid in Parijs en het had begraven op Père
La chaise. Hij dacht dat je de zielige resten van wat eens de socialistische partij was
geweest kon terugvinden in Nieuw-Zeeland, bij de Antipodeneilanden. Al zijn
hooggeplaatste vrienden haastten zich de woorden van de heer Thiers te herhalen en
overal waar ze kwamen de loftrompet over hem op te steken. En wat betreft de Duitse
Socialisten, hebben we niet de meester der meesters, bij wiens gefrons Europa beeft,
om ze in de gaten te houden? En de Russische Nihilisten! Wie en wat zijn die
wrakken? Vreemde monsters, wilden die afstammen van de Hunnen en Bashkirs, over
wie de mensen van het ontwikkelde Westen zich niet druk hoeven te maken!
Niettemin duurde de blijdschap over het verdwijnen van het socialisme niet lang. Ik
weet niet waardoor de Conservatieven zich plots bewust zijn gaan worden van het feit
dat er nog een paar socialisten over waren en dat die niet zo dood waren als de
sinistere oude man had voorgelogen. Maar nu kon niemand nog twijfelen aan hun
heropstanding. Spreken Franse arbeiders zich niet op elke vergadering uit voor de toeeigening
van land en fabrieken, iets dat al beschouwd wordt als het vertrekpunt voor
de nieuwe economie? Wordt Engeland niet werker met de roep om ‘Nationalisatie van
het Land’ en verwachten de grooteigenaars niet te worden onteigend door het volk?
Proberen politieke partijen in Ierland geen stemmen te winnen met beloften over de
confiscatie van land, zichzelf op voorhand verbindend tot een aanslag op het driewerf
heilige eigendomsrecht? En hebben we niet gezien dat arbeiders in de Verenigde
Staten een week lang de spoorwegen van Indiana hebben beheerst en delen van de
spoorwegen aan de Atlantische kust? Als ze de situatie hadden begrepen, zouden ze
dan geen grootse revolutie tot stand gebracht hebben bijna zonder geweld? En weten
mensen die vertrouwd zijn met Rusland niet dat de boeren allemaal de grond opeisen
–de hele grond- en hun meesters willen wegsturen? De evolutie gaat dus door.. Het
socialisme of –met andere woorden- het leger individuen die de sociale
omstandigheden willen veranderen is opnieuw op pad. De bewegende massa dringt
open nu durft geen enkele regering nog haar gesloten rijen nog negeren. Integendeel:
de machthebbers overdrijven haar aantallen en proberen haar in te perken met absurde
wetgeving en irriterende bemoeienissen. Angst is een slechte raadgever.
Ongetwijfeld gebeurt het soms dat alles rustig is. Aan het dageraad van een slachting
durven weinigen zichzelf in de baan van de kogels zetten. Als een woord, een daad
gestraft wordt met gevangenneming, zijn de mensen die zichzelf aan het gevaar
durven blootstellen met weinig en zeldzaam. Zeldzaam zijn de mensen die rustig de
slachtofferrol opnemen ter ere van een zaak waarvan de overwinning die veraf en
twijfelachtig is. Niet iedereen is zo heldhaftig als de Russische Nihilisten die
manifesten schrijven, verborgen voor hun vijanden, en ze gaan plakken op een muur
tussen twee wachtposten. Je moet zelf wel heel erg toegewijd zijn om kritiek te
hebben op wie zich geen socialist noemen als hun werk en het leven van wie hen
dierbaar is afhangt van hun bekentenis. Maar als al de onderdrukten niet het
temperament hebben van de helden voelen ze hun lijden nog niet minder en veel
onder hen nemen hun eigen belangen ernstig in overweging. In veel steden waar geen
georganiseerde socialistische groep is zijn al de arbeiders zonder uitzondering al min
of meer bewuste socialisten; instinctief juichen ze de kameraad toe die hen toespreekt
over sociale omstandigheden waarin de arbeidsproducten in handen van de arbeiders
zullen zijn. Dit instinct bevat de kiem van de toekomstige revolutie; want dag na dag
wordt het preciezer, omgevormd tot meer uitgesproken bewustzijn. Wat de arbeider
gisteren nog vaag voelde weet hij vandaag en elke ervaring leert hem het nog beter te
weten. En de boeren, die hun lapjes grond niet genoeg kunnen doen opbrengen om
lichaam en ziel samen te houden, die talrijkste klasse die geen kluit bezit, beginnen
die niet te begrijpen dat de grond moet zijn van wie hem bewerkt? Ze hebben dat
instinctief altijd gevoeld, nu weten ze het en bereiden ze zich voor om hun eisen in
gewone mensentaal te stellen.
Dat is hoe het ervoor staat; wat gaan we ermee doen? Zal de evolutie in de hoofden
van de arbeiders –de grote massa’s- niet onvermijdelijk een revolutie teweegbrengen;
tenzij inderdaad de verdedigers van het privilege vrijwillig toegeven aan de druk van
onderaf? Maar de geschiedenis leert ons dat zij dat niet zullen doen… Op het eerste
zicht zou het zo natuurlijk lijken dat er zonder strijd een goed begrip zou ontstaan
tussen mensen. Er is ruimte voor ons allen aan de brede boezem van de aarde; ze is
rijk genoeg om ons allen in staat te stellen comfortabel te leven. Ze kan genoeg oogst
opbrengen om ons allen van voedsel te voorzien; ze brengt genoeg vezelrijke planten
voort om ons allen van kleren te voorzien; er zijn genoeg stenen en klei om allen een
huis te hebben. Er is een plaats voor elk van de (brethren) aan de feestdis van het
leven. Dat is de simpele economische vaststelling.
“Wat maakt het uit?”, vragen sommigen. De rijken zullen zo veel van die rijkdom
verslinden als het hun goeddunkt; de tussenpersonen, specumlanten en gokkers van
elk slag of soort zullen de rest manipuleren; de legers zullen er veel van vernietigen
en de grote massa zal de overschotjes krijgen. “Er zullen altijd armen zijn”, zeggen de
tevredenen, een uitspraak citerend die volgens hun uit de mond van een God kwamen.
Het interesseert ons niet of hun God wilde dat sommigen armoedig leefden en
anderen niet. We zullen de wereld hervomen volgens een ander patroon! “Nee, er
zullen geen armen meer zijn! Gezien alle mensen behuisd, gekleed, gewarmd en
gevoed moeten worden moet ieder krijgen wat nodig is en zal niemand nog koud of
hongerig zijn!” De vreselijke socialisten hebben geen nood aan een God om ze deze
woorden in te fluisteren; ze zijn mensen, dat is genoeg.
Dus bestaan er onder de mensen twee tegengestelde maatschappijen. Ze zijn
verweven, hier en daar samengebracht door mensen die zichzelf niet kennen, en gaan
slechts vooruit om zich terug te trekken; maar van bovenaf gezien, en zonder rekening
te houden met onzekere of onverschillige individuen die heen en weer geslingerd
worden door het lot als de golven van de zee, staat het vast dat de bestaande wereld
verdeeld is in twee kampen: zij die armoede willen bestendigen (dat wil zeggen:
honger voor anderen) en diegenen die confort voor iedereen eisen. De krachten van
die twee kampen zijn op het eerste zicht heel ongelijk. De verdedigers van de
bestaande samenleving hebben grenzeloze landerijen, inkomens boven de
honderdduizenden, alle staatsmacht met haar legers ambtenaren, soldaten,
politiemannen, magistraten en een heel arsenaal wetten en decreten. En wat kunnen de
socialisten, de makers van de nieuwe samenleving tegenover al die georganiseerde
macht zetten? Lijkt het eromp dat ze niets kunnen doen? Zonder geld of troepen
zouden ze inderdaad ten onder gaan als ze niet de evolutie in de ideeën en moraal
vertegenwoordigden. Ze zijn niets, maar hebben de vooruitgang van het menselijk
denken aan hun kant. Ze zijn geboren in de stroom van de tijden.
De uiterlijke vorm van de samenleving moet veranderen in overeenstemming met de
drijvende kracht erbinnen; er bestaat geen beter aangetoond historisch feit. Het sap
maakt de boom en geeft die bladen en bloemen; het bloed maakt de mens; de ideeën
maken de samenleving. En toch is er geen enkele conservatief die niet klaagt om het
feit dat die ideeën en moraal en alles dat het diemperen leven van de mens uitmaakt
veranderd zijn sinds ‘de goeie ouwe tijd’. Is het geen noodzakelijk resultaat dat het
innerlijke werk van de menselijke geest dat sociale vormen moeten veranderen en dat
een revolutie van evenredige omvang moet plaatsvinden?
Laat elk de veranderingen in de denk- en handelswijzen sinds het midden van deze
eeuw uit het hoofd opnoemen. Laat ons bijvoorbeeld het belangrijke feit nemen van
de vermindering van (observance) en respect. Kijk naar de belangrijke mensen: wat
hebben ze te klagen? Dat ze behandeld worden zoals andere mensen behandeld
worden. Ze krijgen niet langer voorrang; mensen laten na ze te groeten; minder
voorname mensen staan zichzelf toe mooier meubilair of betere paarden te hebben; de
vrouwen van minder rijke mannen wandelen rijker uitgedost rond. En wat is de klacht
van de gewone man of vrouw uit de middelklasse? Er zijn geen dienaars meer om te
huren, de geest van gehoorzaamheid is verloren gegaan. Nu doet de meid alsof ze
meer verstand heeft van koken dan haar meesteres; ze blijft niet vroom steken in haar
situatie, al te dankbaar voor de gastvrijheid die haar betoond wordt; ze verandert van
plaats naar de volgens haar minst onaangename job of om twee shillings meer te
verdienen. Ze zijn zelfs landen waar ze haar meesteres om een c.v. (character) vraagt
in ruil voor die van haarzelf.
Het is waar, het respect verdwijnt; niet alleen het respect dat betuigd wordt aan een
eerlijk en devoot mens, maar ook dat verwerpelijke en schandelijke respect dat
weelde en positie volgt; dat slaafse respect dat een menigte (loafers) doet verzamelen
als een koning passeert en dat van de lakeien en paarden van een belangrijk man
onderwerpen van bewondering maakt. En niet alleen verdwijnt het respect, maat
diegenen die de aandacht van de anderen het meest opeisen zijn de eersten om hun
bovenmenselijke aard te compromitteren. In vroeger tijden begrepen Aziatische
heersers de kunst om zichzelf bewonderd te doen worden. Hun paleizen werden van
veraf gezien; hun standbeelden werden overal ompgericht; hun verordeningen werden
voorgelezen; maar ze vertoonden zichzelf nooit. De meest nabijen spraken hun alleen
aan op hun knieën; van tijd tot tijd werd een doek half opgelicht om hen zichtbaar te
maken als bij een bliksemflits en hun daarna even plots terug aan het zich te
onttrekken, alle toeschouwers verbijsterd achterlatend. In die dagen was respect diep
genoeg om in verstomming om te slaan: meen domme boodschapper bracht een zijden
koord naar de veroordeelden en dat volstond; zelfs een handeling was overbodig. En
nu zien we de koningen per telegraaf theaterzitjes reserveren voor voorstellingen van
‘Orphee aux Enfers’ of ‘The Grand Duchess of Geromlstein’, dat wil zeggen om deel
te nemen aan het belachelijk maken van wat eens het meest respectwaardig werd
bevonden: goddelijkheid en koningshuis! Wie is de echte koningsmoordenaar dan, de
man die een koning vermoordt en hem de eer betuigt hem te beschouwen als mmde
vertegenwoordiger van een hele samenleving, of de monarch zelf die zichzelf
belachelijk maakt door te lachen met de Grand Duchesse of General Boum? Hij leert
ons tenminste dat politieke macht een door de wormen gestoken instituut is. Het heeft
zijn vorm behouden, maar het universele respect, dat het zijn waarde verleende, is
verdwenen. Het is niets anders dan een (external scaffolding), (the edifice) zelf bestaat
niet meer.
Draagt de verspreiding van een opvoeding, die ieder hetzelfde begrip van de dingen
geeft, niet bij aan onze vooruitgang in de richting van de gelijkwaardigheid? Als
scholing bereikt zou worden op school zouden regeringen nog steeds de hoop kunnen
koesteren de geesten van de mensen in slavernij te houden; maar het is buiten de
school dat de meeste kennis wordt vergaard. Het wordt opgepikt op straat, op de
werkvloer, aan de marktkramen, in het theater, in de treincoumpés, op stoomboten,
door nieuwe landschappen te bewonderen, door buitenlandse steden te bezoeken.
Bijna iedereen reist vandaag de dag, als noodzaak of als luxe. Geen enkele
bijeenkomst of er zijn mensen aanwezig die Rusland, Australië of Amerika hebben
gezien en als reizigers die andere continenten hebben gezien zo frequent zijn is er
niemand die niet voldoende gereisd heeft om het mcontrast te zien tussen stad en
platteland, tussen berg en vlakte, land en zee. De rijken reizen meer dan de armen, dat
is waar; maar gewoonlijk reizen ze zonder doel; als ze naar andere landen gaan
verandert hun omgeving niet, ze blijven een thuisgevoel hebben; de rijkdommen en
geneugten van het hotelleven staan hun niet toemde essentiële verschillen te smaken
tussen land en land, tussen mensen en mensen. De arme man, die in aanvaring komt
met de moeilijkheden van het leven zonder gids of cicerone, is best geplaatst om te
beschouwen en te onthouden. En stelt de grote school van de buitenwereld niet aan
arm en rijk gelijk de weldaden van de menselijke ijver tentoon; aan hen die die
wonderen in het bestaan hebben geroepen en aan wie ervan profiteert? De door
armoede geslagen buitenstaander kan de smpoorwegen zien, de telegrafen,
hydraulische (rams), (perforators), zelfontbrandende lucifers, net zo goed als de man
van de macht, en hij is er niet minder van onder de indruk. Het privilege is verdwenen
van het genot van sommige van die grote overwinningen van de wetenschap. Als hij
zijn locomotief door het landschap rijdt, zijn snelheid verdubbelend of vertragend
naar zijn wens, beschouwt de treinbestuurder zichzelf dan als minderwaardig aan de
koning die achter hem opgesloten zit in een vergulde treinwagon, bibberend bij de
wetenschap dat zijn leven afhangt van een stoomwolk, het overhalen van een hendel
of een dynamietbom?
Het zien van de natuur en het mensenwerk en het praktische leven, dat is de school
waar de echte opvoeding van de hedendaagse samenleving gebeurt. Scholen, die
terecht zo genoemd worden, zijn relatief gezien van minder belang; zij hebben echter
ook hun evolutie doorgemaakt in de richting van de gelijkwaardigheid. Er was een tijd
(en niet zo heel lang geleden) dat de hele scholing bestond uit louter formules,
mystieke frasen en teksten uit heilige boeken. Ga binnen in de (Mussel)school die
naast de moskee ligt. Je zult er mensen zien die hele uren doorbrengen met het spellen
of reciteren van verzen uit de Koran. Ga naar een school van Christen priesters,
Protestantse of Katholieke, en mje zult stomme hymnes en absurde recitals horen.
Maar zelfs in die scholen heeft de druk van onderaf ervoor gezorgd dat die saaie
routine aangevuld is met nieuwe soorten onderwijs; in plaats van enkel formules
verklaren de onderwijzers nu ook feiten, wijzen ze analogiën aan en zoeken ze naar de
werking van wetten. Wat de commentaren ook zijn waarmee de leraar zijn lessen
kleurt, de feiten blijven evengoed onvervalsbaar. Welke opvoeding zal (prevail)? Die
waarvolgens twee en twee vier is en waar niets uit het niets ontstaat; of de vreemde
opvoeding waarvolgens alles uit niets komt en drie personen er slechts één maken?
De middelbare school is niet alles, dat is waar: het is niet genoeg om een glimp op te
vangen van de wetenschap terwijl je die eigenlijk in elke richting zou moeten kunnen
toepassen. Daarom maakt de socialistische evolutie het noodzakelijk dat school een
permanent instituut wordt voor iedereen. Na het ontvangen van een ‘algemene
verlichting’ in een lagere school zou elk in staat moeten zijn om zijn intellectuele
capaciteiten te ontwikkelen in een leven dat hij vrij heeft gekozen. Laar de arbeider
intussen niet wanhopen. Elke grote overwinning van de wetenschap eindigt als
publiek bezit.Mprofessionele wetenschappers zijn verplicht door langdurig onderzoek
en hypothesen te gaan, zijn verplicht te strijden temidden fouten en vervalsingen;
maar als de waarheid uiteindelijk mverdiend is –vaak ondanks hun maar dankzij een
paar verafschuwde revolutionairen- komt die helder en eenvoudig naar voor in al haar
schittering. Allen begrijpen haar zonder moeite: het lijkt wel of die waarheid altijd
bekend is geweest. Voormalige geleerden dachten dat de hemel een ronde koepel was,
een metalen dak of -nog beter- een reeks (vaults), drie, zeven, negen zelfs dertien
(vaults), elk met hun reeks sterren, eigen wetten, speciale regime en eigen troempen
engelen en (archangels) om ze te bewaken! Maar sinds die (tiers of heaven), op elkaar
gestapeld zoals ze beschreven zijn in Bijbel en Talmud, vernietigd zijn, is er geen
kind meer dat niet weet er rond de aarde oneindige en onbegrensde ruimte is. Een
kind kan moeilijk vermplmicht worden dat te leren. Het is een waarheid die van hieraf
een deel uitmaakt van de universele erfenis.
Zo gaat het met alle grote vernieuwingen, zeker wat moraal en politieke economie
betreft. Er was een tijd waarin de grote meerderheid van mensen als slaaf geboren
werd en zo leefde en geen ander ideaal had dan van slavernij te veranderen. Het kwam
niet bij ze op dat de ene mens zo goed is als een ander. Nu hebben ze het geleerd, en
begrijpen ze dat de denkbeeldige gelijkwaardigheid –verkregen door evolutieomgezet
moet worden in echte gelijkwaardigheid -en wel door een revolutie. Geleerd
door het leven begrijmpen arbeiders bepaalde economische wetten beter dan zelfs
professionele economen. Is er één arbeider die overschillig blijft voor de keuze tussen
progressieve of proportionele belastingen en die niet weet dat alle belastingen
uiteindelijk door de armen worden betaald? Is er één arbeider die niet de gruwelijke
onafwendbaarheid kent van de ‘ijzeren wet’, die hem ertoe veroordeelt niets te
ontvangen dan een armzalige (pittance) –zijn loon- die voorkomt dat hij tijdens zijn
werk van honger omkomt? Bittere ervaring heeft ervoor gezorgd dat hij die
onafwendbare wet van de politieke economie maar al te goed kent.
Op die manier –en welke de informatiebron ook moge zijn- varen allen er wel bij, en
de arbeider niet minder dan de rest. Of een uitvinding wordt gedaan door een
bourgeois, een edele of een volksmens, of de geleerde Bernard Palissy is of Lord
Bacon of Baron Humboldt, de hele wereld zal zijn onderzoeken in acht nemen. Zeker
zouden de gepriviligieerde klassen de opbrengsten van de wetenschap liever voor
zichzelf houden en onwetendheid aan het volk laten, maar van nu af aan kan hun
egoïstisch verlangen niet meer bevredigd worden. Ze bevinden zich in het geval van
de tovenaar in ‘Duizend en Eén Nacht’, die een vaas opende waarin een genie
tienduizend jaar slapend opgesloten had gezeten. Ze wilden hem graag terugdrijven in
zijn gevangenis, hem vastbinden met een driedubbel slot, maar ze zijn de toverspreuk
vergeten en het genie is voor eeuwig vrij.
Die vrijheid van de menselijke wil is zichzelf nu aan het bevestigen in alle richtingen;
ze bereidt geen kleine en gedeeltelijke revoluties voor, maar één universele Revolutie.
In de hele samenleving en elk onderdeel van haar activiteiten bereiden de
veranderingen zich voor. Conservatieven vergissen zich niet als ze in algemene
termen spreken over de revolutionairen als vijanden van religie, familie en eigendom.
Ja; socialisten verwerpen de autoriteit van het dogma en de tussenkomst van het
goddelijke in het natuurlijke en in die zin zijn ze -ondanks hun eerlijk streven naar de
verwezenlijking van hun ideaal- mde vijanden van religie. Ja; mze verlangen wel
degelijk naar de afschaffing van de huwelijksmarkt; ze willen dat verenigingen vrij
zijn, slechts afhankelijk van de wederkerige liefde en het respect voor zichzelf en voor
de waardigheid van anderen, en in die zin zijn ze –hoe liefhebbend en toegewijd ze
ook zijn aan de levens die met de hunne verbonden zijn- zeker en vast de vijanden van
de wettelijke familie. Ja; ze willen een einde stellen aan het monopolie van land en
kapitaal en die aan allen teruggeven en in die zin zijn ze –hoe blij ze ook mogen zijn
elk te verzekeren van het genot van de vruchten van de aarde- zijn ze de vijanden van
eigendom.
Op die manier brengt de loop van de revolutie, het inkomend getij, ons dichter bij een
toekomst die fundamenteel verschilt van de bestaande toestand, en het is mzinloos te
proberen versperringen aan te brengen voor het lot. Religie, veruit de sterkste dijk,
heeft haar kracht verloren: aan alle kanten barstend, lekt en (totters) ze, en ontkomt ze
er niet aan vroeg of laat omvergeworpen te worden.
Het staat vast dat de hedendaagse evolutie helemaal buiten de Christelijkheid
plaatsvindt. Er was een tijd dat het woord Christen net als het woord Katholiek een
universele betekenis had en werkelijk werd gebruikt vorr een wereld van
broederschap en het tot op zekere hoogte delen van dezelfde gebruiken, dezelfde
ideeën en een gelijkaardige beschaving. Maar zijn de aanspraken van het Christendom
op 'beschaving' vandaag de dag niet absurd? En als er gezegd wordt van Engeland of
Rusland dat hun legers op het punt staan het Christendom terug te drijven tot in de
uithoeken van de wereld, is de ironie van die uitspraken dan niet voor iedereen
duidelijk? Het kleed van het Christendom bedekt niet alle volken die vanuit hun
cultureel recht of hun ijver deel uitmaken van de beschaving. De Parsees van Bombay
en de Brahmins van Benares verwelkomen onze wetenschap maar zijn koud-beleefd
tegenover de Christelijke Missionarissen. De Japanners, in andere opzichten zo vlug
in het ons imiteren, zorgen er wel voor onze religie niet te aanvaarden. En wat de
Chinezen betreft, die zijn veel te listig en voorzichtig om hun bekering toe te laten.
"We hebben geen behoefte aan jullie priesters", zegt een Engelstalig gedicht,
geschreven door een Chinees: "We hebben geen behoefte aan jullie priesters. We
hebben er zelf al teveel, langharig en geschoren. Wat we nodig hebben zijn jullie
wapens en wetenschap om tegen jullie te vechten en jullie van ons land te verdrijven
zoals de wind de verdorde bladeren voortdrijft!"
Zo bestrijkt het Christendom niet eens de helft van de beschaafde wereld, en zelfs
waar het zogezegd de overhand heeft moet er naar gezocht worden; het is veel meer
een vorm dan een realiteit en onder diegenen die schijnbaar meest toegewijd zijn is
het niets meer dan een lage hypocrisie. Als we al diegenen wegdenken wiens
Christelijkheid hoofdzakelijk bestaat uit het het sprenkelen van doopwater en het
invullen van parochieregister, hoe veel individuen zijn er dan wiens dagelijks leven
overeenkomt met de dogmas die ze profetereen en wiens ideeën altijd zijn zoals ze
zouden moeten zijn: die van een andere wereld? Christenen die eerbaar zijn door hun
volmaakte eerlijkheid kunnen zelfs in het 'Protestantse Rome' zonder veel resultaat
worden gezocht, tewijl die stad toch grootse tradities kent. Zowel in Genève als in
Oxford, net als in alle religieuze centra en overal elders zijn de hoofdbekommernissen
niet-geestelijk van aard; ze neigen naar het politieke of nog vaker naar zaken. De
belangrijkste vertegenwoordigers van de zogenaamde Christelijke gemeenschap zijn
Joden, de 'koningen van deze tijd'. En onder diegenen die hun leven weiden aan
hogere doelen -wetenschap, kunst, poëzie- hoeveel daarvan houden zich bezig met
theologie, tenzij ze daartoe gedwongen zijn? Loop eens binnen in de Universiteit van
Genève. In alle lessen -die van dokters, die over de geschiedenis van de natuur,
wiskunde, zelfs recht- zul je vrijwillige luisteraars vinden; in alle richtingen, behalve
in de theologie. De christelijke religie is als een onder de zon smeltende sneeuwbank:
de sporen zijn hier en daar zichtbaar, maar onder de strepen vuilwit zie je de aarde, al
vrij van rijm.
De religie die op die manier als een harnas losgemaakt wordt van de Europese
beschaving was erg handig voor het verklaren van miserie, onrecht en sociale
ongelijkheid. Het had één oplosssing voor alles: mirakels. Een Opperste Wil had alle
dingen vooraf bepaald. Onrecht was op het eerste zicht een kwaad, maar het bereidde
de komst van goede dingen voor. "God steunt de jonge volgels. Hij bereidde de
gekwetsen eeuwige zaligheid. Hun miserie hier beneden is slechts de aankondiging
van hun geluk hierboven!" Deze dingen werden onderdrukten eindeloos herhaald: zo
lang ze ze geloofden; maar nu hebben deze argumenten hun geloofwaardigheid
verloren, en ze krijgen geen aandacht meer tezij in de belachelijke literatuur van
religiueze tractaten.
Wat moet er gebueuren om de verdwijnende religie te vervangen? Als de arbeider niet
meer in rampzalige mirakels kan geloven moeten we misschien nog eens met leugens
proberen hem te sturen? En zo zijn geleerde economen, academici, handelaars en
financiers overeengekomen om en de wetenschazp de lelijke stelling te poneren dat
eigendom en voorspoed altijd de beloning zijn voor arbeid! Het zou amper fatsoenlijk
zijn zo'n stelling te bediscussiëren. Als ze doen alsof arbeid de oorsprong is van
fortuin, weten economen heel goed dat ze de waarheid niet spreken. Ze weten net zo
goed als de Socialisten dat rijkdom niet het product is van persoonlijke arbeid maar
van de arbeid van anderen: ze zijn niet onwetend over het feit dat de kansen op de
Beurs en de speculaties die grote fortuinen creeëren niet meer met arbeid te doen
hebben dan de exploten van struikrovers; ze durven niet doen alsof het individu dat
vijfduizend pond per dag heeft -net genoeg om honderduizend mensen als zichzelf in
leven te houden- zich onderscheidt van andere mensen door een intelligentie die
honderduizend keer boven het gemiddelde ligt. Het zou schandalig zijn om deze valse
oorsprong voor sociale ongelijkheid te bediscussiëren. Tijd verspillen aan zo'n
hypocriete redenering zou betekenen dat ik een onnozele hals was, bijna een
medeplichtige.
Maar er worden ook argumenten naar voor gebracht die tenminste de verdienste
hebben niet op een leugen gebaseerd te zijn. Het recht van de sterkste wordt
ingeroepen tegenover de sociale eisen. De theorie van Darwin, die recent is
verschenen in de wetenschappelijke wereld, wordt verondersteld ons tegen te spreken.
En het is inderdaad in feite het recht van de sterkste dat overwint als de rijkdom wordt
gemonopoliseerd. Hij die materieel het fitst is, het sluwst, meest bevoordeeld door
afkomst, opleiding en vrienden; hij die best gewapend is en geconfronteerd wordt
door de zwakste vijanden heeft de grootste kans op succes; hij is beter in staat dan de
rest om een burcht op te richten van waaruit hij neer kan kijken op zijn ongelukkiger
broeders. Zo wordt de ruwe strijd tussen conflicterende egoïsmes beslecht. Voorheen
werd deze theorie bloed-en-vuur niet openlijk aangehangen; ze zou te gewelddadig
geleken hebben waar honingzoete woorden te verkiezen waren. Maar de
ontdekkingen van de wetenschap inzake de strijd om het bestaan tussen verschillende
species en het overleven van de fitste hebben de pleitbezorgers van de macht
toegestaan alle onbeschaamdheid uit hun uitdrukking te verwijderen. "Zie je wel",
zeggen ze, "het is een onontkoombare wet! Dit is het lot van de mensheid!"
We moeten onszelf gelukwensen dat de kwestie zo simpel gemaakt wordt, want zo
komen we dichter bij de oplossing ervan. Macht regeert, zeggen de pleitbezorgers van
de sociale ongelijkheid! Ja, het is de macht die regeert! Roept de moderne industrie
steeds luider in haar brutale perfectie. Maar kunnen revolutionairen de taal van
economen en handelaars niet overnemen? De wet van de sterkste zal niet altijd en
noodzakelijkerwijs in het belang van de handel spelen? "Macht boven recht", zei
Bismark, vele anderen citerend; maar het is best mogelijk om ons voor te bereiden op
de dag dat macht ten dienste van het recht zal staan. Als het waar is dat ideeën van
solidariteit zich verspreiden; als het waar is dat de overwinningen van de wetenschap
uiteindelijk de laagste sociale klassen bereiken; als het waar is dat de waarheid
gemeengoed wordt; als de evolutie naar rechtvaardigheid inderdaad pmlaatsvindt;
zullen de arbeiders, die tegelijk recht en macht hebben, beide gebruiken om een
revolutie tot stand te brengen voor het goed van allen? Wat kunnen geïsoleerde
individuen -hoe sterk ook voorzien van geld, intelligentie en sluwheid- doen tegen de
samenwerkende massas?
In geen enkele moderne revolutie hebben de gepriviligieerde klassen hun eigen strijd
gestreden. Ze steunden altijd op legers van de armen, die ze geleerd hebben wat men
noemt 'trouw aan het vaderland' en getraind hebben in wat wordt genoemd 'de orde
bewaren'. Vijf miljoen mensen, zonder de superieure en inferieure politie mee te
tellen, zijn in Europa in dit bedrijf tewerkgesteld. Maar deze legers kunnen
gedesorganiseerd raken, ze kunnen zich de nabijheid van hun eigen verleden en
toekomstige relaties herinneren met de masaa van de mensen en de hand die hen leidt
kan onzeker worden. Grotendeels komend uit het proletariaat kunnen ze voor de
bourgeois samenleving worden wat de Barbaarse huurlingen waren voor Rome: een
splijtzwam. De geschiedenis bulkt van de voorbeelden van de waanzin die zich
meester maakt van de machtigen. Als de miserabelen en onterfden van de aarde zich
zullen verenigen in hun eigen belang, beroep per beroep, natie per natie, ras per ras;
als ze waarlijk zullen ontwaken van hun leiden en hun doelen zullen stellen, twijfel er
dan niet aan dat zich zeker een kans zal aandienen voor het gebruik van hun kracht in
dienst van de rechtvaardigheid; en machtig als de Meester van die dagen zal zijn, hij
zal zwak zijn in het aangezicht van de verhongerende massas die zich aaneensluiten
tegen hem. Na de grootse evolutie die we nu kennen zal de lang verwachte grootse
revolutie komen.
Ze zal redding betekenen en er is geen andere redding. Want als het kapitaal de macht
aan haar kant houdt zullen we slaven van haar machinerie blijven, drijfriemen die de
ijzeren tandwielen verbinden met staal en ijzeren stangen. Als nieuwe verwennerijen
verzameld worden door partners die slechts verantwoording afleggen aan hun
boekhouding onophoudelijk worden toegevoegd aan de winsten die al opgestapeld
liggen in de bankkluizen zullen jullie vergeefs om meelijden smeken, niemand zal
jullie geklaag horen. De tijger kan van zijn prooi afzien, maar de boekhouding van
bankiers vonnissen zonder kans op beroep. Uit het vreselijke mechanisme wier werk
wordt weergegeven in de diagrammen van die stille paginas komen mensen en naties
naar voor (ground to powder). Als het kapitaal de slag wint kun je treuren om je
gouden tijdperk; op het moment dat dat gebeurt kunnen we achter ons kijken en de
liefde en vreugde en de hoop als een dovend licht zien, alles wat de aarde ooit aan
zoets en goeds heeft bevat. De meznsheid zal opgehouden hebben te leven.
Voor ons part, die men 'de moderne barbaren' noemt, ons verlangen is
rechtvaardigheid voor ieder. Smeerlappen als we zijn eisen we voor iedereen die
geboren zal worden: brood, vrijheid en vooruitgang