Constandse, A.L. - Socialisme tegenover godsdienst (1924)
markdown: http://anarchief.org/wiki/Bestand:Constandse,_A.L._-_Socialisme_tegenover_godsdienst_(1924)-markdown.tgz epub: http://anarchief.org/wiki/Bestand:Constandse,_A.L._-_Socialisme_tegenover_godsdienst_(1924).epub
bron: https://archive.org/details/constandsesocialismetegenovergodsdienst/
- Inleiding
- Grondslagen van het socialisme.
- Godsdienst en socialisme.
- Godsdienst en nieuwe zedeleer.
- Godsdienst en wetenschap.
- Is godsdienst privaatzaak?
- Slotwoord.
- Citaten.
Socialisme tegenover godsdienst
Door A.L. Constandse
Uitgave: Drukkerij N.H. Luigies & zonen
Lange Torenstraat 22-26 Rotterdam
Inleiding
De geschiedkundige ontwikkeling van den godsdienst bestaat in zijn volslagen opheffing. Kansel, christendom, godsdienst zijn dingen en namen, waarmee zooveel misbruik is gepleegd, dat een rechtschapen mensch weerzin hebben moet, er mee in aanraking te komen.
DIETZGEN.
Onze socialistenplicht is het, de uitroeiïng van het godsgeloof met ijver en overgave te vervullen en niemand is den naam van socialist waardig dan wie, zelf atheïst, zich aan de uitbreiding van het atheïsme wijdt met allen ijver.
W. LIEBKNECHT.
Wij hebben den godsdienst en den godsdienstigen voorstellingen eens en voor goed den oorlog verklaard en we bekommeren er ons weinig om, of men ons godloochenaars of zoo iets noemt!
ENGELS.
Christendom en socialisme staan tegenover elkander als water en vuur.
BEBEL.
“Onze leden zijn anti-godsdienstig, omdat ze verstandige menschen zijn geworden. We zien te veel, om te gelooven. We zullen daarvoor eens in de hel moeten braden, maar gun ons dat toch!”
CARL LEGIEN.
God – dat is dwaasheid en lafheid.
God – dat is schijnheiligheid en leugen.
God – dat is tyrannie en ellende.
God is het kwaad.
PROUDHON.
Het christendom is de volkomen omkeering van het gezonde menschenverstand en van alle menschelijke rede.
BAKUNINE.
Godsdienst is opium voor het volk.
MARX.
De bevrijdingsstrijd eener onderliggende en uitgebuite klasse wordt immer op geestelijk terrein voorbereid in den kamp tegen het geestelijke zwaard der onderdrukkers, den godsdienst. Toen dan ook de wijsbegeerte en de wetenschap reeds voldoende gevorderd waren, om den godsdienst geheel te ondermijnen, wachtte men slechts op den genadeslag, die hem op economisch-politiek gebied moest worden toegebracht. Het scheen, dat de liberale bourgeoisie, tijdens de fransche revolutie nog revolutionnaire klasse, dit zou volbrengen. Doch niet zoodra zegevierde ze over den adel en de geestelijkheid, of ze zag in dat godsdienst, de ideologie van elke heerschende klasse, ook door haar niet kon worden gemist. Paul Lafargue, de schoonzoon van Marx, schrijft dienaangaande in zijn “Recht op luiheid”: “Toen de bourgeoisie worstelde met den adel ondersteund door de geestelijkheid, stelde zij de vrije gedachte en de godloochening in. Maar toen zij overwon, veranderde zij van houding en van toorn en thans wil ze haar economische en politieke meerderheid schragen door het geloof. In de 15de en 16de eeuw had zij blijmoedig de heidensche overlevering weer aangenomen en verheerlijkte het vleesch en zijn hartstochten, veroordeeld door het christendom; in onze dagen, overladen met rijkdom en vermaken, ontkent zij de leerstellingen van haar denkers, een Rabelais, een Diderot, en predikt den loonarbeiders de onthouding.”
Bebel heeft dit in den Rijksdag de bourgeoisie voorgehouden (16 Sept. 1878) toen hij zeide: “Gij bestrijdt, mijne heeren, onze opvattingen omtrent godsdienst, welke atheistisch en materialistisch zijn. Ik verklaar dit voor juist…. Ik geloof vast, dat het socialisme tenslotte tot atheïsme voeren zal. Wie heeft echter deze atheistische leeringen, die U zooveel zorgen en verdriet baren, wetenschappelijk en filosofisch bewezen? Waren dat wellicht de sociaal-democraten? Waren een Edgar en Bruno Bauer, een Feuerbach, een David Strausz, een Ernest Renan, waren dat sociaal-democraten?” En in “De Vrouw en het socialisme” schreef Bebel: “De heerschende klasse, die zich bedreigd gevoelt in haar bestaan, houdt vast aan den godsdienst als de steun voor het gezag, juist als iedere heerschende klasse tot nu toe gedaan heeft. De bourgeoisie of kapitalistische klasse gelooft zelf aan niets. In elk stadium harer ontwikkeling en door middel der moderne wetenschap, die aan haar schoot ontsprong, heeft ze zelf alle geloof aan godsdienst en gezag vernietigd. Haar geloof is slechts voorwendsel, en de kerk aanvaardt de hulp van dezen valschen vriend, omdat zij zelf hulp noodig heeft. Godsdienst is noodig voor het volk.” Bakunine was daarvan zoo overtuigd, dat hij zeide: “Indien er een god bestond, moest men hem afschaffen” en Jaurès verklaarde: “Indien god zelf voor ons verscheen in waarneembaren vorm, dan zou het de eerste plicht van den mensch zijn, hem gehoorzaamheid te weigeren en hem te beschouwen als een gelijke met wien men disputeert, eerder dan als een meester dien men erkent.”
Zeer terecht zag men in, dat de godsdienst slechts de uitdrukking was van de heerschappij der bourgeoisie, die in den godsdienst juist het klasseinstrument vond harer onderdrukking van het proletariaat. God moest “uitgevonden” worden, omdat zonder geloof de mensch zou gaan denken, en de denkende arbeider het grootste gevaar is voor het kapitalisme.
Grondslagen van het socialisme.
Het socialisme, dat evenveel te danken heeft aan de denkwijze van Hegel, waarin alles betrekkelijk, tijdelijk en veranderlijk werd gesteld, als aan Darwin en Spencer met hun evolutietheorie, beoogt voor alles wetenschap te zijn. Als zoodanig staat op den voorgrond de gedachte der evolutie. De wereld is niet goed geschapen, maar moet goed worden gemaakt. “Wij leven niet slechts in de natuur, maar ook in de menschelijke maatschappij en ook deze heeft hare ontwikkelings-geschiedenis niet minder dan de natuur”, schreef Engels in zijn boek over Feuerbach. Marx zelf beweert in zijn “Kritiek der politieke economie”, dat alle maatschappelijke evolutie bestaat in tegenspraak tusschen de productieverhoudingen en de productiekrachten, waarbij de verhoudingen veranderd worden. “Dan komt er een tijdperk van maatschappelijke revolutie.” Bakunine zegt in zijn “God en de staat”, dat de historische ontwikkeling van den mensch volgens de materialistische leer een progressieve beweging naar boven is" en “dat de geschiedenis bestaat in de voortschrijdende ontkenning van de oorspronkelijke dierlijkheid van den mensch door ontwikkeling zijner menschelijkheid.” En Kropotkine beweert: “Alles in de natuur is aan verandering onderhevig‚ niets blijft onaangetast, noch de rots, die ons onwrikbaar schijnt, noch het vasteland, noch zijn bewoners, zeden, gebruiken, gedachten.”
Het streven, door menschelijke kracht uit het lagere tot het hoogere te komen is bovendien gebaseerd op de stof als het primaire beginsel der werkelijkheid. De socialisten waren materialisten, hoewel ze met dien naam niet de verouderde kentheorie bedoelden, doch er mee beoogden de werkelijkheid weer op de beenen te zetten. Dietzgen zegt in zijn “Godsdienst der sociaal-democratie”: “Onze sociaal-democratie is de noodzakelijke consekwentie van een godsdienstlooze, nuchtere denkwijze…. De philosophie heeft eindelijk het onvergankelijk systeem der wetenschap, dat van het democratisch materialisme, ontdekt.” Engels schrijft in zijn boek over Dühring: “De werkelijke eenheid der wereld bestaat in haar stoffelijkheid.” “Iedere godsdienst is niets anders dan de fantastische weerspiegeling in de hoofden der menschen van machten, welke hun dagelijksch bestaan beheerschen, een weerspiegeling waarin de aardsche machten den vorm van bovenaardsche aannemen.”
De natuurwetenschap gold dan ook bij de wetenschappelijke socialisten als het model voor alle wetenschap. Engels in zijn werk over Feuerbach schrijft: “De natuur bestaat onafhankelijk van alle filosofie; zij is de grondslag, waarop wij menschen, zelf natuurproducten, gegroeid zijn. Buiten de natuur en de menschen bestaat niets en de hoogere wezens, die onze godsdienstige verbeelding schiep, zijn slechts de fantastische weerspiegeling van ons eigen wezen.” Kropotkine zegt: “dat er slechts één wetenschappelijke methode is, die der natuur-wetenschappen”, welke voorbeelden zijn van de methode der evolutionistische wijsbegeerte.
Het is overbodig, hier te betoogen, hoezeer elk godsbegrip uitgeschakeld is in een wetenschap, welke berust op een maatschappelijk materialisme, dat in zijn verhoudingen veranderingen toelaat van lager tot hooger, welke verhoudingen dus door geen onveranderlijke, absolute almacht zijn vastgesteld, noch hun grond vinden in een volmaakten geest. Integendeel: de zeer onvolmaakte grondslag der werkelijkheid, die nimmer openbaring zijn kan van een volmaakt wezen, moet worden omgewenteld tot beter basis voor menschelijk geluk.
Godsdienst en socialisme.
De groote kamp tusschen godsdienst en socialisme, die tusschen wijsgeerig “idealisme” en “materialisme”, die tusschen hemel en aarde, die tusschen god en mensch, berustte op zuiver onmenschelijke strekkingen in den godsdienst. Wanneer den arbeider was geleerd, dat de zonde van zijn geslacht hem schuldig maakte tegenover God (alsof die dan niet zelf de auteur der zonde zijn zou!) werd het aardsche lijden gepredikt als noodzakelijke beproeving. Deze politieke corruptie in de godsdienstige “zedeleer” deed een huichelarij ontstaan, waarvan de godsdienst als klasse-wapen het monopolie bezitten moest. Op grond van uitspraken, dat “het hier beneden niet was” en het ware rijk gods “niet van deze aarde was”, op grond van de nieuw testamentische hemelbeloften en helle-dreigementen, werd de arbeider in zijn domheid op de beste wijze onteigend. De heeren, die den wijn dronken, predikten water – de rijken colporteerden met de zaligheid der armoe – de oorlogswinstmakers met de verhevenheid van den heldendood. De arbeider moest niet voor deze wereld, doch voor ’n denkbeeldige leven. Niet voor zich, zijn geliefden, zijn kameraden – maar voor god. En god had als opperste machthebber, als drager van het bestaande‚ hem zijn nederige positie toebedeeld en den uitbuiter zijn gezag. Immers wie in God gelooft moet als volgt redeneeren: wat bestaat is door god gewild – past in gods wereldplan – leidt tot gods heerlijkheid – en moet worden verdragen en geduld. Afsterving der wereld, bereid zijn te sterven, ja het sterven te zien als een verlossing uit aardsch lijden – het leven zelf op te vatten als een langzaam sterven – dat was de methode van den godsdienst. God en dood waren eenzelfde begrip en wie god zien wilde moest sterven. Hiermee was theologisch betoogd, dat de arbeider geenerlei recht had op levensgeluk, dat de arme zich bedwelmen laten moest in zijn ellende. Marx heeft dienaangaande woorden geschreven, die diepe overdenking waard zijn: “De godsdienst is de verwerkelijking in de verbeelding van het menschelijk wezen, zoolang dit menschelijk wezen geen ware werkelijkheid bezit. De strijd tegen den godsdienst is dus middellijk strijd tegen die wereld, waarvan de godsdienst het aroma is. De godsdienstige ellende is tegelijk een openbaring van en een protest tegen de werkelijke ellende. De godsdienst is het zuchten der noodlijdende schepselen, het hart van een hartelooze wereld, de geest van geestlooze toestanden. Godsdienst is opium voor het volk. De vernietiging van den godsdienst, van het ingebeelde geluk des volks, is de eisch voor zijn werkelijk geluk. De eisch om dien ingebeelden toestand te verlaten, is de eisch om toestanden te verlaten, die zulke inbeeldingen noodig hebben. De kritiek op den godsdienst is dus kritiek op het jammerdal, waarvan de godsdienst de heiligenschijn is”. Inderdaad dwingt de godsdienst deze suggestie op: wanneer een goed en rechtvaardig god regeert, moet de wereld goed en rechtvaardig zijn. Dit sprookje echter heeft de klasse noodig, die de wereld maakt tot een aanfluiting van recht en geluk.
Zoo is ook de theorie des hemels, als vergoeding voor wie op aarde te weinig bezaten‚ als een troostprijs voor de slecht geplaatsten. Ook den hemel dient het proletariaat te verwoesten uit zijn gedachten. “Gij weet zoo goed als wij, dat hoe meer ’t geloof aan een leven hiernamaals bij de massa verdwijnt, de massa’s met des te meer nadruk verlangen, dat ze hun hemel op aarde hebben,” (Bebel, 23 Februari 1890) Reeds Heine had geschreven: “Met omverwerping der oude geloofsleer is ook de oude zedeleer ontwricht…. De vernietiging van het geloof aan den hemel heeft niet slechts een zedelijke maar ook een politieke beteekenis. De massa’s dragen niet meer met geduld hun aardsche ellende en hunkeren naar gelukzaligheid op aarde. Het Communisme is een natuurlijk gevolg dezer veranderde wereldbeschouwing en het verbreidt zich over geheel Duitschland.”
Wanneer de aardsche behoeften in den godsdienst worden onderdrukt, worden ook de hartstochten bevuild. Het nieuwe testament is vol van vervloekingen der hartstochten, het wil ze uitdelgen en den geest doen zegevieren over het vleesch! Alsof niet zonder lichamelijke drift de geest machteloos ware en zonder zenuwspanning de geest zwak! Wie de hartstochten uitroeit –zooals het christendom begeerde– roeit het leven uit. Terecht stond Kropotkine daartegenover, met de gedachte, dat men de hartstochten te werk stellen moet in de samenleving, ze moet laten functioneeren, ook in sociale sympathie en moed. “De socialisten dienen in het gezicht van de huichelaars van alle moraal te verkondigen, dat de aarde ophouden zal het tranendal der arbeiders te zijn; dat in de toekomstige communistische maatschappij den menschelijken hartstochten de vrije teugel gelaten zal worden, want”alle zijn ze van nature goed, we hebben slechts hun verkeerde aanwending en hun buitensporigheden te vermijden." (Descartes) en die zullen slechts vermeden worden door hun onderlinge opheffing, door de evenwichtige ontwikkeling van het menschelijke organisme…." (Lafargue). Terecht schreef de Rus Ladoff: “Het christendom kent geen zorg voor ’s menschen sterfelijk lichaam en zijn physieke welvaart. Het predikt nederigheid, geduld, lijdelijke onderwerping aan het kwaad, zachtmoedigheid – allemaal deugden van slavernij en boeien.”
Inderdaad: godsdienst is de poging, den mensch te vervreemden van de aarde, de natuur en de voortbrenging. Socialisme is integendeel: den mensch nader te brengen tot de werkelijkheid der aarde en tot de menschelijke en natuurkrachten, die haar maken kunnen tot een werktuig in de hand der menschheid.
Godsdienst en nieuwe zedeleer.
De zedeleer van het socialisme noemt goed wat ’s menschen geluk bevordert, zijn behoeften bevredigt, zijn persoonlijkheid ontwikkelt – en slecht wat in strijd is met deze strekkingen. Derhalve zal de mensch, wiens geluk afhangt van het geluk zijner omgeving en van zijn maatschappelijken kring, het geluk van anderen trachten te bevorderen, wijl hun leed ook het zijne is. Deze aan de ervaring ontleende zedeleer berust op een uit de samenleving groeiende solidariteit en op het besef eener samenhang van anderer geluk met het onze. Ze beleeft dan ook zeer sterk, dat handelingen wederkeerig dienen te geschieden teneinde deze samenhang niet te verbreken. Het wederzijdsche dienstbetoon leeft in ons als de eerste eisch van ons uit de maatschappij geboren rechtsbewustzijn en soortbesef en derhalve streeft het socialisme naar de opheffing van de gedwongen eenzijdige dienstbaarheid, welke slechts slavernij is.
De godsdienst daarentegen, die het beginsel eener macht stelt, hooger en grooter dan die der natuur en die van het menschelijke wezen, verkracht de natuurlijke zedelijkheid der menschen door hun alle verantwoordelijkheid voor hun daden te ontnemen en hun tot tegen-natuurlijke handelingen te pressen op grond eener veronderstelde bovennatuurlijke almacht. In ’t geloof aan dien god volbrengt de mensch, met uitsluiting van eigen geweten en eigen inzicht, de gruwelijkste daden. Hij beveelt tot moord en gehoorzaamt – hij buit uit en laat zich uitbuiten – hij lijdt en doet lijden – ter eere gods. Het maatschappelijke gezag, voortgekomen uit en berustende op de onzedelijke, gewelddadige uitbuiting van de eene klasse door de andere, geldt den geloovige als goddelijk gezag. In den bijbel inderdaad vindt hij het voorbeeld, hoe moord, leugen, bedriegerij, afpersing geschieden in het geloof op een god, die dit begeeren zou en die de schepper en verwekker, ja de onderhoudende drager zijn zou van alle haatdragende, wraakzuchtige en barbaarsche instincten. Niet alleen bij de Israëlieten uit het oude en de schrijvers van de Openbaring uit het nieuwe Testament. Ook heden ten dage zet zich dit bederf voort. De eigendom, bestaande uit diefstal op de arbeidskracht, wordt verklaard uit den weldoenden god, die rentmeesters aanstelde tot goed beheer der kapitalen! Daarom beweerde onlangs Mr. De Vries, gewezen minister, dat het een hoog standpunt was voor een christelijk arbeider, zich te verheugen over stijgende dividenden van zijn patroon! Dr. W.A. van Es heeft in “Christendom en Maatschappij” (1910) zonneklaar bewezen, dat bijbel en christendom (ontstaan in kapitalistische verhoudingen) voorstanders zijn van den privaat-eigendom, wat niemand verwondert.
Zoo ook is het christendom de groote steun voor het militarisme. De godsdienst in zijn geheel trouwens.
Eerstens predikt hij de goddelijkheid, de heiligheid van alle gezag. Dan de zaligheid te sterven voor een van god gegeven vaderland. Daarna de belofte van eeuwig leven als goddelijke belooning. En vooral, dat God als de schepper der naties het leven dier staten ook beschermt en den mensch deze verdediging opdraagt. Vandaar dat Groen van Prinsterer, de vader van het nederlandsche calvinisme, in “Ned, Gedachten” schrijft: “Zoolang de zonde op aarde is, zal ook de oorlog een noodzakelijkheid zijn, een plicht, een zegen.” Want omdat God rechtvaardig is, is oorlog het wapen ter handhaving van het goddelijk recht! Verwondert ge u, dat veldpredikers “koning Jezus en koningin Wilhelmina” in één adem noemen en dienen? Dat de duitsche dominé Philips in den oorlog (evenzeer als de “wijsgeer” Lasson) een godsgericht ziet en dus uitroept: “Gode zij dank, dat de oorlog is gekomen. Ik zeg het ook nu nog in het derde oorlogsjaar!” Het is waar, dat moderne predikanten de getuigenis hebben afgelegd, dat god hun (na den oorlog helaas!) de oogen geopend heeft voor de gruwelen van den krijg. Maar waarom heeft god hun de oogen zoolang dichtgehouden, terwijl die der atheïsten reeds lang waren geopend?
Nóch tegenover het menschelijk geweten, nóch tegenover de zedelijkheid heeft de godsdienst ooit anders gedaan, dan het menschelijke te verkrachten. Hij heeft hoogstens van god een koopman en van den mensch een sjacheraar gemaakt, die wat deed of naliet op hoop van goddelijke belooning, liefst op aarde, en anders daarna. Inderdaad heeft ook de godsdienst de socialistische zedeleer eener gezonde, zich bevredigende en geluk beoogende menschheid reeds vóór haar zegepraal trachten uit te roeien.
Godsdienst en wetenschap.
Het socialisme als wetenschap tracht de oorzaken op te sporen van het menschelijke lijden, kracht en hoedanigheid dier oorzaken te leeren kennen teneinde de juiste middelen toe te passen tot haar afwending. De wetenschap in dienst der beschaving is geneeskunst: ze tracht de gezond- en gelukkigmakende factoren te versterken, de andere te verzwakken en onschadelijk te maken, Het is begrijpelijk, dat de socialist inziet, hoe armoe, lijden en onbevredigdheid in sociale verhoudingen hun grond vinden. Werkloosheid, uithongering, tuberculoze, zielsziekten, bedelarij enz. – ze komen voort uit een maatschappelijk stelsel, waarin armoe en oorlog een belangrijke rol vervullen. De oorzaken dezer maatschappelijke toestanden in god te zoeken, is afzien van alle pogingen tot verandering. Immers, wanneer een god, ons aller heer en meester, deze toestanden heeft voortgebracht – en wie anders zou het hebben kunnen doen, waar god de almachtige is? – kan de mensch god niet wijzigen en moet hij de oorzaak der maatschappijverhoudingen onaangetast laten. De socialisten echter zeggen terecht: niet god is de oorzaak der maatschappelijke inrichtingen, doch de sociale omstandigheden zijn door menschen gemaakt en kunnen ook door menschen veranderd worden. De sociaal-democraten zagen in het productie-proces de voornaamste grond der maatschappelijke toestanden, terwijl andere socialisten aan geestelijke en zielkundige factoren een groote beteekenis toekennen. Doch “god” is overdacht en weggedacht. Als gangbare voorstelling geldt inderdaad, dat het menschelijk bewustzijn weliswaar product is van opvoeding, onderwijs, propaganda en levensomstandigheden, berustende en bepaald door het productie-proces, doch dat dit proces, door menschen gemaakt, ook door menschen veranderd kan worden, De mechanische voorstelling alsof de mensch alleen product en geen oorzaak zijn zou, heeft zich overleefd en men beseft (in 1914 hebben Rosa Luxemburg en Pannekoek het bepleit) dat wanneer strijdlust, inzicht, wil en kameraadschap ontbreekt, de productieverhoudingen niet om te wentelen zijn. De mensch moet zelf zijn geschiedenis maken, ook al doet hij dit met materiaal, dat een stervende maatschappij hem laat. Nadat het socialisme de maatschappij heeft verklaard, moeten de socialisten haar veranderen.
Deze methode is die van het determinisme, waarbij de godsdienst is uitgeschakeld. Immers het determinisme is de theorie, dat alles door oorzaken bepaald is, en dat de mensch als werkzaam en veranderlijk deel der werkelijkheid, als bewuste mensch bovendien waarin ook het bewustzijn (en daarmee de rede, de wil en de zedelijkheid) zich ontwikkelt, dat deze wordende mensch ook zijn activiteit wijzigt en de omstandigheden overwint door op haar oorzaken in te werken. Derhalve gaat de geestelijke revolutie vooraf aan de maatschappelijke, maar is de revolutie in het bewustzijn een gevolg van de onhoudbaar geworden economische verhoudingen. Door een contrast tusschen sociaal barbarisme en groeiende zedelijkheid, zelfbewustzijn en redelijkheid ontstaat de inwerking van den menschelijken geest op de maatschappij.
Het menschelijk geweten moet dan, naar een woord van Engels “bevrijd worden van het godsdienstig spook”. Immers in het socialisme speelt de mensch zelf als omwentelende factor een zeer belangrijke rol. Doch de godsdienst staat dit niet toe. Waar god alles is, is de mensch niets. Wanneer de godheid werkzaam is, past den mensch deemoedige aanvaarding. Indien er een god is, is de menschelijke wil niets en alleen gods wil beslissend, is zelfs groei en ontwikkeling van het menschelijk bewustzijn uit den booze, omdat deze de uit god voortgekomen orde zouden verstoren.
Het socialisme als wetenschap ziet de vraagstukken der maatschappelijke ellende als sociale problemen. De godsdienst echter tracht op geraffineerde wijze deze sociale vragen tot theologische vragen te maken om aldus de aandacht af te leiden van de werkelijke oorzaken. Niet de maatschappij – neen de zonde is oorzaak van de ellende. Niet het kapitalisme, maar de slechtheid van den mensch is bron van oorlogen, Niet sociale wanorde – maar zielkundige gebreken bepalen het gebrek aan geluk. Wie deze werkzaamheid van den godsdienst doorziet, welke “zieleheil” beoogt inplaats van maatschappelijk geluk, zal niet nalaten den godsdienst des te feller te bekampen.
Is godsdienst privaatzaak?
De heerschende klasse is conservatief: ze wil haar macht en gezag behouden. Derhalve moet zij het bestaande voorstellen als heilig, onaantastbaar, onveranderlijk. En ze leidt het af uit een even heilig en onveranderlijk, maar gelukkig denkbeeldig wezen: god. Het conservatisme heeft reden tot tevredenheid en ziet in de werkelijkheid een weldoende kracht. Wie goed bedeeld is met aardsche goederen waant zich spoedig in de handen eener voorzienende almacht.
Vandaar dat de prediking van godsdienst een klassebelang is en geschiedt, opdat de onterfde een heilige eerbied bezitte voor de door god gewilde “orde”, waaraan de mensch zich moet onderwerpen. is godsdienst dan geen maatschappelijke zaak? Is de god der kapitalisten, en der gezaghebbers dan “privaatzaak”, d.w.z. bijzaak – of is hij niet de idee van het alomvattende, beheerschende regelende? Godsdienst wil immer een levensopvatting en wereldbeschouwing zijn voor allen. Wie aan een god gelooft, gelooft niet dat die god alleen voor hem bestaat, maar voor ieder ander evenzeer. Wie “god” gehoorzaamt – d.w.z. wie zich aandient in zijn naam – eischt ook universeele gehoorzaamheid aan dit wezen. De god der slachtingen en die der uitbuitingen en die der tyrannie en die der armoeprediking – die goden wanneer ze eenmaal rond spookten in de hoofden der bezetenen, ze dreven de geloovigen er toe, algemeene onderwerping aan hun god af te dwingen. Vandaar dat godsdienst geen bijzaak en geen huiselijke aangelegenheid is, maar een belangrijke maatschappelijke kracht ten nadeele der arbeiders.
Eduard Bernstein schreef in Sept. 1904 in de “Sozialistische Monatshefte” een artikel, waarin hij betoogt “dat een of andere wereldbeschouwing toch altijd aan de gemeenschap een gedragsregel moet aangeven, hoe ze zich zal stellen tegenover opvoeding, wetenschap, recht, kunst enz. In dezen zin kan de wereldbeschouwing nooit privaatzaak zijn, maar is een openbare aangelegenheid van het hoogste gewicht.”
Oorspronkelijk schijnt de leuze: “godsdienst is privaat-zaak” te zijn opgevat in liberalen zin, o.a, door Stampfer. Ze kwam dan hierop neer, dat godsdienst geen staatszaak was. Ze bedoelde scheiding van kerk en staat. In het Erfurter program beduidt ze dan ook: “Afschaffing van alle uitgaven uit de schatkist voor kerkelijke en godsdienstige doeleinden.” Het duitsche vakblad “Der Zimmerer bevatte in 1902 ook een berucht artikel, waarin stond:”De bewuste plaats bedoelt bijgevolg niets anders, dan dat de staat den godsdienst als privaat-aangelegenheid behandelen moet, dat de staat daarom geen uitgaven voor welke religieuze gemeenschap ook doen mag…."
In de leuze “godsdienst is privaatzaak” was dus de oorspronkelijke bedoeling zeer verkeerd uitgedrukt. Het gevolg waren eindelooze debatten, doch om de geloovige arbeiders te vriend te houden, liet men de redactie bestaan zooals ze was. Daarmee dus had de sociaal-democratie, ondanks haar eigen beginselen en die van het geheele socialisme, afgezien van den strijd tegen den godsdienst, die tot een bijzaak zonder gevaar werd gestempeld! Welke bedoelingen hierbij voorzaten, bewees Dr. Pannekoek in de “Nieuwe Tijd” (Febr. 1903) met deze woorden: “Een partij, die zich haar eigen wezen wel bewust en oprecht is, moet noodzakelijk godsdienstloos wezen. We kunnen echter dat, wat tegen de vooroordeelen indruischt, zoo noodig wat verbergen –’t is reeds dikwijls gezegd– zij het alleen maar om aan het woord te kunnen komen.”
Bernstein heeft op een afdoende wijze de heeren in een rede terecht gezet. We geven de geheele rede hier weer: “Degenen, die nog vasthouden aan godsdienstige ideeën, zijn een belemmering voor onze beweging. Daarom moet de godsdienst niet als privaatzaak gelden. Uit onzen eisch: scheiding van kerk en staat, volgt, dat wij ons ook tegen den godsdienst moeten verklaren, want kerk en godsdienst zijn onafscheidbaar. De eerste leiders van het socialisme zijn allen vrijdenkers geweest, die zich van kerk en godsdienst hebben vrijgemaakt.
Toen de partij grooter werd, hebben wij, omdat de godsdienstigheid der plattelandsbevolking een belemmering was voor onze beweging, in het partijprogram de stelling opgenomen: godsdienst is privaatzaak. Alleen uit taktiek, om stemmen te winnen bij verkiezingen, is dit een punt van ons program geworden. Dat is niet alleen onzin, maar ook huichelarij. Waarom zouden we den strijd tegen de godsdienstige elementen niet beproeven? Met godsdienstige domkoppen kunnen we niets beginnen, want wie onder den invloed staat der geestelijkheid, kan nooit een goed sociaal-democraat zijn. Het winnen van bijloopers, het veroveren van zetels moet niet de hoofdzaak voor ons zijn, hoofdzaak is het winnen van goede sociaal democraten. Onze agitatie moet niet steunen op de economische verbeteringen welke dezen en genen krijgen, wanneer onze eischen worden ingewilligd, maar wij moeten ontwikkeling brengen, grondige ontwikkeling en daarop moet onze partij steunen. Wij moeten de menschen eerst over den godsdienst tot andere gedachten brengen, voor we hen politiek en economisch flink kunnen ontwikkelen. Daaruit volgt, dat die stelling: godsdienst is privaatzaak, uit ons program moet geschrapt worden.”
Slotwoord.
Blijkt uit dit alles niet, dat socialisme atheïstisch zijn moet?
En zullenen de oogen der arbeiders niet veel meer geopend moeten zijn voor de sociale gevaren van den godsdienst? De beweging en agitatie voor het atheïsme is niet alleen een wetenschappelijke en wijsgeerige, ze is juist daardoor ook een maatschappelijke. En waar zij het wezen van den godsdienst herkend heeft als het wezen van het kapitalisme, kan de vrijdenker niet anders dan ook het kapitalisme bestrijden. Indien godsdienst blijkt het droombeeld van den lijder, dan kan eerst dit waanbeeld worden weggevaagd door het lijden te genezen. En bij deze groote taak, bij deze mobilisatie aller krachten tot den strijd tegen de oorzaken der smart, zal het atheïsme de vaan zijn, waarmee het strijdende proletariaat de overwinning zal bevechten.
In bittere woorden heeft de revolutionnaire socialist John Most gesproken van de “godspest”. Inderdaad: de godsdienst is een ziekte, die zich epidemisch voortzet. En het is een ziekte, waaraan iets te verdienen valt. Upton Sinclair heeft in zijn onmisbaar boek over “De voordeelen van den godsdienst” aangetoond, hoezeer de economisch machtigen de voor hen zoo gunstige omstandigheden trachten te sanctioneeren, te heiligen‚ onaantastbaat te verklaren, opdat de onderdrukten in het geloof, dat een onveranderlijk in elk geval onbegrijpelijk god de drager en verwerkelijker zijn zou dezer wereld, berusten zouden. En Professor Bonger (ook sociaal-democraat!) toonde zeer helder aan in zijn studie over “Geloof en misdaad” (1913) dat volgens de statistiek daar, waar het geloof het grootst was bij de arbeiders, ook de criminaliteit het hoogst was. Deze “misdadigheid” berustte hier op, dat de godsdienstige arbeidersbevolking leefde in de slechtste maatschappelijke positie: ze verwachtte het geluk eerst nà den dood en vond haar ellende geheel in overeenstemming met haar geloof. Daardoor kwam ze echter tot economische misdrijven (diefstal en dgl.) waarvan het gevolg was: nog grooter leed, grooter onbruikbaarheid. En er werd bedwelming gezocht in den drank: in den jenever werd de ellende weggedronken, in de roes denkbeeldige opheffing der ellende beleefd. Pathologische minderwaardigheid, zielkundige stoornissen leidden weer tot onbeheerschte driften, wier kracht niet in goede banen te leiden was. Gevolg: mesgevechten, moordaanslagen, zedenmisdrijven. Kindersterfte neemt onrustbarend toe, degeneratie groeit. En dit alles door maatschappelijke omstandigheden, sociale verhoudingen met de daarbij behoorende geestesgesteldheid, welke de godsdienst heilig verklaart als ontspringende uit den wil van god. En inderdaad: indien men aan ’n god gelooft, is al het bestaande uit god, is alle werkelijkheid door god gewild. En de rede moet dan worden uitgeschakeld, opdat de mensch niet denken zou over het vreemdsoortige verschijnsel, dat god dan ziekte en geneeskunde, oorlog en strijd daartegen, uitbuiter en uitgebuitene, rijkdom en armoede beide zou hebben gewild. En hij dus aan den eenen kant zou vernietigen, wat hij anderzijds bouwen zou, eenerzijds zou hebben voortgebracht datgene, wat het geschapene anderzijds vernietigen moet! Ds. Horreus de Haas kan gemakkelijk en traditioneel schrijven: “dat wij menschen niet zijn het laatste woord, dat wij het in den grond niet doen, maar dat het Andere en het Eeuwige het doet door ons. Want een mensch kan zichzelven niet maken en eene menschen-maatschappij kan zichzelve niet scheppen; wij zijn maar de oogen, de stemmen, de handen van het groote wereldleven‚ wij zijn de dienstknechten in het groote wereldwerk.” Maar deze verheven onzin van den “socialistischen” dominée in zijn rede over “Het eeuwige rijk van den menschenzoon” moet dan ook doen aanvaarden, dat de Eeuwige evengoed het kapitalisme en het militarisme schiep in zijn wijsheid en dat wij als dientsknechten dit te aanvaarden hebben, wijl aanranding en vernietiging van dit goddelijk werkstuk godslastering wezen zou. En hoe is deze slavenmoraal te rijmen met de propaganda der socialisten, dat de menschen zelf het socialisme moeten verwezenlijken en door eigen strijd hun bestaan moeten verheffen tot een leven van menschwaardigheid?
Want door verzet tegen het oude wordt het nieuwe geboren. Strijd is de vader van alle dingen. Maar in de toekomst, wanneer de wetenschap der zielkunde ons beter zal hebben geleerd onszelf te kennen en anderen en de gronden der werkelijkheid, zal die strijd menschelijk zijn geworden en uit de barbaarschheid zijn opgeheven. In zijn “Toekomstige eeuw der psychologie” heeft prof. Heymans dit krachtig betoogd. En toch zal de tegenstrijdigheid, de kamp om immer hooger cultuur en meer geluk, blijven voortbestaan in elken maatschappijvorm en in elke realiteit, omdat ze voorwaarde is voor haar beweging, d.w.z. voor haar vooruitgang, haar leven. En deze tegenstrijdigheid zal nooit uit een goddelijke eenheid zijn af te leiden.
Doch ieder conservatisme schept deze denkbeeldige goddelijke eenheid, om de levenwekkende oppositie te verstikken. Het kweekt de gedachte aan een blijvende godheid, om daarmee het tijdelijk karakter van haar gezag te verbloemen. Het wapent zich, omdat in waarheid “god” toch alleen bestaat zoolang de bataljons en bajonetten de “goddelijke” orde weten te beschermen. Het vormt een tyran in den hemel, om de aardsche tyrannie te bestendigen. En dit conservatisme, dit kapitalisme, dit bolwerk tegen het socialisme tracht nog den schim van een vluchtig denkbeeld vast te klemmen tot afweer van den proletarischen aanval. Doch de arbeider, wier ongeloof tot wetenschap geworden is, zullen niet wijken.
December 1924.
Citaten.
- BEBEL in den Rijksdag 31 Dec. 1881: “Wij streven op politiek gebied naar de republiek, op economisch gebied naar het socialisme, en op datgene wat men heden het godsdienstig gebied noemt, naar het atheïsme.”
- W. LIEBKNECHT op den partijdag te Halle: “Ik voor mij ben met den godsdienst reeds vroeg klaar gekomen. Ik ben atheïst, ik geloof in geen god. De wetenschap staat vijandig tegenover den godsdienst….”
- DIETZGEN in “De godsdienst der sociaaldemocratie”: “Indien de godsdienst bestaat in het geloof aan buiten- bovenaardsche materieele wezens en krachten, in het geloof aan hoogere godheden en geesten, dan is de soc.-democratie zonder godsdienst.”
- BEBEL in de “Vrouw en het Socialisme”: “De natuurwetenschap maakte het dogma der schepping tot een mythe; de sterrenkundige en de natuurkundige wetenschappen maken den hemel tot een hersenschim.” – “Niet de goden hebben den mensch geschapen, maar de menschen hebben de goden tot God gemaakt.” – “De mensch schept God naar eigen beeld, en niet omgekeerd.”
- BEBEL in de “Vorwärts” (1901): “Indien de richting der beschaving uitsluitend wordt bepaald door de vormen der productie, dan verschijnen de godsdiensten alleen als uitwassen van een kapitalistische maatschappij, die bestemd zijn met haar te verdwijnen.” – “Het christendom is de vijand van vrijheid en beschaving. Het heeft het menschdom gehouden in slavernij en verdrukking.”
- J. DIETZGEN: Het christendom werd onlangs gekwalificeerd als de godsdienst der slavernij. Dit komt mij voor als een zeer goede omschrijving. Inderdaad, alle godsdiensten zijn slafelijk, maar het christendom wel het meest…. Degenen die het leven ingaan met geloof in een Almachtig God en zichzelf nederwerpen voor de bestemmingen en krachten der natuur, en in hun angstig gevoel van onmacht jammeren om medelijden, zijn zeker geen geschikte leden der maatschappij.
–EINDE–