Kropotkin, Peter - De onafhankelijke moraal

Uit Anarchief
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
De printervriendelijke versie wordt niet langer ondersteund en kan mogelijk weergavefouten bevatten. Werk uw browserbladwijzers bij en gebruik de ingebouwde browser printfunctionaliteit.



Bron: Enkele citaten uit La morale anarchiste, 1890

Deze versie: aangepast aan de nieuwe spelling

Transcriptie en HTML: Maarten Vanheuverswyn, voor het Marxists Internet Archive, januari 2005



Ik zal hard werken om mezelf van vooroordelen te ontdoen. Als het me tegenstaat onzedelijk te zijn zal ik mezelf dwingen het toch te zijn. Evenals ik me als kind dwong de duisternis, het kerkhof, de spoken en doden niet te vrezen. Ik zal het doen om het wapen te breken dat door de godsdiensten is gebruikt. Ik zal protesteren tegen de schijnheiligheid die men tracht ons op te leggen in naam van de zedelijkheid.

Aldus redeneerde de Russische jeugd op het moment dat ze brak met de vooroordelen van de oude wereld, en de vlag van het nihilisme plantte — of beter gezegd: van anarchistische wijsbegeerte.

Hier kan men nog aan toevoegen dat de nihilistische jeugd na het zedelijk onderwijs van hun vaders en de moraalstelsels verbrand te hebben, in haar midden een kern van gebruiken ontwikkelt die verheven zijn boven al wat hun vaders ooit hebben toegepast onder voogdijschap van het ‘evangelie’, van het ‘geweten’, van de ‘categorische imperatief’ of het ‘welbegrepen belang’ der utilitaristen. Het denken der mensheid is op een breekpunt gekomen: Ze bekijkt nu kritisch al wat haar geleerd is door regeerders, wetgeleerden en geestelijken; en tracht de religieuze, politieke en sociale vooroordelen te doorzien. Kerk en staat trachten bij te blijven door hun geloof en wetboeken op bepaalde punten aan te passen.

Snel rijk worden, zijn verstand uitputten, ijver en energie verbruiken, dat doen zowel de welgestelden als de armen wier ideaal het is om welgesteld te lijken. Maar de jeugd wordt nu langzamerhand vrij, vooroordelen worden doorzien, de kritiek herleeft. Iemand die vrij is van godsdienstige schrikbeelden, kan zich afvragen waarom hij de beginselen van een schijnheilige moraal zou moeten volgen. Men begrijpt de verwondering van onze voorouders toen de Engelse filosofen en later de Franse encyclopedisten stelden dat de duivel en een engel niets te maken hebben met de menselijke handelingen, maar dat alle daden van de mens, goede of slechte, nuttige of schadelijke, voortkomen uit het jagen naar genot.

De gehele godsdienstige broederschap schreeuwde over onzedelijkheid. Men overlaadde de denkers met beledigingen of deed ze in de ban. Deze en andere vervloekingen namen in de negentiende eeuw nog toe toen Bentham, John Stuart Mill en vele anderen bevestigden dat het eigenbelang of het verkrijgen van genot de ware beweegreden is van het menselijk handelen.

Als er geen kans bestond om verwarring te brengen door woorden te gebruiken die een gevestigde betekenis hebben, dan zou men kunnen zeggen dat zowel de een als de ander handelt onder de aandrang van zijn egoïsme. Sommigen hebben het dan ook gezegd om de gedachte beter te doen uitkomen, en om de legende te vernietigen die beweert dat bewust kwaad en goed doen tegengestelde beweegredenen hebben. Ze hebben namelijk dezelfde grondslag: genot hebben of leed van zich af houden.

Het genot opzoeken, smart vermijden, dat is de essentie van de organische wereld. Dit is het wezen zelf van het leven. De meest weerzinwekkende handeling zowel als de onverschillige als de aantrekkelijke daad zijn gelijkelijk bezield door een behoefte van het individu.

Deze op de materialistische wijsbegeerte gevestigde conclusie, die geen plaats overlaat aan het bovennatuurlijke, het mystieke, roept natuurlijk tegenspraak op bij hen die nog religieus voelen en denken. Maar wat moet ik zeggen aan hen die, na zich overtuigd te hebben dat de mens op de een of andere manier slecht handelt om een behoefte van zijn natuur te bevredigen, daaruit de conclusie trekken dat alle handelingen een gelijke waarde hebben. Dat er geen goed en kwaad bestaat, dat het redden van een mens of hem dood slaan om zijn geld te pakken, twee handelingen zijn die gelijk staan; dat de revolutionair die wordt neergeschoten omdat hij heeft gewerkt tot bevrijding van de mensen en de kleine dief die zijn vrienden besteelt, elkaars gelijke zijn.

Stelt de kerk als onderscheidingscriterium voor goed en kwaad het overwinnen van de ziel over het vlees of omgekeerd, stellen anderen dat er goede noch slechte handelingen bestaan, de dierenwereld bezit een beter criterium.

De dierenwereld in het algemeen, van insect tot de mens toe, weet wel wat goed en kwaad is zonder daarvoor de bijbel of de wijsbegeerte te raadplegen. De reden hiervan vinden we in de natuur: Het behoud van de soort en in de grootst mogelijke som van geluk voor elk individu.