Mirbeau, Octave - De bonte koe

Uit Anarchief
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
De printervriendelijke versie wordt niet langer ondersteund en kan mogelijk weergavefouten bevatten. Werk uw browserbladwijzers bij en gebruik de ingebouwde browser printfunctionaliteit.


De bonte koe

Door Octave Mirbeau

Originele titel: La Revue Blanche

Verschenen: 1898

Bron: De As #198, (https://www.tijdschrift-de-as.nl)

Vertaling: Dick Gevers


Voorwoord

Octave Mirbeau is vooral bekend om zijn journalistieke werk, romans en toneelstukken en als activist ter verdediging van Dreyfus. Minder bekent is dat hij een groot aantal korte verhalen schreef voor dagbladen en tijdschriften die veel lezers trokken. In deze verhalen gaat zijn aandacht uit naar ie 'marginalen' in ie maatschappij: ie vagebond, ie anarchist, ie jood, het kind, ie gehandicapte, ie ongehuwde moeder, ie prostituee, ie zonderling, ie bediende, ie onschuldige die valselijk beschuldigd wordt en het dier. In sommige korte verhalen komt hij - mede tegen ie achtergrond van zijn pijnlijke ervaringen met Edith Wimmer en Alice Regnault - over als misogyn. Maar toen ie Zweedse schrijver August Strindberg in La Revue Blanche een artikel publiceerde over 'l'Inferiorite feminine' (vert. De vrouwelijke inferioriteit), trok Mirbeau fel van leer tegen Strindberg. Man en vrouw zijn gelijk, schreef Mirbeau. De vrouw is anders dan ie man, maar ie man wil dat niet accepteren, met als gevolg een strijd tussen ie seksen.

In dit korte verhaal beschrijft Mirbeau ie schijnbaar absurde wereld van een onschuldige man die in een corrupt rechtssysteem wordt veroordeeld. Er zijn opmerkelijke parallellen te vinden tussen het surrealistische verhaal De bonte koe en Franz Kafka's roman Het proces, die ruim een kwart eeuw later verscheen, in 1925. De bonte koe verscheen als La vache tachetée in Le journal van 20 november 1898 en werd met andere korte verhalen in 1990 uitgegeven in Contes Cruels I en II (Librairie Seguier, Parijs) onder redactie van Pierre Michel en Jean-François Nivet. Mirbeau werd wel verweten dat hij overdrijft. Zijn antwoord hierop was steevast, dat de realiteit veel gruwelijker is.


De bonte koe

Een jaar geleden had men de arme Jacques Errant in een pikdonkere cel gegooid en sindsdien had hij geen levende ziel gezien, behalve ratten en zijn bewaker die nooit iets tegen hem zei. En hij wist niet en hij kon niet weten waarvan hij beschuldigd werd, en of hij van iets beschuldigd werd.

Hij zei vaak in zichzelf: 'Het is vreemd dat men mij al een jaar uit de roulatie heeft gehaald zonder mij te zeggen waarom en dat ik nog steeds een panische angst heb in afwachting van een proces waarvan ik de reden niet ken. Ik moet wel zonder dat ik er erg in had een wel heel grote misdaad hebben begaan…! Maar welke…? Hoe ik ook mijn leven ben nagegaan, heb uitgeplozen, mijn handelingen van alle kanten heb bekeken, ik kan niets vinden… natuur¬lijk ben ik een arme man, stom en naïef… Wat ik beschouw als goede daden of simpelweg daden die geoorloofd zijn, zijn misschien wel zeer ernstige misdaden…'

Hij herinnert zich dat hij eens een klein kind had gered dat bijna verdronk in een rivier, op een andere dag had hij, hoewel hij zelf erge honger had, al zijn brood gegeven aan een ongelukkige die op sterven lag door ondervoeding.

'Dat is het misschien!', jammerde hij. 'En misschien zijn dat monsterachtige en verboden dingen…! Want als ik geen erg grote misdaden had begaan zat ik nu niet in de nor…!'

Deze redenering luchtte hem op, omdat die een beetje licht wierp op zijn onzekerheden en omdat Jacques Errant behoorde tot degenen die overtuigd zijn dat Justitie en de rechters zich niet kunnen vergissen en alles goed doen wat zij doen. En wanneer hij opnieuw door zijn angsten werd overvallen, herhaalde hij in zichzelf: 'Dat is het…! Dat is het…! Verdorie, dat is het…! Of iets anders wat ik niet begrijp, want ik begrijp niets en niemand, zelfs mezelf niet. Ik ben zo arm, zo straatarm dat ik goed en kwaad niet kan onderscheiden… Trouwens, een man die zo arm is als ik kan alleen maar kwaad doen…!'

Op een morgen schraapte hij zijn moed bij elkaar om zijn bewaker een vraag te stellen… Deze bewaker was een goede kerel ondanks zijn woeste uiterlijk. Hij antwoordde: 'Wel…! Ik denk dat ze je zullen vergeten…'

Hij begon hard te lachen waardoor zijn lange snor wapperde, zoals de wind dit doet met de gordijnen van een half openstaand raam. 'Ik heb er hier één', hernam hij, 'nummer 814, die zit al 22 jaar in voorarrest in de cel.' De bewaker stopte zorgvuldig zijn pijp en toen hij hem had aangestoken vervolgde hij: 'Maar wat wil je? De gevangenissen zijn overvol op het moment en de rechters weten zich geen raad…, het groeit hen boven het hoofd…'

Jacques Errant vroeg: 'Wat is dan gebeurd? Is er een revolutie?'

'Erger dan een revolutie… Een stelletje schaamteloze en gevaarlijke schurken verkondigen her en der waarheden…! Hoewel ze onmiddellijk berecht worden en veroordeeld, zijn er steeds weer an¬deren! En men weet niet waar ze vandaan komen…! En hij besloot terwijl hij een rookwolk uitblies: 'Ach! Dat loopt allemaal verkeerd af…! Alles loopt verkeerd af…!

De gevangene voelde zich bezwaard: 'Misschien heb ik ook wel her en der zonder het te weten een waarheid verkondigd?', vroeg hij vreselijk angstig.'Dat is niet zo waarschijnlijk!' antwoordde de bewaker, terwijl hij zijn hoofd schud¬de…. 'want je ziet er niet kwaadaardig uit… Je zou een moordenaar, een valse¬munter, een dief kunnen zijn. Dat is echt onbetekenend en zelfs iets goeds… Maar als je gedaan zou hebben wat je zegt, zou je allang berecht en ter dood gebracht zijn…'

'Men veroordeelt dus hen ter dood die waarheden verkondigen?'

'Wat…! Verdorie! Het zou er nog bij moeten komen dat men hen tot ministers of aartsbisschoppen benoemt… of dat men ze een medaille van het Erelegioen geeft…!'

Een beetje gerustgesteld mompelde Jacques Errant: 'Oké…! Als ik maar niet ergens een waarheid heb verkondigd… Dat is het belangrijkste…'

'En dat je ook geen bonte koe hebt! Want dat is niet zo best in deze tijd…' Toen de bewaker vertrokken was, dacht Jacques: 'Ik moet niet ongerust zijn… Ik heb nog nooit een waarheid verkondigd… Ik heb nog nooit een bonte koe gehad… Ik kan dus gerust zijn!' En die avond sliep hij een kalme en gelukkige slaap.

De zeventiende dag van het tweede jaar van zijn voorlopige hechtenis werd Jacques Errant uit zijn donkere cel gehaald en tussen twee agenten naar een grote zaal geleid waar het licht hem zo verblindde dat hij bijna flauw viel. Dit kwam heel slecht voor hem uit, en de ongelukkige hoorde vaag enkele personen mompelen:

'Dat moet wel een hele grote crimineel zijn!…'

'Weer een die de waarheid heeft verkondigd!…'

'Hij lijkt me eerder iemand die een bonte koe heeft!…'

'Hij zou moeten worden overgeleverd aan een volkstribunaal!…'

'Kijk eens hoe bleek hij is!…'

'De doodstraf!… De doodstraf!… De doodstraf!…

En toen Jacques weer tot zichzelf kwam, hoorde hij een jongeman zeggen: 'Waarom schreeuwen jullie tegen hem? Hij ziet er arm en ziek uit.' En Jacques zag monden die vertrokken waren van woede, vuisten die omhoog gingen… En de jongeman, geslagen, gesmoord, bedekt met bloed, werd de zaal uitgejaagd te midden van een moorddadig tumult. 'De doodstraf!… De doodstraf!… De doodstraf!…'

Voor een gigantische, bloederige Christus en achter een tafel in de vorm van een toonbank zaten mannen, in het rood gekleed, die op hun hoofden mutsen hadden die bizar met gouden galons versierd waren.

'Jacques Errant', klonk een stem die neuzelend en schor onder een van de hoeden vandaan kwam, 'U wordt er van beschuldigd een bonte koe te bezitten. Wat is daarop uw antwoord?' Jacques antwoordde zachtjes en onbekommerd; 'Meneer de rechter, hoe zou het moge- lijk zijn dat ik een gevlekte of geen gevlekte koe bezit als ik geen stal bezit om haar onder te brengen of een wei om haar te voeden?'

'U omzeilt de vraag,' verweet hem streng de rechter,' 'en daardoor toont u aan dat u zeldzaam cynisch bent en afschuwelijk verdorven. Men beschuldigt u niet dat u een stal of een wei bezit, hoewel dit heel ernstige, erkende misdaden zijn die het Hof niet tegen u heeft willen inbrengen… U wordt er alleen van beschuldigd een bonte koe te heb¬ben… Wat is daarop uw antwoord?' 'Helaas!' protesteerde de ongelukkige, 'ik bezit die koe niet of wat voor koe dan ook…! Ik bezit niets op aarde… En ik zweer bovendien dat ik op geen enkel moment in mijn leven waar ook ter wereld een waarheid heb verkondigd.' 'Goed!', antwoordde de rechter met een knarsende stem die zo doordringend was dat Jacques dacht de poort van een eeuwigdurende gevangenis achter hem sloot. 'Uw zaak is duidelijk… en u kunt gaan zitten…!'

Tegen middernacht, nadat er heel wat woorden waren gewisseld tussen mensen die hij niet kende en waarin steeds weer zijn naam en de bonte koe terug¬kwamen en daar tussendoor de ergste verwensingen, werd Jacques veroordeeld tot vijftig jaar strafkamp vanwege die onherstelbare en monsterachtige misdaad een bonte koe te bezitten die hij niet bezat. De menigte op de tribune, die teleurgesteld was door dit vonnis dat zij te licht vond, brulde: 'De dood¬straf!… De doodstraf!… De dood¬straf!…'

Het scheelde niet veel of de arme drommel werd gelyncht en de agenten had¬den de grootst mogelijke moeite om hem te beschermen de klappen van de menigte. Onder gejouw en bedreigingen werd hij naar zijn cel teruggebracht, waar de bewaker hem opwachtte. 'Mijn hoofd is bont en blauw!, zei Jacques Errant terneergeslagen, 'Hoe komt het toch dat ik, die niets op deze wereld bezit, een bonte koe bezit zonder het te weten… ?'

'Men weet nooit iets…!', verklaarde de bewaker terwijl hij zijn pijp stopte voor de nacht. 'Jij weet niet waarom je een bonte koe hebt… Ik weet niet waarom ik gevangenisbewaker ben, de menigte weet niet waarom ze schreeuwt “de doodstraf”… en de aarde niet waarom ze draait!…'

En hij begon zijn pijp te roken.