Dossier Marinus van der Lubbe 1933-1934: verschil tussen versies

Uit Anarchief
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Geen bewerkingssamenvatting
Geen bewerkingssamenvatting
 
Regel 1: Regel 1:
[[Categorie:Vormgeven]]
[[Categorie:Vormgeven]]
 
[[Categorie:Marinus van der Lubbe]]




Regel 1.904: Regel 1.904:
• Zeven Provinciën In 1933 kwamen de Indonesische bemanningsleden van het marineschip De Zeven Provinciën in opstand naar aanleiding van arrestaties bij protesten tegen verdere loonsverlagingen. De Nederlandse regering reageerde door een bom te laten gooien op het schip waarbij 23 doden vielen.
• Zeven Provinciën In 1933 kwamen de Indonesische bemanningsleden van het marineschip De Zeven Provinciën in opstand naar aanleiding van arrestaties bij protesten tegen verdere loonsverlagingen. De Nederlandse regering reageerde door een bom te laten gooien op het schip waarbij 23 doden vielen.
• Zirpins, dr Walter Politieambtenaar van de politieke afdeling, een van degenen die mvdl verhoren.
• Zirpins, dr Walter Politieambtenaar van de politieke afdeling, een van degenen die mvdl verhoren.
--[[Gebruiker:Ratja303|Ratja303]] ([[Overleg gebruiker:Ratja303|overleg]]) 13 dec 2015 13:09 (UTC)

Huidige versie van 17 feb 2016 om 18:25


Dossier Marinus van der Lubbe 1933-1934


Brochures, vlugschriften en artikelen over Marinus van der Lubbe en de brand in de Rijksdag uit radencommunistische, anarchistische, antimilitaristische en anarcho-­syndicalistische hoek


Kelderuitgeverij, Utrecht

In samenwerking met Internationaal Uitgeversbedrijf, ­Amsterdam - 2004

isbn 90-807734-2-5

Met dank aan Nico Jassies, het IISG te Amsterdam, Mw Toke Lehning-van Helmond en het Documentatiecentrum Vrij Socialisme in Utrecht.

De verschillende teksten, die zijn opgenomen, volgen de oorspronkelijke uitgave, inclusief eventuele spellingsfouten, keuzes voor hoofdletters en dergelijke, alsmede stijlafwijkingen.

Enkele storende fouten zijn […] gecorrigeerd, waar deze het lezen zouden bemoeilijken. Verschrijvingen in de oorspronkelijke tekst zijn gehandhaafd waar deze de leesbaarheid niet belemmeren. Wel is soms een spatie toegevoegd of weggelaten waar deze was weggevallen of in het origineel dubbel stond. Verder is de spelling van sommige namen uniform gemaakt.

In de opmaak is de oorspronkelijke paragraaf indeling zo veel mogelijk aangehouden. De regel- en paginalengte zijn echter door de uniforme opmaak van het dossier anders dan in de oorspronkelijke uitgaves. Hiervoor is gekozen vanwege de leesbaarheid.



Colofon

Dossier Marinus van der Lubbe 1933-1934 Brochures, vlugschriften en artikelen over Marinus van der Lubbe en de brand in de Rijksdag uit radencommunistische, anarchistische, antimilitaristische en anarcho-­syndicalistische hoek Kelderuitgeverij, Utrecht In samenwerking met Internationaal Uitgeversbedrijf, ­Amsterdam 2004 isbn 90-807734-2-5

Met dank aan Nico Jassies, het IISG te Amsterdam, Mw Toke Lehning-van Helmond en het Documentatiecentrum Vrij Socialisme in Utrecht.

De verschillende teksten, die zijn opgenomen, volgen de oorspronkelijke uitgave, inclusief eventuele spellingsfouten, keuzes voor hoofdletters en dergelijke, alsmede stijlafwijkingen. Enkele storende fouten zijn […] gecorrigeerd, waar deze het lezen zouden bemoeilijken. Verschrijvingen in de oorspronkelijke tekst zijn gehandhaafd waar deze de leesbaarheid niet belemmeren. Wel is soms een spatie toegevoegd of weggelaten waar deze was weggevallen of in het origineel dubbel stond. Verder is de spelling van sommige namen uniform gemaakt. In de opmaak is de oorspronkelijke paragraaf indeling zo veel mogelijk aangehouden. De regel- en paginalengte zijn echter door de uniforme opmaak van het dossier anders dan in de oorspronkelijke uitgaves. Hiervoor is gekozen vanwege de leesbaarheid. Inleiding

Geen Nederlandse arbeider is zo bekend geworden als de op 10 januari 1934 onthoofde Marinus van der Lubbe, de man die de brand in de Rijksdag stichtte. Over weinigen bestaan ook zulke uiteenlopende meningen. Ook al is nu, 70 jaar later, duidelijk dat Marinus van der Lubbe de Rijksdagbrand in zijn eentje heeft gesticht om een signaal aan de Duitse arbeiders te geven, toch blijven hardnekkig andere meningen over de achtergrond van de Rijksdagbrand circuleren. Tegengestelde belangen en politieke opvattingen lijken hun stempel op de verschillende opvattingen te drukken. Op 27 februari 1933 breekt in Berlijn brand uit in het gebouw van de Rijksdag, de zetel van het Duitse parlement. De brand verwoest de parlementszaal en de glazen koepel daarboven. In het gebouw wordt de Nederlandse radencommunist Marinus van der Lubbe (1909-1934) aangehouden. Tijdens zijn verhoor verklaart de 24-jarige werkloze bouwvakker dat hij de brand uit eigen beweging heeft aangestoken met het doel de Duitse arbeiders te bewegen in verzet te komen tegen het Hitlerfascisme. De brand leidt echter tot het tegendeel: Hitler grijpt dit ‘communistisch complot’ aan om in één slag zijn linkse tegenstanders en de Duitse democratie uit te schakelen. Hij laat op grote schaal communisten, socialisten en als revolutionair links bekendstaande personen door politie en sa-bendes arresteren. Zijn ‘voorlichter’ Goering beweert dat tenminste tien personen bij de brand betrokken moeten zijn geweest, gezien het grote aantal brandhaarden en de gebruikte hoeveelheid brandbaar materiaal. Daar alleen van der Lubbe is gearresteerd moeten ‘zijn handlangers’ via een onderaardse gang ontsnapt zijn, aldus Goering. Alleen de communistische Rijksdagafgevaardigden kenden de plattegrond van het gebouw goed genoeg om na de brandstichting op deze wijze te verdwijnen. De Berlijnse commissaris van politie Heisig, op 4 maart 1933 in Nederland om de achtergronden van Marinus van der Lubbe na te zoeken, is echter een andere mening toegedaan. Blijkens een verslag in het Algemeen Handelsblad verklaart hij op een persconferentie op 10 maart 1933 dat uit het onderzoek blijkt, dat Van der Lubbe de enige dader moet zijn geweest. Heisig wordt direct daarop naar Berlijn teruggeroepen. Op 28 februari wordt Torgler, de fractievoorzitter van de kpd, gearresteerd en op 9 maart nog drie Bulgaarse communisten. Zij worden van medeplichtigheid beschuldigd en moeten ook voor de rechtbank in Leipzig verschijnen. De Bulgaarse communist Dimitroff verdedigt zich briljant, terwijl Marinus van der Lubbe zich in zichzelf terugtrekt en zwijgt. Eenmaal, op de 42e dag van zijn proces, legt hij nogmaals de verklaring af, dat hij de Rijksdag in zijn eentje heeft aangestoken; een verklaring die niemand van hem wil geloven. Het proces eindigt met de doodstraf voor Marinus van der Lubbe en vrijspraak voor de andere beklaagden. Marinus van der Lubbe wordt op 10 januari 1934 in Leipzig onthoofd. Inmiddels zijn de communisten een tegenaanval begonnen. Marinus van der Lubbe wordt hiervan het slachtoffer. Hij wordt afgeschilderd als een door de nazi’s betaalde provocateur. De communisten richten een internationaal comité op en geven op 1 augustus 1933 het zogeheten “Bruinboek” uit. De maand daarna organiseren zij een tegenproces in Londen. In het Bruinboek wordt op basis van uit hun verband gerukte citaten uit interviews en een verklaring van de dichter Freek van Leeuwen geconcludeerd dat Marinus van der Lubbe homosexueel was. Naar een nazi-schandknaap is dan nog maar een kleine stap. Zijn politieke kameraden, zijn vrienden en familie verdedigen Van der Lubbe met de beperkte middelen die hen ter beschikking staan. Ze pareren de communistische aanval in brochures, bladen en vlugschriften. Zij geven het “Roodboek” uit waarin ze aantonen welke opzet achter het Bruinboek schuilgaat. Overigens is radicaal links zelf sterk verdeeld over de actie van Marinus van der Lubbe. Radencommunisten, althans een deel ervan, en anarchisten van de directe actie beschouwen hem als een revolutionair proletariër en bestrijden zowel de communisten als de nazi’s. Andere radencommunisten en anarchisten hebben forse kritiek op zijn eigenmachtige optreden. In 1962 publiceert Fritz Tobias zijn studie “Der Reichstagsbrand. Legende und Wirklichkeit”. Hierin komt hij tot de conclusie dat Marinus van der Lubbe de brand op eigen initiatief en zonder hulp van anderen heeft aangestoken. Hiermee komt, lijkt het, voor historici een einde aan de discussie. Onlangs bleek het laatste woord over Van de Lubbe toch nog niet gezegd te zijn. Als een veenbrand laaide in 2001 in Duitsland de discussie over de achtergronden van de Rijksdagbrand weer op. Zo maakt het boek “Der Reichstagsbrand. Wie Geschichte gemacht wird” van Alexander Bahar en Wilfried Kugel, Marinus van der Lubbe opnieuw voor nazi-provocateur uit. Ditmaal op basis van, volgens de auteurs, niet eerder bekende documenten, die in Oost-Berlijn werden ontdekt. De auteurs schromen er niet voor Fritz Tobias, in de beste communistische traditie, verdacht te maken als ‘amateur-historicus’ en door te stellen dat hij lid was van de ‘geheime Feldpolizei’ en bijgevolg als onbetrouwbaar ‘te ontmaskeren’. Het behoeft geen verder betoog dat documenten (het betreft met name de originele stukken van het proces in Leipzig) die na 1945 in handen van de communisten waren gevallen allang gebruikt zouden zijn als ze werkelijk het Bruinboek ondersteunden. Ook Fritz Tobias was gewoon voor zijn nummer in de Wehrmacht opgeroepen en werkte in de eerste oorlogsjaren als schrijver op de Ortskommandantur in onder andere Rotterdam. Hij was geen lid van de ‘geheime Feldpolizei’ of ‘Feldgendarmerie’. Het onderhavige dossier bevat het overgrote deel van de moeilijk te vinden artikelen over Marinus van der Lubbe en zijn daad die zijn gepubliceerd in de radencommunistische, anarchistische, antimilitaristische en anarcho-syndicalistische pers in 1933-1934. Niet ieder artikel waarin de Rijksdagbrand ter sprake komt is opgenomen. Er is geselecteerd op het belang dat een artikel heeft voor de diskussie omtrent de rol van Marinus van der Lubbe. Verder is opgenomen de brochure ‘Proletariër of provocateur’, geschreven door de radencommunist Age van Agen, en een tweetal brochures, uitgegeven door Marinus’ broers. (Er is een stamboom van Marinus van der Lubbe toegevoegd vóór het notenapparaat.) Ook zijn enkele vlugschriften van het Internationaal Van der Lubbe Comité, de uitgevers van het Roodboek, en van de Alarmbeweging opgenomen. Deze bronnen tonen aan hoe verdeeld radicaal links reageerde op de Rijksdagbrand. Het bleek op dat moment moeilijk een helder beeld te krijgen van deze dramatische gebeurtenis. De nazi’s voerden een uitgebreid spektakel op rond de brand en het proces, wat zijn weerslag vond in de burgerlijke pers van die dagen. Hiertegenover staat de al niet minder spectaculaire publiciteitsmachine van de communisten, georkestreerd door Willi Münzenberg. Opmerkelijk in dit verband is dat in een artikel in de Persdienst van Internationale Communisten, waarschijnlijk van de hand van de radencommunist Anton Pannekoek, het proces tegen Marinus van der Lubbe met een toneelvoorstelling vergeleken wordt. De auteur kraakt, als een situationist avant la lettre, het stuk volledig af. Scherpe kritiek op de manier waarop de communisten de gang van zaken voorstellen, klinkt ook door in verschillende hier opgenomen stukken. Het (al eerder door de uitgever van dit dossier herdrukte) Roodboek, uitgegeven door politieke vrienden van Marinus van der Lubbe, is in deze kritiek het meest consistent. In de stukken van degenen die Marinus van der Lubbe persoonlijk hebben gekend valt op dat zij hem als eerlijk mens, als volledig betrouwbaar revolutionair, door dik en dun steunen, en in bescherming proberen te nemen tegen de karaktermoord in het communistische blad De Tribune en in het Bruinboek. Dat geldt voor zijn broers, zijn kameraden van de radencommunistische organisatie Linksche Arbeiders Oppositie en voor een aantal anderen, zoals de anarchist Wim Jong, die hem in Leiden had ontmoet. Ook sommige radicale anarchisten, met name die uit het landelijk verbond van Alarmgroepen, stonden vierkant achter Marinus van der Lubbe en zijn daad. Andere radencommunisten, zoals Anton Pannekoek, van de Groepen van Internationale ­Communisten, respecteerden Marinus als persoon maar plaatsten kanttekeningen bij het individuele karakter van de brandstichting. De anarchisten reageerden verdeeld. Sommigen, zoals Henk Eikeboom, dichter en hoofdredacteur van het weekblad De Arbeider, hechtten geloof aan de communistische complottheorie. Gerhard Rijnders, uitgever van het blad De Vrije Socialist, stelde dat de discussie van weinig belang was omdat Marinus van der Lubbe geen anarchist was. De anarchosyndicalist Arthur Müller Lehning, die in die tijd in Berlijn woonde, veroordeelde de brandstichting als een waanzinnige daad die, onder de gegeven omstandigheden in Duitsland, alleen maar negatief kon uitpakken. In deze veelvouden van meningen klinken de politieke verhoudingen en ontwikkelingen in de crisisjaren duidelijk door. Zoals de teloorgang van de revolutionaire arbeidersbeweging in Duitsland in de jaren na de eerste wereldoorlog, mede door het optreden van de socialistische en de communistische partijen, en de hiermee gepaard gaande opkomst van het fascisme. Het bleek op dat moment voor velen onmogelijk Marinus van der Lubbe anders dan als pion van de ene of de andere partij te zien. Ook nu nog vinden velen het moeilijk te geloven dat Marinus van der Lubbe alleen en eigener beweging handelde. Het nawoord bij de Nederlandse uitgave van Horst Karasek’s levensbeschrijving van Marinus van der Lubbe “De Brandstichter” uit 1984 stelt hierover: “Belangrijker lijkt de hardnekkigheid van de opvatting dat Marinus door de nazi’s is misbruikt. In essentie maakt het hierbij niet veel uit of hij een provocateur is dan wel een misleid slachtoffer. In beide gevallen wordt Marinus zijn daad ontnomen. De hardnekkigheid van deze opvatting is meer dan een poging het falen van de linkse politiek tegenover Hitler te verdoezelen. Het is vooral een veroordeling van Marinus’ opvattingen, van zijn idee dat alleen het zelfstandig handelende proletariaat de sociale revolutie naderbij kan brengen, waarbij dan partijen en leiders alleen een hinderpaal vormen.” Karasek zet in zijn boek verder uiteen dat de tragische gebeurtenissen na 27 februari niet door de brand veroorzaakt zijn, de arbeidersbeweging was immers al verslagen. Dit laatste was in de jaren dertig veel minder duidelijk. Het nawoord stelt verder: “Het tragische van Marinus van der Lubbe is deze verkeerde inschatting van de politieke situatie. Hierdoor heeft hij de politieke ontwikkelingen versneld, maar te blijven steken in deze conclusie doet geen recht aan de revolutionair Marinus van der Lubbe. … Zijn leven laat zien dat je je niet hoeft neer te leggen bij de bestaande politieke en maatschappelijke verhoudingen, maar dat je daarin kunt ingrijpen door zelf daden te stellen en actie te voeren.” Om een aantal redenen is de discussie rond Marinus van der Lubbe en de Rijksdagbrand nog steeds van belang. Niet alleen vanuit historisch oogpunt, maar vooral om te laten zien hoe iemand vermalen kan worden in de raderen van partijbelangen. De werkelijke gebeurtenissen raken ondergeschikt bij de propagandadoelen die links of rechts nastreven. In beide gevallen is Marinus van der Lubbe het slachtoffer. De Rijksdagbrand lijkt een mijlpaal in de Duitse geschiedenis. De brand markeert het moment waarop de revolutionaire situa-tie van na de eerste wereldoorlog definitief wordt afgesloten en omslaat in de fascistische dictatuur die uitmondt in de tweede wereldoorlog. Bovendien brengt de manier waarop deze propagandastrijd wordt gevoerd de ware aard van fascistisch Duitsland, maar ook van communistisch Rusland, duidelijk naar voren. De nazi’s stellen de wetten bij en manipuleren de rechters om Marinus van der Lubbe ter dood te laten veroordelen. De communisten stellen Marinus van der Lubbe voor als een schandknaap van de nazi’s, op basis van uit hun verband gerukte hele en halve getuigenissen uit Leiden. Een door de nazi’s georchestreerd complot moet verdoezelen dat de communisten hebben gefaald in hun poging om Hitler te stoppen. Een zelfstandig handelende proletariër past niet in de communistische partijbelangen. Tenslotte stelt de discussie rond Marinus van der Lubbe en de Rijksdagbrand de vraag naar de legitimiteit van de revolutionaire daad opnieuw aan de orde. In hoeverre is het geoorloofd geweld te gebruiken om een ideaal te bereiken? Als je er begrip voor hebt dat een anarchist een aanslag op Mussolini pleegt, moet je dan ook niet deze brandstichting accepteren? Of ontbreken bij de Rijksdagbrand, zoals Arthur Müller Lehning stelt, de voorwaarden, het revolutionaire kader, waarin een dergelijke daad past en begrepen kan worden? Er worden in de verschillende artikelen diverse voorbeelden genoemd die in het notenapparaat verder kort toegelicht worden. Deze zelfde discussie wordt ook vandaag de dag nog gevoerd naar aanleiding van, moeiteloos te vinden, recente voorbeelden. En in het licht van deze discussie is de daad van Marinus van der Lubbe nog steeds actueel. JR Wie is Van der Lubbe? Korte Levensbeschrijving en verweerschrift tegen de sensationeele berichtgeving in de landelijke pers, in verband met de brandstichting in ‘t Duitsche Rijksdaggebouw.

KAMERADEN!

Ondergeteekenden, broers van Marinus van der Lubbe, trachten op deze manier de arbeiders in te lichten omtrent den persoon van der Lubbe, en hem te zuiveren van den laster, hem door verschillende bladen aangedaan, en pogen deze brochure zoo goedkoop mogelijk te leveren, daar er alleen de reis- en verblijfkosten en het noodzakelijk levensonderhoud af moeten. Daarom is de prijs van deze brochure gesteld op 5 cent. Hopende dat ons werk de sympathie van alle arbeiders zal meedragen, Kam. groetend,

F. C. PeuteC. van der Lubbe Schamperstr. Dordrecht

Lezer!

Voor eenige weken terug werd onze aandacht gevraagd voor den brand in het Duitsche Rijksdaggebouw, waarover de meeningen in de pers, zoowel hier, als in het buitenland, sterk uiteenliepen, met dien verstande, of men hier met een fascistische provocatie, dan wel niet een politieke communistische daad te doen zou hebben, is voor ons daarom van zooveel beteekenis, omreden genoemde brandstichting een daad zou zijn geweest van een Nederlandschen communist. Dit feit schijnt voor eenige burgerlijke bladen een motief te wezen, te trachten den dader als een soort misdadiger of iemand, die door beinvloeding tot misdaad in staat zou zijn, te stempelen. Dat deze opzet voorhanden moge blijken uit het feit, dat naast de mededeeling van den brand, den lezer zijn kennis werd verrijkt met een soort levensbeschrijving van den persoon Lubbe, die als volgt hierop neerkwam: M. van der Lubbe, afkomstig van een reizende koopmansfamilie, raakt door het overlijden zijner moeder aan het zwalken, bewoont te Oegstgeest een krotwoning, treedt op den voorgrond der linker arbeidersbeweging, is een hinderlijk figuur voor de politie, heeft gevangenisstraf achter den rug, verkoopt aan minderjarigen zijn lectuur, geeft de voorkeur zijn werkzaamheden ‘s nachts te verrichten, inplaats van overdag, enz. enz. Dat men onwillekeurig, na het lezen van zooveel laster en verdraaiing der feiten, als betrokken familielid, de vraag naar boven voelt komen, of een dergelijke publieke voorlichter niet geheel van menschelijk gevoel gespeend moet wezen, om naast het leed, dat je treft, doordat een broer in de gevangenis terecht komt, gratis bovengenoemd vuil te slikken krijgt. Of deze opzet zal gelukken moge blijken uit de verdere gegevens over den persoon zelf in dit geschriftje. Eén ding dient voorop gesteld, afgezien hoe men over zijn politieke oriëntatie over de daad oordeelt, dat er bewijzen voorhanden zijn, dat de persoon, ondanks zijn nog jeugdigen leeftijd, partij koos voor dat gedeelte van de bevolkingslaag, dat door de maatschappelijke wanverhoudingen het meest in verdrukking was. Dat deze persoon wat anders verdient dan spot of hoon, die hem door de burgerpers wordt bereid, zal door de arbeidersklasse begrepen dienen te worden.

C. van der Lubbe F. C. Peute Oegstgeest, 4 Maart 1933 Waarde Lezers! Naar aanleiding van het verslag, wat verschillende bladen gegeven hebben over Marinus van der Lubbe, wenscht ondergeteekende eenige dingen in een ander daglicht te stellen. Ik heb Marinus ongeveer 7 jaar bij mij gehad. Toen zijn moeder was overleden, hebben wij hem bij ons genomen. Hij was de jongste, dus het meest hulpbehoevend, en laat ik er direct aan toevoegen, dat wij er nooit geen berouw van gehad hebben, want het was wat je noemt: een jongen met een goed karakter en eerlijk als goud. Hij heeft ons nooit ergens mee bedrogen en je kon er altijd op rekenen, dat hij de waarheid sprak. Mijn kinderen wisten niet beter, of het was hun broer en hij had altijd alles voor hen over. Hij haalde natuurlijk wel eens kwajongensstreken uit, maar wat geeft dat, dat doet elke jongen. En bij mijn kennissen, waar hij ook nog al eens kwam, mochten zij hem ook graag, want hij was zoo echt open van karakter en vol geestigheid. Nu, wat de opvoeding bij zijn moeder betreft, het beste kan Ds. Voorhoeve te ‘s-Hertogenbosch U daarover inlichten. Dit wat zijn jeugd betreft. Ik wilde, dat hij een vak leerde en hij wilde metselaar worden en werd het. Nu, waar hij gewerkt heeft, was hij steeds gezien, want het was een jongen van aanpakken en hij maakte goede vorderingen. Toen hij 17 jaar was, kreeg hij een ongeval aan zijn oogen en toen was het verkeken met zijn vak. Vanaf dien tijd ongeveer kwam hij in de jeugdbeweging en dat was niet erg, maar zoo van lieverlede kwam hij op den voorgrond te staan en hadden wij thuis nog al eens verschil van meening, want de gedachte, die hij was toegedaan, verschilde van de mijne, maar toch altijd in de goede verstandhouding. Tot op zekeren dag hij verklaarde, maar liever weg te gaan om de goede verstandhouding te bewaren, dan kon hij zijn gedachten vrij uitleven. Het speet ons erg, maar er was geen houden meer aan, dus vertrok hij. Ik heb hem na dien tijd nog enkele malen gezien en gesproken en steeds nog den indruk gehad, dat hij nog even eerlijk en open was als voorheen, maar één stuk politiek en agitatie. Ik had hem nog gewaarschuwd toch vooral wat voorzichtiger te zijn, dat hij vandaag of morgen daar nog wel eens narigheid van kon beleven, maar dat gaf mij niet veel. Na aldus een beeld geschetst te hebben over den persoon Van der Lubbe, laat ik het aan de lezers dezer brochure over, daar hun gedachten over te vormen. Verblijvende onder de meeste hoogachting,

J. L. Sjardijn Rijnzichtweg 159, Oegstgeest


Voorhout, 2 Maart 1933 Waarde Lezers! Naar aanleiding van de berichten in de verschillende bladen, aangaande M. van der Lubbe uit Leiden, den z.gn. vermoedelijken brandstich[t]er van het Rijksdaggebouw, het volgende: M. van der Lubbe werd op 13 Januari 1909 te Leiden geboren, niet als kind van zwervende ouders, die daar toevallig aanwezig waren, maar als vierde kind uit het huwelijk van F. B. van der Lubbe, met wien z’n moeder voor de 2e maal gehuwd was. Alle vier dezer kinderen werden te Leiden geboren. Zijn vader had in Leiden een zaak in galanterieën en geëmailleerd goed, woonde achtereenvolgens in de Morschestraat en Groeneharengracht te Leiden, waar wij circa 10 jaar ons verblijf hadden gevestigd. Dus in ‘t geheel geen zwervers zooals men in de pers durft beweren. Daar mij moeder een Brabantsche was, en niet tegen de Zuidhollandsche lucht kon, verhuisden wij naar Breda, waar wij eenige jaren gewoond hebben, om ons tenslotte in den Bosch te vestigen, waar onze moeder overleed en het gezin toen uit elkaar ging. Mijn stiefvader vestigde zich te Dordrecht, waar hij sindsdien nog woonachtig is. Marinus kwam als kind bij mijn zwager, heel achtenswaardige menschen, die steeds goed voor hem zorgden en hem het metselvak lieten leeren. Op ongeveer 18-jarigen leeftijd koos hij zijn eigen weg en vestigde zich te Leiden. Daar sloot hij zich aan bij de cph en was daar eenigen tijd de leider der Communistische Jeugdgroep en heeft zich gedurende dien tijd als zoodanig doen kennen. Wegens een ongeluk aan z’n oogen werd hem een invaliditeitsrente toegekend van ongeveer ƒ 7.20 per week. Daar hij van dit bedrag niet in z’n onderhoud kon voorzien, richtte hij zich tot mh om ondersteuning, doch werd steeds afgewezen. Toen besloot hij een wereldreis te maken, doch bracht het niet verder dan tot de Russische grens. Teruggekeerd wendde hij zich wederom tot Maatschappelijk Hulpbetoon ter ondersteuning, waar men dit wederom weigerde. Als protest tegen dit tartend optreden sloeg hij de ruiten in bij mh, wat hem 3 maanden gevangenisstraf kostte. Ook is hij nog in Frankrijk geweest, waar hij meedong naar den prijs van ƒ 5.000, door “Het Leven” beschikbaar gesteld, voor den eersten Nederlander, die het Kanaal overzwom. In de bloembollen heeft hij nooit gewerkt, daar was zijn gezicht te slecht voor. Na het uitzitten van z’n straf vestigde hij zich weder te Leiden, op ‘t Hartjesveld, en is al gedurende eenigen tijd geen lid meer van de cph. Z’n belangstelling is gericht op Spartacus, doch hij is er nooit lid van geweest. Hij trachtte de eenheid der arbeiders te bevorderen door het uitgeven van pamfletten. Weer richtte hij zich toen tot mh, waar men hem ook thans niet ter wille was, waarna hij tot een hongerstaking overging, waarbij hij na 14 dagen in het ziekenhuis werd opgenomen. Daar beloofde men hem in z’n behoeften te voorzien, waarna hij tot eten besloot. Na ontslagen te zijn, vestigde hij zich op het Levendaal. Daar kreeg hij zoo’n last met z’n oogen, dat hij voor operatie naar het ziekenhuis moest. Een week na zijn ontslag uit het ziekenhuis vertrok hij naar Duitschland. Dit is Zaterdag 11 Maart juist 4 weken geleden gebeurd. Dat hij de dader is, geloof ik niet, doch dat zal de toekomst uitwijzen. Het signalement, dat van hem verspreid is, is ook onjuist. Hij is echter in staat, de schuld op zich te nemen, en is hij een der daders dan zal hij z’n medeplichtigen nooit verraden, maar de geheele schuld voor eigen rekening nemen. Waar de verslaggevers der verschillende bladen hun licht opgestoken hebben, is mij onbekend, maar uit het voorgaande blijkt voor een ieder, dat z’n ouders geen zwervers waren en Marinus een goede opvoeding heeft gehad. Daarom ergeren wij ons, als familieleden van Van der Lubbe, aan de schunnige manier waarop de verslaggevers over hem schrijven, en hopen dus hiermede de grove tendens der verschillende dagbladen weerlegd te hebben. Ondergeteekende is modern georganiseerd en lid van de sdap. Met kam. groeten,

J. van der Lubbe P. S. Peute Heerenlaan 34, Voorhout Waarde Lezers! De meest uiteentoopende geruchten doen thans de ronde, na de brandstichting in het Duitsche Rijksdaggebouw. Plotseling kent ieder Lubbe, den Nederlandschen agitator. Doorspekt van fantasie en leugens, worden verhalen in elkaar geflanst, leugens verteld en geschreven door hen, die kameraad Lubbe in zijn jeugd reeds hebben verpest en opgevoed onder de leus: “daadwerkelijk verzet”. Toch hebben weinigen getracht, toen kameraad Van der Lubbe nog in hun midden vertoefde, een grondige studie van hem te maken. Zij, die hem niet begrepen, maakten zich meestal van hem af met een schuchter schouder ophalen. Zij, die hem wel begrepen, door de politie, daar zij hem niet wilden begrijpen. (mh) Deze instituten doen doorgaans niet veel moeite, de aan hen toevertrouwde individuen te verstaan. Voor deze elementen is een proleet slechts “folio no. zooveel”. De tot berstens toe gevulde maatschappij onthoudt den werkers zelf het noodzakelijkste en drijft hen in de armen der misdaad. Daar ik kan zeggen, de meeste voorvallen, die Marinus van der Lubbe heeft beleefd te weten en die de aandacht verdienen, wil ik enkele er van in zeer groote trekken weergeven. Ik wil niet zeggen, dat ik deze alleen weet, want juist nu blijkt, hoeveel vrienden kameraad Lubbe hier ook in Leiden nog heeft. Toch is er altijd een slag menschen, die personen als Lubbe, zonder voorbehoud, rangschikken onder boeven, gespuis etc. Doorgaans zijn zij juist de boeven, doch zoo gemaskeerd door luxe, dat ze den schijn verwekken, het toonbeeld der deugd te zijn. Daardoor dubbel gevaarlijk, doch hebben het voordeel uit den greep der justitie te blijven. Deze maatschappij, die zich staande houdt door rechtsverkrachting en blinde machtswellust, weet geen onderscheid tusschen goed of kwaad. Wij revolutionairen zijn overtuigd, dat een stelsel, op zulke rotte fundamenten opgebouwd, zal instorten, ondanks alles. Onder het mom van God en nationaliteitsgevoel, zet men aan tot massamoord, demoraliseert men de massa. Dit banditisme begint aan zijn laatste ronde. Het zou mij niet verwonderen, als er onder de lezers van dit artikel zijn, die in overweging nemen, den schrijver er van onder behandeling van een psychopaat te stellen. Waarde lezer, dit zou geld en tijd verknoeien zijn. Voorloopig zal ik het hierbij laten en enkele feiten lanceeren aangaande mijn gearresteerden kameraad. Beschouw dit als inleiding of proloog zoo ge wilt. Circa 9 jaar geleden maakte ik voor het eerst kennis met Marinus van der Lubbe, dit was in den nieuwbouw te Oegstgeest. Hij was toen bij een zuster van hem in de kost en huisde niet in een krotwoning, zooals het “Leidsch Dagblad” dit schreef. Alhoewel dit zoo ware geweest, dit niet tot schande van Lubbe zou strekken, doch deze maatschappij. Ik teeken dit zoo maar terloops, daar bovengenoemde courant dit nogal ironisch de wereld inslingerde. Ik beroem mij niet op helderziendheid, maar toch valt het open en eerlijk karakter van dezen toen 15-jarigen jongen snel in ‘t oog. Marinus onderscheidt zich van andere jongens van zijn eigen en ouderen leeftijd, door zijn vroeg rijpe gedachten, zijn ernstig zijn, wat de denker in hem kenmerkt. Op dezen leeftijd houdt hij zich reeds bezig met sociale problemen, voert discussies, die door vele ouderen niet ernstig genomen worden. Daar deze jonge revolutionair wel een denker, doch geen redenaar is, wordt hij dan ook dikwijls verkeerd begrepen. Als bij intuitie weet hij dit, met den loop der tijden, en treedt dan een paar jaar later als agitator op, waartoe het noodlot hem drijft. Hij was toen aangewezen op een zeer gering pensioen, wat hem werd uitgekeerd na een ongeluk aan zijn beide oogen. Op zichzelf aangewezen, onvolwaardig voor het metselbedrijf, gezien zijn gezichtsvermogen, was elke arbeid hem welkom. Daar het pensioen ontoereikend is bij werkloosheid, wendt hij zich tot mh. Dit apparaat beslist over zijn lot, door afwijzing of opname in de steunuitkeering. Hij wordt afgewezen, doch de overtuiging leeft in hem, dat hij recht heeft op een bestaan. Lubbe treedt dan op den voorgrond bij demonstraties en betoogingen, gehouden door lotgenooten. Daar Lubbe voor zijn overtuiging staat, weet hij dan ook niet van wijken en eischt hetgeen waar hij recht op heeft. Zoo komt hij spoedig in aanraking met de politie en justitie, voor kleine feiten, die een proleet niet ongestraft mag plegen. Op kosten van liefdadigheidsinstellingen te leven is ver beneden zijn waarde. Waar zijn handen werk vinden pakt hij aan, want hij is ijverig en beschikt over een krachtig lichaam. Ik ontmoet hem dan als grondschipper, groentenhandelaar, aan de spoorwegen als venter, enz. Bij werkloosheid wendt hij zich tot mh, doch wordt steeds afgewezen. Daarover beslissen de volgevretenen, die per uur verbrassen waar een arbeider met een gezin een week van moet rondkomen. Als protest tegen het onrecht, hem aangedaan, vernielt hij dan enkele ruiten aan een lokaal van mh. Voor die daad eischt deze justitie 3 maanden gevangenisstraf tegen hem, die hij ondergaat in 1932, na terug te zijn gekeerd van een voetreis door enkele landen van Europa. Twee October is zijn straftijd om en hij zoekt mij terstond op, daar ik voortdurend met hem had gecorrespondeerd. Gedurende zijn straftijd is het plan bij hem gerijpt, zich uit de politiek terug te trekken en een bibliotheekje op touw te zetten. Hij huurt daarvoor een gebouwtje te Leiden met het doel er een gelegenheid te hebben als leeszaal voor werkloozen. Voor enkele kleine benoodigdheden heeft Rinus wat geld noodig en wendt zich weer tot mh. Weer weigert men, ditmaal gaat hij in hongerstaking, hetgeen hij den ambtenaar direct meedeelt. Deze, wetend, dat Van der Lubbe het bij geen woorden laat, stelt de ggd er mee in kennis. Enkele vrienden, ook ik zelf, raden het hem af, welke moeite vergeefsch is. Tijdens zijn hongerstaking houden wij voortdurend contact met hem, omreden hij in genoemd gebouwtje alleen woonde. Op een Zondag, toen ik met mijn kinderen even zou gaan informeeren, kreeg ik geen gehoor. Hij was toen circa 11 of 12 dagen in staking. Daar hij niet bij de pakken had neergezeten, was hij vanzelf zeer verzwakt. Kameraad de Vink maakte er den volgenden dag melding van bij de ggd, die hem naar het Acad. ziekenhuis overbracht. Daar aangekomen gaf hij zijn hongerstaking gewonnen, daar hij het doel bereikt had, wat hij beoogde, n.l. dat de volksvertegenwoordiging van zijn toestand nota zou nemen. Na zijn ontslag meldde hij zich weer aan bij mh en kreeg ten antwoord, dat men zou komen informeeren wat er noodig was. Tijdens dit onderzoek nam Rinus zijn intrek bij mij, ondergeteekende, en huurde een kamer, die ik over had. Na enkele weken kreeg hij bericht van mh, dat er een kaart voor hem klaar lag, op welks vertoon het “Leidsch Brokkenhuis”, hem enkele meubels zou verschaffen. Ik ben bereid enkele onpartijdige personen thans nog de gelegenheid te geven, het fraais te komen bezichtigen, wat men hem heeft verstrekt, ik heb het in mijn huis geduld uit meelij met dezen armen uitgestooten kameraad, doch ik was in staat het voor de oogen der philantropische gevers in spaanders te slaan. Het geheel bestond uit een oude gamele kast, 4 wankele stoelen en een spiegel ter groote van een vel schrijfpapier. Een kachel kon hij er niet bij krijgen, gezien de groote uitgaaf. Hij zat dan ook, wanneer hij thuis was, bij mij aan den haard, waar natuurlijk niets op tegen was. Aangezien ik zelf ongeveer een jaar werkloos ben, beschouwde ik dit van dit gezag als parasiteeren op mijn armoe. Wat zij hem niet wilde verstrekken, moest ik hem geven, ik deed dit met liefde voor mijn kameraad, doch met een wrok in het hart tegen deze ellendelingen. Daar Rinus bijna geen kleeren bezat, adviseerde deze weldoeners later maar eens terug te komen om naar een pak om te zien, wat hij wijselijk niet deed, daar hun giften een beleediging in zijn oogen waren. Het zal half Januari van dit jaar geweest zijn, toen Rinus voor een oogoperatie in het Acad. Ziekenhuis moest worden opgenomen, waar hij 4 weken verblijf hield. Na zijn ontslag heeft hij toen nog eenige dagen bij mij gelogeerd, om daarna zijn noodlottige reis te ondernemen.

Ik zal voorloopig besluiten met een kort verslag over den persoon Lubbe, den zgn. beruchten bruut. Zij, die hem, met mij talloos velen, van nabij hebben meegemaakt, hielden van hem; wegens zijn onbaatzuchtige eerlijke vriendschap, altijd opgeruimd, bereid voor ieder, steeds bescheiden, kon dit moeilijk anders. Waar hij gevaar zag voor anderen offerde hij zich zelf, zonder diensten te verlangen. Enkele familieleden van mij, die nog al eens bij mij kwamen en voorheen huiverig waren, als zij over Lubbe hoorden spreken, balden thans de vuist tegen de lasteraars, die hem thans bekladden. Zijn belasteraars zijn deze elementen, waar hij de klappen voor heeft ontvangen, lafaards, waar ieder eerlijk arbeider, hoe ook gezind, van walgt. Het zal door mij en zijn familie zeer op prijs gesteld worden, als men het tegendeel van dit, mijn overzicht, met bewijzen, open voor het front van het volk kan weerspreken. Daar Marinus van der Lubbe bij mij het laatst inwonend was, werd mij door zijn broer F. C. Peute, Schamperstraat 13, Dordrecht, om een eerlijk verslag gevraagd. Niets is mij liever dan dat en ik sta voor honderd procent in voor elken regel. Ik laat het hier voor het oogenbiik bij, mede op verzoek van bovengenoemden broer, daar hij mij alleen en uitsluitend om een beschrijving over deze feiten heeft gevraagd. Dit wil echter niet zeggen, dat ik aan het eind ben. Ik beoog met dit betoog niets anders, dan het eerlijk onpartijdig oordeel van het Nederlandsche volk.

Den lezers dankend voor hun aandacht, teeken ik, zijn kameraad,

S. J. Harteveld metselaar Levendaal 74, Leiden

Na al het geschrijf over Lubbe, voel ik mij genoopt een groot onrecht, hem aangedaan, recht te zetten. Het gaat dan om de kwestie bedelarij. Dit is wel een der grootste lasterpraatjes aan het adres van Van der Lubbe. Hij was arm als een kerkrat, doch begiftigd met een zielenadel, die zijn weerga niet vindt, dus zeker niet tot bedelen in staat was. Ondergeteekende heeft het bewijs nog in zijn bezit, waardoor aan te toonen is, dat hij zijn geld door mij kreeg toegezonden. Gedurende enkele malen, die hij in het buitenland doorbracht, werd zijn geld hem door de Rijksverzekeringsbank toegestuurd. Hij was dus nooit zonder middelen van bestaan, daar hij zeer bescheiden was in zijn onderhoud.

J. A. Vink


Ondergeteekende, C. van der Lubbe, wil hiermede nog eenige punten aangeven, inzake den laster over Lubbe. 1e. Over het optreden der politie. Ik tart elken politie-beambte, die durft beweren dat Van der Lubbe met de wet in conflict is geweest, anders dan voor z’n beginselen. Immers, het is zoo, dat Lubbe steeds voor z’n overtuiging uitkwam en daarom pamfletten enz. drukte, welke hij onder z’n medearbeiders uitgaf, wat hem de haat der politie op den hals haalde. Zoo zelfs, dat het publiek tusschenbeide kwam, o.a. een in Leiden bekende dame, die hem tegenover de politie in bescherming nam. Ondergeteekende vraagt hierbij den verslaggever der Dordrechtsche Courant, ook te vertellen waarom Van der Lubbe, een maand hechtenis moest ondergaan, waardoor dan ook de bewering, dat Van der Lubbe zoo graag in donker werkte, meteen weerlegd is, daar hij deze straf heeft gekregen, toen hij des avonds van Leiden per fiets naar Dordt ging, om daar familie te bezoeken en toen zonder licht heeft gereden tusschen Rotterdam en Dordt. Toen Van der Lubbe lid was der cph, werd hij in De Tribune altijd geëerd en na z’n uittreden nooit iets van vijandschap te hebben bemerkt, doet het vreemd aan, dat men hem nu in den rug aanvalt, vooral van de zijde der cph, tenminste in het lijfblad “De Tribune”. Ik geef elk lid der cph in overweging, het geschrijf der Tribune en andere bladen over Van der Lubbe, wel te bedenken en mogen zij daar dan de consequenties van aanvaarden! Ondergeteekende, die weet, dat z’n broer steeds z’n revolutionairen plicht heeft gedaan, verzoekt dan ook ieder, die iets in het voor- of nadeel van z’n broer heeft ondervonden of weet, dit te willen vermelden of te schrijven aan onderstaand adres: C. van der Lubbe p.a. F. C. Peute Schamperstraat 13, Dordrecht

Tot slot geven wij een bericht omtrent Van der Lubbe, in de Dordtsche Courant: “Uit Dordrecht wordt ons nog gemeld, dat daar sedert eenige jaren de vader van v. d. Lubbe woont, die manufacturen vent langs de straat. Zijn vrouw woont in Den Bosch. Hij heeft 2 zoons, waarvan M., de brandstichter in het Rijksdaggebouw, heel weinig contact met den vader hield. De Dordtsche politie heeft nog al eens uitgekeken naar den jongen v. d. L., daar hij nog 1 maand gevangenisstraf te goed had. Doch hij kwam zelden of nooit in Dordt en als hij er kwam, was ‘t slechts even. ln Dordt wist men ons te vertellen, dat de jongen altijd aan ‘t zwerven was en een eenigszins imbecielen indruk maakte, men geloofde stellig, dat hij overal voor gebruikt kon worden, hij liet zich gemakkelijk beinvloeden”. Mochten er onder de lezers menschen zijn, die met onze brochure willen kolporteeren, b.v. aan stempellokalen enz., deze zijn verkrijgbaar bij ondergeteekende tegen den prijs van ƒ 3.– per 100 ex., terwijl de kolportageprijs 5 cent per stuk bedraagt. Hopende dat velen zich disponibel willen stellen om deze brochure onder de massa te brengen. Het is ons niet om winstbejag te doen, doch alleen de laster der pers te weerleggen, die er omtrent Van der Lubbe verspreid wordt. Zij, die met deze brochure kolporteeren worden verzocht de verkochte exemplaren zoo spoedig mogelijk af te dragen, daar ondergeteekende zelf jaren werkloos is en verschillende financiëele verplichtingen op zich heeft genomen. F. C. Peute Schamperstraat 13, Dordrecht

[Deze brochure verscheen in het voorjaar van 1933 en werd uitgegeven door twee broers van Marinus van der Lubbe] De Brieven van Marinus v. d. Lubbe uit de gevangenis te Berlijn Ondanks dat het dagblad “De Tribune” hier eerst om verzocht had, weigerde ze het, deze op te nemen.

VOORWOORD


Naar aanleiding van vele in de pers voorkomende bijzonderheden uit het leven van den zich in het buitenland in voorarrest bevindenden M. v. d. Lubben, waarvan de meeste, zoo niet allen, op onwaarheid berusten, meenen wij als broeders van hem, de bewijzen te moeten leveren, dat de feiten, zooals o.m. de “Tribune” ze voorstelt, absoluut onwaar zijn. Het is onze plicht, ieder denkend mensch te doen weten, wie en wat v. d. Lubbe is. Dit beschouwen wij als onze heilige plicht als eerlijk revolutionair en zullen die ook vervullen, zoolang wij kunnen.

F. C. Peute

Onderstaand schrijven werd door mij gezonden aan de Redactie van het dagblad “De Tribune”.



Waarde Redactie!

Naar aanleiding van het artikel over van der Lubbe, in uw blad van 13 Sept, waarin U plaatsruimte af wil staan, om verschillende gegevens omtrent v. d. Lubbe te publiceeren, het volgende: Wij hopen, dat dit Uwe redactie ernst is en u de feiten weergeeft, zooals wij die u doen toekomen. Anders dwingt u ons, hier mede naar andere bladen te gaan, onverschillig welke dan ook. Zoo ook mijn ondervinding te Amsterdam. Daar heb ik gecolporteerd met de brochure: wie is van der Lubbe, in de Diamantbeurs tijdens een vergadering van de cph, dus was het u toch wel bekend, dat deze zaak uit verschillend oogpunt bekeken werd, want daar heb ik aan één uwer redactieleden gevraagd de feiten, in deze brochure voorkomende, ook eens in uw blad te publiceeren, want daarin kunt u staaltjes vinden van offervaardigheid voor z’n kameraads. Daarom is het ons onbegrijpelijk, dat u deze gegevens niet openbaar hebt gemaakt. Ook in Dordt, tijdens een vergadering waar L. de Visser sprak; waar een der broers in debat kwam over de zaak Van der Lubbe, die meedeelde, ‘dat een kameraad die vijf jaar lid der cph was, bezoek had gekregen van een advocaat der irh en tegenover deze z’n meening had uitgesproken over van der Lubbe. Twee dagen na dit bezoek werd genoemde kameraad geroyeerd als lid der cph, dit als dank voor z’n eerlijke opinie in deze. Is dit revolutionair? Op dit debat wist de Visser niets anders te zeggen, als dat hij Van der Lubbe niet kon, waardoor hij door de geheele vergadering voor leugenaar uitgemaakt werd, want eenigen tijd daarvoor, ook op een vergadering te Dordrecht, waar van der Lubbe in debat kwam, beweerde De Visser nog, dat hij M. v. d. Lubbe nog goed kon vanuit Leiden. Is hier dus een leugen weerlegd of niet? Ook het verslag dat het communistische gemeenteraadslid Knuttel uit Leiden aan de pers gaf, als zou van der Lubbe een zeer lastig persoon zijn voor de politie enz. Is ook dit revolutionair? Vervolgens wat het bruinboek beweert over het sexueele leven van Marinus Van der Lubben. In Leiden, waar hij toendertijd thuis was in ‘t zaaltje van de cph kwam het meermalen voor, dat hij zijn bed deelde met z’n kameraads als deze zonder onderdak waren of door omstandigheden, bijv. als er geen reisgelegenheid meer was, dan beschouwden zij ‘t als van zelf sprekend, dat zij door Rinus geholpen werden. Dit kan ik met verschillende brieven aantoonen, die ik op de brochures ontvangen heb, zelfs van leden der cph. Moet men dan altijd aan vuiligheid denken? Doch als men iets zoeken wil, vindt men wel wat. Wie dit echter doet, geeft o.i. blijk, zelf op geen al te hoog zedelijk peil te staan. Hoe zou het dan in de werkverschaffing of in de kazerne gesteld moeten zijn? Ik spreek echter van ondervinding als ik beweer, dat men ook daar van deze dingen niets bespeurt. Men laat slechts blijken met al dat geschrijf en gelaster, dat het in die hoogere klasse een ware mestvaalt is. Een arbeider heeft aan zulke dingen geen behoefte, terwijl men in andere kringen steeds iets abnormaals zoekt en daarom is het des te smeriger daarmede personen te belasteren, die zich niet verdedigen kunnen. We zullen hier niet verder over uitwijden, de tijd zal ‘t wel leeren. Naar ‘t geen u beweert over schrijven van Van der Lubbe aan revolutionaire vrienden, deel ik u mee, dat hij slechts twee maanden heeft mogen schrijven en daarvan aan mij drie maal heeft geschreven. Deze brieven zijn te bezichtigen alleen voor Dordtsche communisten, waaronder er zijn, die ze reeds gelezen hebben. Ik had hem geschreven, dat ik brochures over hem had laten drukken en dat ik met veel geestverwanten in contact kwam, o.a. taxichauffeurs uit Den Haag. Hierop schreef hij: “Jo, die taxichauffeurs zullen ook wel met hun actie een beetje geleerd hebben, dat als men zelf gaat doen, men ook heel wat moet gaan doen, dan alleen resultaat. Het zelf moet ook wat worden, wil doen volgen, maar wij zijn toch het zelf, wij zijn toch de arbeiders, die arbeiden aan ons zelf, om tot een groote wij-zelf, één groote macht en kracht te komen. En zooals bij ons zelf dagelijks en in groote groepen, het machtige werktuig de gehoorzaamheid aan ons zelf in werking treed, zoo is dus eenmaal dat geweldig apparaat als een groote verrekijker, die tot over de gezichtseinder helder maakt en alles aantrekt in racende vaart. Ook zijn der nog kleinere werktuigen, zooals de rede, ervaring, omstandigheid enz. enz. Maar toch doet bij ons toch dit groote werktuig, wat men ook als productieproces kan beschouwen, een beroep op ons. Ach, voor de pers leek het ook wel zoo’n beetje, maar wij hebben geen geheimen, en al was ‘t duizendmaal slechter, geen nood, hetzelfde had velerlei goede bron, bijvoorbeeld uit Moeder enz. enz. Maar het was niet slecht of laag maar schoon en prachtig, dat is alles hoofdzaak voor mij en anderen. Och Frans, die scheldt is toch niets bizonders; naar mogelijkheid werken wij slechts en als ‘t gaat is ‘t prettig. Soms willen wij anders, maar moeten wachten.[”] Verder nog enkele familiezaken van internen aard. Dezen brief is gedateerd: 14 April 1933, uit Berlijn N.W. 40. Uit Moabith, 12a.


Daar wij geschreven hebben dat wij zouden komen, kreeg ik bericht van Rinus, dateerende 16-4-’33, waarin hij ons plan afraadt, gezien de kosten die wij beter aan ons gezin kunnen besteden. Want, zoo schrijft hij, dit is geen hoofdplan, dus moet dit gewijzigd worden. Dan volgen eenige verbeteringen uit den vorigen brief. Daar Marinus niet vaardig is met de pen, moet men hem kennen en z’n geest begrijpen om z’n brieven te kunnen lezen. Laten de arbeiders hier zelf ook eens over denken. Want ‘t is zoo, wij moeten slechts gehoorzaam zijn aan onszelf, onder alle omstandigheden.



Ook voor het nu volgend schrijven, d.d. 6 Sept. ‘33, had de Redactie van “De Tribune” geen plaatsruimte over.

Redactie! Naar aanleiding van het geschrijf in uw blad over Van der Lubbe, als omgekocht provocateur, zouden wij daar wel eens de bewijzen van willen zien. Als gij dit bewijzen kunt, zet het dan vrij in uw blad, zoodat een ieder daar kennis van krijgt. Zoo u dit echter niet kunt, moet u daar mee ophouden, zoo niet, dan zal ik u dit laten bewijzen, al ben ik ook een vijand van de justitie. Doch ik houd er van de arbeiders open en klaar voor te lichten. Ook ten opzichte van het bruinboek. Als gij voor de uitgave van ‘t bruinboek al schrijft, dat v. d. Lubbe al 2 jaar met hooge autoriteiten in aanraking kwam wegens z.g. onzedelijke handelingen, laat deze voorlichter dan de namen voluit schrijven en zichzelf ook bekend maken, zooals een consequent arbeider behoort te doen. Bovendien, bekijk eens het particuliere leven van verschillende communistische leiders, wat u ook wel bekend is. Mij dunkt, dit moest u eerst in uw blad bekend maken. Bij ons geldt: vrijheid en eerlijkheid voor alles. Hopend, dat u zich nu juist zult laten inlichten, verblijf ik,

F. C. Peute Schamperstraat 13, Dordrecht



Wat verdraait “De Tribune” echter de feiten weer in haar blad van 23 Sept. ‘33. Elke arbeider, die kan lezen, begrijpt wel, dat dit onjuist is, daar wij van de brochure van Marinus van der Lubbe, getiteld: Proletariër of Provocateur? niets afwisten en er dus ook niet in geschreven of mee gecolporteerd hebben. Hier volgt het bericht van de “Tribune”:

“De betreffende brochure, getiteld: Marinus van der Lubbe en door familieleden van Van der Lubbe uitgegeven, is een van de smerigste aanvallen op de Sovjet Unie, die ooit werd gepubliceerd. Zoo iets, dan bewijst juist deze brochure, dat v. d. Lubbe een vijand van de Communistische Internationale en haar politiek is”.

De heeren weten zelf zeer goed, dat ‘t niet gaat over deze brochure, doch over de brochure: “Wie en wat is van der Lubbe” Of willen de heeren van Amstel 85 soms beweren, dat wij ook Fascisten zijn? Dan moet men in Dordt maar eens informeeren, doch het is hun wel bekend, Dit blijkt wel, omdat de opstellers van het bruinboek bij alle familieleden zijn geweest (die andersdenkend zijn) behalve bij mij en C. v. d. Lubbe. Wat de brand betreft, mijn meening is, dat deze wel door 1 persoon gesticht kan zijn; die daar zelfs z’n leven voor offert. Kijk bijv. naar ‘t gemeentehuis en den brand bij Vroom en Dreesman in Dordt en zoovele andere branden, door het wegwerpen van een sigaar of iets dergelijks. Wat de vuurhaarden betreft, dit kan geen werk van 1 persoon zijn, doch wij zullen afwachten wat of Marinus daar over zegt of weet. Zou ‘t niet kunnen zijn, dat hij gedacht heeft als enkele dagen voor de staking te Berlijn, waar toen fascisten en communisten samengingen, waarbij de fascisten hun voordeelen gehad hebben. Dit kan met de brand ook zoo gegaan zijn, of dat hij deze gedachte nog koesterde. De mogelijkheid bestaat ook, dat hij met communisten samenwerkte, doch dat die zich ontpopten als fascisten. Naar mijn meening hadden deze beide partijen hetzelfde belang bij deze daad. Ik vraag mij af, als van de communistische kiezers de helft tot strijd bereid waren geweest, hoe ‘t dan geloopen zou hebben? Wat hebben wij geleerd uit het geval met de “Zeven Provinciën”? Enkel alleen een reclameobject. 28 dooden en velen naar de Digoelkampen! Wat zeiden toen de leiders? Dit moest zus en dat moest zoo. Marinus vertelde mij ook over de staking in Twente, die hij zoo mooi vond in de eerste dagen, daar ‘t verzet van de arbeiders zelf kwam, en toen zich daar de verschillende leiders mee gingen bezig houden, was deze staking kapot. Ik hoop dat als dergelijke conflicten zich weer voor zullen doen, de arbeiders elkaar beter zullen begrijpen en de bestuurders zullen voelen, wat er onder de arbeiders leeft en zoo gezamenlijk zullen strijden voor het beoogde doel. Niet zoals nu, door onderlinge verdeeldheid te zaaien. Hopende, dat de arbeiders over deze zaken het juiste inzicht zullen krijgen en gaan staan, waar ze staan moeten, dit was het grote doel van mijn broer. Wil de “Tribune” na ‘t uittreden van mijn broer, mij een blad sturen, waar iets in voorkomt van vijandschap van hem tegenover het communisme? Dit blad staat toch elken dag vol van z.g. arbeidersverraders, helpers van het fascisme, provocateurs en meer van dit fraais? Wel kwam 2 jaar geleden het bericht herhaaldelijk in de “Tribune”: Van der Lubbe moet vrij! Wij zijn voor de vrijheid van elk revolutionair denkend arbeider en niet enkel van communistisch denkenden.


Onderstaand stuk zond ik 18 September 1933 ter plaatsing aan de Redactie van “De Telegraaf”.

Om licht te brengen in de zaak van Marinus van der Lubbe, constateert ondergetekende uit brieven en den omgang met dezen, dat een denkend mensch de schuldigen niet ver behoeft te zoeken. Dat zijn zij, waar Marinus tegen streed en wij nog dagelijks tegen strijden. M’n broer deed deze zaak niet uit eigen belang, doch uit revolutionair oogpunt, om de massa te laten zien dat als men als mensch wil leven, men zich ook als mensch moet geven. Ik geef de ­verzekering, dat het geen omkooperij is. Want al zou men hem bijv. een bedrag bieden om een hond te dooden, dit zou hij zeker niet doen. Ik schrijf dit, omdat de menschen zoo gemakkelijk veroordeelen, als is het iemand, die ze nimmer gezien of gehoord hebben. Zoo staat het ook met de rechters, die niet aanvoelen de bittere wrok tegen dit heele stelsel, die Marinus bezielde uit z’n ervaringen er mee, dat duizenden vandaag nog mee maken, terwijl de rechters slechts handelen naar hun inzichten, wat dus steeds tot verzet drijft. Door zijn ervaring van de onmenschelijke behandeling door de overheid, is zijn geest in deze richting gegroeid, wat zich door ieder mensch wel laat begrijpen. Ik onderstreep ten volle de verklaring die Marinus in deze zal geven. De schuldigen zijn zij, die oorzaak zijn van deze ellendige wantoestanden in deze krankzinnige wereld, waarin alles volop is en de arbeider steeds zijn deel moet afstaan. Door vele feiten en brieven ben ik tot deze conclusie gekomen. Wij wenschen de waarheid betreffende de verklaring van Freek van Leeuwen, in het openbaar. Ik ken van Leeuwen niet, dus kan ik hem ook niet beoordeelen, maar naar zijn verklaringen betwijfel ik het, of hij Marinus wel gekend heeft en zoo ja, dan bezit hij zeker weinig menschenkennis. Ik hoop dat van Leeuwen hier spoedig op zal antwoorden. Kan hij bewijzen dat van der Lubbe altijd het land verliet met schuld? Zeg dan ook welke schuld en bij wie! Dat Marinus veel met heeren in auto’s meereed, is niets bizonders, dit doen toch duizenden. Ik zelf heb ook menigmaal meegereden en was dan deze menschen altijd dankbaar voor hun menschlievendheid. Het is dus heel gewoon, dat men dit ook in Duitschland doet, als men niet over de middelen beschikt om de reis zelf te bekostigen. Als Marinus van een reis terugkwam, had hij altijd minder dan toen hij ging. Menigeen is het bekend, dat hij zeer sober leeft en veel goed doet. Wat betreft zijn gezichtsvermogen, nog voor 16 Oct 1932, dit klopt niet met de verklaring. Want op dien datum kon hij op 20 M. afstand wel zeggen wie je was. Op het moment weet ik dit niet, doch ik hoop dat dit ook nu nog het geval is. Maar als men over personen schrijft, moet je ook eerst eens om je heen kijken. Dan zie je, dat menig mensch loopt te piekeren en onoplettend is, zoodat die ook wel eens ergens tegen aan loopen. Marinus bekeek wel de dingen om zich heen, doch had nooit erg in de menschen, die langs hem gingen, want meestal was hij in gedachte. Ik hoop dat van Leeuwen hier eerlijk op in zal gaan en zich in de toekomst beter op de hoogte zal stellen van het leven. Ik kom op voor elk belang, behalve voor het persoonlijke. Met vele feiten zou ik dit kunnen aantoonen. Ik hoop dan ook dat hier een eerlijk antwoord op zal komen.

F. C. Peute Schamperstraat 13, Dordrecht

P.S. Zoo er nog personen zijn, waaraan Marinus van der Lubbe iets schuldig is, wenden zij zich tot de familie, daar hij zelf uit de gevangenis hierom verzocht heeft. Wat men vertelt over het verbranden van brieven, is nonsens, daar alle brieven gerust hadden mogen gevonden worden. Ik weet daar tenminste niets van.

P. Was van der Lubbe fascist???


Door verschillende menschen uit onze samenleving wordt Van der Lubbe gebrandmerkt als Fascist. Of hij fascist was, moge blijken uit het volgende, n.l. een advertentie uit het Dordrechtse Nieuwsblad van 15 October 1932.

Spartacus Leeft Openbare Discussie-Ochtend over: Het Arbeiders-Raden-Beginsel op Zondag 16 Oct. a.s., te half elf. J.G.O.B geb. Boogjes 10. Inleider M. v. d. Lubben. Onderwerp: Wat zeggen ons de Spartacus-Groepen? Discussie en zaalkosten naar verkiezing.


Thans laat ik nog een paar brieven volgen, die mijn broer Marinus mij zond uit de gevangenis te Berlijn. Bij dezen brief zijn enkele dingen van intiemen aard natuurlijk weggelaten, daar deze met de zaak niets uitstaande hebhen.

Berlijn, 14 April 1933

“Frans, die taxi-chauffeurs zullen met hun actie ook wel een beetje geleerd hebben, dat als men zelf gaat doen, men ook heel wat moet gaan doen; dan alleen resultaat. Het zelf moet ook wat worden, wil het doen volgen. Maar wij zijn het toch zelf, wij zijn toch de arbeiders die arbeiden aan ons zelf, om tot één groote wij zelf, één groote macht en kracht te komen. En zoo als bij ons zelf dagelijks en in groote groepen, het machtige werktuig, de gehoorzaamheid, aan onszelf in werking treedt. Zoo is dan eenmaal dat geweldig apparaat als een groote verrekijkcr, die tot ver de gezichtseinder helder maakt en alles aantrekt in razende vaart. Ook zijn er nog kleinere werktuigen, zooals de Rede, Ervaring, omstandigheid, enz. enz. Maar toch doet bij ons, toch dit groote werktuig, wat men ook als productieproces kon beschouwen, een beroep op ons. Ook voor de Pers leek het zoo’n beetje, maar wij hebben geen geheimen, en al was ‘t duizendmaal slechter, geen nood, het zelf had velerlei goede bron, bijv. uit de Moeder enz. enz. Maar het was niet slecht of laag, maar schoon en prachtig; dit is alles hoofdzaak voor mij en anderen. Och Frans, die scheldt, is toch niets bijzonders, naar mogelijkheid slechts werken wij en als ‘t gaat, is het prachtig. Soms willen wij anders, maar men moet afwachten.


Berlijn N.W. 40, den 16 April 1933

Beste Frans en Cor. Al had ik er al de eerste maal wel zoo’n beetje aan gedacht, wilde ik toch nog niet schrijven. Maar nu, na nog eens er over nagedacht te hebben, wil ik je het toch even laten weten. Het is betreffende jullie plan om eens te komen. En misschien wil je dit ook Cor nog wel zeggen, dat al vind ik het mooi, ik toch niet in Holland vlak bij zit. De moeiten en kosten zijn te veel. En ik zelf vind dat hetzelfde doel, waarvoor je hier heen zou komen, de middelen die daar toe noodig zijn, beter voor je gezin kunt besteden. Dit is beter en het doel zelfs grootscher. Dit plan moet gewijzigd worden, dit is ook niet erg. Want dit kan toch geen hoofdplan zijn. Nu nog eenige verbeteringen van den vorigen brief, Frans. Gehoorzaamheid bedoelde ik als iets eigen-zelf en omstandigheden moet natuurlijk omstandigheid zijn.

Hartelijk gegroet, M. van der lubben SLOTWOORD


Arbeiders, proletariër, revolutionairen of andersdenkenden, maar allen menschen met een gedachte. Voorafgaande feiten uit het leven van Marinus van der Lubbe, kunnen ten allen tijde en door een ieder aan de waarheid getoetst worden. Wij persoonlijk, die altijd met de communistische arbeiders gesympathiseerd hebben, moeten tot onzen spijt vaststellen, dat het blad van de communistische partij “De Tribune”, weigert om door opgave van voorgaand schrijven, Marinus van der Lubbe te rehabiliteren. Het was ons inziens de plicht van dit blad, elke leugen die gepubliceerd wordt, te weerleggen; dat doet ze niet, integendeel, ze neemt de leugens over en helpt zoo mede hun vroegeren partijgenoot in de modder te drukken. Daarom hebben wij deze brochure het licht doen zien, in de overtuiging, dat velen nu Van der Lubbe gaan zien, zooals hij in werkelijkheid is, wat ook blijken zal op de a.s. terechtzitting.


Kameraden, die er iets voor voelen met deze brochure te colporteeren en op deze manier de waarheid omtrent M. van der Lubbe aan het daglicht te brengen, kunnen deze brochure bij vooruitbetaling bij ondergeteekende in elk gewenscht aantal bekomen. Bij mijn eerste brochure is het gebleken, dat niet elke arbeider klassebewust is en de hem toevertrouwde exemplaren ten eigen bate aanwendde. Het spijt mij dat ik het zeggen moet, maar het is zoo. Ik zelf ben ook werkloos en moet ook rondkomen met mijn gezin van de steun.

Prijs verkoop 5 cent Wederverkoopers 3 cent

F. C. Peute Schamperstraat 13, Dordrecht


[Deze brochure werd najaar 1933 in eigen beheer uitgegeven door de broer van Marinus van der Lubbe, Frans Peute.] Marinus van der Lubbe Proletariër of Provocateur? Marinus van der Lubbe een jonge arbeider uit Leiden Door ondervinding, lezen, discussie met andere arbeiders, wordt hij revolu-tionair, Raden-communist. Met andere werkloozen maakt hij kennis met de politieknuppels; de klassejustitie sluit hem op. Hij gaat door met zijn revolutionaire werk, de propaganda: Arbeiders, verzet je tegen je uitbuiters, het gaat om je leven. De proletarische revolutie is de eenige uitweg. En vooral: Doe het zelf; de partij-leiders, de vakbond-leiders, zij kunnen en zij willen het niet voor je doen, zij zijn de handlangers door wie de kapitalisten je er onder houden. Hij gaat naar Duitschland; daar zijn de klasse-tegenstellingen het scherpst. De grootkapitalisten zien in de Crisis kapitaal en winst bedreigd, zij organiseeren den terreur van de fascistische moordbenden, om het levenspeil der arbeiders tot op het uiterste naar beneden te kunnen drukken. En tegelijk willen zij door een geweldige nationale propaganda het geheele Duitsche volk samensmeden tot een machtig wapen in den onverbiddelijk naderkomenden vernietigings-oorlog tegen de vijandige kapitaalsgroepen. Daar, in Duitschland, is de arbeidersklasse het grootst; millioenen arbeiders zijn opeengehoopt in de industriecentra, millioenen zijn uit hun werk gesmeten, voor goed, tot paupers gemaakt. Zij hebben letterlijk niets meer te verliezen, zij zullen toch in beweging komen? Wel hebben zij in ‘18, toen zij gewapend waren, hun klassevijand niet vernietigd; zij waren blij toen hun leiders de staatsmacht overnamen en tevreden met de belofte van orde, vrede en brood, lieten zij zich de wapens aftroggelen; zij zagen toe deels instemmend, als Noske’s officieren-benden de Spartacus-arbeiders afslachtten; zij zagen toe, deels morrend, als Severing’s Rijksweer in ‘20 de Roerarbeiders tegen de muur zette. En met de kpd-leiders. die vrede sloten met de beulen en dit mogelijk maakten, hebben zij niet afgerekend. En het beste wapen, dat zij zelf gemaakt hadden, de Revolutionaire Arbeiders-raden, hebben zij zich van uit Moskou uit handen laten praten, om het te verwisselen voor de tooneelwapens van parlement en vakbond. De verbonden tusschen het oude duitsche en het nieuwe russische kapitalisme, de geheime bewapening der Rijksweer tegen de arbeiders door de Moskou-bureaucraten, had hun niets geleerd. Vijftien jaar lang hebben de Duitsche arbeiders zich laten bedriegen door spd en kpd-leiders, die tegen ­elkaar opboden in nationale leuzen en reformisme en met wier hulp zij telkens dieper neergetrapt werden. Dit alles weet Van der Lubbe. Maar nu is de wurgende klauw van het fascisme den arbeiders aan de keel. Nu blijken de leiders-organisaties der Tweede en Derde Internationale slechts bordpapieren schilden. Nu zullen, nu moeten toch de arbeiders in beweging komen, zelf handelen, zelf strijden! Maar het bedrog, de misleiding is grooter dan ooit. De sociaal-democraten houden millioenen arbeiders, die hen vertrouwen, vast, met frasen: Voor de democratie! Voor het socialisme! Stemt ons! Wat zij werkelijk willen, is: hooge posten, eer, bezit, macht voor zichzelf, om met de bourgeoisie de arbeiders er onder te houden, om de uitbuiting te laten doorgaan. De Moscou-leiders der kpd houden millioenen arbeiders, die hen vertrouwen, vast, met frasen: Voor het proletarische vaderland! Voor het communisme! Voor de eenheid van het duitsche volk tegen versailles! Voor brood en arbeid! Stemt ons! Wat zij werkelijk willen, is: macht, eer, bezit voor zich en voor de nieuwe Russische kapitalisten, voortgang met de uitbuiting, om zoo goud en machines van de Duitsche bourgeoisie te verkrijgen. En vooral, macht over de arbeiders, om ze in den komenden oorlog naar de slachtvelden te kunnen drijven voor de belangen van de verbonden bourgeoisiën van Duitschland en Rusland. In deze sfeer van zwendel, bedrog en leugen, steekt marinus van der lubbe, met zijn in petroleum gedrenkte kleeren, Het konkelpaleis dezer heeren in brand! Vijftien jaar lang zijn daar de arbeiders verkocht en verraden; thans zal het dienen als vlammend teeken voor zijn mede-proletariërs: Doorbreekt de diktatuur der leiders, die u weerloos aan den vijand overleverden en begint zelf uw eigen strijd voor uw eigen macht!

Wie is van der Lubbe; wat beteekent zijn daad? De Nazi’s liegen: Hij is de uitvoerder van een kpd-complot. Dit is een domme leugen; geen arbeider gelooft hen; wij behoeven er geen woorden aan te verspillen. De bonzen van Tweede en Derde Internationale liegen: Hij is een Nazi-provocateur! Zeer veel arbeiders gelooven deze heeren. Bekijken wij hun bewering nader. Allereerst valt op, dat zij nooit van een werkelijk bewijs vergezeld gaat. Den eenen dag is hij een agent van de Nazi’s den volgenden dag heet het, dat hij door Deterding is omgekocht om door zijn daad de Nazi’s te dwingen, de betrekkingen met de Russischen Petroleumhandel te verbreken. De eene bewering wordt telkens door den volgende finaal weersproken. Maar welk een vreemde provocateur! Geen papieren heeft hij laten vinden, die op de schuld der kpd of der sociaal-democratische leiders wijzen. Geen uitlatingen, waarop de Hitler-politie ook maar iemand kan pakken. En het brandstichtingsmateriaal, dat zoo’n prachtige aanwijzing in elke gewenschte richting had kunnen zijn, bestaat uit een paar flesschen petroleum en zijn eigen kleeren! Men kan gerust rekenen, dat de Nazi’s honderden agenten en provocateurs in de rijen der kpd en spd hadden. Waarom zouden zij dan de weergalooze domheid begaan, een Hollandsche arbeider, Raden-communist, dus openlijk tegenstander van deze parlements-partijen, te willen gebruiken? Welk een vreemde provocateur, die direct verklaart: “Ik heb het alleen gedaan, met die partijen heb ik niets te maken.” En die deze verklaring volhoudt. In één woord: de beweringen kloppen niet met de feiten; zij kunnen ook niet kloppen omdat het brutale leugens zijn! Waarom klodderen die “roode journalisten” van iie en iiie Internationale deze elkaar telkens tegensprekende beweringen dan neer? Omdat zij bang zijn, dat de kleinburgers zullen schrikken en hen in den steek laten. Die van de Tweede zijn bang, dat zij in de oogen der grootbourgeoisie niet meer als zaakwaarnemers en handlangers zullen deugen. Die van de Derde zijn in het land van “bondgenoot Hitler” als de dood zoo bang voor alles wat een breuk kan forceeren. En beiden voelen zij, vooral, in een slag tegen het parlementarisme een slag tegen henzelf, de praters, de onderhandelaars, de konkelaars, de leiders! Met onfeilbaar instinkt herkennen zij in Marinus van der Lubbe, één uit een hen vijandige wereld. Tusschen de millioenen gebogen ruggen van willig volgzaam stemvee, staat één proletariër op en slaat zijn vuist in hun Judasgezichten. Dat is marinus van der lubbe, dat is de beteekenis van zijn daad. Daarom besmeuren zij zijn proletarische eer! Zij hebben zeer dringende reden om dit te doen! Gij, kameraden, die u socialisten, Gij, die u Communisten noemt en die uw leiders, uw heerschers napraat: “Hij is een Nazi-provocateur”, is het u niet opgevallen hoe eendrachtig zij elkaar citeeren? Hoe zij anders elkander doortrapte en moedwillige leugenaars noemen, (en terecht) en hoe nu “Het Volk” uit de “Humanité” als zuivere bron put en “De Tribune” niet rept van sociaal-fascisten, als zij de berichten uit “Het Volk”, de “Populaire” en de Praagsche “Sociaal-Democraat” van vette koppen voorziet? En “De Arbeid” vindt eenige kolommen Volk-literatuur zeer degelijke, revolutionaire kost voor nas en rsp-arbeiders en drukt ze dus instemmend af. Men is nu eenmaal parlementariër of men is het niet, en wat bliksem, wat heb je aan een kamerzetel, als de arbeiders het in hun kop krijgen, dat zootje zelf op te ruimen? En alle bona-fide collega’s zeggen het ook: Die Van der Lubbe zal wel een provocateur zijn! Over dit eenheidsfront behoefde niet onderhandeld te worden. Maar gij, arbeiders, kameraden van de cph, wilt gij eens “van onderen op”, uw leiders dringend vragen, u en het geheele proletariaat, de bewijzen te noemen van hun provocatie-beschuldiging tegen Van der Lubbe? En hoe die beschuldiging is te rijmen met wat zij zelf schrijven in de Tribune van 24 Mei ‘33, n.l.: “Het gelukt den fascisten niet ook maar eenig bewijs van mededaderschap van Torgler, Dimitroff en de anderen te leveren. Van der Lubbe geeft hen geen enkele mogelijkheid, bewijzen te construeeren. Het proces blijft daarom uit.” Eén regel daarvoor schrijven zij: “De brand werd door sa-agenten, die Van der Lubbe gebruikten, aangestoken.” Dit is een domme onvoorzichtigheid van uw leiders, kameraden! Zij zijn misschien geen scherp toezien der arbeiders gewend, maar men moet toch nooit een leugen schrijven en direct daarna, het bewijs, dat het een leugen is. Er zijn bonzen geweest, die over zoo’n roekeloosheid den nek gebroken hebben! Boven het artikel, waarin gij dit leest, staat: “Redt Dimitroff, Popoff en Taneff”. Kameraden, er bestaat een bijkans onfeilbaar middel hiervoor, waaraan uw leiders blijkbaar nog niet gedacht hebben. Wij hebben immers pas gezien hoe Engeland’s bourgeoisie, om haar agenten in Rusland, de ingenieurs Thornton, Mac-Donald en Monkhouse, te redden, haar diplomatieke en economische wapens aanwendde. En hoe haar dit ­gelukte. Deze heeren hadden tot taak, den economischen opbouw en de wapen-industrie in Rusland, die nieuwe en gevaarlijke concurrent van de Engelsche bourgeoisie, te bespionneeren en te saboteeren. Engeland liet zijn agenten niet in den steek, maar zette alles op het spel om ze vrij te krijgen. Welnu, er wordt ons uit den treure verteld, dat de werkzaamheid der Russische diplomaten het proletariaat dient en niets anders. Wat Engeland deed, is voor Rusland ook mogelijk. De geweldige belangen, die de Duitsche bourgeoisie heeft bij de leveringen aan Rusland – we konden dit pas weer lezen in het jaarverslag van de Mannesman-Werke – kunnen zeer gemakkelijk door de Russische diplomaten uitgebuit worden. Zij hebben tot nog toe geen hand uitgestoken om ook maar één arbeider uit de klauwen der sa te redden. Duizenden arbeiders zijn vermoord, het eenige dat we hoorden, waren vriendschapsbetuigingen van de Russische aan de Duitsche diplomaten en omgekeerd, plus millioenen-orders aan de Hitler-bourgeoisie. Maar niets voor de Hitler-gevangenen. Wat, behoort dit niet tot de taak van proletarische diplomaten? Zeker, tusschen het stuk brood in een krant van de Russische onderhandelaars te Brest-Litovsk, en de schitterende diners van Mevrouw Litwinoff voor het diplomatieke korps, liggen vijftien jaar van bolsjewiseering onzer proletarische diplomatie. We hebben het al ver gebracht en iedere arbeider moet zich daarover verheugen, óf hij is een contra-revolutionair. Maar deze diplomaten zijn niet altijd zoo bang dat zij iets zullen doen wat niet direct tot hun taak behoort. Een voorbeeld: Toen Miasnikoff, een oude kameraad van Lenin, een oude bolsjewiek, den nieuwen heerschers in Rusland, de bureaucraten, zijn: “Gij, Uitbuiters” in het gezicht slingerde, en hen als de nieuwe heerschende klasse in Rusland aan de arbeiders aanwees, werd hij door de gpoe naar Siberië verbannen en daar opgesloten. Hij ontvluchtte naar Perzië en dacht gered te zijn. Maar de bekwame Sovjet-diplomatie deed stappen bij den onderdrukker en slachter der arbeiders, den Shah van Perzië, met wien men zeer vriendschappelijke betrekkingen onderhield, en Miasnikoff werd gevangen genomen om uitgeleverd te worden. Miasnikoff ontvluchtte naar Turkije en dacht gered te zijn. Maar de bekwame Sovjet-diplomatie deed stappen bij den onderdrukker en slachter der arbeiders, Kemal Pasja, hun bondgenoot, die zijn wapens daarvoor uit Sovjet-Rusland kreeg. Om niet gevangen genomen en uitgeleverd te worden, moest Miasnikoff Turkye verlaten en vluchten. Was hij naar Duitschland of Italië ontvlucht, dan zou dit verhaal eentonig worden. Maar hij vluchtte naar Frankrijk, dat geen bondgenoot is van Rusland, en leeft thans in Parijs, ongemoeid, ondanks zijn “linksche afwijking”, al is het, dank zij diezelfde afwijking, in armoedige omstandigheden. Als nu eens een gedeelte der energie dezer sovjet-diplomaten werd aangewend, om Dimitroff, Popoff en Taneff niet naar Bulgarije, maar naar Rusland uitgewezen te krijgen, zal dit zeker succes hebben. Ten overvloede en om absoluut zeker te zijn, zou Litwinoff, die thans in Londen de wereld-bourgeoisie aanbiedt, het kapitalisme weer op de been helpen met Sovjet-orders ten bedrage van duizend-millioen-dollar, een klein gedeelte dezer orders hier en daar kunnen plaatsen. Hij weet daarvoor de goede, invloedrijke plekken wel. Het is waar, hij zou daarvoor niet het applaus en de gelukwenschen van de vereenigde bourgeois-diplomaten in ontvangst te nemen krijgen, als in Genève, maar men kan niet alles tegelijk hebben. Wat betreft de andere gevangen revolutionaire arbeiders in Duitschland, het is voor ieder arbeider zonder meer duidelijk, dat dit niet iets is, waarmee de bekwame en handige Sovjet-diplomaten iets te maken hebben. Wel zijn er genoeg dingen gebeurd, waarop deze heeren, om wederdienst vragend, zouden kunnen wijzen. Heeft niet Göring nog pas onlangs, tegenover de buitenlandsche persmenschen gepocht, niet op zijn eigen leger, dat maar klein is en voor een modernen oorlog geen wapens heeft, maar op het leger van den Russischen bondgenoot “dat de wereld nog voor verrassingen zou plaatsen”? En zij zouden kunnen wijzen op de geheime overbrenging van wapenfabrieken van Duitschland naar Rusland, een gifgas-, een vliegtuigen- en een granaten-fabriek, waar de Russische arbeiders onder Duitsche Rijksweerofficieren werkten. En op de scheepsladingen granaten en ander wapentuig uit deze fabrieken, van Leningrad via Stettin in Duitschland ingevoerd, voor de Rijksweer. Want wat zou de Duitsche bourgeoisie aan een Rijksweer gehad hebben, die uit gebrek aan munitie – toen voor Duitschland niet te krijgen – niet eens op de arbeiders kon schieten? Als kameraad Hintchouk, de gezant te Berlijn, het officieele Rijksdagverslag der 252ste en 253ste zitting in zijn zak stak, bij zijn bezoek aan Herr Von Neurath, dan kan die niet eens meer zeggen dat hij er niet van afweet. En niet te vergeten, de millioenen-leveranties door de Duitsche zware industrie, zonder welke de Duitsche bourgeoisie, naar het getuigenis der industrie-baronnen zelf, vastgeloopen zou zijn en zij de arbeiders niet zoo lang had kunnen zoet houden. En de orders voor 200 millioenen, direct toen Hitler aan de macht kwam. En bij de “Krach” der Danat-bank het parool uit Moscou aan de Duitsche arbeiders: “Den pas markeeren”, dat is, doen alsof je voorwaarts gaat, maar op dezelfde plaats blijven. En het steunen van de Duitsche eischen in Genève, opdat de Duitsche bourgeoisie hetzelfde recht krijgt om zich te bewapenen als de anderen. En nog zooveel meer … Werkelijk, zelfs de ondankbaarste hond zal iemand ontzien, die zoolang en vlijtig zijn schurftige rug gekrabt heeft! Maar, zooals gezegd, met die andere gevangenen van Hitler heeft de Russische diplomatie niets te maken. Maar gij, kameraden, hebt wat met Van der Lubbe te maken! Hij is een der uwen, hij is wat gij morgen zult zijn, wat gij morgen moet zijn!! Omdat de druk, de vertrapping, uw ellende grooter wordt en zal worden. De bourgeoisie is een goede drilmeester, zij zal u niets besparen. Voor den volgenden wereldoorlog zal zij u, met behulp van uw leiders, uw millioenen dooden, uw tientallen millioenen verminkten laten leveren. Met behulp van uw leiders zal zij het doen! De sociaal-patriotten zullen u zeggen, dat gij samen met uw bourgeoisie moet vechten tegen den vijand, voor de democratie! De Moscou-leiders, de Stalins, de Bucharins, de Wijnkoops, de Thälmanns, zij zullen u zeggen, dat gij samen met de Hitler-, de Mussolini-, de Stalin-bourgeoisie, moet vechten voor het ‘proletarisch vaderland ‘ en zijn bondgenooten. Of, als de verbonden zich wijzigen, met wie zij dan verbonden zijn! Want wij, arbeiders, weten nog niet, met welke bourgeoisie wij in den oorlog verbonden zullen zijn. Jarenlang al is Rusland militair en economisch verbonden met de fascistische staten Duitschland, Italië, Turkije en de pers der Derde Internationale schreeuwt, dat de Engelsche, Fransche, Amerikaansche imperialisten een oorlog met Rusland voorbereiden. Maar achter de schermen werken de diplomaten! En op eens merkt men, dat de imperialist een bondgenoot is geworden en dat wij in den komenden oorlog niet op hem, doch op den bondgenoot van gisteren moeten schieten! En wie zich dan tegen hen verzet, heet een provocateur. Wat zij dezen proletariër doen, zullen zij u doen! Zij liegen, omdat zij vreezen, dat de beteekenis van zijn daad u duidelijk zal worden. Dat die geest u zal bezielen. Eischt, dat zij waar maken wat zij zeggen: “Van der Lubbe is een Nazi, een provocateur”, “lid van Moordstorm ‘33”, “de 50.000 Mark belooning”, al die praatjes die zij om beurten bedachten en van elkaar opvangen om verder te brengen. En als zij het niet kunnen, en zij kunnen het niet, niet één, sla dan die leugens in hun leugenstrot terug, dwingt ze om de waarheid te zeggen! Want het gaat niet tusschen Van der Lubbe en hen, maar tusschen u en hen. Zij liegen om hun macht over u te houden! Van der Lubbe wilde met zijn daad den stoot geven tot het in beweging komen, het zelf strijden, den opstand van de Duitsche proletariers. Zoo verklaarde hij voor zijn rechters van instructie. Hij heeft de bereidheid tot werkelijken strijd, hun klasse-inzicht, te hoog geschat. De leugen, de misleiding, de macht der leiders zijn te groot. Geen daad van één persoon, hoe moedig ook, kan vervangen of brengen het inzicht, dat de arbeidersklasse zichzelf moet en zal veroveren. Veroveren in een strijd, dien zij, dien gij, niet kunt ontwijken. Als gij ratten waart, zoudt gij, in de engte gedreven, uw belagers naar de keel vliegen. Maar gij zijt menschen, denkende menschen. En uw denken heeft uw vijand in zijn macht: door zijn wetenschap, zijn kunst, zijn pers. Maar vooral, door uw leiders, door hen, die uw vertrouwen hebben. Zij zeggen u: Wacht nog een tijd, het kapitalisme zal zich herstellen, er zal welvaart komen, ook voor U. En dan … Zij zeggen U: Wacht nog een tijd, tot er meer dan de helft der parlements-zetels door ons bezet zijn. En dan … Zij zeggen U: Wacht nog een tijd, onze mede-leiders hebben in Rusland de macht, zij laten daar de arbeiders het grootste productieapparaat bouwen dat de wereld ooit kende. Helpt gij hier, opdat daarheen goud, machines komen. Als dat klaar is, is daar het Socialisme gebouwd. En dan … Zij zeggen U: Kiest ons in de parlementen; de boeren, de middenstanders, alle kleine bezitters, worden door het grootkapitaal geweldig verdrukt. Hun bezit wordt hen ontroofd. Wij zullen die klassen, met allerlei maatregelen, door ons voorgesteld, vangen en achter ons krijgen. En dan … Zij zeggen U … Zij liegen!! Zij liegen!! Een leugen, dat er welvaart komt. voor U! Het kapitalisme is in zijn neergang. De plekken in de zon zijn tusschen de kapitaals-groepen opgedeeld. Om ruimte te krijgen, om hun eigen bestaan te rekken, moeten zij elkaar vernietigen: economisch – en daarom moeten zij u feller uitbuiten om sterker te staan; uw ellende van nu is een hemel vergeleken hij de hel dit zij u brengen; en militair – want er is voor hen geen terug, de economische oorlog gaat in een militaire over. Als in 1914! En daarom nationale hetze, de begunstiging van het fascisme, de propaganda voor de eenheid der natie, voor de nationale cultuurgemeenschap (zooals in Duitschland door de leiders der kpd). Daarvoor zullen zij u tegen elkaar op de slachtvelden der wereld gebruiken. Uw millioenen dooden komen in de berekening der onkosten niet voor. Want er zijn teveel van u; gij zijt maar dood-eters, die gevoed moeten worden! Dertig millioen en meer! Voor hen en voor de millioenen der kleine bezitters, die gisteren, vandaag, morgen, van alle bezit beroofd, in het proletariaat zinken, zijn de massa-graven, voor “onbruikbare instrumenten voor kapitaalvoeding” de eenige plaats! Wachten op beter tijd? Die komt niet en gij kunt niet wachten! Een leugen is het, dat de parlementen kunnen veroverd worden, voor U. Zij, de parlementariërs, willen niet macht voor u, maar over u! En al zouden er zijn, die het werkelijk goed willen, er is geen tijd! Want het fascisme komt, gij ziet het groeien. Gij kunt niet wachten! Een leugen, dat in Rusland het Socialisme gebouwd wordt. Toen de Russische arbeiders, samen met de arme boeren, het tsarisme en daarna de kapitalisten overwonnen, toen de besten der revolutionaire arbeiders in den afweerstrijd tegen de witte legers vielen, hebben zich in het staatsapparaat en in het beheer der bedrijven ingedrongen en genesteld: de vroegere beambten, de ­deskundigen van het gevallen kapitalisme, de kleinburgers, de baantjesjagers, de spitsburgers. Zij verdrongen den gewonen, alledaagschen arbeider. De revolutionaire arbeiders van Rusland rekenden op de revolutie van het Duitsche en het West-Europeesche proletariaat. Die hulp was hun eenige kans om te winnen. Want zij waren in Rusland een kleine klasse, veel kleiner dan de bezittende klasse, de boeren: die hadden nu het land in hun privaatbezit en wilden van Communisme niets weten. Zij wilden winst maken voor zichzelf. En toen de Duitsche en West-Europeesche arbeiders de revolutie niet maakten, maar zich, vertrouwend op hun leiders, onderwierpen, toen werden deze indringers in Rusland machtig. Er kwamen er meer, zij vereenigden zich met die leiders der arbeiders, die daarvoor het meest geschikt waren. Zij drongen de arbeiders overal uit het beheer van hun eigen bedrijven, en, steunend op die overgroote klasse van kleine bezitters, namen zij de revolutionaire bedrijfsorganisaties en de raden der arbeiders de macht af en heerschen thans van boven af over de arbeiders. De leiders en de revolutionaire arbeiders, die dit niet of niet geheel wilden meedoen, werden uit het apparaat gedrongen, gevangen gezet, verbannen of vermoord. Met haar machtsmiddelen, vooral de geheime politie, de gpoe, onderdrukte zij elke meening onder de arbeiders, die voor haar gevaarlijk kon worden! Zoo heerscht thans een nieuwe bureaucraten-klasse, meer dan twee millioen groot, steunend op de boeren-bezitters, over de arbeiders in Stalin-Rusland, dat zij zelf, om u te bedriegen, nog Sovjet (Raden)-Rusland noemen. Het is waar, dat er geweldige bedrijven worden opgebouwd. Maar zij doen dit met de gestolen meerwaarde, die zij uit de arbeiders persen, evenals alle andere kapitalisten. En de arbeiders hebben te werken en toe te juichen of hen treft de honger, de gevangenis, de verbanning of de kogel der nieuwe heerschers. De leugen van de Socialistische opbouw in Rusland is de grootste leugen en de arbeiders, die hierop wachten, wachten op het sterk worden van hun grootsten vijand! En een leugen is het, dat de kleine bezitters, de boeren, de middenklassen, in het parlement gewonnen kunnen worden voor de revolutie. Want de revolutie beteekent voor hen de chaos, het verdwijnen der markten en daarmede van de winst. Zij haten het Communisme, zij willen bezitters blijven, zij willen winst maken! En wie, in het parlement, met steunvoorstellen de middenklassen en de boeren probeert te vangen, wordt door die klassen zelf gevangen. Bij hen moet hij het steeds verliezen tegen het fascisme, dat vleesch van hun vleesch is, en dat hooger biedt, beter de nationale en bezitters-instinkten dezer klassen kan prikkelen. Het eenige, het slechte, dat deze parlementaire leiders bereiken, is, dat groote deelen der arbeidersklasse in verwarring geraken en met die middenklassen mee naar het fascisme gaan. Ziet slechts naar Duitschland, naar de politiek der kpd, waar het zoo ging. Wie wacht op het winnen der boeren en der middenklassen, wacht op het fascisme!! En al deze leugens tezamen hebben vooral dit eene, groote doel: u af te houden van het zelf strijden. Zoodat, als er toch strijd komt, gij deze niet in eigen handen zult nemen en houden! Want dit is het beginsel en het begin der revolutionaire bedrijfsorganisaties! En daaruit komen de arbeidersraden! Dat is: De revolutie! Zoo ging het in Rusland in 1905, daarna, beter, in 1917. En in 1918 in Duitschland. Spontaan maakten de arbeiders die organisaties, door de noodzakelijkheid van den strijd. In den strijd, in het verzet der arbeiders tegen hetgeen hen bedreigt, groeit hun inzicht, en daardoor weer hun strijd, in scherpte en diepte en kracht. Vaak gelukt het den leiders der oude organisaties, om de leiding van zoo’n strijd der arbeiders in hun handen te krijgen. Dan maken zij er zoo snel mogelijk een eind aan. Andere, concurreerende leiders, probeeren die strijd in handen te krijgen, om hun eigen macht, de macht hunner partij, te vergrooten. Vaak gelukt het hen. Maar niet altijd zal het hen gelukken. Door propaganda, discussie, maar vooral door ervaring zal het inzicht der proletarische massa’s groeien; groeit het nu. En de beteekenis van den brand van het Rijksdaggebouw is niet, dat deze daad, of meerdere volgenden, kunnen treden in de plaats van de inzichtbrengende propaganda en van de ervaring der massa. Maar van der Lubbe is de stormvogel, die den storm der proletarische revolutie aankondigt, een storm, die de leugenleiders en hun meesters zal wegvagen. Hun haat is welgeplaatst! De bladen meldden, dat de Hitler-bende een wet heeft uitgevaardigd, waardoor zij Van der Lubbe kunnen ter dood veroordeelen en ophangen. Maar wij vreezen, dat het tot een “rechtszitting” niet komen zal! Dat men hem, om de rechtszitting te ontgaan, zal vermoorden en daarna verklaren, dat hij zelfmoord gepleegd heeft. Want op de rechtszitting komen ook de leugens der Hitler-bende uit; Van der Lubbe geeft hen geen enkele kans, om hem tegen wien ook, te gebruiken. Wij waarschuwen nu! Wij weten, dat niets verder uit zijne gedachten is, dan zelfmoord. Hij wil de rechtszitting, de ontmaskering van de beulen der arbeiders en van de bonzen, die de arbeiders aan deze beulen in handen speelden. Wij zeggen nu, en de arbeiders weten nu, als een bericht komt, dat marinus van der lubbe in de gevangenis zelfmoord heeft gepleegd, dan is hlj vermoord! Arbeiders! Van der Lubbe vraagt niet, hem te redden. Redt u zelf! Leert van de leugens der bonzen, die u bedriegen willen, rekent met hen af! Leert nu, onder de zweep van het steeds scherper uitbuitende “democratische” kapitalisme, anders zult gij leeren door het gloeiende ijzer van de fascistische terreur! Er zijn nog revolutionair-willende arbeiders, die door de leugens der burgerlijke- en der bonzen-pers verward, vragen: Maar is misschien Van der Lubbe reeds vermoord en is iemand door de Nazi’s ondergeschoven? Want hoe is het mogelijk, dat hem toegestaan wordt, nog brieven aan kameraden te schrijven? Het antwoord is: De Nazi’s meenen slim te zijn en door hem toe te staan brieven te schrijven, eventueele medeplichtigen te kunnen vangen, en in het algemeen, meer te weten te komen. Anderen vragen: Maar was de daad van Van der Lubbe niet de oorzaak van de Hitler-terreur? Het antwoord is, dat de Nazi’s hun terreur al uitoefenden, dat zij openlijk hun voornemen uitspraken, om de arbeiders, om alles wat tegenover hen stond, neer te slaan. Elk arbeiders-verzet wordt altijd beantwoord met de terreur, overal! Er is maar één middel om die terreur te voorkomen: Dat de arbeiders niet vechten en dieper buigen! Dat is, wat die leiders willen, die zeggen, die liegen, dat de nederlaag der arbeiders een gevolg is van de daad van Van der Lubbe. Zij willen af van de verantwoordelijkheid voor het bankroet van hun taktiek. Zij willen hun prestige redden! Het is belachelijk het voor te stellen, alsof de fascistische terreur het gevolg is van één daad van arbeiderskant. De terreur was in gang, het aantal arbeidersmoorden steeg in zeer snel tempo. En het proletariaat was zwak, werd zwak gehouden door de leiders, die, of te laf waren om voor hun eigen huid te strijden of den arbeiders, die strijden wilden, dit verboden. Zóó hebben zij het in Italië gedaan, zóó deden zij het in Duitschland, zóó probeeren zij het overal te doen. Een proletariaat, dat zich stoort aan de lasterlijke, misleidende beschuldigingen van leiders-klieken tegen hun beste en meest actieve klassegenooten, is rijp, het Duitsche proletariaat in den nacht van het fascisme te volgen. De brandstichting in het Rijksdaggebouw is de daad van een revolutionair proletariër, die scherp waarnam het verraad, dat aan den strijd der arbeidersklasse bedreven is, en met die daad de nationalistische demagogie der Nazi’s en de democratische demagogie der parlementaire sjacheraars poogde te doorkruisen. Zooals de rook opsteeg uit het gebouw van het democratisch bedrog, waarin vijftien jaar lang de Duitsche massa aan het kapitaal verkwanseld werd, zoo zijn de parlementair-democratische illusies, die de Duitsche arbeiders aan het kapitalisme ketenden, in rook opgegaan!

De daadkracht en de zelfverzaking, die van der lubbe bezielden, zal de arbeidersmassa moeten bezielen, wil zij aan het misdadige kapitalisme een einde maken!! Daarom zijn wij met hem solidair!

COMITÉ v. d. LUBBE, BOOTSTRAAT 5, AMSTERDAM







[Deze brochure verscheen anoniem in de zomer van 1933. De schrijver is, naar hij in een interview met Igor Cornelissen in 1966 zelf verklaarde, de radencommunist Age van Agen.] SPARTACUS OP VOOR DE RADENORGANISATIE Orgaan van de Linksche Arbeiders Oppositie in Nederland 1e jaargang No 19, 9 maart 1933

De brand in het rijksdaggebouw Het gebouw van den rijksdag te Berlijn is in brand gestoken, de dader is de Nederlandsche communist M. v. d. Lubbe. De motiveering van zijn daad is: “wraak tegen het internationale kapitalisme”. Wij hebben geen enkele reden om aan deze motiveering te twijfelen. Wij hadden het bijzondere voorrecht, tot voor kort met hem in relatie te staan en hebben hem leeren kennen als een trouw, onvermoeid opofferend vechter voor het communisme, als waarachtig revolutionnair arbeider met een helder en scherp verstand voor wie den strijd zijner klasse, vleesch en bloed geworden was. Het is ons een behoefte in dezen tijd van verloochening openlijk voor hem in het strijdperk te treden, en tegen de door en door smerige geraffineerde, uit eigen belang ingegeven hetze van het leiderdom, stelling te nemen. Wie regelmatig ons blad leest, weet dat wij niet de individueele terreur als strijd-methode der arbeidersklasse propageeren, maar dat wij de actie der klasse, dus der massa, maar vooral van de massa zelf als eenigste mogelijkheid van bevrijding der arbeidersklasse zien. Dat wil geenzins zeggen, dat wij daarom elke persoonlijke daad a priori, zouden moeten afkeuren. Integendeel. Tot een dergelijke graad van zelfverzekerdheid en dogmatische verstarring kunnen slechts dillettanten en ambtenaren komen voor wie den strijd der arbeidersklasse een sportieve tijdpasseering of een middel tot broodwinning is en die deswege gespeend zijn van elk revo-lutionnair proletarisch sentiment en eigen, niet uit brochuren van buitengeleerd, inzicht. Toen Dinsdagmorgen de eerste berichten van de brand bekend werden, werd dien daad door de arbeiders van rose tot rood, met groote instemming begroet. Het proletarisch klasse instinct reageerde ten gunste van kameraad M. v. d. Lubbe. Dat bewijst dat hij dacht en voelde als duizenden andere van z’n klassegenooten en dat het verschil “slechts” bestond in de handeling d.w.z. dat hij den moed had te doen, wat anderen ook dachten. Eerst toen de pers, “die geile hoer van het verdoemde kapitaal” haar verdorrende werking verricht had, sloeg de stemming bij een deel – de gehoorzame domkoppen – helaas om. Afgezien van het nut en het resultaat van z’n daad, staat de zuiverheid van zijn bedoelingen voor ons vast. Deze brandstichting in het rijksdaggebouw is den daad van een revolutionnair proletariër, die scherp waarnam het verraad dat aan den strijd der arbeidersklasse gepleegd werd, die met dien daad, de nationalistische demagogie der nazi’s en de democratische demagogie der parlementaire sjacheraars poogde te doorkruisen. Zooals de rook opsteeg uit het gebouw van het democratische bedrog, waarin veertien jaar lang de Duitsche massa aan het kapitaal verkwanseld werd, zoo zijn de parlementaire democratische illusie’s die de Duitsche arbeiders aan het kapitalisme ketenden in rook opgegaan. Vanaf deze plaats brengen wij onze ten doode gewijde kameraad onze eerbiedige hulde, omdat den daadkracht en de zelfverzaking die hem bezielde, de massa zal moeten bezielen, wil zij aan het misdadige kapitalisme een einde kunnen maken.

De bewering van het zonderlinge eenheidsfront, van de kapitalistische, socia-listische. Moskousche en anarchistische pers, dat dezen daad, een daad van provocatie van het Hitleriaansche ploertendom zou zijn, tracht men aannemelijk te maken door het voor te stellen, alsof tengevolge daarvan, het terroriseeren van de Duitsche arbeidersklasse begonnen, of aanmerkelijk verscherpt is. Dat is controleerbaar in strijd met de feiten. Reeds voor de brandstichting, waren vergaderingen en bladen verboden, was het Karl Liebknechthuis in het bezit der moordbende, werden de als militante strijders bekend staande arbeiders vermoord, werden brullende, uitdagende, tartende dreigementen geuit, en werd openlijk aangekondigd, dat de regeering, ongeacht den uitslag der verkiezingen aan het bewind zou blijven en dat het communisme, neen het marxisme, waaronder de soc. dem. gerangschikt werd, uitgeroeid zou worden. Wat valt er onder die omstandigheden voor de Hitlerbende te provoceeren, zij werkte zonder daarin gehinderd te worden haar programma af. De bezittende klasse kan het niet beter wenschen dan het in Duitschland voor haar gaat. Zij doet alles wat haar goeddunkt, zonder ook maar op eenigerlei tegenstand te stuiten. Het moet er zonderling uitzien in de hoofden van hen, die van de heerschende klasse denken, dat het haar niet doen is, om een rustige en volmaakte uitbuiting te verzekeren, maar om met alle geweld bij de slaven verzet uit te lokken teneinde ze te kunnen neerslaan. Neen het liep voor de Duitsche bourgeoisie gesmeerd, ze nam alle maatregelen voor de dictatuur, terwijl de arbeidersklasse haar aandacht, dankzij de medewerking van het bonzedom, geconcentreerd werd op het stembiljet, dat volkomen waardeloos voor haar was. De taktiek der bezittende klasse was duidelijk, verkiezingen, afleiding voor het binnenland, den uitslag, een manouvre voor het buitenland. In werkelijkheid had zij reeds de burgelijke vrijheden vernietigd, voor het buitenland poogde ze de schijn te handhaven ten einde te kunnen zeggen, wij zijn de vertegenwoordigers van de meerderheid van het Duitsche volk, de Duitsche natie is een, wij zijn langs constituoneelen weg aan den macht gekomen, het germaansche ras verheft zich, dus pas op. Wij de Duitsche natie, d.w.z. de Duitsche bezittende klasse verdommen het langer, om volgens het verdrag van Versailles een deel van de meerwaarde van de Duitsche arbeiders in de zakken van het Fransche kapitalisme te laten verdwijnen, wij eischen weer voor ons zelf, het volle pond op. Deze taktiek werd haar onmoge[l]ijk gemaakt door de brandstichting die zij, juist omdat zij burgers zijn niet anders zien kunnen als een “wijdvertakt complot” als het begin van het verzet der “strijdorganisaties” van het proletariaat, als de uitvoering van een “opdracht”, een “bevel” en daarom gingen zij in hun angst over tot het arresteeren op groote schaal van de “functionnarissen” alsof die niet even hevig ontsteld waren, als zij zelf. Maar hierdoor vond het démasqué reeds 28 Februari, in stede 6 Maart plaats, hetgeen in geen enkel opzicht hun belang was. De Fransche kapitalistische pers, in tegenstelling bijvoorbeeld met de Engelsche, is het dan ook roerend met de Wijnkoops en de Vissers, met de Schmid’s en de Bouwman’s en met de anarchist Henk Eikeboom eens, die het over de “door Hitler gevreesde 5 Maart verkiezingen” had, dat kameraad M. v. d. Lubbe een creatuur der nazi’s is. De uitslag van de verkiezingen kan echter thans, als troefkaart voor de buitenlandsche politiek niet meer door Hitler, von Papen benut worden, zelfs al zouden de regeeringspartijen een verpletterende meerderheid behalen en voor het binnenland hadden zij deze manoeuvre in geen enkel opzicht meer van noode. Daar waren ze reeds onbeperkt heer en meester. Arbeiders organisaties mogen in de dictatorische periode van het kapitalisme blijven bestaan, mits ze in dienst staan van de bezittende klasse. Maar er zijn twee klassen, het proletariaat en de bourgeoisie en wat in het belang van de een is, is in het nadeel van de andere. Het proletariaat heeft slechts één belang[:] de bevrijding harer klasse. De ontbinding van de organisaties die bij de gratie der heerschers bestaan, kan haar dus minstens koud laten. De leiders dezer organisaties echter, de functionarissen, wier positie van deze organisaties afhankelijk is, hebben belang bij deze organisaties en dus tegengestelde belangen dan het proletariaat. Er is geen enkel werkelijk proletarisch belang geschaad, doordat de burcht van het arbeidersbedrog in vlammen is opgegaan. Alleen de partijchefs die zich zeer ten onrechte met het proletariaat vereenzelvigen en die met hun bagage en partijkas gereed stonden om na 5 Maart naar Zwitserland of Moskou te verhuizen, maar door de brand op 27 Februari overvallen werden, zijn in hunne edele voornemens gedwarsboomd. Vandaar het hysterische gehuil dat door hen en door hun buitenlandsche collega’s wordt aangeheven, vandaar de infame beschuldiging van agent-provocateur der nazi’s waarmede het beste wat in het proletariaat leeft verstikt wordt. De provocateurs zitten in de partijbureaus van de partijen die het proletariaat met al haar “machtsapparaten” aan het kapitalisme uitgeleverd hebben, die deze catastrofe over de massa hebben gebracht, die geleraard hebben op de leiding te wachten en die thans deze massa zonder leiding laten. Wij hebben niet vermogen te bespeuren hoe de aanvoerders thans de massa’s aanvoeren. Wij weten dat de massapartij der soc. dem, bij het rijksgerechtshof protesteert, dat het vooraanstaande lid van de z.g.n. Communistische Internationale Litwinow op zijn doorreis in Duitschland een visite maakte bij von Neurath de minister van buitenlandsche zaken van het Hitler moordkabinet. En dat wist en weet ook Marinus v. d. Lubbe. De Duitsche arbeiders wel te verstaan, hebben niets te verliezen. De woorden van Karl Marx, wiens 50-jarigen sterfdag wij dezer dagen herdenken, de arbeiders hebben niets te verliezen dan hun ketenen en een wereld te winnen, zijn in de meest letterlijke zin bewaarheid geworden. Alleen zij die uit eigen belang de fictie van een spd van een kpd een agdb ­willen handhaven, zijn in moeilijkheden gekomen. Het bankroet dezer partijen treedt openlijk naar buiten en daarmede het bankroet van allen die van twee wallen willen blijven vreten. Zij willen de arbeiders zelfs nu nog doen gelooven in het parlementairisme, in democratie, dat is in het kapitalisme en zij moeten schreeuwen[,] provocatie op straffe van bij het proletariaat als bedriegers en verraders in de gaten te loopen. De daad van Lubbe had het signaal van het algemeene arbeidersverzet over de hoofden der leiders van spd en kpd kunnen zijn en dan vroeger, dan waarop de heerschers die op na 5 Maart rekenden, verwachtten. Wanneer het onderlinge verband verbroken is dan komt het op den daad van de enkelingen in den aanvang aan. De als militante strijders bekend staande arbeiders die niet uit kunnen wijken worden als wurmen vertrapt, wat let hun dan om er om te vechten als het nou nog niet te laat is. Een proletariaat welke zich stoort aan de lasterlijke, misleidende beschuldigingen van leiders-klieken aan het adres van een hunner beste klassegenooten is rijp het Duitsche proletariaat in den nacht van het fascisme te volgen. M. v. d. Lubbe is gegrepen in zijn broek, zijn overige kleedingstukken had hij als brandmateriaal aangewend, z’n eenigste middel was petroleum. Indien hij hetzij door de nazi’s hetzij door de Moskouers gebruikt was hadden zij hem met deugdelijker brandmateriaal uitgerust. Hij bekende onmiddeliik omdat hij op heeterdaad betrapt moeilijk anders kon. Hij is zeer spraakzaam maar weigert zich over zijn relaties en verbindingen uit te laten. Is dat de houding van een agent-provocateur? Waarom hooren wij niets van de gevonden papieren? Omdat ze er niet zijn. Waarom hooren wij niets van de kruisverhooren? Omdat Lubbe niet zegt wat de heersers zoo dolgraag willen weten. Hij is vaag, zegt Herr dokter Von Zirpins. ... spreekt wartaal zegt Herr Staatsanwaltschaftrat dokter Mittelbach. ... is lastig, zegt Herr dokter J. Knuttel en Herr commissaris van politie omdat het boven het bevattingsvermogen van de heren doktoren uitgaat, het eigen wijsheid is en ze het niet in hun schoolboekjes kunnen vinden. Wanneer het proces in het openbaar plaatsvindt en er verslagen van komen zal l.ubbe ongetwijfeld zich tegenover ons het proletariaat verantwoorden. Ook Max Hölz is indertijd door hen als avonturier belasterd en na hem zullen er nog wel meer arbeiders door hen gediskwalificeerd worden, totdat het ­proletariaat leert onderscheiden de ten onrechte beschuldigden van de werkelijke schuldigen. Dan is de dag der bevrijding dicht nabij en dan zal het waarderen de brandstichting in het museum van vuiligheid waarin de leiders nog zoo gaarne vele jaren hadden willen blijven zitten, als de uiting van verzet van een waarachtig revolutionnair. Het proletariaat zal dan eeren, M. v. d. Lubbe als een harer voorloopers en martelaren.

[Eduard Sirach]




Dat de heerschende klasse siddere voor een communistische revolutie. De arbeiders hebben niets te verliezen dan hun ketenen en een wereld te winnen. Proletariërs aller landen vereenigt U!


De brand in het Rijksdaggebouw De meening van de Int. communisten en kap’ers

Wij laten hieronder een door de groepen van Int. Comm. verspreidt manifest volgen, waaruit men kan lezen, dat alhoewel zij de daad van M. v. d. Lubbe politiek anders beoordeelen dan wij, zij eveneens overtuigd zijn van [= dat] de beschuldiging van provocatie een staaltje van smeerlapperij van het betaalde beambtendom is.


Kameraden, De brand in het Rijksdaggebouw is voor de fascisten in de Duitsche regeering het sein geweest om heelemaal af te rekenen met de laatste rest van democratie die daar was overgebleven. De cp is de schrik om het hart geslagen; en in haar angst om zelfs maar iedere schijn van medeverantwoordelijkheid voor de daad van v. d. Lubbe af te schuiven, heeft ze de volgende lafheid begaan. In “De Tribune” wordt het voorgesteld als of Lubbe indertijd als handlanger van de politie uit de partij was verwijderd. Nu zou Lubbe de Hitlers hebben geholpen om door deze brand hun de gelegenheid te geven met de Duitsche cp af te rekenen. Ieder arbeider die Lubbe gekend heeft, weet dat dit nooit het geval kan zijn. Wat zijn persoonlijk karakter aangaat was hij de beste kameraad die we ons denken kunnen. Des te grooter is deze lafheid waar deze zelfs de voormannen van de cp hem nog maar een paar jaar terug gebruikt hebben om een groote reclame voor hun partijstandje te maken. Dr. Knuttel, die over Lubbe’s door de politie beursgeslagen rug de gemeenteraad is ingewandeld, wascht nu zijn handen in onschuld, nu Lubbe tot deze wanhoopsdaad is gekomen. Maar aan de wanhopige toestand, waarin Lubbe verkeerde, en die hem er toe moet hebben gebracht om op deze wijze een eind aan zijn leven te maken, hieraan is ook de cp zelf schuld; door de acties waarin hij gesleurd werd, waarbij hij in Leiden zoo algemeen bekend werd, dat de jongens op straat “Lubbetje speelden”, kreeg hij een naam, die maakte dat niemand, die nog een boterham te verspelen had, hem in huis durfde nemen. Daarbij zijn hulpbehoevendheid; na zijn laatste operatie was hij bijna volkomen blind, waarbij hij van 7½ gulden invaliditeitssrente moest leven. Dit alleen kan zijn daad verklaren, en hierom heeft geen van ons het recht hem te veroordeelen. omdat wij geen van allen in dezelfde omstandigheden waren. Politiek gezien is deze daad niet te verdedigen. Wanneer de Duitsche arbeidersklasse ondanks de onnoemelijke ellende, waaronder ze gebukt gaat, nog niet in opstand komt, dan kan ze daar door het verbranden van een Rijksdaggebouw ook niet toe worden gebracht. De groote massa van de arbeiders voelt te erg haar eigen machteloosheid, die voorkomt uit de groote ontreddering en versplintering, die er heerscht zoowel wat betreft de organisatie als het denken van de arbeiders. Pas wanneer bij de arbeiders doordringt het inzicht, dat zij alleen als klasse een uitweg uit deze chaos kunnen vinden, door zich als klasse te organiseeren en te strijden, op grondslag van bedrijf en stempellokaal, onder hun zelfgekozen en elk oogenblik afzetbare leiding: pas dan zal de arbeidersklasse de kracht vinden de heerschende klasse van zich af te schudden. De taak van een groep revolutionnaire arbeiders kan daarbij niet zijn de arbeiders, zooals de cp dat juist doet, tot kleine wanhoopsacties, als demonstraties van 100 a 200 man en pesterij van de politie aan te zetten; de taak van een revolutionnaire groep kan alleen zijn het sterken van de klasse door het brengen van inzicht: inzicht in de klasseverhoudingen. inzicht in de nieuwe organisatievormen die zullen komen, inzicht in de nieuwe strijdtaktiek. Voor het in beweging brengen van de massa kunnen we niet zorgen, dat zullen de maatschappelijke verhoudingen teweeg brengen. Onze taak kan alleen zijn als deel van die bewegende massa mee te helpen om de juiste weg te vinden.

De groep van Int. Comm. uit Leiden verspreidde het volgende manifest: De cph hield Donderdagavond een vergadering in de Graanbeurs naar aanle[i]ding van de brand in het Rijksdaggebouw. Onze Groep deelde bij deze vergadering een manifest uit om te protesteeren tegen de manier waarop in “De Tribune” de naam van Lubbe door de modder werd gehaald. Hij wordt daarin voorgesteld als handlanger van de politie. En dat terwijl Knuttel slechts over zijn door de politie beursgeslagen rug in de gemeenteraad is gekomen. Op deze vergadering was ook “volop debat”. Dat wil zeggen dat de Groep van Int. Kommunisten en de osp elk slechts 20 minuten debat kregen in een vergadering die van 8 tot 12 uur geduurd heeft. Bovendien was Schalker zoo “taktisch” ons manifest pas in zijn slotwoord te bespreken om ons zoodoende de gelegenheid te ontnemen daarop te kunnen antwoorden. Waarom? Omdat de cph ons over dit onderwerp niet aan het woord durft te laten. Kameraden, natuurlijk was de daad van Lubbe voor de fascisten in Duitschland een mooie gelegenheid om met de nieuwe noodverordening Duitschland tot een tuchthuis voor de arbeiders te maken. Maar wat was de oorzaak dat ze dat konden doen? Dat is de weerloosheid van de duitsche arbeidersklasse. Hierover durft de cp niet met ons te debatteren, omdat wij kunnen aantoonen dat de kpd hard heeft meegeholpen om de duitsche arbeiders weerloos te maken. Wij zullen in onze vergadering hierover spreken. Als de cp durft te komen, dan kan ze bij ons wel volop debat krijgen, want wij hebben geen reden om bang voor de feiten te zijn. Laten ze komen en ontkennen: • dat ze in 1920 bij de Ruhropstand, toen de Rijksweer door de roode troepen uit het Ruhrgebied was verdreven en overal in Duitschland opstanden uitbraken of dreigden uit te breken, dat zij toen de arbeiders in den rug aanvielen en hebben opgeroepen om de wapenen neer te leggen. • dat zij tijdens de Ruhrbezetting door de Franschen een eenheidsfront sloten met de fascisten om het conflict met Frankrijk op de spits te drijven. • dat zij toen fascisten in de Rote Fahne lieten schrijven en zoo de nationalistische gedachte hebben aangewakkerd. • dat nog kort geleden de Russische delegatie te Geneve voor de bewapening van de duitsche bourgeoisie heeft gepleit.

De “Raden Communist”, een gecyclosteerd blad, welke uitgegeven wordt door de Haagsche kap schrijft onder den titel van Proletariër steekt het leugenkot te Berlijn in brand o.m. het volgende: In tegenstelling met de misdadige, de arbeiders tot passiviteit dwingende tactiek van de bonzenklieken van spd en kpd, die, zich generalenstaf van de arbeidersklasse wanend, deze probeeren wijs te maken dat zij het zijn die het sein tot de opstand zullen geven en dat tot zoolang rustig gewacht en gestemd op hun candidaten voor de parlementen dient te worden, gaan de Radencommunisten en ging Lubbe van de opvatting uit dat de strijd om de macht, de strijd voor de vestiging der proletarische dictatuur door de proletariërs op eigen initiatief zal moeten geschieden. Lubbe en met hem wij, zijn Radencommunistische genooten, zijn zich bewust dat in omstandigheden waarin het Duitsche proletariaat zich op dit oogenblik bevind iedere daad van personen en groepen van arbeiders tegen het kapitalisme gericht het sein tot de algemene kapitalisme aantastende revolutionaire beweging zijn kan. Deze daad moet dus niet worden gezien als een individueele daad zonder meer, doch als het ontsteken van de vonk die de explosie in de geweldig ­gespannen toestand had kunnen te weeg brengen. Kameraad Lubbe heeft door zijn daad de walging vertolkt waarmee communistische arbeiders zich afkeeren van het misselijke, misdadige gesol met de arbeidersmassa’s, die door leidersklieken van de eene verkiezing naar de andere wordt gesleept ze wijs makend dat hierdoor hun toestand verbeterd zou kunnen worden. Door allen, die het zelfstandig optreden van de arbeiders vreezen wordt getracht deze daad voor te stellen als een provocatie van de door hen zèlf aan het bewind geholpen Hitlerregeering om maatregelen tegen spd en kpd te kunnen nemen met het oog op de komende verkiezingen. P.I.C. Persdienst van de groepen van Internationale communisten 6e jaargang no 7 Maart 1933 Alle macht aan de arbeidersraden De productie in handen der bedrijfsorganisaties

PERSOONLIJKE DAAD

Over het in brand steken van het Rijksdaggebouw door van der Lubbe zijn de meest verschillende oordeelvellingen uitgesproken. In Linkscommunistiche organen (Spartacus, Radencommunist) is de daad geprezen als uiting van een revolutionaire communist. Goedkeuren en prijzen beteekent aanprijzen van herhaling van zoo iets. Daarom is het noodig, goed na te gaan, waarin het nut van zulke daden zit. De bedoeling van zulk een daad kan alleen zijn, de bourgeoisie, de heerschende klasse te benadeelen, te verzwakken. Daarvan is hier geen spoor aanwezig. Door de brand in de Rijksdag is de bourgeoisie niet in het minst benadeeld, haar heerschappij niet in het geringst aangetast. Het is aanleiding geweest voor de regering, om haar terreur tegen de arbeidersbeweging geweldig te versterken; welke werkingen dat verder zal uitoefenen moet nog afgewacht worden. Maar gesteld, dat een dergelijke daad inderdaad de bourgeoisie getroffen en benadeeld had. Dan zou het eenige gevolg zijn, dat bij de arbeiders het geloof ontstaat of versterkt wordt, dat zij door zulke persoonlijke daden van enkelen bevrijd kunnen worden. De groote waarheid, die ze te leeren hebben, dat alleen het massa-optreden van de geheele arbeidersklasse de bourgeoisie overwinnen kan, deze grondwaarheid van het revolutionaire communisme zou dan voor hen verduisterd worden. Het zou hen afhouden van het zelfhandelen als klasse. De revolutionaire minderheden, inplaats van alle kracht aan de propaganda onder de arbeidersmassa te geven, zouden deze verspillen in persoonlijke daden, die zelfs door een groote toegewijde groep gepleegd, niet in staat zijn, om een klasse-heerschappij aan het wankelen te brengen. De bourgeoisie zou met haar groote hulpbronnen zulk een groep met een kleine inspanning gemakkelijk baas worden. Zelden was er een beweging van een revolutionaire minderheidsgroep zoo vol toewijding, zelfopoffering en energie, als die der Russische nihilisten een halve eeuw geleden. Het scheen soms of zij door een reeks persoonlijke goed gelukte aanslagen het Tsarisme baas zouden worden Maar een Fransch politieman, die werd ontboden om in de plaats van de onbekwame Russische politie de strijd te voeren, wist met Westersche organisatie het nihilisme in eenige jaren te vernietigen. En daarna is de massabeweging opgekomen, die het Tsarisme ten val bracht. Heeft echter deze daad geen waarde als demonstratie tegen de laffe parlementskiezerij die de arbeiders van hun werkelijke strijd afhoudt? Een demonstratie heeft waarde als zij door een krachtige indruk een overtuiging wekt, of tot bewustzijn brengt. Maar gelooft iemand, dat eenig arbeider, die tot nog toe meende door het kiezen van een sociaal-democraat of een communist zijn belangen te bevorderen, daaraan zal gaan twijfelen, doordat het gebouw van de Rijksdag in brand gestoken wordt? Volkomen waardeloos is dit, vergeleken bij wat de bourgeoisie zelf doet om de arbeiders van hun waan te genezen, door de Rijksdag zelf machteloos maken, naar huis te zenden en uit te schakelen uit het regeeringsbedrijf. Duitsche kameraden hebben daarbij uitgesproken, dat dit alleen maar goed kon doen, omdat nu bij de arbeiders het geloof in het parlementarisme een knauw zou krijgen. Dat is zeker waar, maar het is de vraag, of zij zich de zaak toch niet te eenvoudig voorstellen. De democratische illusie’s nemen dan een andere weg; waar geen algemeen kiesrecht is, of waar het parlement machteloos is, wordt de verovering van de volledige democratie als doel opgesteld, en de arbeiders gelooven, dat ze er alleen langs die weg komen kunnen. Voortdurende propaganda om aan de hand van al wat gebeurt inzicht in de ware beteekenis van het parlement en van de klasse-strijd te brengen, kan er nooit bij gemist worden, en is steeds de hoofdzaak. Kan echter niet een persoonlijke daad een signaal zijn, een, stoot die grootere bewegingen door een krachtig voorbeeld aan de gang brengt? Het is toch reeds dikwijls in de geschiedenis gebeurd, dat de daad van een enkeling in tijden van spanning werkte als een vonk in een buskruitvat. Zeker; maar de arbeidersrevolutie heeft niets van de ontploffing van een buskruitvat. Mag de communistische partij zichzelf en de wereld nog zoo trachten wijs te maken, dat de revolutie elk oogenblik op uitbarsten staat, wij weten, dat de arbeidersklasse zich nog formeeren moet tot de nieuwe massale wijze van strijden, in die voorstellingen leeft nog een deel oude burgerlijke romantiek. In de vroegere burgerlijke revoluties had de opkomende bourgeoisie met het volk achter zich, te maken met de personen van vorsten en hun willekeurige onderdrukking; de aanslag op een vorst of minister kon daar het sein voor een uitbarsting geven. In de voorstelling, dat ook nu nog een enkeling door een persoonlijke daad de massa in beweging brengt, ligt de burgerlijke opvatting van de leider, niet de gekozen partijleider, maar de zichzelf bepalende leider die door zijn daad de passieve massa meesleurt. De proletarische revolutie heeft met die oude leidersromantiek niet te doen; van de klasse, door massale maatschappelijke krachten gestuwd, moet ook het initiatief komen. Maar ten slotte bestaat ook de massa uit personen, en massale acties zijn opgebouwd uit een geheel van persoonlijke daden. Zeker; en hier hebben we de werkelijke waarde van persoonlijke daden. Los van een massabeweging als daden van een enkeling; die meent alleen iets groots te kunnen doen, zijn ze vruchteloos. Maar als deel van massabewegingen zijn ze van de grootste beteekenis. Een strijdende klasse is niet als een gelijkmatig marcheerend regiment van gelijke poppen, dat door de dommekracht van haar beweging vanzelf groote werkingen uitoefent. Zij is den door één wil bezielde massa van veelsoortige persoonlijkheden die elkaar steunen, aanvuren, opwekken, en door hun verschillendsoortige krachten, alle op één doel gericht, hun beweging onweerstaanbaar maken. Hier vindt de durf, de onverschrokken doodsverachting gelegenheid tot persoonlijke daden van moed, terwijl het klare inzicht van anderen deze daden op het juiste doel richt en de vruchten niet verloren laat gaan. En ook in een opkomende beweging is deze wisselwerking van krachten en daden van de grootste waarde wanneer zij geleid wordt door een klaar inzicht in wat er op dat oogenblik in de arbeiders leeft, wat zij kunnen doen en hoe hun strijdvaardigheid te verhoogen is. Maar daarbij zullen aan lust tot daden, moed en dapperheid nog heel andere eischen gesteld worden, dan die voor het in brandsteken van een parlementsgebouw noodig waren.

[Anton Pannekoek] VERNIELING ALS STRIJDMIDDEL

De beoordeelingen van het in brand steken van het Rijksdaggebouw in de linkscommunistische pers geeft aanleiding tot nog enige andere vragen. Kan vernieling of verwoesting een middel in de bevrijdingsstrijd der arbeiders zijn? Voorop wordt gesteld, dat niemand de verdwijning van dat Rijksdaggebouw ook maar in het minste jammer zal vinden. Het was een van de leelijkste bouwsels van het moderne Duitschland, geheel het protserigste beeld van het Keizerrijk van 1871. Maar er zijn andere, mooiere gebouwen, museums met kunstschatten. Wanneer nu nu een verbitterd proletariër, om zich voor de kapitalistische onderdrukking te wreken, iets waardevols vernielt? Van revolutionair standpunt waardeloos, zou dat in verschillende opzichten een wandaad zijn. Hij treft er niet de bourgeoisie mee: die heeft zelf al voortdurend zooveel vernield waar het om winst ging, en zij stelt geldswaarde toch het hoogst. Hij treft vooral dat kleinere deel, kunstenaars, liefhebbers van mooie dingen, waarvan de besten vaak anti-kapitalistisch voelden, en sommigen (zooals William Morris en Herman Gorter) met de arbeiders meestreden. Bovendien: is er reden voor wraak op de bourgeoisie? Heeft de bourgeoisie dan tot plicht het socialisme in plaats van het kapitalisme te brengen? Haar natuur is het, het kapitalisme met alle kracht te handhaven; aan de arbeiders is de taak het te vernietigen. Dus indien iemand aansprakelijk is te stellen, voor het nog voortbestaan van het kapitalisme, dan is het de arbeidersklasse zelf, die de strijd te veel naliet. Tenslotte, aan wie wordt door vernieling iets ontnomen? Aan de zegevierende arbeiders zelf, die meester over dit alles zullen zijn. Natuurlijk, zal een revolutionaire klassenstrijd, zoodra die de vorm van burgeroorlog aanneemt, steeds verwoestingen meebrengen. Steunpunten van den tegenstander vernielen, is in elke oorlog noodzakelijk. Tracht de winnende partij te sparen, de verliezende zal in haar verbittering geneigd zijn tot nuttelooze vernielingen. Wij zullen er dus op moeten rekenen, dat vooral in het laatst van de strijd door de ondergaande bourgeoisie reusachtig veel vernield zal worden. Daarentegen zal voor de arbeidersklasse, als de op den duur winnende klasse, vernieling geen strijdmiddel zijn. Voor haar nageslacht, de toekomstige menschheid, zal zij trachten de wereld zoo rijk en gaaf mogelijk over te leveren. Dit geldt niet slechts voor technische hulpmiddelen, die zij zelf beter en volmaakter zal kunnen opbouwen, maar vooral ook voor zulke monumenten en herinneringen van vroegere geslachten, die niet meer opnieuw te maken zijn. Men kan daar tegenover stellen, dat de nieuwe menschheid, draagster van een vrijheid en een broederschap als nooit te voren veel mooier en grootscher werken zal scheppen, als alle vroegere eeuwen. Bovendien zal de pas bevrijde menschheid de behoefte hebben, al die overblijfselen uit het verleden waarin haar vroegere slavernij belichaamd was, te doen verdwijnen. Zoo deed ook de revolutionaire bourgeoisie – ten minste trachtte het te doen – voor haar was alle voorafgaande geschiedenis dikke duisternis van onwetendheid en slavernij, maar nu, door de revolutie, was rede kennis, deugd en vrijheid voorgoed ten troon verheven. Het proletariaat ziet de geschiedenis van het voorgeslacht met heel andere oogen aan. Geleid door Marx’ leer van de ontwikkeling van de maatschappij in opeenvolgende productievormen, ziet het daarin een zich langzaam omhoog worstelen van de menschheid, op de grondslag van een groeien van de arbeid, de werktuigen en de arbeidsvormen tot steeds hooger productiviteit, eerst in primitief eenvoudige barbaarschheid, dan in klassemaatschappijen met klassenstrijd, totdat in het communisme de mensch meester wordt over zijn eigen lot. En in elk tijdperk van ontwikkeling vindt het trekken, die met z’n eigen wezen verwant zijn. In de barbaarsche oertijd: de broederlijke gevoelens en de zedeleer van de solidariteit van het oercommunisme. In het klein-burgerlijke handwerk: de liefde voor de arbeid, zich uitend in de schoonheid van gebouwen en gebruiksvoorwerpen, die voor hen gewoon werk waren, maar die het nageslacht als onnavolgbare kunst bewonderde. In de opkomende bourgeoisie: het fiere vrijheidsgevoel, dat de rechten van de mensch proclameerde en zich in de grootste werken der wereldlitteratuur uitsprak. In het kapitalisme: de kennis der natuur, de omhoogstrevende natuurwetenschap, die door de techniek de mensch in staat stelt, meester over de natuur en over zijn lot te worden. Bij allen waren deze groote karaktertrekken verbonden, in meerdere of mindere mate, met wreedheid, met bijgeloof, met egoisme; en dat zijn juist de dingen, die wij nu bestrijden, die ons nu belemmeren, dus die wij haten. Maar onze geschiedenisopvatting leert ons deze onvolkomenheden in de voorafgaande geslachten als natuurlijke stappen in het omhooggroeien zien, uitingen van de moeielijke levensstrijd van nog niet tot volle menschheid gegroeide menschen in een overmachtige natuur en een onbegrepen maatschappij. Wat zij toch aan grootsch schiepen, zal voor de vrije menschheid geen symbool van hun zwakheid maar een herinnering aan hun kracht zijn, waard om met zorg te bewaren. Nu heeft de bourgeoisie dat alles in bezit genomen, maar voor ons is het eigendom van de gemeenschap, dat wij zullen trachten zoo ongeschonden mogelijk aan ons nageslacht over te leveren.

[Anton Pannekoek] ANARCHO-SYNDICALISTISCH TIJDSCHRIFT Grondslagen Arthur Lehning De Rijksdagbrand UITGAVE: NEDERL SYNDICALISTISCH VAKVERBOND JAARGANG 2 NUMMER 5 1933

De Rijksdagbrand

Of het na het nu nog hangende proces mogelijk zal zijn een definitief oordeel te vellen over de dader en de omstandigheden van de Rijksdagbrand, zal men weldra weten. Vast staat in ieder geval, dat de dader geen provocateur is en dat de mede aangeklaagde communisten onschuldig zijn. De vreemde houding die Van der Lubbe aanneemt en die een tragische wending geeft aan dit sensationele proces en deze gehele zaak, laat te veel hypothesen toe om de onopgehelderde vragen bevredigend te kunnen beantwoorden. Waarom zwijgt hij? Het is een mysterie. Waarom gebruikt hij niet de tribune van de rechtszaal te Leipzig, van waar hij tot miljoenen kan spreken, voor de propagandistische rede, waar iedereen op wacht, die men van een revolutionair verwacht en die weliswaar zijn daad niet zou kunnen rechtvaardigen, maar zijn motieven zou verklaren? Maar zelfs: al zou hij spreken – het kan het oordeel over de daad zelf niet meer wijzigen. Dit oordeel staat vast. Deze daad was waanzinnig. Zij had geen revolutionaire en geen propagandistische betekenis. En wanneer er zulk een afgrond is tussen het beoogde doel en de werking, als in dit geval, dan kan zelfs de openlijke verklaring van de motieven, achteraf, geen propagandistische betekenis meer hebben. Want niet, dat de dader gehoord, maar dat de daad begrepen wordt, niet dat de dader spreekt, maar dat de daad vanzelf spreekt, althans voor zichzelf spreekt, is de beslissende maatstaf voor het al of niet rechtvaardigen van een terroristische daad. Voor een ieder, die niet blind en verblind is en ook maar het geringste inzicht heeft in de politieke machtsverhoudingen in Duitsland in de dagen, die onmiddellijk aan de 5de maart voorafgingen, staat het vast, en stond het van te voren vast, dat een daad als deze niet anders kon werken dan ze gewerkt hééft. Bij de gegeven politieke constellatie kon ze slechts de fascistische greep naar de macht versterken en versnellen. Scherp en zonder omwegen gezegd: de 27ste februari de Rijksdag in brand te steken was een contrarevolutionaire daad. Toen Hitler op het toneel van de brand verscheen moet hij gezegd hebben: ‘Dit is een door God gegeven signaal!’ Ik twijfel er niet alleen aan, dat Hitler in dit geval meende wat hij zei, maar ook dat hij van zijn standpunt volkomen gelijk had dit te zeggen. Als protestdaad tegen de verparlementarisering der Duitse arbeidersbeweging, die haar naar de afgrond heeft geleid, kon ze door de brede massa’s niet worden begrepen. Als signaal voor een revolutionair verzet kwam ze op dat ogenblik niet meer in aanmerking. De verdedigers van deze daad mogen toch aannemelijk maken, dat de Duitse arbeiders de betekenis ervan zouden hebben begrepen en dat deze daad revolutionerend zou hebben gewerkt! Men moge aantonen, dat één arbeider door deze daad, op zijn marxistische dwaalwegen is teruggekomen en op de 5de maart niet naar de stembus is gegaan. Hetzij dan dat hij door de terreur, waarvoor de Rijksdagbrand het signaal was, daarin verhinderd werd. … Men loochene, dat de algemene opvatting onder de arbeiders onmiddellijk is geweest: dit is een provocatie. Men heeft de naïeve vraag gesteld of Hitler zonder de Rijksdagbrand soms niet aan de macht zou zijn gekomen. Zonder twijfel, de overwinning van het fascisme was niet meer af te wenden. De noodlottige loop der gebeurtenissen was niet meer te keren. De arbeidersbeweging was reeds verslagen. De nederlaag was bezegeld, toen ze zich voor de zesde maal in het jaar opmaakte om naar de stembus te gaan. Maar men moet eenvoudig historische feiten negeren, men moet volkomen onwetend zijn over de politieke situatie in de dagen, die aan de verkiezing voorafgingen, om te kunnen loochenen, dat de meerderheid, die de regering kreeg zonder de brand mogelijk geweest zou zijn; om te loochenen, dat de brand, die het signaal was voor de fascistische storm, de terreur in deze omvang pas mogelijk heeft gemaakt en een reeks van catastrofen heeft veroorzaakt, die anders zouden zijn vermeden. De verdedigers van Van der Lubbe willen het doen voorkomen alsof deze ‘antiparlementaire’ terroristische daad een stoot zou geven of gegeven hebben tot een nieuwe gezindheid in de arbeidersbeweging en in deze geest inspirerend zou hebben gewerkt. Wij verklaren dit ronduit voor ficties. Inderdaad: een nieuwe strijdwijze is noodzakelijk en het ontstellende en onherstelbare bankroet der beide marxistische partijen zou aanleiding moeten zijn voor de arbeidersklasse internationaal om haar taktiek en politiek te herzien, wil zij nieuwe nederlagen, die anders onvermijdelijk zijn, voorkomen. De historische waarheid is echter jammer genoeg deze: dat er van zulk een herziening der strijdmethoden, dat er van een nieuw socialistisch inzicht weinig te bespeuren valt. Wanneer degenen, die de terroristische daad van de 27ste februari verdedigen beweren, en overigens ten onrechte, dat men deze daad alleen daarom een provocatie heeft genoemd, omdat de marxistische partijen een ‘zondebok’ wilden vinden om de verantwoordelijkheid van hun eigen verraad en lafheid af te wenden, dan zeggen wij: wanneer er op het ogenblik zo weinig van te merken is, dat de arbeidersklasse de consequenties van de volslagen ineenstorting van de Duitse arbeidersbeweging trekt, wanneer zij zich nog steeds laat misleiden door dezelfde partijpolitiek, die ook in andere landen tot de ondergang zal leiden, dan is dat wellicht mede te danken aan de brandstichting, die als rookgordijn kon dienen, waardoor de ware oorzaken van de nederlaag konden worden verduisterd. Wie wil, dat de arbeidersklasse van de Duitse tragedie leert, wie de politiek, die tot de ondergang heeft geleid wil ontmaskeren, zal dit dan ook moeten doen, ondanks en niet dankzij de daad van Van der Lubbe. Want de ware oorzaken van de overwinning van het fascisme kunnen door de brand slechts worden verduisterd en niet verhelderd. Daarom kere men zich, méér dan tegen Van der Lubbe, allereerst tegen de Van der Lubbes. De Arbeider 43e jaargang No. 9, 4 maart 1933

HET DUITSCHE RIJKSDAGGEBOUW AFGEBRAND Provocatie-truc der fascisten. – Terreur tegen Revolutionairen. Bij het ter perse gaan van dit nummer van ons blad wijden de kranten kolommenlange artikelen en berichten aan het feit, dat in het pompeuse Berlijnsche Rijksdaggebouw brand gesticht zou zijn door ... een communist. Dit feit, merkwaardigerwijze voorafgegaan door de bezetting van het Karl Liebknechthuis, waar men “duizenden kilogrammen propagandalektuur gevonden heeft” (hoe is ‘t mogelijk?) en waaromtrent de pers allerlei grieselverhalen kolporteert van onderaardsche gangen, geheime deuren, alarmsignalen, enz. (‘t lijkt wel de film “De Spion”!) is voor de fascistische Hitlerregeering aanleiding tot een grenzenlooze hetze tegen de revolutionairen in het algemeen en de communisten in het bijzonder. Praktisch zijn deze allen (en en passant de sociaal-demokraten incluis) buiten de wet gesteld, hun gebouwen gesloten, kranten verboden, leiders gearresteerd, terwijl op alle aktie (want onder ‘t begrip hoogverraad is alles te vangen) per noodverordening de doodstraf is gesteld. Deze onmiddellijk volgende en blijkbaar zorgvuldig voorbereide slag tegen de communisten eenige dagen voor de door Hitler gevreesde 5 Maart-verkiezingen, gepaard aan allerlei teekenende bijomstandigheden (b.v. de dader, duidelijk een werktuig, wordt direkt gevat en bekent op staanden voet) doet het postgevatte vermoeden welhaast tot zekerheid worden, dat wij hier te doen hebben met een provoceerende handeling van de nazi’s zelf, die, enkele dagen voor de verkiezingen noodig hebben om een wapen tegen de communisten te smeden, een paniekstemming onder het uiteraard beïnvloedbare volk te wekken, die derwijl de aangevallen groepen zich niet kunnen verdedigen (al hun bladen, vergaderingen, enz. zijn verboden, hun woordvoerders gearresteerd) niet nalaten zal de stemming ten gunste van de regeerende kliek te bewerken. Het parlementsgebouw brandt. De nazi’s hebben het in brand gestoken. Het gebeuren is symboliek. De aanhangers en beoefenaars van Freud’s diepte-psychologie moeten maar eens verder de samenhangen analyseeren, die tusschen een en ander bestaan en juist tot de keuze van dit object geleid hebben. Voor ons, revolutionairen, wordt door dit alles nog eens de waarheid onzer gedachten onderstreept, dat het parlementarisme een stuk speelgoed is, waarmee het volk zoet gehouden wordt, maar dat de heerschers het weer afnemen, zoodra hun dit lust of zoodra het gevaarlijk zou dreigen te worden of al te lastig. Het Duitsche volk is wel in duisternis en slavernij geraakt! Het kan zich niet bevrijden, omdat vijftig jaar marxistische propaganda het ontmand heeft, het heeft leeren gelooven aan het alleenzaligmakende van stembiljet en vakbond, het heeft afgeleerd den direkten ekonomischen strijd aan te durven en te kunnen. Niet vóórdat het proletariaat zijn kracht hervindt én den moed tot eigen onversaagden strijd op het economisch gebied, zal het zich de vampiers van het lijf kunnen schudden. 1-3-’33 Henk Eikeboom


DE ARBEIDER 11 maart 1933 Rubriek Buitenlandsch Overzicht door G. (Jo Groos)

Duitschland. Wat v. d. Lubbe kan hebben bewogen om het Rijksdaggebouw in brand te steken, is ons een raadsel. Dat hij door Nationaal-Socialisten (onder de mom van communistische gezindheid) daartoe is geprovoceerd, staat voor ons vast. Daarvoor spreken in de eerste plaats de volgende feiten: 1. v. d. Lubbe was sinds lang geen lid meer van de Derde Internationale, doch van het Verbond van Internationale Communisten, het z.g. pic: hier te lande de Linksche Arbeiders-Oppositie, die tegen de tactiek van de Derde Internationale zeer afkeurend staat en deze bestrijdt. Leest hun orgaan “Spartacus” er maar op na. 2. Als vreemdeling zeer kort in Berlijn, kan hij nooit bekend zijn geweest met de verschillende leidende figuren uit de diverse bewegingen en als zoodanig hun vertrouwen hebben kunnen winnen. 3. v. d. Lubbe was zeer sensitief en gemakkelijk voor het een en ander op te warmen, waarvan mijns inziens de Nationaal-Socialisten, voor hun laffe sluipmoordpolitiek, een dankbaar gebruik hebben gemaakt. (Misschien hebben ze voor dit doel nog wel een geheime communistische vergadering geë[n]sce­neerd.) Dat de Hitlerianen er alles op zouden zetten, om hun links-revolutionaire tegenstanders uit te roeien met de meest laffe en brute middelen van geweld, heb ik aan de hand van verschillende feiten eenige maanden geleden al aangetoond, door er op te wijzen, dat “Hitler” de man is voor het vuile werk. Doch hoe krankzinnig moeten dergelijke lieden wel zijn, om te meenen dat ze op deze wijze een eind kunnen maken aan elk pogen van internationaal revolutionair verzet! Integendeel, het zal het einde van de regeering-Hitler bespoedigen. G.


DE ARBEIDER 25 maart 1933 Ingezonden

Rinus van der Lubbe Eerst iets aan Jo Groos. Kam., je moet voortaan je een beetje beter op de hoogte stellen van de dingen waarover je schrijft. De groep van Internationale Communisten, waartoe v. d. Lubbe behoorde, heet niet pic, maar gic; pic is de naam van hun persdienst. Ze staan volkomen los van de L(inker) A(arbeiders) O(ppositie), een groep uit het nas voortgekomen, die op radenstandpunt staat, maar niet deel uit maakt van de gic. We moeten verder zeer voorzichtig zijn met te beweren, dat v. d. Lubbe slachtoffer is van nazis die hem in de luren gelegd hebben. Indien deze daad, de brandstichting, het werk is van een revolutionair arbeider, dan behooren wij er achter te staan. Als zij provocatie is, dan gaat het niet aan zonder meer v. d. Lubbe, die als volkomen betrouwbaar kameraad te boek staat, daarvan te beschuldigen; dat zijn cp-manieren, waarvan ook Eikeboom zich niet heelemaal los maakte in zijn artikel over deze zaak. Er is nog een heel waarschijnlijke mogelijkheid: de daad is provocatie, maar Van der Lubbe heeft er niets mee uit te staan, men schuift het hem gewoon in de schoenen, net als men Mooney en Billings, de eveneens verdedigbare bomaanslag, waar zij echter niets mee te maken hadden, in de schoenen heeft geschoven. Ik geef direkt toe, dat de snelheid, waarmede de nazis op de daad reageerden, het vermoeden wekt, dat zij er van te voren van af wisten. Maar de daad op zichzelf is verdedigbaar en begrijpelijk in een revolutionair. Onbegrijpelijk is alleen hoe Rinus het alleen klaar gespeeld zou moeten hebben. Onbegrijpelijk tevens, wat zijn eventueele kameraden uitvoeren, dat zij hun actie door de terreur, die toch te verwachten was, hebben lam laten leggen. Daarom, omdat Rinus het alleen niet gedaan kan hebben, en omdat, als hij kameraden gehad heeft, deze niet zouden hebben stilgezeten, komt het mij voor dat de daad provocatie is geweest. Maar daartoe heeft de revolutionair Lubbe zich nooit geleend. Zijn intiemste kameraden, de gic in Leiden, zeggen in hun manifest (zie Spartacus no. 19), dat het een wanhoopsdaad is, waartoe hij door zijn eigen ellendige toestand is gebracht (Rinus was bijna blind tengevolge van een arbeidsongeval, ongebluschte kalk in zijn oog). Het is mogelijk, maar waarschijnlijk kan ik het niet vinden, juist deze blindheid moet het nog moeilijker gemaakt hebben voor hem in de Rijksdag te komen en de zaak in brand te steken. Neen, het waarschijnlijkste is m.i. nog altijd, dat men hem er met de haren bij gesleept heeft, bekentenissen beteekenen toch niets, zoo lang ze niet in het openbaar herhaald zijn door degeen die bekent, en vooral niet in het Duitschland van Hitler! Ik kan me vergissen, Rinus kan het gedaan hebben, bewust, met het doel een inzet te geven voor de opstand (Alarm, Spartacus) of uit wanhoop (gic). Als dat zoo is hebben wij als anarchisten en revolutionairen maar één taak: achter hem staan tot het einde. J.

DE ARBEIDER 1 april 1933

Het geval v. d. Lubbe Het was niet mijn bedoeling, kameraad J., om opzettelijk mijn conclusie als de ware te stellen. Natuurlijk is het ook mogelijk, dat ze toevallig v. d. Lubbe voor het een of ander vast hadden, en evenals in de beruchte Mooney- en Billings-zaak, van deze gelegenheid gebruik maakten om hem van de brand in de Rijksdag te beschuldigen. Een schuldige is er voor dat soort heeren altijd wel te vinden. Je moet me de door haast gemaakte fouten omtrent het gic en het pic maar niet euvel duiden. Ik achtte het m’n plicht om tegenover de sensationeele berichten in de kapitalistische pers en de pers van de tweede en derde Internationale, de onopgesmukte waarheid te geven. (Denk b.v. eens aan de z.g. onthullingen van de Fransche “Populaire”, die zelfs Deterding en Colijn in het complot betrokken). In elk geval moet v. d. Lubbe het slachtoffer zijn van zekere machinaties. Over hetgeen ik in een brochure over Marinus van der Lubbe gelezen heb(1), kan ik niet anders dan de oproep, om mij achter hem te scharen, onderschrijven. Met kam.schappelijke groeten, Jo Groos


DE ARBEIDER 8 juli 1933

De zaak van der Lubbe De Aduanata del Refrattari van New-York, een anarchistisch weekblad, bevat in haar nummer van 27 Mei een artikel getiteld “Van Lucetti tot Van der Lubbe” van de hand van Carlo Berneri, waaraan ik het volgende ontleen: “Wie in Frankrijk was ten tijde van de aanslag van Lucetti op Mussolini in 1927, zal zich de fameuse campagne herinneren, die het anti-fascistische dagblad “Corriere degli Italiani” voerde. De bom was maar een onschuldige plofferd, door een agent-provokateur verstrekt, in de auto zat niet Mussolini, maar een strooman, enz. Indien verscheidene kameraden tot zware straffen veroordeeld werden en anderen ernstig gevaar liepen, is dit voornamelijk te wijten aan de beestachtige schandaalzucht van deze resten van het avantinisme (demokratische oppositie die zich in ‘26 uit het parlement terugtrok. W. J.) De anarchisten begingen de fout deze schandaalmakers niet dadelijk een voorbeeldige les toe te dienen en de methode werd voortgezet en ontwikkelde zich. H. Dovere lanceerde het sprookje, dat Bonomini een werktuig van de Italiaansche politie was, F. Ciccotti vertelde, dat Zamboni (aanslag te Bologna 1927) een bij ongeluk vermoorde fascist was en zoo meer. Nu is de beurt aan Van der Lubbe. Als onversaagd strijder, tot ieder offer bereid, wordt hij gegarandeerd door de Gr. v. Int. Kommunisten en de Hollandsche kap, de Alarmgroepen en de lao en de Libertaire publiceert een brief van De Wapens Neder (door een ­misverstand, inmiddels rechtgezet, was mijn persoonlijke, op wn-papier getikte brief, afgedrukt, geteekend: redactie de wn, W. J.), waarin deze zienswijze bevestigd wordt. Zelfs de Libertaire was in deze fout vervallen en beschouwde v. d. L. als een agent-provocateur, maar haastte zich dit te herstellen en gaf de ruimste openbaarheid aan de rektifikaties, ontleend aan de Semeur, L’En Dehors, Correspondance Ouvrière, Umanita Nova, Risveglio enz. De Stalinistische pers ging natuurlijk voort v. d. L. als een agent van de Hitleriaansche geheime politie voor te stellen. L ’Azione Anti-fasciste, orgaan v. h. eenheidsfront, no. 1. April ‘33. Parijs, beweert bovendien, dat Zangara (aanslag op Roosevelt) op instigatie van de Amerikaansche politie zou hebben gehandeld. Hoe ernstig en hoe eerlijk deze pers is, is voldoende berucht. De campagne tegen Ghezzi, tegen Petrini (in Rusland gevangen Italiaansche anarchisten), de systematische laster aan het adres van de oppositie onteeren haar nog steeds, maar haar invloed is nog groot genoeg om vele tegenstanders in diskrediet te brengen. Zoolang dergelijke laster gaat tegen personen in vrijheid, die zich verdedigen kunnen, kan men dit schandaal, hoe smerig ook, nog met de pen bestrijden. Maar als dergelijke methoden gebruikt worden tegen gevangenen in gevaar van doodstraf of langdurige gevangenis, dan wordt het tijd op andere wijze te reageeren.Berneri zet dan uiteen hoe “het canaille van allerlei kleur” verschillende kameraden belasterde: De Rosa (aanslag op de Italiaansche kroonprins te Brussel), de vlieger Bassanesi, Di Giovanni, Belloni en ten slotte zelfs de 29 Mei ‘31 gefusilleerde Michaele Schirru, allen in de sociaal-demokratische en kommunistische pers als provokateurs gebrandmerkt. Soms, zegt Berneri, is het een kwestie van taktiek, maar dikwijls is te bewijzen, dat de politie aan de touwtjes trekt. Ik heb het bovenstaande vrij uitvoerig weergegeven, omdat het bewijst, dat v. d. L. niet de eerste is die van laster te lijden heeft. Men probeert nu in onze kamp de zaak zoo voor te stellen: de rijksdagbrand is een provokatie, want v. d. L. kon voorzien wat er van zou komen. V. d. L. is geen betaald provokateur, maar misschien misleid en tot zijn daad overgehaald door nazi-provokateurs. Dat wil zeggen, deze argumenten voert men aan als men ter verantwoording geroepen wordt, inmiddels schrijft en spreekt men zonder van deze opvatting iets te laten blijken over de “grootste provokatie” in de wereldgeschiedenis. (Müller Lehning in de Syndicalist) enz. enz. Moge het zijn zoo het is, laat v. d. L. nu eens misleid zijn. Is het dan niet evenzeer, ja nog veel meer onze taak voor hem op te komen, de persoonlijke laster van de autoritairen te bestrijden en ervoor te waken, dat v. d. L. niet maar zoo stilletjes vermoord wordt? Men heeft mij, blijkens een schrijven van Alb. de Jong aan de Libertaire, kwalijk genomen, dat ik in mijn bovenvermelden brief aan de Lib. heb gezegd, dat de meening op de jaarvergadering van het iamb zich verzette tegen de beschuldiging van v. d. L.. Ik kan alleen zeggen, dat daar niemand het voor de provokatiebeschuldiging durfde opnemen, dat De Jong moest erkennen, dat er geen reden was speciaal tegen deze terreurdaad stelling te nemen, want dat zij in wezen niet verschilde van de door de Spaansche syndicalisten gepleegde bomaanslagen en kloosterbranden en dat onze principieele afwijzing van dergelijke terreur niet behoefde te verhinderen dat wij het voor v. d. L. op namen en dat hij nog een vergelijking maakte tusschen deze revolutionaire terreur, die geen levens eischt en de regeeringsterreur tegen de Zeven Provinciën, die er tientallen eischte. Typisch is de houding van de rsp geweest. Op de massavergadering voor Sneevliet in de Diamantbeurs kwam het bericht van de brand. Als één man juichte de vergadering om wat voorzitter Langkemper “een heugelijke tijding” noemde. Maar o wee, toen de heeren het gevaar zagen, toen stroomde de laster. Zelfs moest een vriend van v. d. Lubbe, een rsper, bij wien v. d. L. een tijd gewoond had, tenslotte als lid bedanken, daar hij de verdachtmakingen niet langer kon aanzien. Evenzoo ging het een andere Leidsche kameraad, Koos de Vink, die tegen de kommunistische inquisiteur Mr. van ‘t Hoff Stolk volhield, dat hij v. d. L. als zijn vriend beschouwde en geroyeerd werd. Zeker, er is politiek in het spel, de lao, de radengroepeeringen en Alarm verdedigen v. d. L., verheerlijken ten deele zijn daad. En “bona fide” politieke partijen en vakorganisaties kunnen natuurlijk niet erkennen, dat dergelijke “querulanten” gelijk hebben. Men heeft hen al zoo lang voor provokateurs uitgescholden, dat het voor de hand ligt v. d. L. van het zelfde laken een pak te geven. Het begon immers al met Kooimans en v. d. L. in 1921 in de cp? Alle cp-restjes hebben wel hun haren, maar niet hun streken, d.i. hun taktiek verloren. Maar erger is, dat anarchisten en anarcho-syndicalisten aan dit spelletje meedoen. Want hoe staat het nu met hun “verklaring”. Wordt een daad een provokatie, omdat te voorzien is, dat het gezag er tegen zal optreden? Zijn onze dwers dus provokateurs, of de Belgische kameraden Day en Campion, die hun militair zakboekje terugzonden en natuurlijk wisten, dat ze gearresteerd zouden ­worden. Of als men vindt, dat dit te persoonlijke gevolgen zijn: Wat dan met die muiters van de Zeven [Provinciën], die toch wel wisten of konden weten, dat de regeering alles zou doen om hen te onderwerpen en dat in Holland een golf van reaktie zou losbarsten? En nu praten we nog niet eens van de provokateurs van beroep, de organisatoren van al die fascistenrelletjes en “demonstraties”, die op hakpartijen uitloopen. Is De Ligt provokateur, omdat hij zich niet wat voorzichtiger uitdrukte in het Febr.-no. van de wn, waardoor onze kameraden vervolgd werden en de haat der tegenstanders werd aangewakkerd? Iedere aktie wekt reaktie en in zooverre is iedere daad een provokatie, is het een provokatie niet op te staan als het Wilhelmus wordt gezongen, of te debateeren in fascisten vergadering, verboden lektuur te verspreiden, dienst te weigeren of wat dan ook. Maar moeten we derhalve onze aktie stop zetten? Lasteren is altijd smerig, het wordt walgelijk als het tegen kameraden gaat die zich niet verdedigen kunnen en het is te hopen, dat men in de anarchistische beweging inziet, dat geen woordenspel er iets aan afdoet, maar dat men zal hebben te erkennen, dat v. d. L. een eerlijk revolutionair is of zijn woorden waar te maken en te bewijzen, dat hij een betaald agent van Hitler is, wil men niet mede schuldig zijn aan deze kommunistisch-sociaal-demokratische smeerlapperij.Wim Jong


DE ARBEIDER 15 juli 1933

De zaak van der Lubbe Naar aanleiding van het artikel van W. Jong, grijp ik de gelegenheid aan om mijn gedachten hierover te uiten. Ik ben het dan met het slot van het betoog van W. J. eens, dat wij allen zullen hebben te erkennen, dat v. d. L. een eerlijk revolutionair is, als wij niet het tegendeel kunnen bewijzen. Maar dat wil toch niet zeggen, dat wij allen de daad van v. d. L. zullen hebben te verdedigen. Ik hoop tenminste, dat in de libertaire en links-revolutionaire beweging de kuddegeest zich nog niet op zoodanige wijze van de personen heeft meester gemaakt, dat het onmogelijk gemaakt wordt de daad van de individu v. d. Lubbe op individueele wijze te bezien. Ik wil hiermede zeggen, dat v. d. L. een persoon was, die door onvoldoende inzicht in de maatschappelijke problemen niet begrijpen kon, dat het in brand steken van een bepaald gebouw nooit oorzaak kon en kan zijn van een omwenteling of evolutie, zooals deze door v. d. Lubbe gewenscht werd. In Amsterdam is er een vergadering geweest van personen, die met elkaar gingen praten over het stelling nemen inzake het geval v. d. L.. Eén opmerking vond ik zeer juist en dat was het voorstel van een der aanwezigen om v. d. Lubbe te dagvaarden, teneinde te hooren, welke motieven en drijfveeren hem geleid kunnen hebben tot het volvoeren van zijn daad. Dit voorstel is echter niet aangenomen en het vonnis is geveld. De eene keurde zijn daad geheel af, omdat hij alleen op het standpunt van de massa stond; de ander praatte zijn daad goed, omdat deze geste in een gedeelte van de bevolking leefde; een derde sprak over de individu v. d. Lubbe. Het standpunt van de groepen lao, gic en Radencommunisten is echter, dat “zelfstandige revolutionairen overtuigd zijn van eigen individueele nietigheid” (brochure “Kiest Kobus”). Ik heb deze opmerkingen willen maken, opdat elke lezer van “De Arbeider” zelf zijn gedachten hierover kan bepalen, daar het standpunt van “v. d. Lubbe is een revolutionair en een proletariër en daarom gaan wij achter hem staan” m.i. geen redelijke opvatting is. Hoe wij v. d. L. ook zullen kunnen zien en hoe wij ook zijn individueele daad zullen kunnen beoordeelen, vaststaat, dat wij in aanmerking zullen hebben te nemen (willen wij tenminste de individu op de voorgrond stellen), hetgeen geschreven staat in “Alarm” van 11 Maart n.l. “wij moeten, waar de groote massa van het proletariaat achterblijft, onze daden stellen, zonder evenwel onze wil aan het proletariaat op te leggen”. S. te Amsterdam


DE ARBEIDER 15 juli 1933

Inzake de Rijksdagbrand en Van der Lubbe Het comité van onderzoek, waarvan prof. Einstein president is, heeft, naar de “Daily Herald” meldt, sensationeele feiten ontdekt, welke bewijzen, dat de leiders der nationaal-socialistische partij schuldig zijn aan de brandstichting in den Rijksdag. Het comité heeft de beëedigde verklaring van een stormleider der nazi’s ontvangen, waaruit blijkt, dat een sa-corps vanuit het paleis van Rijksdagpresident Goering het gebouw in brand heeft gestoken. De stormleider, die beweert tot de brandstichters te hebben behoord, is uit Duitschland gevlucht. Dertig leden van den stormtroep waren, aldus beweert de stormleider, in het paleis van Goering opgesteld om op een teeken naar den Rijksdag te snellen en den brand te stichten. Het Paleis is met den Rijksdag verbonden door een onderaardsche gang, die door de brandstichters gebruikt werd om ongezien het parlementsgebouw te bereiken. De brand werd in het parlementsgebouw zelf aangestoken, waar de houten paneelen en de zetels gemakkelijk in brand konden worden gezet door van tevoren binnengesmokkeld ontvlambaar materiaal. Zoodra de brand goed woedde werd Van der Lubbe door het gebouw gevoerd en gearresteerd als de man, die verantwoordelijk is voor de misdaad. Aldus een bericht in “Het Volk” van 6 dezer, dat wel, indien het juist blijkt, een eind maakt aan het geschrijf over deze materie. Eerdere berichten behelsden reeds dat genoemd Comité het plan heeft, tezelfder tijd, dat het proces Van der Lubbe dagen zal, in Den Haag een groot particulier proces te doen plaatshebben, waar dit comité aanneemt te bewijzen, dat niet v. d L., maar Hitler en Goering de eigenlijke schuldigen zijn van den brand, dien zij een partikulier in de schoenen schuiven. Meerdere advocaten van internationale bekendheid zullen daarvoor naar Holland komen. Het schrijven van Wim Jong in het nummer van ons blad van de vorige week is dus in zijn hoofdstrekking door dit bericht achterhaald, hoewel het zonder dat al lichtelijk onbegrijpelijk was. Naar aanleiding, ook van het schrijven in ons blad over v. d. L., heeft Wim Jong indertijd een ingezonden gelanceerd, waarop ik antwoordde. Een nadere repliek volgde nooit, terwijl nu, na ook een artikel in de “Wapens Neder” van Juni, weer een artikel volgt, waarin weer de oude beweringen herhaald worden, zonder dat op de in mijn antwoord gegeven argumenten ingegaan wordt. Stijf en strak wordt de open deur ingetrapt, dat in onze beweging gezegd zou zijn, dat v. d. L. een provocateur is; wat, althans in ons blad, niet het geval is! Er is steeds gezegd, dat het een provocatorische daad der fascisten was. Dat sluit heelemaal niet uit, dat v. d. L. een eerlijk revolutionair kan zijn. Kort weergegeven stel ik mij de reconstructie van het geval aldus voor: V. d. L. komt in Duitschland. Kent daar de toestanden en verhoudingen slecht. Komt in aanraking met een groep nazi’s, die hij voor revolutionairen houdt (geen officieele partij-menschen, maar hoorde hij zelf ook niet tot een kleinere groepeering?). Deze menschen, die er op uitgestuurd zijn, om een geschikt object te vinden, halen hem over mee te doen, met het stichten van den brand en v. d. L., volkomen te goeder trouw, doet mee. De daad wordt volbracht; als de zaak brandt, verdwijnen de “kameraden” door den ondergrondschen gang naar Goering’s huis, gebruik makend van de verwarring en van v. d. L.’s bijziendheid. Ze laten hem achter en hij wordt door de politie, die geheel op de hoogte is, direkt gearresteerd, v. d. L. denkt, dat zijn “kameraden” hebben weten te vluchten, ontkent niets en neemt de schuld op zich – weet misschien tot op dit oogenblik nog niets van de geheele ware toedracht! Deze geheele toedracht, die wij van het begin af aan vermoed en als het meest waarschijnlijk aangenomen hebben, wordt thans klaarblijkelijk als waar gestempeld door wat aan den dag komt. Is het nu provocatie van de fascisten of niet? En nogmaals herhalen we: of Van der Lubbe betrouwbaar is of niet, doet in het geheel van feiten absoluut niet ter zake en door daar alsmaar over te delibereeren doen wij afbreuk aan het hoofdmoment van de zaak: aan het licht stellen van de vuile taktiek der fascisten. Dat is het belangrijkst, want het is de strijd tegen het fascisme hier. En prophylaxe! Het óf … óf … aan het eind van Wim Jong’s stuk is dus geen redelijke tegenstelling. De waarheid schijnt anders. Zie mijn redeneering. Overigens, is het eervoller Hitler na te praten en te erkennen, dat Van der Lubbe de verantwoordelijke dader van den brand is, zooals Wim Jong doet, dan “medeschuldig zijn aan deze kommunistische sociaal-demokratische smeerlapperij” van de schuld aan ware misdadigers, de fascisten zelf, te verdisconteeren?

Henk Eikeboom


DE ARBEIDER 22 juli 1933 Ingezonden

De zaak Van der Lubbe Ik heb Eikeboom niet geantwoord omdat uit zijn artikel bleek dat hij v. d. L. als een eerlijk revolutionair beschouwde. Detective-verhaalachtige bespiegelingen heb ik geen lust in. Hoe het ook wel zou kunnen gegaan zijn, interesseert me weinig, zoolang ik me met die mogelijkheid alleen maar moet bezig houden op grond van beweringen in Het Volk en andere spreekwoordelijk onbetrouwbare organen. Volgens hen was v. d. L. in Duitschland, een ander maal in Amsterdam, bij de nazi’s (het laatste volgens een hooggeplaatst ambtenaar), toen hij in werkelijkheid in Scheveningen in de kast zat, even later in ­Duitschland, toen hij in werkelijkheid in Leiden onder toezicht van de ­geneeskundige dienst hongerstaakte en later naar het ziekenhuis vervoerd werd. Ik weet, dat v. d. L. eerlijk en betrouwbaar is, ik kan me begrijpen, dat een dergelijke daad bij hem opkomt, een daad, die niet onbegrijpelijker is dan de brand van een munitiehuisje bij Halfweg of de bom bij generaal Pop. Op die daden had ook een reaktie à la Hitler kunnen volgen, als de tijd er rijp voor was geweest, evenzoo was die reactie in Duitschland ook gekomen zonder Rijksdagbrand, er was wel een andere aanslag, waarvan het in die dagen wemelde, voor in de plaats gekomen (ontsporingen, een gevecht met sa of iets dergelijks). De Hitler-terreur kwam, omdat ‘t Duitsche prol. door zijn leiders van strijd werd afgehouden en in het parlement vertrouwde, niet door die brand in de Rijksdag. Als de fascisten het nu eens gedaan hadden, wat dan, moeten we dan v. d. L., slachtoffer van misleiding, maar laten vermoorden? Of moet het proletariaat van de wereld het voor hem opnemen als voor Mooney en Billings? Of beter zooals voor Max Hölz? Dat bedoel ik met achter hem staan en dat kan niet als dubbelzinnige provocatie-praatjes de ronde doen. Dubbelzinnig misschien niet bedoeld door de schrijver, Eikeboom b.v., maar dank zij de campagne van [de] iie en iiie internationale zoo door het proletariaat verstaan. Als E. over provocatie wil praten, in de zin die hij uiteenzet, dan mag hij dat iedere keer wel weer opnieuw vertellen, anders leest men er toch weer in: v. d. Lubbe, dat individu, die pestbuil, zooals een rsper hem noemde, is een provocateur, een verrader. En dit is geheel onafhankelijk van de waardering van de daad, die ongetwijfeld taktisch geen aanbeveling verdient, maar die zeker te begrijpen is. W[im] J[ong]


DE ARBEIDER 12 augustus 1933

Nog éénmaal: Van der Lubbe Voor het laatst zal ik nog een kort woord wijden aan de zaak Van der Lubbe-Rijksdagbrand, ik kan de ingezonden stukken van Wim Jong en Jo Groos gevoegelijk samen behandelen. In hetzelfde nummer, waarin J.’s stuk stond (no. 29), citeer ik in het Buitenlandsch Overzicht het rapport van Dr. Ernst Oberfohren, waaruit blijkt, dat de werkelijke gebeurtenissen zich volkomen zoo afgespeeld hebben als ik in mijn rekonstruktie van het geval in ‘t nummer van ons blad aangegeven had, al wordt dit dan ook door J. als “detective-verhaalachtige bespiegelingen” ­gebrandmerkt. Ook hier blijkt weer eens, dat het leven vaak veel romantischer en tragischer dan eenig bedenksel zijn kan. Of v. d. L. een betrouwbaar man is of niet – of zijn daad door ons gedekt en verdedigd zal worden of niet – daar gaat het niet om. Het gaat er om: wat is het hoofdmoment in de zaak gezien van propagandistisch oogpunt uit. V. d. L. zal zijn daad ook niet gedaan hebben, om iets effectiefs te sorteeren (daarvoor is een parlementsgebouw een té onbelangrijk gebouw), maar de propaganda te dienen. En mijn betoog was steeds en is: de rol van v. d. L. valt in het niet bij de rol, die de fascisten in de zaak blijken gespeeld te hebben. Daarop moet alle licht vallen bij onze bespreking van de zaak. Steeds maar weer over v. d. L. als revolutionaire held te spreken is … een soort politieke wenschdroom! Wat onderstreept wordt door b.v. het feit, dat Jo Groos v. d. L. en passant tot partijloos individualist maakt, terwijl hij n.b. steeds tot een of andere kommunistische groepeering behoorde! De rol van den student Prinkipo bij het uitbreken van den oorlog van 1914 was toch wel zeer bijzakelijk. Wie kent nog de juiste toedracht van zaken in Sarajewo in Juni 1914? Al was het nog zoo belangrijk misschien voor zijn engere geestverwanten – in het licht van het groote gebeuren gezien is het dat niet en weten wij, dat de oorlog niet uitbrak door den aanslag van P. op den aartshertog, maar door de spanningen in de wereld der kapitalistische machtsverhoudingen. Wanneer Prinkipo er niet geweest was, zou er een andere Prinkipo gevonden zijn. En door altijd maar over Prinkipo te spreken, zouden we onze principieele oorlogsbestrijding afbreuk doen. M.i. is het inzake v. d. L. precies zoo. Trek zelf de parallel maar! Ik begrijp verder niet, hoe G. in den aanhef van zijn stuk schrijven kan, dat er in ons blad gepolemiseerd zou zijn over het al of niet provocateur zijn van v. d. L.. En aan het slot, dat deze bedreigde kameraad niet verdient, langer door ons met modder bevuild te worden. Men moet toch al héél oppervlakkig lezen, om dit neer te kunnen schrijven. Nooit en nergens is in ons blad gezegd, dat v. d. L. provocateur zou zijn. Met geen woord is vuil naar hem gesmeten. Wim Jong erkent dat ook in zijn stuk. En waar dit in óns blad niet geschied is, begrijp ik niet, waarom deze polemiek in ons blad gevoerd moet worden. Het is open deuren intrappen en iemand dingen in de schoenen schuiven. De bespiegelingen van G. en de bespreking van taktische vragen van J. ga ik voorbij. Ze doen hier op het oogenblik niet terzake. Hoofdzaak is, dat vastgesteld wordt: de feiten, zooals zij bekend worden, bevestigen het inzicht, dat wij van den eersten dag van het gebeuren af aan gehad hebben: v. d. L. heeft zich door de fascisten laten gebruiken, op laten ruien, tot zijn daad. De fascisten hebben een provocatorische rol gespeeld. Zij hebben weken of maanden gezocht naar den man die (te goeder trouw) deze daad doen zou om hun de gewenschte aanleiding te geven tot den beslissenden slag uit te halen. Deze ingemeene taktiek signaleeren is het fascisme bestrijden. Want het rechtvaardigheidsgevoel van de massa veroordeelt toch zulke praktijken en redeneert: wie zulke middelen moet aanwenden om het te winnen, kan nooit gelijk hebben. En ons allen gaat het er op het oogenblik toch, denk ik, om niet om ter wille van gelijkhebberij te kibbelen, maar om de geestelijk scherpste wapens tegen het groeiende fascisme te vinden. Henk Eikeboom


DE ARBEIDER 23 september 1933

INZAKE VAN DER LUBBE Nu het Roodboek deze week verschijnt met alle gegevens, kan ik kort zijn. Arth. M. Lehning e.a. doen het voorkomen of wij de eenigen zouden zijn die de daad van v. d. L. begrijpen en het voor hem opnemen, wij, d.z. z’n hollandsche vrienden. Voor me liggen echter: Réveil – Risveglio (Genève) van 9 Sept. met een resumé, voorzien van redaktioneele aanteekeningen in dezelfde geest als mijn artikels in Le Semeur, uit Normandië, met een groot artikel van dezelfde datum. Nu wijdt de Semeur een heele krant (16 Sept.) aan de verdediging van Rinus. Zoo heel alleen dus toch niet! Wim Jong


DE ARBEIDER 14 oktober 1933

Communistische laster rond de zaak Van der Lubbe Eenige aanvullingen van het roodboek Hoewel de voorstelling van het geval Van der Lubbe, die H.E. in zijn buitenlandsch overzicht geeft niet de mijne is, wil ik op het oogenblik hierop niet verder ingaan. Ik wil slechts opmerken, dat zoo de mogelijkheid bestaat, waarop ook Dimitroff doelde, dat een schuldgevoel, een ontzetting over wat hij de gevolgen van zijn daad zou kunnen denken, de oorzaak is van de ­geestelijke inzinking waaraan Van der Lubbe ten prooi is, deze mogelijkheid in wezen op een foute opvatting berust. Een opvatting, die misschien voor iemand van het emotioneele temperament van Van der Lubbe voor de hand zou kunnen liggen – ik zeg niet dat het zoo is, er zijn nog tal van andere oorzaken, bedwelming, zeven maanden geboeide celstraf e.d., die evenzeer naar mijn meening zijn inzinking kunnen verklaren – maar een opvatting, die daarom niet minder onjuist is. Spartacus, het sedert kort weer verschijnend orgaan van de lao, wijst er terecht op, dat de Hitler-terreur al aan den gang was voor de brand, en dat van de zijde der arbeidersorganisaties er niets tegen werd ondernomen, wijl men de handen vol had met het verkiezingswerk. Alle correspondenten van de groote pers waren het er midden Februari al over eens, dat het slechts een kwestie van tijd was, wanneer de kpd verboden zou worden en dat alle kans bestond, dat de soc.-dem. organisaties ermede onder zouden lijden. Wat v. d. Lubbe deed en bedoelde, was de voosheid van het parlementarisme aan het licht stellen, een poging de arbeiders tot den strijd tegen het fascisme op te roepen. Het is mislukt, en het is heel makkelijk thans te zeggen, dat het had moeten mislukken. M.i. is slechts diegene gerechtigd te zeggen: het had moeten mislukken, die iedere terreurdaad verwerpt, en als nutteloos beschouwt. Maar het gaat niet aan om zooals De Jong en Müller Lehning, de eerste in zijn onderschrift bij mijn ingezonden in de Synd. van 7 Oct., b.v. de aanslag op de Italiaansche koning Humbert als doeltreffend te beschouwen, omdat in Italië de toestanden zoo heel anders waren. Ook toen is trouwens op de terreurdaad een versterkte reactie gevolgd. En de terreurdaden der Spaansche syndicalisten blijven m.i. even nutteloos. Als men deze terreurdaden aanvaardt, moet men met Bertoni (Réveil, Genève, 7 Oct.) zeggen: “Iedereen heeft er zich over beklaagd, dat Hitler geen grootere tegenstand heeft ontmoet. Wel, Van der Lubbe zal later voor het proletariaat en de geschiedenis verschijnen als de man die getracht heeft het sein voor deze tegenstand te geven. Een aanslag is er niet minder verdienstelijk om, als hij mislukt.” Hetzelfde blad wijst er ook op hoe die aanslag op koning Humbert eveneens als een provocatie is gebrandmerkt door de communisten en dat niemand minder dan Malatesta hier tegen op gekomen is. Ik kom thans tot enkele aanvullingen van het Roodboek, betrekking hebbende op het milieu waarin Van der Lubbe te Leiden leefde. In het Roodboek zijn deze zaken althans ten deele niet behandeld, omdat bij het verschijnen nog niet de juiste herkomst van de laster bekend was. Sedert de arbeidersdichter en Tribune-journalist Freek van Leeuwen zijn meineedige verklaringen te Londen heeft afgelegd en zich niet ontzien heeft dezelfde laster in de Nieuwe Rotterdammer te luchten, is veel opgehelderd. O.a. de groote overeenkomst in de schildering van dat “hel van ontucht” op de Uiterste gracht in het Bruinboek en in … de Vara-bode. Dit laatste ter gelegenheid van een optreden van Van Leeuwen voor de microfoon op 9 Maart 1930. Hier was de schildering van Jef Last, en had ten doel Van Leeuwen eenigszins in de hoogte te steken en voor de sdapsche kleinburgers een romantisch milieu te scheppen, dat nu eenmaal bij een dichter hoort. Om dat te bereiken werden een aantal Leidsche kameraden als prostituees e.d. bestempeld. Nu komt die schildering goed te pas voor het Bruinboek, althans voor de buitenlandsche uitgaven. Na veertien dagen vertraagd te zijn, verschijnt de Hollandsche vertaling … zonder deze uitvoerige schildering. Waren de uitgevers bang voor een proces? Reden te over! O.a. wordt van van Albada, vroeger voorz. iamv-Leiden, lid van de executieve van de jeugdliga tegen imperialisme, thans lid van de gic, verteld, dat hij onderhouden werd door een Leidsch professor met homo-sexueele neigingen. Gelogen, ieder in Leiden weet wel, dat v. A. evenals ieder student studeerde van een toelage van zijn ouders. Maar wat wil het geval; op de Uiterste gracht kwam korten tijd ook een ander student – hij heeft er nooit gewoond –, wiens studie door een te Leiden woonachtig gepensioneerd hoogleeraar betaald werd, en het blijkt weer dat Van Leeuwen de feiten door elkaar haalt, om ze vervolgens met de noodige laster op te dienen. Zoo verklaart hij te Londen drie jaar met Van der Lubbe te hebben samengewoond op de Uiterste Gracht. Onjuist, Van Leeuwen was al drie jaar weg van de Uiterste Gracht vóór Van der Lubbe er eenigszins regelmatig kwam. Het eerste kwam Van der Lubbe in den winter van 1928, Van Leeuwen ging weg: September 1927. Tijdens het voj-kongres te Leiden op 23 Oct. 1927 hebben verscheidene kameraden op de Uiterste Gracht gegeten en geslapen, zij zullen kunnen getuigen dat noch Van Leeuwen noch Van der Lubbe er destijds waren. De een was al weg, de ander moest nog komen. Zoo is het dat deze dichter die ellenlange verklaringen schrijft in de nrc, tegen zijn vroegere kostjuffrouw moet zeggen: “Van der Lubbe gekend, ach, kennen en kennen is twee, ik heb hem wel eens ontmoet maar gekend heb ik hem niet. Ik had gedacht bij U meer over hem te hooren.” Dat was in Juni, en in September zijn de verklaringen klaar voor de Londensche kommissie en voor de Nw. Rotterdammer. In Links-Richten no. 1 schrijft Van Leeuwen een gedicht: Amerikaansche tragedie. Hij vertelt daarin hoe door de actie van Berkman het doodvonnis van Mooney en Billings is voorkomen, en vertelt verder van de strijd voor hun vrijlating. Dan gaat hij over naar de Scottboro-zaak. “Maar nu zijn het geen anarchistische groepen in zichzelf verdeeld en versplinterd, die voor de veroordeelden opkomen, nu is het de irh.”, zeker nu is het de irh, maar de ­Scottboro-jongens zitten gevangen en de hulp van de irh heeft Mooney en Billings evenmin bevrijd als die van de anarchisten. Maar die anarchisten brachten tenminste de proteststaking van 200.000 arbeiders in Chicago te weeg, waardoor men het doodvonnis niet durfde uitvoeren, En destijds waren en irh en communisten veel te druk met andere dingen bezig, probeerden b.v. zooals de Fransche communist Cachin, het revolutionaire Rusland te bewegen tot het voortzetten van den oorlog! En van 1917 tot 1931 bemoeit zich de irh niet met Mooney en Billings. Geen bezwaar, Freek van Leeuwen zal het wel veranderen: Nu zijn het niet de anarchistische groepen, nu is het de irh en al zegt hij het er niet bij, het is duidelijk wat hij bedoelt: nu is het in orde. Ik geef dit uitvoerig weer, de waarheidsliefde en de objektiviteit van de Tribune journalistiek is bekend genoeg, maar telkens vallen er weer kameraden ten prooi aan de leugens. En het karakteriseert Van Leeuwen. Om terug te komen op het Bruinboek. De Hollandsche uitgave noemt om “begrijpelijke redenen” geen namen van de menschen die met Van der Lubbe verkeerden. Welnu, wij dagen de uitgevers van het Bruinboek uit hun beschuldigingen aan het adres van die kameraden te herhalen en te bewijzen. Wij zeggen: zij durven niet want het is gelogen. En wij richten ons tot de onderteekenaars van het voor in het Bruinboek afgedrukte manifest van het internationale comité voor de slachtoffers van het Hitler-fascisme, welk comité zich in Holland o.a. ten doel stelt de uitgave van het Bruinboek te bevorderen en wij vragen hen: handhaaft gij Uw steun aan het Bruinboek, ook nu bewezen is dat het een aaneenschakeling is van laster en leugen? Onder die onderteekenaars zijn o.a. A.R. de Jong, Prof. Polak en Prof. Mannoury, H. Roland Holst, wier rechtsgevoel wij te hoog achten, dan dat zij zich tot deze walgelijke comedie nog verder zouden leenen. Nog is het tijd dat zij zich terugtrekken, nog zijn ze niet verantwoordelijk. De Engelsche kentisch-kommuniste Sylvia Pankhurst heeft reeds verklaard de lasterlijke beschuldigingen aan het adres van v. d. L. te verwerpen, zij heeft zich uit het Engelsche komité ­teruggetrokken en ­bereidt de Engelsche uitgave van het Roodboek voor. Hoeveel Nederlandsche linksche intellektueelen zullen haar voorbeeld volgen?

Wim Jong

Wim Jong, P. Heinstr. 111, Den Haag, is bereid in de komende maanden te spreken over “Marinus van der Lubbe en de brand in de Rijksdag”. De Syndikalist Jaargang XI/2 8 juli 1933

HET GEVAL VAN DER LUBBE Het proces tegen van der Lubbe, den brandstichter van den duitschen Rijksdag, is, zooals trouwens reeds herhaaldelijk, nu voor zeer binnenkort aangekondigd. Of dit proces werkelijk op den aangegeven datum zal plaats vinden en of dit proces het noodige licht in deze toch eenigszins duistere zaak zal brengen, is de vraag. Het lijkt mij daarom niet noodig met het maken van enkele opmerkingen te wachten tot dit proces, dat uit den aard der zaak onder zeer bijzondere omstandigheden gevoerd zal worden, en waarvan men mag aannemen, dat met de “Gleichschaltung” van de duitsche Justitie geenszins alles aan het daglicht zal worden gebracht wat deze zaak zou ophelderen, gehouden is. Des te meer noodzakelijk is een opheldering, omdat er uit onze z.g. libertaire beweging enkele stemmen zijn opgegaan, die niet onweersproken kunnen blijven. Enkele ingezonden stukken in De Arbeider, een ingezonden stuk in het fransche anarchistische orgaan Le Libertaire van 14 April, onderteekend “Voor de Redactie: De Wapens Neder”(1) en tenslotte het ongeteekende redactioneele hoofdartikel in De Wapens Neder van Juni, hebben er protest tegen aangeteekend, dat in verband met van der Lubbe het woord provocatie is gebruikt.(2) Ook ondergeteekende heeft, zooals bekend, zoowel in De Syndicalist als in het openbaar, als zijn meening te kennen gegeven, dat wij hier te doen hebben met een geval van provocatie. De omstandigheden, waaronder de Rijksdagbrand plaatsvond, die aan de fascistische regeering de gelegenheid gaf, die voor de fascistische regeering het signáál was om een onbeperkte en matelooze terreur over de geheele arbeidersbeweging uit te oefenen, en waardoor het haar gelukte een meerderheid in den Rijksdag te krijgen, de reeks van de tot nu toe niet verk[l]aarde en duistere omstandigheden, die met dezen brand gepaard gingen, zijn meer dan voldoende om hier van provocatie te spreken. Voor zoover mij bekend, zijn behalve de duitsche fascisten waarschijnlijk alleen deze hollandsche libertaire en enkele “raden-communistische” kameraden van meening, dat hier géén provocatie in het spel is en dat van der Lubbe niet alleen de dader is, maar ook een volkomen betrouwbaar revolutionnair. Ik persoonlijk ken van der Lubbe niet en heb anderzijds geen reden te twijfelen aan de meening van betrouwbare kameraden, dat van der Lubbe een revolutionnair is. Deze meening echter lijkt mij geenszins voldoende om te verklaren, dat er van provocatie geen sprake kan zijn. Buitendien lijkt mij de opvatting, die in het ingezonden stuk van J. [= Wim Jong] in De Arbeider van 25 Maart tot uiting komt, nl. dat, indien van der Lubbe de brandstichter is “wij als anarchisten en revolutionnairen maar één taak hebben, achter hem te staan tot het einde”, een hoogst zonderlinge en hoogst gevaarlijke opvatting. Omdat de dader te goeder trouw gehandeld heeft, moeten wij hoe zot en hoe onzinnig een daad is, ons daar solidair mee verklaren en daar achter gaan staan? “Wij denken – aldus het redactioneele hoofdartikel in De Wapens Neder van Juni – aan een anderen brand, aan een ander vlammend protest, ditmaal tegen het parlementarisme … Wij zien hoe hier in Nederland een oogenblik bij het proletariaat het besef oplaaide dat, hoe fout die daad ook zij, de dader recht heeft op onze solidariteit … Wij zien hoe al diegenen en nog veel meer thans van der Lubbe van provocatie beschuldigen, in de eerste plaats al diegenen, wier baantje er mee gemoeid is, als het proletariaat zelf gaat handelen.” Het lijkt mij alles nogal verward. Dat deze daad een provocatie was, is vrijwel de meening van de geheele publieke opinie, zoowel van de burgerlijke als van de socialistische, in de geheelde wereld. Afgezien van het feit, dat deze daad objectief een provocatie was, omdat zij onder de gegeven omstandigheden in Duitschland niet anders werken kón dan zij gewerkt heeft, omdat zij onder de gegeven politieke omstandigheden precies datgene was, waarop het fascisme in Duitschland wachtte en wat in verschillende kringen trouwens ook verwacht werd, in welken vorm dan ook, is de verklaring dat men van der Lubbe als een overtuigd revolutionnair beschouwt, nog in het geheel geen bewijs ervoor, dat er geen provocatie in het spel is en dat van der Lubbe niet zelf het slachtoffer van een provocatie geworden is. Er is alle reden om aan te nemen – de leider van de berlijnsche brandweer heeft dat enkele uren na den brand trouwens verklaard – dat de eenige gearresteerde, namelijk van der Lubbe, niet de eenige brandstichter was. Hij heeft verklaard, dat de brand verschillende brandhaarden had, die onmogelijk door één persoon tegelijkertijd zouden kunnen zijn aangelegd. Er werd van een 7 à 8 mede-brandstichters gesproken. Wie zijn en waar zijn deze kameraden van van der Lubbe? Indien dit zoo is, waarom heeft van der Lubbe, voor zoover men weet, deze anderen niet genoemd? Is hij overtuigd met betrouwbare en revolutionnaire kameraden te doen te hebben? Gelooft hij zelf aan de mogelijkheid, dat er een provocatie in het spel is? Meent hij als revolutionnair verplicht te zijn, deze anderen niet te verraden? Welke verbindingen had van der Lubbe in Berlijn? Hoe was het mogelijk, dat de eerste publicatie van zijn in Holland afgegeven paspoort onder den naam Lübbe (met een Umlaut) werd afgedrukt? Alles onopgehelderde vragen. O.a. leest men in het bovengenoemde ingezonden stuk in Le Libertaire, dat de groep van internationale communisten zich tegen de beschuldiging van de bolsjewiki verzet, dat van der Lubbe een provocateur zou zijn. Dan volgt zonderling genoeg: “Dat (bedoeld is, dat v. d. L. géén provocateur is) was ook de meening van de libertaire hollandsche organisaties, die bij het iamb zijn aangesloten, in haar vergadering van 12 Maart j.l.. Deze vergadering hield nog rekening met de mogelijkheid, dat niet van der Lubbe, maar een ander den brand heeft gesticht, maar deze veronderstelling is niet meer houdbaar tegenover de mededeeling van den berlijnschen politieman.” Dat de libertaire hollandsche organisaties van het iamb, deze meening zouden hebben uitgesproken, hiervan is niets bekend.(3) Evenmin is het mij helder waarom de redactie van De Wapens Neder(1), het orgaan van een organisatie die evenmin zich over deze zaak heeft kunnen uitspreken, een dergelijk ingezonden stuk in Le Libertaire plaatst. Verder is het toch werkelijk niet in te zien dat de opvatting, dat een ander den brand gesticht zou hebben onhoudbaar is in verband met de mededeelingen van de berlijnsche politie. Want van al deze mededeelingen kan men de juistheid niet controleeren. Van der Lubbe zou immers ook gezegd hebben, verbindingen met de sociaaldemocratie gehad te hebben, een mededeeling die, als ze juist is, een hoogst zonderling licht op van der Lubbe zou werpen en, wanneer ze niet juist is, het bewijs is, dat de verklaringen van de politie over wat van der Lubbe gezegd zou hebben, volkomen onbetrouwbaar zijn. Wij constateeren overigens met voldoening, dat de Persdienst van de Groep van Internationale Communisten, waartoe van der Lubbe zou behooren of behoord heeft, zich principieel volkomen van deze daad heeft losgemaakt! Maar één ding is duidelijk: De omstandigheden van dezen brand zelf, de mogelijkheid om op deze schaal een goed bewaakt gebouw als den Duitschen Rijksdag, waarin tal van menschen aanwezig zijn, in brand te steken, de vreemde omstandigheden, waaronder van der Lubbe gearresteerd werd, de verklaringen, die hij zou hebben afgelegd (o.a. in verbinding te staan met de sociaaldemocratie, hetgeen het officieele voorwendsel was om ook de geheele sociaaldemocratische pers in Duitschland te verbieden), de zonderlinge affaire van zijn paspoort, de door het franse sociaaldemocratische orgaan Le Populaire gepubliceerde onthullingen over de verbindingsgang naar de kamer van den president van den Rijksdag, de onthullingen van het engelsche liberale blad, de Manchester Guardian, en daarnaast de politieke omstandigheden, het oogenblik waarop deze daad plaats greep, zijn meer dan voldoende om de meening te handhaven, dat men hier hoogst waarschijnlijk met een geval van provocatie te doen heeft en, naar ik reeds eenmaal in dit blad schreef, m.i. met een der grootste provocaties der moderne geschiedenis. Men zal moeten afwachten, of de volle waarheid over deze zaak en de rol, die van der Lubbe ­gespeeld heeft, aan het licht zullen komen. Mijn persoonlijke meening is deze, dat indien van der Lubbe degeen is, voor wien de kameraden, die hem kennen hem houden, hij het slachtoffer geworden is van een provocatie. Maar wanneer hij zelf te goeder trouw welke rol dan ook in deze geheele affaire heeft gespeeld, dan is er voor revolutionnairen geen enkele reden om ook maar in eenig opzicht deze daad te verdedigen en achter van der Lubbe te staan. Het critiekloos aanvaarden van dergelijke daden, omdat zij door een “revolutionnair” gedaan worden, kan de arbeidersbeweging slechts verwarren. Ook wanneer de dader geen provocateur zou zijn, was deze daad op dat oogenblik onzinnig, waanzinnig, misdadig. Niemand kon er ook maar een oogenblik aan twijfelen, dat het resultaat van zulk een daad op dat moment ooit een ander kon zijn dan het is geweest. Indien van der Lubbe niet had bestaan, hadden de fascisten hem moeten uitvinden. Welke rol van der Lubbe heeft gespeeld en met welke doeleinden hij deze daad deed of aan deze daad heeft deelgenomen – in ieder geval kan hij voor de historie de eer voor zich opeischen het lichtend signaal gegeven te hebben tot de matelooze fascistische terreur en tot de catastrophe. A. Müller Lehning


DE SYNDICALIST 15 juli 1933

DE ZAAK VAN DER LUBBE In de Syndicalist van 8 Juli komt Müller Lehning terug op deze zaak en bestrijdt uitdrukkelijk enkele van mijn desbetreffende uitlatingen, in De Wapens Neder en elders. Ik wil over deze zaak geen polemiek in De Syndicalist beginnen, vraag echter het recht enkele onjuistheden recht te zetten. In de eerste plaats dan tegen de tweede noot van den redacteur: Albert de Jong kon weten uit de daarover met hem gevoerde correspondentie en uit de verklaring afgedrukt in De Wapens Neder van 1 Juli, dat er geen critiek is geoefend op den Persdienst in zake van der Lubbe. Ik heb gevraagd, of het lc het niet wenschelijk achtte tegen de provocatiebeschuldiging op te treden, en als middel aan de hand gedaan een publicatie in den Persdienst. Als voorbeeld van de uitlatingen, die te bestrijden waren, noemde ik die van Müller Lehning in De Syndicalist, van Eikeboom in De Arbeider, van Jo Groos (inmiddels zette deze dit recht) in De Arbeider en artikelen in andere bladen. Van critiek op De Syndicalist in het Landelijk Comité der iamv of in De Wapens Neder is geen sprake. Of het omgekeerde niet plaats heeft, laat ik aan den lezer te beslissen. Mijn “hoogst zonderlinge en hoogst gevaarlijke opvatting”, dat we van der Lubbe te verdedigen hebben, was nog in 1923 die van De Jong, die meende dat men den “moord” van Germaine Berton moest “begrijpen en respecteeren”. Hij denkt er blijkens zijn heele brochure “De roode maagd” ook dan niet aan dergelijke daden te propageeren, evenmin als ik toen of nu individueele terreurdaden gepropageerd heb. Een objectieve provocatie is en was evenzeer de muiterij op de Zeven [Provinciën], was de bomaanslag van Kooiman en van der Linde, was de aanslag van de sociaal-revolutionnairen in 1918 op den duitschen gezant te Moskou. En van de beide laatste kan men zeker zeggen, dat ze zoo bedoeld waren: als een middel om actie te krijgen, koste wat het kost. Waren de daders dan provocateurs? De insinuaties aan het adres van Rinus van der Lubbe, de onopgehelderde vragen, die M. L. opwerpt, zijn ten deele wel opgehelderd (de Umlaut-kwestie b.v.), berusten ten deele op even onbetrouwbare gegevens (officieele mededeelingen en mededeelingen van betrokken ambtenaren) als die waaruit de leidsche gic de slotsom trekt, dat van der Lubbe alleen gehandeld heeft, in overeenstemming met zijn toenmalige geestes­gesteldheid. Ik handhaaf hiertegenover het recht van iederen verdachte, dat twijfel te zijnen gunste wordt uitgelegd. Ik herhaal: de daad van van der Lubbe was even “onzinnig, waanzinnig, misdadig” als die van den “wever van Prato”, die koning Umberto I van Italië doodde en die het begin werd “van een nieuwe reactionnaire periode” (A. Giovanetti in hetzelfde nummer van De Syndicalist: Vijftig jaar klassenstrijd in Italië, 5e kolom), even waanzinnig en misdadig of … evenzeer te begrijpen en te respecteeren. De dader heeft even veel of even weinig recht op onze verdediging. Ik zou werkelijk nog wel eens willen zien, hoe Müller Lehning zou reageeren op beschuldigingen van provocatie aan het adres van de spaansche syndicalisten, wier bommenmagazijnen vrijwel dagelijks ontploffen of ontdekt worden, altijd volgens mededeelingen in bladen van hetzelfde soort als die, waaruit M. L. zijn beschuldigingen tegen van der Lubbe put. Dat niet de geheele socialistische en anarchistische pers zijn meening deelt kan blijken uit mijn vertaling in De Arbeider van 8 Juli.

Wim Jong Ik zal de beantwoording gaarne geheel overlaten aan M. L.. Alleen dit: in mijn tweede noot stond juist, dat de critiek in verband met van der Lubbe niet op den Persdienst kon slaan. Als Jong meent, dat hij ten opzichte van die noot een “onjuistheid” moet recht zetten, is dat op zichzelf een … onjuistheid. De J. [ = Albert de Jong]


DE SYNDICALIST 22 juli 1933

NOGMAALS: DE ZAAK VAN DER LUBBE Mijn artikel “Het geval van der Lubbe”(1) is voor Wim Jong aanleiding geweest tegen een en ander protest aan te teekenen.(2) De kern van zijn betoog is deze: De brandstichting van den Rijksdag is een daad van individueele terreur. Dat stempelt iemand echter toch geenzins tot provocateur. Dat de gevolgen van deze daad dezelfde waren als ze geweest zouden zijn, indien we met een geval van provocatie te doen hadden gehad, is geen reden den dader niet te verdedigen en hem onze sympathie te onthouden. Andere gevallen van individueele terreur hadden dezelfde uitwerking. Wij hebben dus v. d. L. te verdedigen; in de eerste plaats tegen de beschuldiging van provocatie. Voor zoover een en ander in deze zaak duister is, kan de verdachte aanspraak maken op het recht, dat twijfel te zijnen gunste wordt uitgelegd … Mijn “insinuaties” aan het adres van v. d. L. zijn gebaseerd op onbetrouwbare gegevens van een onbetrouwbare pers.(3) Ik heb mij in mijn artikel met de noodige omzichtigheid, die in een geval als dit geboden is, maar toch tevens, naar ik meen, met de noodige helderheid, die ieder misverstand uitsluit, uitgedrukt. Tot mijn leedwezen kan ik niet hetzelfde zeggen van het artikel van Wim Jong … Maar ik hoop, dat hij bereid zal zijn op twee concrete vragen, die ik hem onmiddellijk zal stellen, concreet te antwoorden. Tegelijkertijd zal ik zoo kort mogelijk ingaan op het complex van vragen over provocatie, individueele terreur, spaansche bommen enz., die Wim Jong zoo en passant, “zonder een polemiek te willen beginnen”, heeft aanhangig gemaakt … Ik heb v. d. L. geen provocateur genoemd. Ik heb gezegd: ik ken hem niet en de zaak lijkt mij wat duister. Maar de brandstichting als zoodanig als een provocatie te beschouwen lijkt me de waarschijnlijkste hypothese. Wat is nu eigenlijk de opvatting van W.J.? Niet over v. d. L. – die is duidelijk. Met anderen acht W.J. hem een volkomen betrouwbaar kameraad. Maar wat is de opvatting van W.J. – en van hen die het met W.J. eens zijn – over de daad. Indien W.J. over meer betrouwbare gegevens beschikt dan b.v. ik en hij volkomen helder ziet in deze zaak dan zal het hem ook gemakkelijk zijn in de eerste plaats de volgende vraag te beantwoorden: Is hier provocatie in het spel, ja of neen? Zoo neen, dan zou deze opvatting in flagranten strijd zijn met de door den chef der berlijnsche brandweer (die naar ik meen intusschen ontslagen is) onmiddellijk na den brand afgelegde verklaring, dat men met een aantal brandstichters te doen heeft. Of wil men de hypothese toelaten, dat een heele ploeg van betrouwbare kameraden aan het werk geweest is en alleen v. d. L. in handen van de politie gevallen is? Aanvaardt men wél de mogelijkheid, dat er provocatie in het spel is, dan zal men toch moeten afwachten tot opgehelderd is welke rol v. d. L. daar bij heeft gespeeld. En dan is er geen reden van “insinuaties” te spreken. W.J. noemt andere gevallen van individueele terreur en vraagt: “Waren de daders dan provocateurs?” Laten we aannemen dat ze het niet waren.(4) Wat bewijst dat in dit verband? Nergens heb ik beweerd, dat hier van provocatie sprake is, omdàt we te doen hebben met individueele terreur. Individueele terreur behoeft niet provocatie te zijn – accoord. Maar omgekeerd sluit individueele terreur toch niet provocatie per se uit? De door W.J. genoemde gevallen zijn trouwens met genoeg andere aan te vullen waar dit wel het geval is. Dat zegt dus alles niets. Aan het begrip “objectieve provocatie” een dergelijke vage en onbeperkte beteekenis hechten als W.J. doet is natuurlijk volslagen zinloos. Zoo kan men toch niet de begrippen vervagen. Het is ook absoluut onjuist. In géén van de door W.J. genoemde gevallen werden deze daden verwacht of door de regeering noodzakelijk gewenscht om bepaalde doeleinden te bereiken. Niemand is toch zoo zot om te beweren, dat de nederlandsche regeering de muiterij heeft gewenscht of noodig had, om op de wijze zooals zij het deed van haar nobele, christelijke en niet minder krijgshaftige gezindheid te getuigen? De muiterij op de “Zeven Provincieën” en den Rijksdagbrand beide een objec­tieve provocatie noemen, dat getuigt, mijn beste Wim Jong, van een gebrek aan onderscheidingsvermogen zoowel voor begrippen als voor politieke situaties, die iedere mogelijkheid van vruchtbare discussie uitsluit. De “objectieve provocatie” lag dan ook niet zoo zeer in het feit van de gevolgen van de brandstichting (die in het geheel geen andere hadden kunnen zijn) maar: in de politieke omstandigheden waaronder deze daad plaats vond. Zelf heb ik eenige weken voor den 5en Maart geschreven(5) dat men met de mogelijkheid moest rekenen, dat de verkiezingen zouden plaats vinden onder terreur. Ze vonden ook plaats onder terreur en onder een fascistischen staat van beleg waarvoor de Rijksdagbrand het signaal was geweest. “De storm breekt los.” (Het nationaal socialistische orgaan den dag na den brand.) Men denke buitendien aan de onthullingen over de documenten, die de politie bij de bezetting van het Karl Liebknecht Haus – de zetel van de Communistische Partij – enkele dagen voor den brand, beweerde gevonden te hebben over de revolutie, plannen van de communisten, die o.a. ingeleid zouden worden door de openbare gebouwen in brand te steken; men denke met welk een snelheid en welk een volledigheid de onderdrukkingsmaatregelen tegenover de arbeidersbeweging volgden, de massa-arrestaties nog in denzelfden nacht, en men kan met deze feiten, die toch geen insinuaties zijn, toch werkelijk voldoende verklaard vinden, dat iedereen overtuigd was met een directe provocatie te doen te hebben. Niemand heeft kunnen gelooven, dat de fascisten, dien ‘t sinds den 30sten Januari al zeer voorspoedig ging, ook nog op zulk een ongeëvenaarde wijze door het historische toeval begunstigd werden: dat op het beslissende uur, op het meest critieke oogenblik in de geschiedenis der duitsche arbeidersklasse als deus ex machina(8) plotseling ‘n onbekende Hollander in den Rijksdag verschijnt met de brandfakkel in zijn hand en zijn paspoort in zijn broekzak en het sein geeft voor de ontknooping – van de catastrophe. Ik wil gaarne erkennen, dat het toeval een groote rol in de historie speelt, maar de vrienden van v. d. L. zullen toch moeten begrijpen, dat het vermoeden van provocatie ditmaal toch werkelijk niet zoo zonder meer uit de lucht gegrepen is. En ik handhaaf zonder reserve mijn meening: indien v. d. L. niet had bestaan had Goering hem moeten uitvinden. Men zou mij kunnen vragen – en men heeft mij gevraagd – of ik dan individueele terreur onder alle omstandigheden afwijs. Ik kan deze vraag niet in het algemeen en in abstracto beantwoorden. Alleen van geval tot geval. Daarom zijn de andere voorbeelden van terreur, die W.J. heeft genoemd ook weinig ter zake dienende. Wanneer het om zulk een delicate materie gaat als brandstichtingen, aanslagen en bommen dan moet men de zaken wat subtieler en zorgvuldiger onderscheiden dan W.J. doet. Dan kan men niet alles over een kam scheren; in einen Topf werfen, om het duitsch te zeggen. De ­hongerstaking van Groenendaal is toch niet te vergelijken met de politieke situatie in ­Duitschland aan den vooravond van de fascistische greep naar de macht! En een bom in den Haag is van een geheel ander gehalte dan een in Barcelona … Over spaansche bommen schrijft W.J. in dit verband: “Ik zou werkelijk nog eens willen zien, hoe M. L. zou reageeren op beschuldigingen van provocatie aan het adres van de spaansche syndicalisten, wier bommenmagazijnen vrijwel dagelijks ontploffen of ontdekt worden, altijd volgens mededeelingen in bladen van dezelfde soort als die, waaruit M. L. zijn beschuldigingen tegen v. d. L. put.”(6) Ik reageer daarop als volgt: Wie in verband met de “bommenmagazijnen” der spaansche anarchisten van provocatie spreekt is een ezel. (Dus b.v. de spaansche correspondent van de nrcrt) Ieder rechtgeaard spaansch anarchist heeft een pistool op zak en ergens een klein wapendepot. Wanneer er bommen ontploffen dan zijn dat inderdaad bijna steeds anarchistische bommen. En als er “bommenmagazijnen” ontdekt worden kan men er zoo goed als zeker van zijn, dat deze beheerd worden door leden der Federación Anarquista Ibérica. Er is dus geen enkele reden hier van provocatie te spreken.(7) Persoonlijk voel ik niet veel voor deze “bommenmagazijnen” en zou ook niet graag alle bommen, die soms luk raak ontploffen voor mijn rekening willen nemen. Mij lijkt bovendien, dat de offers, die voor deze zaak gebracht worden – aan energie, aan geld, aan leven – in een wanverhouding staan tot het verkregen resultaat en tot het beoogde doel. Maar men heeft hier te doen met een traditie en een psychologie, die niet zonder meer per resolutie te veranderen is … De bom behoort buitendien tot het arsenaal der strijdmiddelen van de directe actie in Spanje. Ook de spaansche bommen kan men op hun beurt weer niet in einen Topf werfen. Op het oogenblik b.v. zijn de bomaanslagen te Barcelona niet van de lucht. De eene explosie volgt op de andere. Zooals bekend, zijn de bouwvakarbeiders der cnt in staking. Het gaat om een korteren arbeidsdag en om loonsverhooging van de slecht betaalde ongeschoolde krachten. Op 22 Juli duurde de strijd al 14 weken. Stakingskassen en stakingsuitkeering kent de cnt niet. Men begrijpt dus met welk een verbittering de strijd wordt gevoerd. Men deinst niet voor terreur terug. De geheele politiemacht is wel bereid om werkwilligen te beschermen, maar die zijn er zoo goed als niet. De dertigduizend bouwvakarbeiders van Barcelona hebben het bouwbedrijf volkomen stil gelegd. In verband met deze actie vliegt nu ieder oogenblik een bouw, die half af is, de lucht in. Deze sabotagedaden worden zeer zorgvuldig voorbereid en uitgevoerd. Deze “individueele terreur” wordt om zoo te zeggen door de organisatie gecontroleerd. Ze verontrusten dan ook de bevolking geenszins. In de arbeidersklasse worden ze met sympathie begroet. En in de burgerlijke pers kan men deze bomaanslagen vermeld vinden onder het hoofd: De bouwvakstaking in Barcelona. Na deze uitwijding, waartoe ik mij door W.J. heb laten verleiden, kom ik weer op v. d. L. terug. Terwijl de burgerlijke pers en iedere arbeider in Spanje begrijpt, waarvoor de genoemde bomaanslagen dienen en in wat voor verband deze ontploffen, was er naar mijn meening niemand – maar dan ook letterlijk niemand – in Duitschland, die begrepen heeft of ook maar begrijpen kón, wat de beteekenis van deze daad was. Wanneer in Spanje herhaaldelijk de kerken en kloosters in vlammen opgingen – en b.v. niet de Cortes – dan wist geheel Spanje, en ook iedereen buiten Spanje, waaróm. Maar de duitsche Rijksdag? Wie behalve dan misschien v. d. L. en – post festum(8) – zijn hollandsche vrienden hebben de “revolutionnaire’” beteekenis van deze daad begrepen? Mijn tweede, en belangrijkste vraag aan Wim Jong (en wellicht kan hij die tevens namens degenen beantwoorden, die zijn standpunt deelen) luidt dan ook als volgt: Wat is zijn meening over deze daad. Hij beschouwt v. d. L. als een kameraad en volkomen te goeder trouw. Goed. Maar wijst hij deze daad af, ja of neen? Is hij met mij van meening, dat deze daad uit politiek oogpunt en van revolutionnair standpunt misdadig en waanzinnig was, ja dan neen? Is hij met mij van meening, dat de geheele revolutionnaire arbeidersbeweging – de betrouwbaarheid en de goede trouw van den dader voorondersteld – deze daad af te wijzen heeft, onvoorwaardelijk en zonder reserve? En in de eerste plaats zij, die het voor den dader wenschen op te nemen! De revolutionnaire moraal heb ik nooit begrepen, die daden niet naar de eenige maatstaf beoordeelt, waarnaar deze te beoordeelen zijn: de beteekenis van de daad zelf. Men heeft den indruk, dat het den anarchisten dikwijls aan moed ontbreekt om zich van daden los te maken indien deze, omdat deze, door anarchisten of andere revolutionnairen zijn gepleegd. De hooggeroemde anarchistische vrijheid schijnt soms op te houden, waar het de vrijheid en de zelfstandigheid van oordeel over de daden van onze eigen geestverwanten of zoogenaamde geestverwanten betreft. Hier luidt het parool: taboe. Maar dit anarchistische taboe is de dictatuur van de redeloosheid. In plaats te vragen naar de beteekenis van een daad vraagt men naar het paspoort van den dader. Legitimeert hij zich als revolutionnair, dan is de zaak in orde. “Dan hebben wij als anarchisten en revolutionnairen maar één taak, achter hem te staan tot het einde”. (Wim Jong in De Arbeider.) Maar als deze dader b.v. eens niet wel bij z’n hoofd is, ook al zijn zijn overige geloofsbrieven in orde, wat dan mijne vrienden? Er kan niemand bezwaar tegen hebben dat degenen, die een positief oordeel over deze zaak hebben, dat zij, die bereid zijn alle twijfel in deze zaak ten gunste van den verdachte uit te leggen, dat zij, die overtuigd zijn, dat de dader te goeder trouw heeft gehandeld, protesteeren tegen de beschuldiging van provocatie. Maar men geve anderen het recht tegen de opvatting te protesteeren, die in deze daad eenige revolutionnaire beteekenis wil zien, of ze voor eenige waarde wil achten voor den strijd der arbeidersklasse. Onder welke omstandigheden deze daad ook is gepleegd, met welke motieven en met welke gezindheid; het is mijns inziens de taak van anarchisten en revolutionnairen en van de geheele arbeidersbeweging deze daad af te wijzen voor honderd procent en ondubbelzinnig. Wij wenschen geen enkele concessie te doen aan revolutionnaire gevoelsoverwegingen, die in nauw verband staan met een revolutionnaire hysterie, die het terrorisme om het terrorisme verheerlijkt. Men houde het hoofd ook bij brandstichtingen koel! Men kweeke in de revolutionnaire arbeidersbeweging geen sympathie voor de lieden met het “heete hoofd en het koele hart”, waarvan Nietzsche sprak. Men versta mij wel: ik ben niet van meening, dat slechts die strijdmiddelen geoorloofd zijn, die gecatalogiseerd zijn in de statuten van een organisatie. Maar wanneer men, als wij, uitgaat van den bevrijdingsstrijd der arbeidersklasse, dan mogen ook “individueele daden” niet geheel vallen buiten het raam van den strijd en buiten de sfeer van het collectieve bewustzijn der arbeidersklasse. In de aanwending van revolutionnaire methoden, zooals in het geheele revolutionnaire proces, blijft steeds een zekere speling. In welke mate? Alweer: slechts te bepalen van geval tot geval. Maar in alle gevallen heeft deze speling een grens. En deze grens is de chaos en de waanzin. Wanneer men overtuigd is, dat de man, die op den bewusten avond met een brandende fakkel in de hand en met zijn paspoort in zijn broekzak in den Rijksdag zou hebben rondgedoold en den brand zou hebben gesticht te goeder trouw heeft gehandeld, dan is er – hoe krankzinnig deze daad ook is – geen bezwaar tegen, dat men een actie ten gunste van den dader voert, onder de voorwaarde, dat men zich ondubbelzinnig los maakt van zijn daad. Wie deze opvatting heeft neme het voor van der Lubbe op, die zich in ieder geval op het oogenblik toch in de klauwen bevindt van een afschuwelijk, misdadig regime, waarvan noch recht, noch genade te verwachten is en die, dank zij de verkrachting van alle elementaire rechtsopvattingen (een lex(8) van der Lubbe met terugwerkende kracht!) door de galg wordt bedreigd. Met niet minder recht trouwens is deze actie te voeren voor de, als medeplichtig aan de brandstichting, aangeklaagde bulgaarsche communisten en den leider der communistische Rijksdagfractie, Torgler, evenals voor de duizenden en duizenden slachtoffers van de witte terreur van een barbaarsch fascisme, wier leven in de gevangenissen en in de concentratiekampen van het Derde Rijk ieder uur wordt bedreigd.Müller Lehning

(1) De Syndicalist van 8 Juli.

(2) Wim Jong: De zaak van der Lubbe, De Syndicalist van 15 Juli. (3) Inderdaad: het is bijna ondoenlijk door dit labyrint van persberichten ‘n betrouwbaren weg te vinden. Er is weinig waar men staat op kan maken. Welk bewijs heeft men b.v. dat v. d. L. werkelijk den brand heeft gesticht? Alleen: waar haalt Wim Jong zijn betrouwbare gegevens vandaan? (4) Men denke b.v. aan de relatie van Germaine Berton met den politiespion, hetgeen later bekend geworden is. (5) In de Syndicalist van 11 Februari: Duitschland onder Fascistische Dictatuur. (6) Wat hier “altijd volgens mededeelingen” enz. beteekent, begrijp ik niet. (7) Ook de spaansche beweging is niet vrij van provocateurs. En uit den aard der zaak bewegen deze zich dan om en nabij de “bommenmagazijnen”. Het staat vast, dat in tal van gevallen waar anarchisten wegens terroristische daden veroordeeld zijn, provocateurs een rol hebben gespeeld. Maar het is een levensgevaarlijk beroep, te vergelijken met dat van spion in oorlogstijd: in geval van ontdekking: zonder pardon standrecht. (8) Deus ex machine – god, die de ontknooping brengt (onverwachte redder). Post festum – letterlijk: na het feest, dus: achteraf. Lex – wet. Red.

No. 1 De Rijksdagbrand 14 September 1933 Uitgave van het van der LUBBE Comité

DE VERTOONING IN LONDEN. De IIe en IIIe Internationale in anti-Duitsch oorlogsfront met de Knechte van het Fransche-Hollandsche-Engelsche kapitalisme oordeelen over de proletarische revolutionair Marinus v. d. Lubbe. Het is nu zeven maanden geleden, dat de arbeidersklasse van de wereld en van Duitschland in ‘t bijzonder werd opgeschrikt uit haar parlementair gedommel door de brand in het Rijksdaggebouw. De partijen en vakvereenigingen, de leidersklieken, die in een reeks van verkiezingen de overwinning op het Fascisme aankondigden en hierdoor de arbeidersklasse van de werkelijke noodzakelijke strijd tegen het, zich intusschen van de machtsapparaten van de Staat meester makende Nationaal Socialisme, afhielden, bleken dus ongeschikte instrumenten voor de vernietiging van het Duitsche kapitalisme. Marinus v. d. Lubbe en met hem duizenden revolutionaire proletariërs wisten en weten de beteekenis en de gevolgen van deze, de arbeiders ontmannende taktiek van de partijen en vakvereenigingen. Hij wist echter ook dat groote deelen der Duitsche arbeidersklasse de lessen uit de door haar verloren revolutie van 1918-1921 niet vergeten waren en op ‘t geschikte moment, op de juiste tijd wachten om door zelfstandig optreden het Duitsche kapitalisme naar den strot te vliegen. Hij stak het Rijksdaggebouw, het symbool van bedrog en verraad aan de arbeidersklasse, met zijn eigen in petroleum gedrenkte kleeren in brand, hiermede het sein gevend, het front van de leidersklieken te doorbreken en de strijd om het vestigen van de macht der arbeidersklasse te beginnen. Maar helaas het fascisme was reeds te machtig. De arbeidersklasse nog te veel gevangen in de leidersidiologie. Dat echter de arbeiders de beteekenis en de bedoeling van zijn roep verstonden, bewijst de spontane instemming met zijn daad aan de stempellokalen en op de straat, voordat de bonzen der partijen de domper door de pers. z.g.n. arbeiderspartijen, hier op hadden gezet. Zij hebben het noodig v. d. Lubbe voor te stellen als een aan de arbeiders vijandig element en op hem de schuld van de Hitler-terreur te werpen om eigen verraad en machteloosheid te verbergen. Zij zagen in van der Lubbe terecht een aan hun vijandig element. Van der Lubbe gaf het sein hun naar den ondergang van het fascisme leidende dictatuur over de arbeiders te verbreken en tot zelfstandig optreden der klasse te komen. Een proletariaat dat zich stoort aan de lasterlijke misleidende beschuldigingen van leidersklieken tegen hun beste en meest actieve klassgenooten is rijp het Duitsche proletariaat in de nacht van het fascisme te volgen.

  • * *

Een week voordat v. d. Lubbe voor zijn fascistische beulen in Leipzig zal worden gedaagd, wordt in Londen de tragi-comedie van het z.g.n. schijn-proces opgevoerd. De internationale juristen-commissie, bestaande uit de oer-reactionaire elementen, als in Holland de welbekende arbeidersvijanden Floris Vos, Mevr. Bakker-Nort, partijgenoote van de Hollandsche fascistische regeering Colijn zittende, minister Marchant en de achter de schermen blijvende prof. v. Emden Dr. Wolf e.a., (waarover in het verschijnende Roodboek meer) hebben de brutaliteit te oordeelen over een revolutionair proletariër en over een revolutionaire daad. De IIIe internationale bedient zich van dit contra-revolutionaire gezelschap om de macht over het proletariaat te houden en ze hierdoor van eigen denken en handelen af te houden. Dit internationaal gezelschap heeft geen ander doel dan de arbeiders op te hitsen in de door kapitalistische belangen, ingegeven oorlog tegen Duitschland. Evenals in 1914 de arbeiders met de leugens van voor de democratie, tegen het Duitsch militairisme, tegen het Russische barbarisme naar de slagvelden werd gedreven, probeert men het nu, (de redevoeringen van de Moro Giafferi en een katholiek priester op een vergadering in Parijs is hiervan een sprekend bewijs), speculeerende op de bij de arbeiders terecht levende haat tegen de Duitsche moordenaars-regeering. Echter, even als toen de oorlogshitsers er niet bij vermelden, dat hun eigen bourgeoisie, de democratische regeeringen, geen haar beter zijn.

  • * *

Evenals door de Hitler-regeering, de eerste dag na den Rijksdagbrand, v. d. Lubbe als medeplichtige aan een communistische complot werd voorgesteld, en de bewijzen hiervan door de Nazi-ambtenaren gefabriceerd werden, werd door de partijen van de IIe en IIIe internationale en andere burgelijke vertegenwoordigers van kapitalistische belangen de brandstichter als een agent-provoc[at]eur gebrandmerkt en kregen de door hen betaalde ambtenaren de opdracht de “bewijzen” van deze imfame beschuldiging te produceeren. Het onderzoek naar de ware schuldigen van den Rijksdagbrand door de in dit proces zich achter het zoogenaamde Einstein-Comité verbergende heeren der IIIe Internationale, door hen samengevat in een gedeelte, van het hierdoor berucht geworden bruinboek, is een staaltje van de objectiviteit waarmee de dames en heeren der internationale juristen-commissie de arbeiders van de wereld probeeren te bedriegen. De doorzichtige, leugenachtige bewijsvoering in het Bruinboek, ten opzichte van den Rijksdagbrand noopte zelfs de met zooveel ophef op den voorgrond gedrongen prof. Einstein in het openbaar dit Bruinboek te desavoueeren. Arbeiders, kameraden! Wij waarschuwen U! Men speculeert op Uw rechtvaardigen afkeer van de Hitler-bandieten en op Uw door de burgerlijke maatschappij ingeprent ontzag voor rechters, advocaten en mannen met groote namen om je te gebruiken voor hun smerige bedoelingen en U op te zetten tegen één van de besten uit onze klassen.

Laat u niet bedriegen! Zij zijn Uw vijanden, die U tot willooze werktuigen van de leidersorganisaties en daardoor van het kapitaal willen verlagen. Plaats U critisch als proletariër tegenover al het vuil, dat in de Londensche comedie over Uw klassegenoot v. d. Lubbe zal worden uitgestort. De beste verdediging van hem zelf en zijn bedoelingen is het zwijgen van van der Lubbe. Hij weigert zijn mede-beschuldigden bij zijn daad te betrekken en neemt alle schuld op zich. Dit is niet de houding van een provocateur! De brandstichting in het Rijksdaggebouw is de daad van een revolutionair proletariër, die scherp waarnam het verraad, dat aan den strijd der arbeidersklasse bedreven is en met die daad de nationalistische demagogie der Nazi’s en de democratische demagogie der parlementaire schacheraars poogden te doorkruisen. Zooals de rook opsteeg uit het gebouw van het democratisch bedrog waarin vijftien jaar lang de Duitsche massa aan het kapitaal verkwanseld werd, zoo zijn de parlementair democratische illusies, die de Duitsche arbeiders aan het kapitalisme ketende, in rook opgegaan! De daadkracht en de zelfverzaking, die van der Lubbe bezielde, zal de arbeidersmassa moeten bezielen, wil zij aan het misdadige Kapitalisme een einde maken!

Daarom behoort gij met hem solidair te zijn. DE WAPENS NEDER Maandorgaan van de Internationale Antimilitaristische Vereniging in Nederland 29e jaargang No 9, September 1933

VAN DER LUBBE EN DE RIJKSDAGGEBOUWBRANDRoodboek, Bruinboek, komedie te Londen en te Leipzig Ons werd toegezonden het Roodboek: Marinus van der Lubbe en de Rijksdagbrand (prijs f 1.25, uitgave Int. v. d. Lubbe-komité, zie de advertentie in dit nummer). Echter is het niet mogelijk thans reeds een uitvoerige bespreking te plaatsen, te meer waar het Bruinboek, waartegen het Roodboek zich richt, nog niet in hollandsche vertaling is verschenen, en dus niet bekend is hoeveel van de in de duitsche uitgave opgenomen laster en leugens is overgenomen. Een ding staat echter vast: Hoe men de daad van v. d. Lubbe ook waardeere, men heeft te erkennen dat de tegen hem door samenstellers van het Bruinboek en de organisators van het zgn. proces te Londen gebruikte methoden, zich slechts in het doel onderscheiden van de tegen v. d. L. en zijn medebeklaagden door de duitsche Hitler-autoriteiten aangewend. Deze kunnen hem lichamelijk vernietigen, zij hebben dit reeds in heel veel opzichten gedaan, maar zijn beteekenis als revolutionair arbeider kunnen ze niet aantasten. Deze te besmeuren, hem bij zijn kameraden als spion en verrader te brandmerken is het doel van de samenstellers van het Bruinboek en hun handlangers, waartoe we in Nederland, behalve een aantal burgerlijke intellektueelen, die zich als gewoonlijk op sleeptouw hebben laten nemen, in de eerste plaats de dichter Freek van Leeuwen moeten rekenen. Niet in zijn kwaliteit als dichter, maar in zijn funktie als Tribune-journalist. Alle methoden van verdachtmaking die we in de loop der jaren van bolsjewistische zijde hebben leeren kennen, alle methoden die ooit gebruikt zijn om andersdenkenden zwart te maken worden thans door zijn vroegere kameraden tegen v. d. Lubbe aangewend. En men is niet tevreden met van der Lubbe, allen die in Leiden met van der Lubbe bevriend waren, met hem hebben samengewerkt, worden mede met vuil geworpen. Waarlijk, men moet wel zeer verblind zijn, om al deze onbewezen kletspraat uit het Bruinboek, de Arbeiderspers en de Tribune zonder eenig bewijs voor zoete koek op te eten. Zeker, het Bruinboek bevat protokollen, verklaringen onder eede, maar niet inzake de beschuldigingen aan van der Lubbe! Ja toch, één staat er in. En wat wordt daarin verklaard? Dat v. d. L. op een fascistenvergadering de menschen tot kalmte heeft aangemaand, en later gedebatteerd heeft “niet in de lijn van de cp” en dus de fascisten slechts zijdelings aangevallen heeft. Maar men weet, in Tribune-berichten is dit de wijze waarop niet-kommunistische revolutionaire debaters worden “verslagen”. En de mogelijkheid dat een revolutionair aan een rustig debat de voorkeur geeft boven een knokpartij ligt niet binnen het bevattingsvermogen van deze geweldsmaniakken. De waarde van het Roodboek ligt behalve in de weerlegging van deze leugens, voornamelijk in de dagboekbladzijden en brieven van van der Lubbe. Hieruit leeren wij deze jonge arbeider kennen, met zijn ruim hart, zijn licht ontvlambaar rebellen-temperament. En wij komen iets nader tot het begrijpen van de mentaliteit waarin hij het besluit vatte: er moet iets gebeuren. De politieke beschouwingen in de inleiding hebben we nog niet kunnen bestudeeren, daarop komen we zoo noodig terug. Jammer is echter dat men de stijl van het Roodboek niet wat zakelijker heeft gehouden, te veel zijn verontwaardiging vrij spel heeft gelaten. Hier en daar heeft de tekst meer het karakter van een vlammende protest-rede vanaf een lantaarnpaal, dan van een bewijsvoering. Een artikel van hetzelfde v. d. Lubbe-komité, dat ons werd toegezonden, dat echter te groot is om opgenomen te worden – een overzicht er van vindt men o.a. in de Syndicalist van 9 Sept. – voldoet ons in dit opzicht beter. Hierin worden de beide opvattingen over de brand: de wederzijdsche beschuldigingen van twee geweldspartijen, nazi’s en bolsjewisten, met klem van argumenten bestreden en aangetoond dat de mogelijkheid van een persoonlijke daad van van der Lubbe minstens even groot is. Grooter, als men er mee rekent, dat de beide elkaar beschuldigende partijen, om hun meening te staven hun toevlucht moeten zoeken bij vervalsching van de feiten: de kommunisten bij valsche beschuldigingen aan van der Lubbe, de nazi’s bij even valsche ­aanklachten tegen Torgler, Taneff, Dimitroff en Popoff. Er zij nog vermeld, dat van het Roodboek een goedkoope (werkloozen-)uitgave is verschenen, naar we meenen zonder platen, tegen de prijs van 25 cents, echter slechts in een geringe oplaag. Men late deze dus ook werkelijk aan de werkloozen over en schaffe zich zoo mogelijk de groote uitgave aan.

Wim Jong Bevrijding november 1933

BOEKBESPREKING


Roodboek Van der Lubbe en de Rijksdagbrand. Publicatie van het Internationaal Van der Lubbe Comité. Internationaal Uitgeversbedrijf, Amsterdam 1933. Prijs f 1,25

Er gaat een stroom van laster over van der Lubbe door de wereld. Vooral het zoogenaamde Bruinboek heeft in dit opzicht onnoemelijk veel kwaad gedaan, evenals het londensche proces. Bovendien blijkt haast niemand iets te weten van de opvattingen der revolutionaire richting, waartoe van der Lubbe behoort. Het Internationaal Van der Lubbe Comité heeft dan ook met de uitgave van dit Roodboek zeer goed werk gedaan. Men leert zoowel de persoon van van der Lubbe als zijn revolutionaire beginselen er duidelijk uit kennen. Al onze lezers behoren zich, indien eenigszins mogelijk, dit werk aan te schaffen, om de verspreiding ervan tot het uiterste te bevorderen. Op de zaak zelf, waarom het hier gaat, komt “Bevrijding” terug. Bart de Ligt De dichter Freek van Leeuwen, kroongetuige van de communisten tegen Marinus van der Lubbe schreef twee gedichten; een naar aanleiding van het proces en een na de terechtstelling van Marinus van der Lubbe.

Freek van Leeuwen De Provocateur

Al heb ik met een kus den meester u verraden Bezeten van een vreemde duist’re waan, Toch, toch nam ik het judasloon niet aan: Ge weet dat ik uw bloedrood goud versmaadde.

Ik ben de lange, lange weg gegaan, Gedreven, zonder doel langs onbegrepen paden. Nu zie ik voor mij, als mijn rechters staan, Zij, die met mij door bloed en vlammen waadden

En ik beken, dat ik het heb gedaan En wil mijn hoofd met zwaarder schuld beladen En knik toestemmend: zóó is het gegaan.

Soms kijk ik op, en zie mijn rechters aan En rood, als ‘t purper van hun ambtsgewaden Zie ‘k aan de wand het menetekel staan. Aan Goering (bij de dood van Van der Lubbe)

Een nieuw injectie, Herr Goering kom Je handen trillen zoo zeer. De radio roept het de wereld om: Je handlanger leeft niet meer.

Vier donkere muren – twee donk’re sa – Een grendel schuift weg van de deur … In alle stilte, bij morgengrauw Viel het hoofd van de provocateur.

– Wat ging er om, in dit donker brein Wat loon werd je toebeloofd? Was het goud, was het macht of onsterflijkheid Of een martelaarskroon voor je hoofd? –

Een sterker dosis, Herr Goering, dat Dit bonzende hart wat bedaart. Nog zijn alle sporen niet uitgewischt, Het lijk staat nog boven de aard’.

Een bijl suisde neer – een donker schavot – De kroongetuige verstomd … Een nieuwe injectie, Herr Goering ziet: De dag van het oordeel komt.

De Provocateur

Al heb ik met een kus den meester u verraden Bezeten van een vreemde duist’re waan, Toch, toch nam ik het judasloon niet aan: Ge weet dat ik uw bloedrood goud versmaadde.

Ik ben de lange, lange weg gegaan, Gedreven, zonder doel langs onbegrepen paden. Nu zie ik voor mij, als mijn rechters staan, Zij, die met mij door bloed en vlammen waadden

En ik beken, dat ik het heb gedaan En wil mijn hoofd met zwaarder schuld beladen En knik toestemmend: zóó is het gegaan.

Soms kijk ik op, en zie mijn rechters aan En rood, als ‘t purper van hun ambtsgewaden Zie ‘k aan de wand het menetekel staan. Aan Goering (bij de dood van Van der Lubbe)

Een nieuw injectie, Herr Goering kom Je handen trillen zoo zeer. De radio roept het de wereld om: Je handlanger leeft niet meer.

Vier donkere muren – twee donk’re sa – Een grendel schuift weg van de deur … In alle stilte, bij morgengrauw Viel het hoofd van de provocateur.

– Wat ging er om, in dit donker brein Wat loon werd je toebeloofd? Was het goud, was het macht of onsterflijkheid Of een martelaarskroon voor je hoofd? –

Een sterker dosis, Herr Goering, dat Dit bonzende hart wat bedaart. Nog zijn alle sporen niet uitgewischt, Het lijk staat nog boven de aard’.

Een bijl suisde neer – een donker schavot – De kroongetuige verstomd … Een nieuwe injectie, Herr Goering ziet: De dag van het oordeel komt.

Uit: De deur op een kier, Levensherinneringen van Freek van Leeuwen, ‘s Gravenhage: BZZTôH 1981. Bewerking en nawoord Martin Mooij DE ARBEIDER Sociaal-Anarchistisch Weekblad 43e jaargang No 46, 18 november 1933

Wordt Van der Lubbe vergiftigd? De Meening van een Vergiftdeskundige Ik weet niet meer, wie onlangs gezegd heeft dat het nationaal-socialisme het geval van der Lubbe heeft uitgevonden om de algemeene aandacht af te leiden van het proces over den brand in den Rijksdag, beter gezegd: om dit proces een ander zwaartepunt te geven. Dit is zeker, dat het raadsel van der Lubbe ieder van ons bezighoudt. De buitenlandsche correspondenten in Leipzig brachten daarover lange artikels, de telegraafagentschappen gaven alle mogelijke elkaar tegensprekende verklaringen, maar geen der voorgelegde oplossingen kon tot op heden het raadsel ontsluieren. Beteekent dit, dat alle gegeven verklaringen onvoldoende waren? Dit is in elk geval de meening van drie doctoren, die ik over het geval van der Lubbe ondervroeg. Slechts op één punt waren alle drie de doctoren het er met elkaar over eens, dat de Hollander in geen geval een simulant is. Twee van de drie, een geneeskundige en een psychiater, wilden zich over de beide andere mogelijkheden, nl. dat v. d. L. ziek zou zijn of onder den invloed van een verdoovingsmiddel staan, niet uitspreken. De derde, een kriminiloog, probeerde een vergelijking met Gorguloff, den moordenaar van president Doumer, te maken, maar hij legde er den nadruk op, dat er in beide gevallen slechts zwakke punten van overeenkomst waren. Ik wilde mijn onderzoek inmiddels opgeven toen men mij er opmerkzaam op maakte, dat een bekend vergiftdeskundige zich met het geval van der Lubbe bezighoudt. “Ja, ik houd me met dit geval bezig”, zei hij, “doch ik ben, naar ik meen, niet de eenige vergiftdeskundige (toxicoloog) die zich voor v. d. L. interesseert. Ik heb eenige mijner collega’s mededeelingen gedaan omtrent mijn waarnemingen en ieder van hen kan u evengoed als ik daarover inlichten. Maar daar u zich juist tot mij gewend hebt, wil ik u graag antwoorden. Ik heb v. d. L. nooit gezien en wanneer mij zijn geval belangstelling inboezemt, dan komt dit voort uit zuivere menschelijkheid. Ik heb tot nu toe slechts beschrijvingen van den beklaagde in handen, die alle met elkaar overeenkwamen en symptomen en uiterlijke kenteekenen weergeven, die door alle aanwezigen bij het proces te Leipzig op dezelfde wijze waargenomen waren, en tenslotte zag ik eenige foto’s van den Hollander, waardoor ik met den aangeklaagde in ‘nauwer contact’ kon komen.” “En uwe eindconclusie?” “Ik ben tot geen conclusie gekomen. Ik heb slechts uiterlijke aanwijzingen vastgesteld, die aan de hand van zekere omstandigheden en te samen met de kennis van zekere feiten op zijn minst verdacht zijn. Ik herhaal, ik kan geen bepaalde meening uiten, geen eindconclusie trekken, geen diagnose stellen. Nauwkeurig gezegd, heb ik van verre eenige feiten vastgesteld, die, wanneer ik me niet vergis, de waarheid zeer nabij komen. Ik oordeel niet. Ik ben een man van de wetenschap en ik wil de onderzoekingen in de juiste banen leiden, die naar de waarheid voeren, om, indien mogelijk, vier menschen te redden, die ik voor onschuldig houd.” “Ik neem nota van uw beperkte uitspraken”, merkte ik ongeduldig op, “toch verzoek ik u dringend mij bepaalde feiten te noemen.” “Aan het begin van het proces, toen het raadsel van der Lubbe begon, waren er verschillende veronderstellingen. Tot aan den rijksdagbrand kon slechts de psychiatrie het avonturiersleven van den Hollander verklaren. Ik vermeld de andere hypothesen (veronderstellingen) niet, die heden van geenerlei belang meer zijn, behalve een, nl. de toxicologie (vergiftenleer). Na iederen zittingsdag, na ieder nieuw voorval, gedurende het verloop van het proces, werd ik steeds weer in mijn eerste meening versterkt, nl. dat van der Lubbe onder invloed van scopolamine staat.” “Scopolamine? Wat is dat?” “Scopolamine is een zwaar vergift. De Fransche geleerde Pouchet, die in de afgeloopen eeuw een studie maakte van scopolamine, stelde vast, dat reeds een miligram een dosis vergift is. Maar alle doctoren gebruiken zonder uitzondering het scopolamine in gevallen van storingen van het sympathische zenuwstelsel, waarop het opwekkend werkt. In de oogheelkunde wordt het eveneens gebruikt voor verwijding van de pupillen. Daarmee wil ik u slechts verklaren, dat dit vergift, zooals immers de meeste vergiften, tegelijkertijd ook een geneesmiddel is.” “Dat is allemaal heel mooi. Maar welk verband heeft dit niet het geval van der Lubbe?” “Dient men een geestelijk en lichamelijk gezond mensch dagelijks een dosis van een kwart tot een halve milligram scopolamine toe, dan zal deze mensch in een toestand van volkomen lusteloosheid en verdierlijking vervallen. Ik wil u dat nog nader verklaren: zijn hersenen zijn als verlamd en hij bevindt zich in een voortdurenden verdoovingstoestand. Hij is niet meer in staat om helder te oordeelen, hij is gedachteloos, zijn rug kromt zich meer en meer, hij lacht onnoozel zonder aanleiding, de eenvoudigste reflexbewegingen kan hij niet meer uitvoeren en hij zal slechts met ja of neen antwoorden.” “U gelooft dus, dat men v. d. L. scopolamine ingeeft?” “Neen, ik geloof heelemaal niets. Ik ken alleen de uitwerking van scopolamine en ik vergelijk den toestand van een individu, dat onder den invloed van dit vergift staat, met den huidigen toestand van den Hollander. Het is mogelijk, dat ik mij vergis, zooals vele van mijn collega’s, die evenals ik, zonder v. d. Lubbe gezien te hebben de zonderlinge overeenkomstigheid van het geval constateeren moeten. Dezelfde toestand van lusteloosheid en slapheid, dezelfde gekromde houding van het lichaam, dat steeds meer en meer ineenzakt, dezelfde afwezigheid van gedachten die er toe leidde, dat van der Lubbe, die vroeger tamelijk goed Duitsch sprak en las, nu een tolk noodig heeft, dezelfde oogverzwakking, die het van der Lubbe onmogelijk maakt om drukletters te lezen. Het voortdurend vloeien van den neus is eveneens een symptoom van scopolamine-vergiftiging. In zijn bijna-bewusteloosheid is hij zich daarvan niet bewust en men moet hem den neus snuiten. U hebt natuurlijk, evenals ik in de berichten over het proces gelezen, dat de advocaat van den Hollander en de hem begeleidende politie-beambte hem dikwijls den neus snoten. Bij dit alles komt nog de houding van den beklaagde tegenover graaf Helldorff. De door scopolamine vergiftigde mensch kan zeer gemakkelijk door den sterkeren wil van een ander beinvloed worden; de bevelende toon schudt hem quasi wakker. De tusschenkomst van Graaf Helldorff maakte op mij heelemaal dezen indruk; op bevel van den graaf beurde van der Lubbe het hoofd op en keek hem strak aan. Zijn zwakke wil stond onder invloed van een sterkeren en slechts zijn wijd opengesperde oogen maakten den indruk, dat hij naar de woorden van den graaf luisterde.” “En is de mensch, die men regelmatig scopolamine ingeeft, onherroepelijk ten doode opgeschreven?” “Niet onherroepelijk. Natuurlijk hangt dat van het individu af. In het algemeen raakt het organisme gewoon aan kleine doses. Om den mensch te dooden, moet men de dosis tot anderhalf milligram verhoogen.” “Zal dat een plotselinge dood tengevolge hebben?” “Neen, het gaat langzaam, eerst een verstijven van de ledematen, en langzamerhand van het geheele lichaam. Staat van der Lubbe werkelijk onder invloed van scopolamine, dan kan men bijvoorbeeld zijn dood midden in het proces veroorzaken. Het publiek zal zien hoe hij wegkwijnt, verschrikkelijk bleek wordt en ineenstort. Op deze wijze kan men hem op elk gewenscht ­oogenblik, wanneer hij lastig wordt, ombrengen en nog wel op een zeer thea-trale wijze.” “Nog een vraag? Hoe kan men constateeren, dat iemand zoo goed als zeker onder den invloed van scopolamine staat?” “O, dat is zeer eenvoudig. In de eerste plaats bestaan alle uiterlijke symptomen, die ik u reeds genoemd heb: volslagen lusteloosheid, verdierlijking, afname van het gezichtsvermogen, gedachteloosheid, vloeiing van den neus, uitblijven van normale reflexen en tenslotte een onbedriegelijk teeken: de sterke verwijding der pupillen. Daarbij komen nog verdere aanduidingen, zooals b.v. delirium en hallicunaties. De gedachte, dat van der Lubbe scopolamine toegediend wordt verklaart zóóveel, dat ik zou telegrafeeren: Onderzoek of van der Lubbe onder invloed van scopolamine staat.” “Maar hoe is men op het idee gekomen om …?” “Ik wil u er aan herinneren, dat ik nooit beweerd heb, dat men van der Lubbe scopolamine ingegeven heeft. Ik heb alleen zijn toestand met soortgelijke toestanden vergeleken. Ik heb slechts aan de hand van een reeks aannemelijke veronderstellingen de menigte onverklaarbare dingen willen ophelderen. Ik geloof dat de hypothese (veronderstelling) van scopolamine zoo ongeveer het geheele geheim ontsluiert. Maar één ding heb ik u nog vergeten te zeggen: scopolamine dient hoofdzakelijk om morfinisten te behandelen! In een zeker vergevorderd stadium lijdt de morfinist aan hevig braken en kan geen voedsel meer binnenhouden. In dit stadium begint hij gewoonlijk zijn ontgiftigingskuur. En het eerste middel, dat men hem toedient om het braken tegen te gaan is scopolamine.” “Dus heeft …” “Het is niet onwaarschijnlijk, dat iemand, die zich herhaaldelijk wegens morfinevergiftiging moest laten behandelen van de uitwerking van scopolamine alles afwist.” “Hij heeft dus de uitwerking van dit vergif aan zijn eigen lichaam kunnen waarnemen?” “Ongetwijfeld. Maar om daarvan op het verdere verloop terug te komen …” “Doet u dat niet”, antwoordde ik, “in elk geval is ook deze omstandigheid een zonderling toeval. Een boosaardig toeval … Maar een meer komt er al niet meer op aan.”

Charles Reber (Das neue Tagebuch – Vert. J.R.) Drie ongedateerde, gestencilde vlugschriften van het Van der Lubbe comité. [Vermoedelijk eind 1933] Arbeiders, kameraden

Sinds de brand in het Ryksdaggebouw is Uw solidariteit gevraagd voor de drie Bulgaarsche beklaagden en Torgler. De vyfde beklaagde de revolutionaire arbeider v. d. Lubbe werd daarentegen door de geheele pers gedoodverfd als de betaalde handlanger der fascisten, als de man die in opdracht en in samenwerking met Göring, de brand had gesticht teneinde de Nazi’s een motief tot vernietiging der arbeidersbeweging te geven. Wij behoeven U thans niet alle beweringen aan het adres van de thans ter dood veroordeelde kameraad opnieuw voor te houden. Gy zult U die herinneren. Geen van deze infame beschuldigingen zyn evenwel waar gemaakt, geen is er bewezen. Niettemin lasteren de Bruinboek ridders door, ook nu nog. Wy hebben het reeds voor tien maanden gezegd, de leiders van de Communistische Internationale moeten deze rol tot het einde spelen om aldus [hun] eigen politiek bankroet te bedekken. Wy vragen u aan de vooravond van de schavotbestyging van v. d. Lubbe, wegens poging tot verwekking van revolutie, tot daadwerkelyk verzet tegen de voorschryding van de macht van het Nationaal Socialisme, Uw solidariteit met Uw klassegenoot. Wy vragen U nu eens ernstig na te denken, in welk opzicht deze jonge en hartstochtelyke overtuigde en ernstige stryder voor de vrymaking der arbeidersklasse, tegen de proletarische belangen gefoudeerd [gefraudeerd] heeft. Wy vragen U nu in welk opzicht er uit zyn houding voor de klasserechter, arbeidersvyandige of pro-fascistische gevoelens spreken. Wy vragen U arbeiders of dat zwygen tot het laatste moment toe een mentaliteit van een “laffe gedeklasseerde lompenproletarieër” is. Uit deze zwygzaamheid van de doener is door de praters, een nieuw aanvals wapen gesmeed, zooals wanneer hy gesproken had uit dat spreken munt tegen hem geslagen zou zyn. Maar begrypt gy niet arbeiders, voorzoover gy niet onder de verderfelyke arbeidersvyandige, oncommunistische propaganda van de betaalde, ambtenaren van het Stalin-Litwinoff bewind, alle proletarische klassegevoelens verloren zyt, dat zyn zwygen voor zyn medebeklaagden, goud was? Dat als hy zou gesproken hebben, zooals hy het kon en altyd gedaan heeft, ook nog in het vooronderzoek toen hy van medebeklaagden niets wist, dat hy dan niet anders dan revolutionair had kunnen spreken en dat hy daarmede de klasserechter waarvoor zoowel Dimitroff de gevierde held, en Torgler hun respect uitspraken, het makkelyk gemaakt zou hebben bewyzen te construeeren, van medeplichtigheid der kpd? Is deze houding dan zoo verwonderlyk? Ja, voor een Torgler en Dimitroff en hun soortgenooten, d.w.z., sprekers en geen doeners, die natuurlyk aan de daad, dat ligt toch in hun wezen, onschuldig zyn, zou zwygen verwonderlyk zyn en indruischen tegen hun natuur maar voor v. d. Lubbe die door zyn daad bewyst een proto type van de komende revolutionaire arbeiders te zyn, is dat zwygen onder deze omstandigheden volkomen logisch. De daad: poging tot ontketening der massa’s uit de boeien der funeste party dicipline en leidersheerschappy, tegen het fascisme, het zwygen in dat proces, voor dat college onder deze omstandigheden, vormen tezamen een geheel en bewyzen Marinus v. d. Lubbe zyn revolutionaire gaafheid. Kameraden, macht is recht in de klassemaatschappy, dat wist v. d. Lubbe, dat weet elk revolutionair arbeider. De daad [heeft] niet het gewenschte effekt gesorteerd. De Duitsche arbeidersklasse is geslagen, de grootste arbeidersbeulen hebben volledig de macht en stellen het recht vast. Arbeiders worden in kort geding ter dood gebracht en dus wordt de arbeider v. d. Lubbe ter dood gebracht. Maar in deze zaak zit nog iets wrangs, iets onverteerbaars. Tot dit doodvonnis met terugwerkende kracht hebben de leiders der oude arbeidersbeweging, de fascistische rechters geprovoceerd. De arbeiders hebben dit toegelaten. Dat is in deze zaak, voor de stryd tegen het fascisme, het schandelykste. Het bloed van het proletariaat dat thans in Duitschland vloeit komt over de hoofden van de lasterende leiders, die hun machtspositie, het arbeidersvertrouwen misbruiken, om de massa’s zonder stryd aan het fascisme uitteleveren. Zelfs als gy de daad van v. d. Lubbe politiek niet onderschrijven kunt, dan wascht zyn bloed, dat met zyn Duitsche makkers tezamenvloeit in één groote stroom, die tenslotte het misdadige kapitalisme zal vernietigen, al deze bedenkingen uit. Dan eischt klassesolidariteit nu nog, op het laatst, nadat gy al die tyd passief zyt geweest, dat gy voor hem gaat staan. Want zonder klassesaamhoorigheid, zonder klasse solidariteit, is het proleta-riaat een gemakkelyke prooi voor het nabye fascisme.

Hoog de klassesolidariteit. Leve de internationale proletarische revolutie.

v. d. Lubbe comité [Vermoedelijk begin 1934]

ARBEIDERS, KAMERADEN De arbeidersklasse begint voor een belangryk deel de hen door de bonzen der partyen en vakvereenigingen opgedrongen, proletarisch vyandige houding tegenover v. d. Lubbe prys te geven en te luisteren naar haar klasseinstinct dat hen zegt, dat deze proletariër die met de inzet van zyn leven het schavot bekl0m, niet is de de afzichtelyke provocateur zooals men hem aan hun had voorgesteld. Zyn houding tydens het vooronderzoek en tydens de openbare behandeling heeft alle lasterlyke beschuldigingen der betaalde agenten van de 2e en 3e Internationale en van de verraderlyke vakvereenigingsbonzen ontzenuwd. Deze agent van de Nazi’s, zooals de smeerlappen, die het Duitsche proletariaat naar de nederlaag leidden en hun collega’s in de andere landen, v. d. Lubbe noemden, heeft geweigerd, ondanks alle folteringen, te verklaren dat Torgler c.s. zyn medeplichtige waren. Deze houding van Marinus v. d. Lubbe, waaraan – en aan niets anders – zyn medebeklaagden hun vryspraak danken, heeft by de arbeiders de verandering in houding en beoordeeling van zyn daad gebracht. De bonzen der oude arbeidersbeweging, die deze verandering waarnemen, trachten de arbeiders te doen vergeten, dat zy deze, door de fascistische bandieten regeering vermoorde proletariër, met hun drek hebben gesmeten, beleggen nu protestvergaderingen tegen de moord op Marinus v. d. Lubbe. Zy probeeren op deze manier de verontwaardiging tegen hen en hun naar Praag, Moskou en Parys gevluchte collega’s afteleiden en de afkeer van de fascistische moordenaars te benutten voor hun contra-revolutionaire partyen en vak-vereenigingen, die ons evenals onze Duitsche broeders aan het fascisme zullen uitleveren. Speculeerend op de goedgeloovigheid, gebondenheid aan oude organisaties en gemakzucht der arbeiders probeeren zy de inconsequentie te verdonkeremanen die ligt in het protest tegen het terdood brengen van een provocateur;zooals zy hem immers steeds hebben voorgesteld?

Arbeiders, kameraden, wy waarschuwen jullie!! Vanaf de eerste dag na de Ryksdagbrand hebben wy er de aandacht op gevestigd, dat de leiders door v. d. Lubbe als de schuldige van de komst van het fascisme voortestellen, de bloedschuld die op hen rust, van de uitlevering der Duitsche arbeidersklasse aan de Hitler bandieten, probeeren weg te wisschen en jullie te beletten de lessen te trekken uit het fiasco der partyen en vakvereenigingen. Het gaat met v. d. Lubbe als met zoovele revolutionairen vóór hem waar Lenin van zegt, dat men hen tydens hun leven betaalt met de waanzinnigste haat en met teugelooze veldtochten van leugen en laster, terwyl men na hun dood hun naam een zekere roem toestaat om hen onschadelyk te maken. Kameraden, laat je door deze manouvres niet van de wys brengen. Put uit de nederlaag van je Duitsche klassegenooten je lessen.

De fascistische terreur dreigt ook hier. De party- en vakvereenigingsbonzen probeeren ook hier jullie van zelfstandige stryd aftehouden en je wys te maken dat wanneer je hun organisatie maar sterk maakt, hun vergaderingen bezoekt, moties aanneemt, contributie betaalt en op hen stemt het fascisme verslagen kan worden. Zy laten je echter evenals hun Duitsche rotgenooten in de steek en zullen evenals zy met de partykas naar veiliger oorden verdwynen. Laat het niet toe, dat zy die jullie zelfs in de dagelyksche stryd in de rug aanvallen, dat zy die zich reeds nu gelykschakelen, dat de nvv en nas bonzen die nu reeds op last van Colyn stakende arbeider royeeren, zich van het lyk van een gaaf revolutionair als v. d. Lubbe meestermaken. Laat het niet toe, dat de agenten van de met de paus en deHitler ministers vretende en zuipende Moskou diplomaten, die door hun vuile laster de Nazi ploerten dwongen Marinus te vermoorden, v. d. Lubbe met hun schynheilige sentimentaliteiten opnieuw te besmeuren. Trap, indien je niet onder wil gaan, de leiders van je af. Verdedig v. d. Lubbe tegen elke aanranding van zyn persoon en zyn daad. Gedenk dat [met] de laster waarmee de bonzen v. d. Lubbe hebben besmeurt, men ook jullie zal besmeuren indien jullie zelfstandig, los van de leiders zullen moeten gaan optreden. Luister naar de roep die hy met zyn jonge leven betaalde. Organiseer zelf de stryd, op eigen initiatief, voor de vernietiging van het kapitalisme. Zoo en zóó alleen zullen wy instaat zyn het fascisme te vernietigen en de nieuwe, de communistische maatschappy te vestigen.

v. d. Lubbe comité [vermoedelijk van het Van der Lubbe comité, begin 1934]

De Duitsche beulenregering heeft opnieuw een proletariër aan de ry harer slacht offers toegevoegd. Het vonnis over Marinus v. d. Lubbe is voltrokken. De plotselinge gluiperige manier, waarop dit is geschied, bestempelt dit doodvonnis met terugwerkende kracht tot een ordinaire sluipmoord. Deze moord laat zien, dat de Duitsche bourgeoisie in de positie, waarin zij thans verkeert, voor geen enkele misdaad terugschrikt. Zy laat tevens zien, dat zy aan het beroemde z.g. wereldgeweten, waardoor Torgler en de drie Bulgaren vrygesproken zouden zyn, haar dikke achterwerk afveegt. Marinus v. d. Lubbe is evenals zyn Duitsche klassegenooten, Duitsche arbeiders, ter dood gebracht. Het verloop van de heele zaak kon niet anders zyn, dit stond voor elk klassebewust arbeider van de beginne af aan vast en daar hebben wy de arbeiders steeds op gewezen. Men stoorde zich echter aan de lasterlyke aantygingen van de heeren, die op de Parysche boulevards de revolutie in Duitschland zitten te leiden en hun rotgenooten in dit land. Ja, de arbeider Marinus van der Lubbe, die volgens hen door de Nazi’s met 50.000 mark betaald was om de roemryke helden van de Stalinistische Internationale op het schavot te brengen, is als een waarachtig revolutionair op het schavot gestorven en de helden, waarom het dan zou gaan, zyn vrygesproken. De Duitsche bezittende klasse weet wel, waar de schoen wringt. Hitler heeft het herhaaldelyk gezegd: wy bestryden niet de Marxisten, maar het Marxisme. De marxisten, dat zyn de schrift geleerden en farizeeërs van het marxisme, de leiders; het marxisme is gedeeltelyk en wordt steeds meer levende werkelykheid in het proletariaat. Met de leiders valt te knoeien, met de massa niet. De leiders zyn ongevaarlyk en onschadelyk, maar de massa, die niet tevreden kan worden, is gevaarlyk. Daarom moet de massa met de afzichtelykste middelen door angst er onder worden gehouden. Daarom sterft Marinus v. d. Lubbe. Het optreden van v. d. Lubbe wordt door het Nationaal Socialisme en het Natio­naal Bolsjewisme gelykelyk gevreesd. Daarom eischten beide zyn dood. Terwyl de Nazi’s bezig waren een formule te kunnen vinden om v. d. Lubbe ter dood teveroordeelen, zorgden de Nationaal Bolsjewisten van Moskou er voor, dat de sympathie en de solidaititeit van het wereldproletariaat met v. d. Lubbe werd afgebroken. En toen de Nazi regeering na het uitspreken van het doodvonnis door de van alle kanten loskomende protesten en gratieverzoeken in moeilykheden werd gebracht leverden de Nationaal Bolsjewisten van Moskou en van de Tribune met het opnieuw verscherpen van hun lastercampagne deze Nazi beulen het motief om doortezetten. Immers, indien zy gratie zouden geven, dan zouden de Bruinboekridders dat weer uitleggen als bewys van hun medeplichtigheid. Schitterender argument had hen niet door de andere loot van de fascistische stam gegeven kunnen worden. Arbeiders, kameraden, het jonge leven van kameraad v. d. Lubbe is afgesneden. Hy is geofferd op het altaar der proletarische revolutie! Hy gaf zyn leven voor zyn overtuiging. Wordt het voor U geen tyd ernstig natedenken, welke opvattingen hem die kracht gaven? Brengt het U niet reeds tot denken, dat al U leiders in de beoordeeling van hem zoo jammerlyk faalden? Zegt het U niets, dat de schurken, die de Tribune vullen nu nog liegen, dat deze overtuigde, ernstige eerlyke arbeider een Nazi provocateur is? Laat dan niet langer toe, dat de nagedachtenis aan Marinus v. d. Lubbe besmeurt wordt door de handlangers van het Nationaal Socialisme en het Nationaal Bolsjewisme. Houd dan de vaan van de proletarische solidariteit hoog. Klasse eenheid en klasse solidariteit tegen leiders misleiding en leiders dictatuur.

Leve de proletarische wereldrevolutie !!!!!!!!!!!!!

[Vermoedelijk eind 1933] Arbeiders, kameraden

Sinds de brand in het Ryksdaggebouw is Uw solidariteit gevraagd voor de drie Bulgaarsche beklaagden en Torgler. De vyfde beklaagde de revolutionaire arbeider v. d. Lubbe werd daarentegen door de geheele pers gedoodverfd als de betaalde handlanger der fascisten, als de man die in opdracht en in samenwerking met Göring, de brand had gesticht teneinde de Nazi’s een motief tot vernietiging der arbeidersbeweging te geven. Wij behoeven U thans niet alle beweringen aan het adres van de thans ter dood veroordeelde kameraad opnieuw voor te houden. Gy zult U die herinneren. Geen van deze infame beschuldigingen zyn evenwel waar gemaakt, geen is er bewezen. Niettemin lasteren de Bruinboek ridders door, ook nu nog. Wy hebben het reeds voor tien maanden gezegd, de leiders van de Communistische Internationale moeten deze rol tot het einde spelen om aldus [hun] eigen politiek bankroet te bedekken. Wy vragen u aan de vooravond van de schavotbestyging van v. d. Lubbe, wegens poging tot verwekking van revolutie, tot daadwerkelyk verzet tegen de voorschryding van de macht van het Nationaal Socialisme, Uw solidariteit met Uw klassegenoot. Wy vragen U nu eens ernstig na te denken, in welk opzicht deze jonge en hartstochtelyke overtuigde en ernstige stryder voor de vrymaking der arbeidersklasse, tegen de proletarische belangen gefoudeerd [gefraudeerd] heeft. Wy vragen U nu in welk opzicht er uit zyn houding voor de klasserechter, arbeidersvyandige of pro-fascistische gevoelens spreken. Wy vragen U arbeiders of dat zwygen tot het laatste moment toe een mentaliteit van een “laffe gedeklasseerde lompenproletarieër” is. Uit deze zwygzaamheid van de doener is door de praters, een nieuw aanvals wapen gesmeed, zooals wanneer hy gesproken had uit dat spreken munt tegen hem geslagen zou zyn. Maar begrypt gy niet arbeiders, voorzoover gy niet onder de verderfelyke arbeidersvyandige, oncommunistische propaganda van de betaalde, ambtenaren van het Stalin-Litwinoff bewind, alle proletarische klassegevoelens verloren zyt, dat zyn zwygen voor zyn medebeklaagden, goud was? Dat als hy zou gesproken hebben, zooals hy het kon en altyd gedaan heeft, ook nog in het vooronderzoek toen hy van medebeklaagden niets wist, dat hy dan niet anders dan revolutionair had kunnen spreken en dat hy daarmede de klasserechter waarvoor zoowel Dimitroff de gevierde held, en Torgler hun respect uitspraken, het makkelyk gemaakt zou hebben bewyzen te construeeren, van medeplichtigheid der kpd? Is deze houding dan zoo verwonderlyk? Ja, voor een Torgler en Dimitroff en hun soortgenooten, d.w.z., sprekers en geen doeners, die natuurlyk aan de daad, dat ligt toch in hun wezen, onschuldig zyn, zou zwygen verwonderlyk zyn en indruischen tegen hun natuur maar voor v. d. Lubbe die door zyn daad bewyst een proto type van de komende revolutionaire arbeiders te zyn, is dat zwygen onder deze omstandigheden volkomen logisch. De daad: poging tot ontketening der massa’s uit de boeien der funeste party dicipline en leidersheerschappy, tegen het fascisme, het zwygen in dat proces, voor dat college onder deze omstandigheden, vormen tezamen een geheel en bewyzen Marinus v. d. Lubbe zyn revolutionaire gaafheid. Kameraden, macht is recht in de klassemaatschappy, dat wist v. d. Lubbe, dat weet elk revolutionair arbeider. De daad [heeft] niet het gewenschte effekt gesorteerd. De Duitsche arbeidersklasse is geslagen, de grootste arbeidersbeulen hebben volledig de macht en stellen het recht vast. Arbeiders worden in kort geding ter dood gebracht en dus wordt de arbeider v. d. Lubbe ter dood gebracht. Maar in deze zaak zit nog iets wrangs, iets onverteerbaars. Tot dit doodvonnis met terugwerkende kracht hebben de leiders der oude arbeidersbeweging, de fascistische rechters geprovoceerd. De arbeiders hebben dit toegelaten. Dat is in deze zaak, voor de stryd tegen het fascisme, het schandelykste. Het bloed van het proletariaat dat thans in Duitschland vloeit komt over de hoofden van de lasterende leiders, die hun machtspositie, het arbeidersvertrouwen misbruiken, om de massa’s zonder stryd aan het fascisme uitteleveren. Zelfs als gy de daad van v. d. Lubbe politiek niet onderschrijven kunt, dan wascht zyn bloed, dat met zyn Duitsche makkers tezamenvloeit in één groote stroom, die tenslotte het misdadige kapitalisme zal vernietigen, al deze bedenkingen uit. Dan eischt klassesolidariteit nu nog, op het laatst, nadat gy al die tyd passief zyt geweest, dat gy voor hem gaat staan. Want zonder klassesaamhoorigheid, zonder klasse solidariteit, is het proleta-riaat een gemakkelyke prooi voor het nabye fascisme.

Hoog de klassesolidariteit. Leve de internationale proletarische revolutie.

v. d. Lubbe comité [Vermoedelijk begin 1934]

ARBEIDERS, KAMERADEN De arbeidersklasse begint voor een belangryk deel de hen door de bonzen der partyen en vakvereenigingen opgedrongen, proletarisch vyandige houding tegenover v. d. Lubbe prys te geven en te luisteren naar haar klasseinstinct dat hen zegt, dat deze proletariër die met de inzet van zyn leven het schavot bekl0m, niet is de de afzichtelyke provocateur zooals men hem aan hun had voorgesteld. Zyn houding tydens het vooronderzoek en tydens de openbare behandeling heeft alle lasterlyke beschuldigingen der betaalde agenten van de 2e en 3e Internationale en van de verraderlyke vakvereenigingsbonzen ontzenuwd. Deze agent van de Nazi’s, zooals de smeerlappen, die het Duitsche proletariaat naar de nederlaag leidden en hun collega’s in de andere landen, v. d. Lubbe noemden, heeft geweigerd, ondanks alle folteringen, te verklaren dat Torgler c.s. zyn medeplichtige waren. Deze houding van Marinus v. d. Lubbe, waaraan – en aan niets anders – zyn medebeklaagden hun vryspraak danken, heeft by de arbeiders de verandering in houding en beoordeeling van zyn daad gebracht. De bonzen der oude arbeidersbeweging, die deze verandering waarnemen, trachten de arbeiders te doen vergeten, dat zy deze, door de fascistische bandieten regeering vermoorde proletariër, met hun drek hebben gesmeten, beleggen nu protestvergaderingen tegen de moord op Marinus v. d. Lubbe. Zy probeeren op deze manier de verontwaardiging tegen hen en hun naar Praag, Moskou en Parys gevluchte collega’s afteleiden en de afkeer van de fascistische moordenaars te benutten voor hun contra-revolutionaire partyen en vak-vereenigingen, die ons evenals onze Duitsche broeders aan het fascisme zullen uitleveren. Speculeerend op de goedgeloovigheid, gebondenheid aan oude organisaties en gemakzucht der arbeiders probeeren zy de inconsequentie te verdonkeremanen die ligt in het protest tegen het terdood brengen van een provocateur;zooals zy hem immers steeds hebben voorgesteld?

Arbeiders, kameraden, wy waarschuwen jullie!! Vanaf de eerste dag na de Ryksdagbrand hebben wy er de aandacht op gevestigd, dat de leiders door v. d. Lubbe als de schuldige van de komst van het fascisme voortestellen, de bloedschuld die op hen rust, van de uitlevering der Duitsche arbeidersklasse aan de Hitler bandieten, probeeren weg te wisschen en jullie te beletten de lessen te trekken uit het fiasco der partyen en vakvereenigingen. Het gaat met v. d. Lubbe als met zoovele revolutionairen vóór hem waar Lenin van zegt, dat men hen tydens hun leven betaalt met de waanzinnigste haat en met teugelooze veldtochten van leugen en laster, terwyl men na hun dood hun naam een zekere roem toestaat om hen onschadelyk te maken. Kameraden, laat je door deze manouvres niet van de wys brengen. Put uit de nederlaag van je Duitsche klassegenooten je lessen.

De fascistische terreur dreigt ook hier. De party- en vakvereenigingsbonzen probeeren ook hier jullie van zelfstandige stryd aftehouden en je wys te maken dat wanneer je hun organisatie maar sterk maakt, hun vergaderingen bezoekt, moties aanneemt, contributie betaalt en op hen stemt het fascisme verslagen kan worden. Zy laten je echter evenals hun Duitsche rotgenooten in de steek en zullen evenals zy met de partykas naar veiliger oorden verdwynen. Laat het niet toe, dat zy die jullie zelfs in de dagelyksche stryd in de rug aanvallen, dat zy die zich reeds nu gelykschakelen, dat de nvv en nas bonzen die nu reeds op last van Colyn stakende arbeider royeeren, zich van het lyk van een gaaf revolutionair als v. d. Lubbe meestermaken. Laat het niet toe, dat de agenten van de met de paus en deHitler ministers vretende en zuipende Moskou diplomaten, die door hun vuile laster de Nazi ploerten dwongen Marinus te vermoorden, v. d. Lubbe met hun schynheilige sentimentaliteiten opnieuw te besmeuren. Trap, indien je niet onder wil gaan, de leiders van je af. Verdedig v. d. Lubbe tegen elke aanranding van zyn persoon en zyn daad. Gedenk dat [met] de laster waarmee de bonzen v. d. Lubbe hebben besmeurt, men ook jullie zal besmeuren indien jullie zelfstandig, los van de leiders zullen moeten gaan optreden. Luister naar de roep die hy met zyn jonge leven betaalde. Organiseer zelf de stryd, op eigen initiatief, voor de vernietiging van het kapitalisme. Zoo en zóó alleen zullen wy instaat zyn het fascisme te vernietigen en de nieuwe, de communistische maatschappy te vestigen.

v. d. Lubbe comité [vermoedelijk van het Van der Lubbe comité, begin 1934]

De Duitsche beulenregering heeft opnieuw een proletariër aan de ry harer slacht offers toegevoegd. Het vonnis over Marinus v. d. Lubbe is voltrokken. De plotselinge gluiperige manier, waarop dit is geschied, bestempelt dit doodvonnis met terugwerkende kracht tot een ordinaire sluipmoord. Deze moord laat zien, dat de Duitsche bourgeoisie in de positie, waarin zij thans verkeert, voor geen enkele misdaad terugschrikt. Zy laat tevens zien, dat zy aan het beroemde z.g. wereldgeweten, waardoor Torgler en de drie Bulgaren vrygesproken zouden zyn, haar dikke achterwerk afveegt. Marinus v. d. Lubbe is evenals zyn Duitsche klassegenooten, Duitsche arbeiders, ter dood gebracht. Het verloop van de heele zaak kon niet anders zyn, dit stond voor elk klassebewust arbeider van de beginne af aan vast en daar hebben wy de arbeiders steeds op gewezen. Men stoorde zich echter aan de lasterlyke aantygingen van de heeren, die op de Parysche boulevards de revolutie in Duitschland zitten te leiden en hun rotgenooten in dit land. Ja, de arbeider Marinus van der Lubbe, die volgens hen door de Nazi’s met 50.000 mark betaald was om de roemryke helden van de Stalinistische Internationale op het schavot te brengen, is als een waarachtig revolutionair op het schavot gestorven en de helden, waarom het dan zou gaan, zyn vrygesproken. De Duitsche bezittende klasse weet wel, waar de schoen wringt. Hitler heeft het herhaaldelyk gezegd: wy bestryden niet de Marxisten, maar het Marxisme. De marxisten, dat zyn de schrift geleerden en farizeeërs van het marxisme, de leiders; het marxisme is gedeeltelyk en wordt steeds meer levende werkelykheid in het proletariaat. Met de leiders valt te knoeien, met de massa niet. De leiders zyn ongevaarlyk en onschadelyk, maar de massa, die niet tevreden kan worden, is gevaarlyk. Daarom moet de massa met de afzichtelykste middelen door angst er onder worden gehouden. Daarom sterft Marinus v. d. Lubbe. Het optreden van v. d. Lubbe wordt door het Nationaal Socialisme en het Natio­naal Bolsjewisme gelykelyk gevreesd. Daarom eischten beide zyn dood. Terwyl de Nazi’s bezig waren een formule te kunnen vinden om v. d. Lubbe ter dood teveroordeelen, zorgden de Nationaal Bolsjewisten van Moskou er voor, dat de sympathie en de solidaititeit van het wereldproletariaat met v. d. Lubbe werd afgebroken. En toen de Nazi regeering na het uitspreken van het doodvonnis door de van alle kanten loskomende protesten en gratieverzoeken in moeilykheden werd gebracht leverden de Nationaal Bolsjewisten van Moskou en van de Tribune met het opnieuw verscherpen van hun lastercampagne deze Nazi beulen het motief om doortezetten. Immers, indien zy gratie zouden geven, dan zouden de Bruinboekridders dat weer uitleggen als bewys van hun medeplichtigheid. Schitterender argument had hen niet door de andere loot van de fascistische stam gegeven kunnen worden. Arbeiders, kameraden, het jonge leven van kameraad v. d. Lubbe is afgesneden. Hy is geofferd op het altaar der proletarische revolutie! Hy gaf zyn leven voor zyn overtuiging. Wordt het voor U geen tyd ernstig natedenken, welke opvattingen hem die kracht gaven? Brengt het U niet reeds tot denken, dat al U leiders in de beoordeeling van hem zoo jammerlyk faalden? Zegt het U niets, dat de schurken, die de Tribune vullen nu nog liegen, dat deze overtuigde, ernstige eerlyke arbeider een Nazi provocateur is? Laat dan niet langer toe, dat de nagedachtenis aan Marinus v. d. Lubbe besmeurt wordt door de handlangers van het Nationaal Socialisme en het Nationaal Bolsjewisme. Houd dan de vaan van de proletarische solidariteit hoog. Klasse eenheid en klasse solidariteit tegen leiders misleiding en leiders dictatuur.

Leve de proletarische wereldrevolutie !!!!!!!!!!!!!

[Vermoedelijk eind 1933] Arbeiders, kameraden

Sinds de brand in het Ryksdaggebouw is Uw solidariteit gevraagd voor de drie Bulgaarsche beklaagden en Torgler. De vyfde beklaagde de revolutionaire arbeider v. d. Lubbe werd daarentegen door de geheele pers gedoodverfd als de betaalde handlanger der fascisten, als de man die in opdracht en in samenwerking met Göring, de brand had gesticht teneinde de Nazi’s een motief tot vernietiging der arbeidersbeweging te geven. Wij behoeven U thans niet alle beweringen aan het adres van de thans ter dood veroordeelde kameraad opnieuw voor te houden. Gy zult U die herinneren. Geen van deze infame beschuldigingen zyn evenwel waar gemaakt, geen is er bewezen. Niettemin lasteren de Bruinboek ridders door, ook nu nog. Wy hebben het reeds voor tien maanden gezegd, de leiders van de Communistische Internationale moeten deze rol tot het einde spelen om aldus [hun] eigen politiek bankroet te bedekken. Wy vragen u aan de vooravond van de schavotbestyging van v. d. Lubbe, wegens poging tot verwekking van revolutie, tot daadwerkelyk verzet tegen de voorschryding van de macht van het Nationaal Socialisme, Uw solidariteit met Uw klassegenoot. Wy vragen U nu eens ernstig na te denken, in welk opzicht deze jonge en hartstochtelyke overtuigde en ernstige stryder voor de vrymaking der arbeidersklasse, tegen de proletarische belangen gefoudeerd [gefraudeerd] heeft. Wy vragen U nu in welk opzicht er uit zyn houding voor de klasserechter, arbeidersvyandige of pro-fascistische gevoelens spreken. Wy vragen U arbeiders of dat zwygen tot het laatste moment toe een mentaliteit van een “laffe gedeklasseerde lompenproletarieër” is. Uit deze zwygzaamheid van de doener is door de praters, een nieuw aanvals wapen gesmeed, zooals wanneer hy gesproken had uit dat spreken munt tegen hem geslagen zou zyn. Maar begrypt gy niet arbeiders, voorzoover gy niet onder de verderfelyke arbeidersvyandige, oncommunistische propaganda van de betaalde, ambtenaren van het Stalin-Litwinoff bewind, alle proletarische klassegevoelens verloren zyt, dat zyn zwygen voor zyn medebeklaagden, goud was? Dat als hy zou gesproken hebben, zooals hy het kon en altyd gedaan heeft, ook nog in het vooronderzoek toen hy van medebeklaagden niets wist, dat hy dan niet anders dan revolutionair had kunnen spreken en dat hy daarmede de klasserechter waarvoor zoowel Dimitroff de gevierde held, en Torgler hun respect uitspraken, het makkelyk gemaakt zou hebben bewyzen te construeeren, van medeplichtigheid der kpd? Is deze houding dan zoo verwonderlyk? Ja, voor een Torgler en Dimitroff en hun soortgenooten, d.w.z., sprekers en geen doeners, die natuurlyk aan de daad, dat ligt toch in hun wezen, onschuldig zyn, zou zwygen verwonderlyk zyn en indruischen tegen hun natuur maar voor v. d. Lubbe die door zyn daad bewyst een proto type van de komende revolutionaire arbeiders te zyn, is dat zwygen onder deze omstandigheden volkomen logisch. De daad: poging tot ontketening der massa’s uit de boeien der funeste party dicipline en leidersheerschappy, tegen het fascisme, het zwygen in dat proces, voor dat college onder deze omstandigheden, vormen tezamen een geheel en bewyzen Marinus v. d. Lubbe zyn revolutionaire gaafheid. Kameraden, macht is recht in de klassemaatschappy, dat wist v. d. Lubbe, dat weet elk revolutionair arbeider. De daad [heeft] niet het gewenschte effekt gesorteerd. De Duitsche arbeidersklasse is geslagen, de grootste arbeidersbeulen hebben volledig de macht en stellen het recht vast. Arbeiders worden in kort geding ter dood gebracht en dus wordt de arbeider v. d. Lubbe ter dood gebracht. Maar in deze zaak zit nog iets wrangs, iets onverteerbaars. Tot dit doodvonnis met terugwerkende kracht hebben de leiders der oude arbeidersbeweging, de fascistische rechters geprovoceerd. De arbeiders hebben dit toegelaten. Dat is in deze zaak, voor de stryd tegen het fascisme, het schandelykste. Het bloed van het proletariaat dat thans in Duitschland vloeit komt over de hoofden van de lasterende leiders, die hun machtspositie, het arbeidersvertrouwen misbruiken, om de massa’s zonder stryd aan het fascisme uitteleveren. Zelfs als gy de daad van v. d. Lubbe politiek niet onderschrijven kunt, dan wascht zyn bloed, dat met zyn Duitsche makkers tezamenvloeit in één groote stroom, die tenslotte het misdadige kapitalisme zal vernietigen, al deze bedenkingen uit. Dan eischt klassesolidariteit nu nog, op het laatst, nadat gy al die tyd passief zyt geweest, dat gy voor hem gaat staan. Want zonder klassesaamhoorigheid, zonder klasse solidariteit, is het proleta-riaat een gemakkelyke prooi voor het nabye fascisme.

Hoog de klassesolidariteit. Leve de internationale proletarische revolutie.

v. d. Lubbe comité [Vermoedelijk begin 1934]

ARBEIDERS, KAMERADEN De arbeidersklasse begint voor een belangryk deel de hen door de bonzen der partyen en vakvereenigingen opgedrongen, proletarisch vyandige houding tegenover v. d. Lubbe prys te geven en te luisteren naar haar klasseinstinct dat hen zegt, dat deze proletariër die met de inzet van zyn leven het schavot bekl0m, niet is de de afzichtelyke provocateur zooals men hem aan hun had voorgesteld. Zyn houding tydens het vooronderzoek en tydens de openbare behandeling heeft alle lasterlyke beschuldigingen der betaalde agenten van de 2e en 3e Internationale en van de verraderlyke vakvereenigingsbonzen ontzenuwd. Deze agent van de Nazi’s, zooals de smeerlappen, die het Duitsche proletariaat naar de nederlaag leidden en hun collega’s in de andere landen, v. d. Lubbe noemden, heeft geweigerd, ondanks alle folteringen, te verklaren dat Torgler c.s. zyn medeplichtige waren. Deze houding van Marinus v. d. Lubbe, waaraan – en aan niets anders – zyn medebeklaagden hun vryspraak danken, heeft by de arbeiders de verandering in houding en beoordeeling van zyn daad gebracht. De bonzen der oude arbeidersbeweging, die deze verandering waarnemen, trachten de arbeiders te doen vergeten, dat zy deze, door de fascistische bandieten regeering vermoorde proletariër, met hun drek hebben gesmeten, beleggen nu protestvergaderingen tegen de moord op Marinus v. d. Lubbe. Zy probeeren op deze manier de verontwaardiging tegen hen en hun naar Praag, Moskou en Parys gevluchte collega’s afteleiden en de afkeer van de fascistische moordenaars te benutten voor hun contra-revolutionaire partyen en vak-vereenigingen, die ons evenals onze Duitsche broeders aan het fascisme zullen uitleveren. Speculeerend op de goedgeloovigheid, gebondenheid aan oude organisaties en gemakzucht der arbeiders probeeren zy de inconsequentie te verdonkeremanen die ligt in het protest tegen het terdood brengen van een provocateur;zooals zy hem immers steeds hebben voorgesteld?

Arbeiders, kameraden, wy waarschuwen jullie!! Vanaf de eerste dag na de Ryksdagbrand hebben wy er de aandacht op gevestigd, dat de leiders door v. d. Lubbe als de schuldige van de komst van het fascisme voortestellen, de bloedschuld die op hen rust, van de uitlevering der Duitsche arbeidersklasse aan de Hitler bandieten, probeeren weg te wisschen en jullie te beletten de lessen te trekken uit het fiasco der partyen en vakvereenigingen. Het gaat met v. d. Lubbe als met zoovele revolutionairen vóór hem waar Lenin van zegt, dat men hen tydens hun leven betaalt met de waanzinnigste haat en met teugelooze veldtochten van leugen en laster, terwyl men na hun dood hun naam een zekere roem toestaat om hen onschadelyk te maken. Kameraden, laat je door deze manouvres niet van de wys brengen. Put uit de nederlaag van je Duitsche klassegenooten je lessen.

De fascistische terreur dreigt ook hier. De party- en vakvereenigingsbonzen probeeren ook hier jullie van zelfstandige stryd aftehouden en je wys te maken dat wanneer je hun organisatie maar sterk maakt, hun vergaderingen bezoekt, moties aanneemt, contributie betaalt en op hen stemt het fascisme verslagen kan worden. Zy laten je echter evenals hun Duitsche rotgenooten in de steek en zullen evenals zy met de partykas naar veiliger oorden verdwynen. Laat het niet toe, dat zy die jullie zelfs in de dagelyksche stryd in de rug aanvallen, dat zy die zich reeds nu gelykschakelen, dat de nvv en nas bonzen die nu reeds op last van Colyn stakende arbeider royeeren, zich van het lyk van een gaaf revolutionair als v. d. Lubbe meestermaken. Laat het niet toe, dat de agenten van de met de paus en deHitler ministers vretende en zuipende Moskou diplomaten, die door hun vuile laster de Nazi ploerten dwongen Marinus te vermoorden, v. d. Lubbe met hun schynheilige sentimentaliteiten opnieuw te besmeuren. Trap, indien je niet onder wil gaan, de leiders van je af. Verdedig v. d. Lubbe tegen elke aanranding van zyn persoon en zyn daad. Gedenk dat [met] de laster waarmee de bonzen v. d. Lubbe hebben besmeurt, men ook jullie zal besmeuren indien jullie zelfstandig, los van de leiders zullen moeten gaan optreden. Luister naar de roep die hy met zyn jonge leven betaalde. Organiseer zelf de stryd, op eigen initiatief, voor de vernietiging van het kapitalisme. Zoo en zóó alleen zullen wy instaat zyn het fascisme te vernietigen en de nieuwe, de communistische maatschappy te vestigen.

v. d. Lubbe comité [vermoedelijk van het Van der Lubbe comité, begin 1934]

De Duitsche beulenregering heeft opnieuw een proletariër aan de ry harer slacht offers toegevoegd. Het vonnis over Marinus v. d. Lubbe is voltrokken. De plotselinge gluiperige manier, waarop dit is geschied, bestempelt dit doodvonnis met terugwerkende kracht tot een ordinaire sluipmoord. Deze moord laat zien, dat de Duitsche bourgeoisie in de positie, waarin zij thans verkeert, voor geen enkele misdaad terugschrikt. Zy laat tevens zien, dat zy aan het beroemde z.g. wereldgeweten, waardoor Torgler en de drie Bulgaren vrygesproken zouden zyn, haar dikke achterwerk afveegt. Marinus v. d. Lubbe is evenals zyn Duitsche klassegenooten, Duitsche arbeiders, ter dood gebracht. Het verloop van de heele zaak kon niet anders zyn, dit stond voor elk klassebewust arbeider van de beginne af aan vast en daar hebben wy de arbeiders steeds op gewezen. Men stoorde zich echter aan de lasterlyke aantygingen van de heeren, die op de Parysche boulevards de revolutie in Duitschland zitten te leiden en hun rotgenooten in dit land. Ja, de arbeider Marinus van der Lubbe, die volgens hen door de Nazi’s met 50.000 mark betaald was om de roemryke helden van de Stalinistische Internationale op het schavot te brengen, is als een waarachtig revolutionair op het schavot gestorven en de helden, waarom het dan zou gaan, zyn vrygesproken. De Duitsche bezittende klasse weet wel, waar de schoen wringt. Hitler heeft het herhaaldelyk gezegd: wy bestryden niet de Marxisten, maar het Marxisme. De marxisten, dat zyn de schrift geleerden en farizeeërs van het marxisme, de leiders; het marxisme is gedeeltelyk en wordt steeds meer levende werkelykheid in het proletariaat. Met de leiders valt te knoeien, met de massa niet. De leiders zyn ongevaarlyk en onschadelyk, maar de massa, die niet tevreden kan worden, is gevaarlyk. Daarom moet de massa met de afzichtelykste middelen door angst er onder worden gehouden. Daarom sterft Marinus v. d. Lubbe. Het optreden van v. d. Lubbe wordt door het Nationaal Socialisme en het Natio­naal Bolsjewisme gelykelyk gevreesd. Daarom eischten beide zyn dood. Terwyl de Nazi’s bezig waren een formule te kunnen vinden om v. d. Lubbe ter dood teveroordeelen, zorgden de Nationaal Bolsjewisten van Moskou er voor, dat de sympathie en de solidaititeit van het wereldproletariaat met v. d. Lubbe werd afgebroken. En toen de Nazi regeering na het uitspreken van het doodvonnis door de van alle kanten loskomende protesten en gratieverzoeken in moeilykheden werd gebracht leverden de Nationaal Bolsjewisten van Moskou en van de Tribune met het opnieuw verscherpen van hun lastercampagne deze Nazi beulen het motief om doortezetten. Immers, indien zy gratie zouden geven, dan zouden de Bruinboekridders dat weer uitleggen als bewys van hun medeplichtigheid. Schitterender argument had hen niet door de andere loot van de fascistische stam gegeven kunnen worden. Arbeiders, kameraden, het jonge leven van kameraad v. d. Lubbe is afgesneden. Hy is geofferd op het altaar der proletarische revolutie! Hy gaf zyn leven voor zyn overtuiging. Wordt het voor U geen tyd ernstig natedenken, welke opvattingen hem die kracht gaven? Brengt het U niet reeds tot denken, dat al U leiders in de beoordeeling van hem zoo jammerlyk faalden? Zegt het U niets, dat de schurken, die de Tribune vullen nu nog liegen, dat deze overtuigde, ernstige eerlyke arbeider een Nazi provocateur is? Laat dan niet langer toe, dat de nagedachtenis aan Marinus v. d. Lubbe besmeurt wordt door de handlangers van het Nationaal Socialisme en het Nationaal Bolsjewisme. Houd dan de vaan van de proletarische solidariteit hoog. Klasse eenheid en klasse solidariteit tegen leiders misleiding en leiders dictatuur.

Leve de proletarische wereldrevolutie !!!!!!!!!!!!! DE ARBEIDER Sociaal-Anarchistisch Weekblad 43e jaargang No 52, 30 december 1933

De Comedie van Leipzig “Beschermt de uwen tegen de hunnen!” Bij het verschijnen der beschouwingen, die ik heden schrijf, is het lot wellicht reeds bekend van hen, die de eer genoten bij de ongehoorde procesvertooning voor wat zich waagt te noemen het “Rijksgericht” op de eerste rij te mogen zitten. Noch de Dreyfuss-affaire, noch de opberging der mannen van de “Zeven Provinciën” mogen als voorbeelden dienen voor wat het Hitler-Duitschland met dit proces heeft aangedurfd. Deze beide zaken, hoe critiseerbaar overigens, dragen immers duidelijk de sporen der militaristische camarilla, blijven zuiver op het terrein, waar recht steeds macht was. In Leipzig heeft voor het eerst op onvermomd-groteske wijze en voor het oog van de heele wereld de hoogste burgerlijke rechter zich in zijn ware gedaante vertoond: een hanteerbaar deeltje van het machtsapparaat Staat. Het te vellen vonnis, het moge uitvallen hoe het wil, kan nimmermeer een verzachtende omstandigheid zijn tegenover dit feit: dat de hoogste onafhankelijkst rechtplegenden van wat eens wilde zijn een beschaafd rijk, hun onaanvechtbaar domein verlaagden tot een tingeltangel, waar de Beul en de Reclame-chef van het Derde Rijk hun sadistische gezwollenheden uit konden braken. Als jurist zal ik over het Rijksdagproces derhalve niet schrijven, daar het met Recht niets te maken heeft. Slechts de verslaggever van een zesderangstooneelopvoering zou zich in deze materie in functie kunnen gevoelen. Laat ik mij derhalve beperken tot een poging, om de kluwen der doorelkaar geloopen rolverdeeling in dit verachtelijk stuk te ontwarren. Het programma vermeldde als hoofdpersonen in dezen herleefden “Brand in den Jongen Jan” een vijftal daders of verdachten, een compleet Gerechtshof en een Staat, op wien een aanslag gepleegd zou zijn. Het spel bleek heel anders: de daders althans vier van hen, werden tot aanklagers, verdachte werd de Staat en zijn nieuwe Heeren, en president, officieren van Justitie en advocaten vereenigden zich tot één krijschend koor ter bezwering van de onschuld van den Staat. Het drama Van der Lubbe verschrompelde tot een triestige een-acter als toegift. Inderdaad, de arme jongen heeft brand gesticht, hij is er zelf overtuigd van, alléén … en de regeering, die uitsluitend door misdaad aan het bewind kwam, zal hem daarvoor leed aandoen … welaan de aardsche Gerechtigheid. Maar de Groote Beklaagde, de alom-verdachte, het Hitlerregime, praatte als elke verdachte, zijn mond voorbij, wellicht in het nauw gedreven door den gigantischen Dimitroff. In zijn schandelijk requisitoir, schandelijk van argumentatie en slaafsche onderworpenheid betoogde de Oberreichsanwalt: “Van der Lubbe kan het niet alleen hebben gedaan.” Dat weet de heele wereld – behalve Van der Lubbe, die het alleen dacht te zijn – en heel de wereld weet, wie de helper was. En verdachte hangt zich verder en steviger op: “Torgler is schuldig, want de kpd had belang bij den brand”. Juist, H. H. Werner-Parisius, loopjongens van Hitler, Goering, Goebbels & Co: Gij, de eenigen, die belang hadden bij, die hun greep naar de macht hebt gebouwd op dezen brand, hebt dien door zijn fanatisme gedreven jongen zijn gang laten gaan. Gij hebt het armzalige binnenbrandje doen uitlaaien tot een vernielend vuur en de in Uw strijdliederen voorspelde brand tot een teeken gemaakt om Uw schrikbewind te vestigen op een slechts schijnbare legaliteit! Hoewel Gij tot nu toe voor geen enkele misdaad zijt teruggeschrikt, zult Gij Uw bloedroode moordenaarshand wellicht aflaten van de willens en wetens als onschuldigen in deze comedie door U betrokken Bulgaren. Gij zult misschien den treurigen moed hebben Uw landgenoot Torgler, die de groote fout begaat Uw gerecht als serieus te beschouwen, te vonnissen op het uit Uw tuchthuizen en spelonken saamgeraapt onwelriekend “bewijs”, ge zult Van der Lubbe’s schuld meten aan Uw dierlijke maat: Hoe Uw machtsspreuk, die Gij tot hoon van Justitia vonnis noemt, ook moge luiden: de zweepslag van Dimitroff zal U teekenen tot in eeuwigheid: tot samenzweerders, brandstichters, moordenaars, meineedigen, een misdadigersrot, zoo gruwelijk en gewetenloos als de wereld nimmer te voren zag. Uw Rechters sluipen weg van het besmeurde tooneel, het doek zal vallen over het afstootelijkst wanspel dat ooit werd vertoond: doch Uw stuk staat als “gevallen” geboekt in de annalen der menschheid en de Verbalen van Leipzig zullen na eeuwen en eeuwen de wereld kond blijven doen op wat bodem het Derde Rijk werd gebouwd. Naschrift: – De machtsspreuk, waarmede de zelf door misdaad op misdaad aan het bewind gekomenen hun wraak hebben gekoeld, is gesproken. De valbijl neemt de taak der morfine-spuit over. De maskers zijn gevallen: het Rijksgerecht, in eerlooze slaafsheid, heeft zich tot spreektrompet verlaagd voor zijn lastgevers. De onschuld van vier gemartelden, zonneklaar gebleken, tracht het door vunze drogredenen te besmeuren, de eer der tuchthuisboeven en verraders, wier getuigenis het zelfs niet durft te aanvaarden, tracht het te redden. Terecht; hun eer staat, met dit vonnis, op hetzelfde peil. Eén waarheid legt het voor alle tijden vast: meerderen hebben den brand gesticht. Deze meerderen, die tevens de meerderen van het Rijksgerechtshof zijn, de duisternis in den onderaardschen gang naar Goerings paleis verborg het spoor hunner voeten. De daders zullen hun offer vernietigen. Wat beduidt voor Goering een moordje meer? Het daderschap der nazi’s staat vast voor de wereld. De betichting, nù nog, der kpd, is uitsluitend zelfbeschuldiging. Zelfs dit geweten moet overschreeuwd worden. Doch het geweten der wereld zal nimmer berusten in dezen smaad. Mr. Wilhelm Loeb


TER DOOD VEROORDEELD Onze kameraad Marinus van der Lubbe is dus ter zake van hoogverraderlike brandstichting ter dood veroordeeld. Misschien zal de Nederlandse redering ‘n gratieverzoek indienen. Misschien wordt dit verleend, waarbij de straf in levenslange tuchthuistraf wordt veranderd. ‘t Is de vraag, wat voor Van der Lubbe barmhartiger is. Geestelik is hij tans ‘n wrak, en ‘t is de vraag, of hij ooit weer normaal zal kunnen worden. Het lot van deze proletariër is wel zeer tragies. Wij hebben hem gekend als ‘n volkomen toegewijde, onkreukbaar-rondborstige, onomkoopbare makker, geen geheimzinnige, romantiese held, geen revolutionnair geleerde, doch ‘n proletariersjongen, een van de velen, een doodgewone uit de grote massa – en toch weer iets méér dan “gewoon”, want begiftigd met een helder inzicht en een ruimer wereld. Sommigen vinden hem pover afsteken tegen de krachtmens Dimitroff. Onjuiste beoordeling! Want – wij hebben dit reeds geschreven en aangetoond, in het nummer van 11 November, bijblad – de tijd der “grote mannen”, der “leiders” in de revolutionnaire beweging is voorbij. Voorwaar: men kan niet anders dan respekt hebben voor Dimitroff en zijn optreden. Doch hij behoort bij ‘n voorbije periode, bij de periode van de politieke partij, met de romantiese keerzijde van straatgevecht en samenzwering, macchiavellistiese politiek en macht over het volk. Al deze facetten liepen uit in één punt: het politiek leiderschap. Zeer zeker is hiervan Dimitroff ‘n schitterend vertegenwoordiger (temeer, daar hij zijn revolutionair-avontuurlik élan wist te bewaren), doch dit geldt evenzeer van ‘n Mussolini, ‘n Goebbels. Doch waar de nationalistiese, fascistiese bewegingen juist bestaan vanuit een centrale figuur, is dit bij de revolutionair-proletariese beweging presies omgekeerd. Dimitroff – de leider en geweldenaar; Rinus van der Lubbe – de proletariër, iets bewuster dan vele mede-proletariers, met dieper inzicht, doch nooit van de arbeidersklasse vervreemdend, nooit autoriteit, nooit de torenhoge leider, altijd één van en één mét de massa, steeds vooraan, doch nooit er buiten. Dimitroff behoort tot ‘t verleden, Van der Lubbe tot de toekomst. De Leider verdwijnt – de Proletariër komt op. En misschien is het fascisme noodzakelik om ons dit te doen begrijpen … Ondanks de tragiek van het proces, waar de hoofdbeklaagde ‘n afgemartelde, tot in zijn diepste revolutionaire vezelen teleurgestelde proletariër was, zwaar vergiftigd (en wat doet ‘t ertoe, of ‘t ‘n chemies vergift was? – hoe de neurose veroorzaakt werd?) versuft en ziek – toch is dit proces niet vergeefs geweest: het toonde de corruptie der fascisten onomstotelik aan (en gaarne geven wij Dimitroff de eer die hem toekomt!) en tevens werd duidelik, zij het niet in de mate die wij gewenst hadden, dat het proletariaat andere wegen dan die der partijen zal moeten inslaan. Tragies is het lot van onzen kameraad, doch tragies ook het lot van de internationale arbeidersklasse. En leven en dood van Van der Lubbe staan, hoe dan ook in dienst van het proletariaat. Dat zullen wij nimmer vergeten!elha


(‘n Volgend maal zullen wij nog ‘n korte beschouwing wijden aan enkele hoofdargumenten van onze fascistiese en bolsjewistiese tegenstanders en de uiterst-verdachte behandeling van Rinus door ‘t Leipziger gerecht.) Pamflet van de Alarmisten 1934. Hoogst waarschijnlijk van de hand van P.A. Kooijman. Bij dit pamflet hoort de lino ‘Door Socialisten en Communisten verraden. Door Facisten vermoord’ van Luc Kisjes.

DOOR SOCIALISTEN EN COMMUNISTEN VERRADEN! DOOR DE FASCISTEN VERMOORD! Marinus van der Lubbe, de stichter van den brand in het Duitsche Rijksdaggebouw, de tempel van het verraad der arbeidersbeweging. Over het verraad der Soc. Democraten behoeven we niet meer uit te weiden. We noemen slechts enkele namen als Ebert, Noske, Scheidemann, Severing, we noemen slechts Hindenburg, die door de Soc. Dem. aan de macht werd gebracht en die op zijn beurt Hitler tot Rijkskanselier benoemde. Het verraad der communistische partij was niet minder erg. Zij kweekte de geest van het Nationaal-Socialisme en riep de arbeiders op onder nationalistische leuzen als “Tegen Versailles, tegen Herstelbetalingen, tegen het Fransche Imperialisme” enz. en bood zelfs aan de Duitsch Völkischen (tegenwoordige nazi’s) het eenheidsfront aan, ter verdediging der “nationale cultuur” (Clara Zetkin in den Rijksdag) zooals ze ook met de nazi’s samen ging in de Berlijnsche verkeersstaking aan den vooravond der verkiezingen van 6 Nov. 1932. En terwijl op 6 Nov. voor de zooveelste maal de verkiezingen plaats vonden, waarbij de nazi’s 35 zetels verloren, werd de Rijksdag, zonder éénmaal bijeen te zijn geweest, op 1 Febr. ontbonden op aandrang van Hitler, die inmiddels reeds Rijkskanselier was. Nieuwe verkiezingen werden uitgeschreven op 5 Maart. Hoewel dus overduidelijk de humbug der verkiezingen was gebleken, riep de communistische partij wéér de arbeiders ter stembus op. Terwijl het Nat.-Socialisme opmarcheerde, terwijl Hitler reeds verklaard had: “Ook zonder parlementaire overwinning zal ik de macht grijpen”, werden de arbeiders afgeleid door de leugen en leuzen der verkiezings-comedie. Dit zag en dit wist v. d. Lub[b]e, de proletarische revolutionair. Hij zag wat er gebeurde en besefte er moet iets gebeuren en hij stak het leugenkot der Duitsche Rijksdag in brand, als signaal van den opstand in geheel Duitschland en zelfs daarbuiten. Doch zijn waarschuwing werd niet verstaan, aan zijn oproep geen gehoor gegeven. Een schok, schrik en angst slechts gingen door de gelederen der “arbeidersbeweging” en de partijen haastten zich hun onschuld aan den brand te betuigen (Torgler e.d.). Zij haastten zich om toch vooral duidelijk te maken, dat zij onschuldig waren aan deze poging tot verzet tegen de opdringende terreur. Van deze houding maakte Hitler gebruik om grondig af te rekenen met de geheele arbeidersbeweging in Duitschland. De communisten, internationaal, wisten niet beter te doen, dan v. d. Lubbe te belasteren, uit te maken voor provocateur enz. om hun eigen onmach[t] te verbergen. Zelfs zijn lotgenooten met wie hij tezamen voor de klassejustitie der Hitler-regeering stond, hebben hem daar nog in den rug aangevallen; ook hier vormden zij het eenheidsfront met de nazi’s, ditmaal tegen die ééne persoon, Marinus v. d. Lubbe, de revolutionair van de daad. Het geheele proces, een comedie, door de nazi’s opgevoerd om hun brute terreur voor de oogen der wereld te rechtvaardigen en waarin de communisten welwillend meededen en den rol der brave jongen speelden, dit proces, waarom v. d. Lubbe lachtte en wat hij verachtte, werd door de communisten blijkbaar ernstig genomen. Zoo sprak Dimitroff in zijn verdediging: “Maar dat neemt niet weg, dat ik het Duitsche Rijksgerecht niet veracht. Ik heb steeds ernstig gesproken, ik heb achting voor het Rijksgerecht, niet slechts omdat het bestaat uit zeer knappe juristen, maar ook omdat het de hoogste instantie is van het rijk en van de maatschappij in Duitschland”. Het doel van mijn verdediging is “om te bewijzen, dat de Bulgaren en Torgler met deze misdaad niets te maken hebben”.Dimitroff schold v. d. Lubbe voor idioot, lafaard enz. en preste hem zelfs eventueele medeplichtigen te verraden. “Van der Lubbe is een gedeclasseerd rebelleerend lompenproletariër, v. d. Lubbe is een misbruikt werktuig”, aldus sprak Dimitroff en op die momenten werd dé groote, heroïsche Dimitroff, tot een kleinzielig, fanatiek partijmannetje, die géén revolutionair kan zien, buiten zijn partijtje. Van der Lubbe lachtte om deze communisten van hoogere stand, lachtte om het geheele proces en wist te zwijgen, doch bleef bij zijn verklaring, dat zijn medebeklaagden onschuldig waren, en dat hij alléén de brand heeft gesticht, wat ook de Kriminal-Kommissar Heisig verklaarde: “Met zekerheid is komen vast te staan, dat v. d. Lubbe de brandstichting zelf alleen heeft verricht.” (Alg. Handelsblad 11-3-’33) maar wat later weer is doodgezwegen. Doch heel het koor de comm. Internationale viel [b]ij in de lastercampagne tegen v. d. Lubbe, zooals vrijwel ieder gelasterd wordt, die revolutionair is uit zichzélve en niet bij de gratie van de groote kladderedats óf van een partijbevel. De “partij” is nu eenmaal beducht voor haar bestaan en kan géén zelfstandig optreden dulden, omdat dat het [b]estaan der partij ondermijnt. De partij behoeft de gewillige massa, die zich zónder voorbehoud aan de discipline onderwerpt. Dáárom was v. d. Lubbe provocateur, omdat zijn daad ‘buiten’ de berekeningder partij-instanties viel. Dáárom ook werd Max Hölz, die in 1920 een deel der Duitsche arbeiders in opstand bracht (Vogtland), uit de communistische partij geworpen, waarmee dus tevens het revolutionaire optreden van het proletariaat in Saksen werd veroordeeld. Dáárom werd Magno, die tot levenslange dwangarbeid was veroordeeld, doch door de Russische revolutie werd bevrijd, daarom werd Magno evenals Max Hölz tot “rooverhoofdman” uitgekreten en moest hij Rusland ontvluchten, nadat hij de Witte legers van Denikin en Wrangel in de Oekraïne, nadat hij de contra-revolutie had verslagen. Dáárom zitten er revolutionairen in de Russische gevangenissen of werden naar Siberië verbannen, daarom werden de matrozen van Kroonstad vermoord enz. enz. Zoo óók v. d. Lubbe. Doch als v. d. Lubbe aansprakelijk wordt gesteld voor de Duitsche terreur, zijn dan niet de muiters der “Zeven Provinciën”, de “provocateurs” van de Hollandsche terreur? Waar is dan het verschil? Het verschil is hoogstens in het voordeel van v. d. Lubbe, want de geheele muiterijgeschiedenis was tenslotte slechts een loonconflict. Alléén zijn de “Helden der Zeven Provinciën” een gewillig objekt voor de fanfares der Hollandsche communisten, om hun spiegelgevechten een schijn van werkelijkheid te verleenen, terwijl v. d. Lubbe moest dienen om de totale onmacht achter te verbergen. Het resultaat van een revolutionaire daad valt niet steeds uit zooals het werd bedoeld, wat de risico is voor élk revolutionair optreden. Dat ondervonden de muiters, dat ondervonden de arbeiders in Weenen met hun wanhoopsstrijd tegen de Dolfuss-terreur, dat ondervond zéker v. d. Lubbe, bij zulk een erbarmelijk verraad. Maar de beteekenis der revolutionaire daad wordt er niet minder om. De “Socialistische beweging” heeft een fiasco geleden, dat is nu wel overduidelijk gebleken, de arbeidersbeweging over de geheele linie heeft gefaald, absoluut gefaald, door gebrek aan daadkracht. Dank zij de remmende invloed der partijen en organisaties, die het partijbelang stelden boven het revolutionair proletarisch belang, is alle zelfvertrouwen, is alle daadkracht gebroken. Zal de vernietiging der arbeidersbeweging, zal de reactionaire terreur nog een “Halt” toegeroepen kun[n]en worden? Zal de proletarische revolutie nog toekomst hebben? Dan dient met het partijgedoe te worden gebroken. Dan dient de revolutionaire persoonlijkheid, als Marinus v. d. Lubbe, in eere te worden hersteld. Dan hebben we allereerst te aanvaarden de revolutionaire daad! SPARTACUS OP VOOR DE RADENORGANISATIE Orgaan van de Linksche Arbeiders Oppositie in Nederland 2e jaargang No 5, 19 januari 1934

GEDENKT HEM Na een lijdensperiode van ruim tien maanden nazi-gevangenschap, is onze jonge en groote makker Marinus van der Lubbe drie dagen voor zijn vijf en twintigste geboorte dag, op de binnenplaats van de gevangenis te Leipzig, onthoofd. Bij het graauwe ochtendgloren van de wintermorgen, bijna een jaar nadat hij z’n vlammende oproep tot daadwerkelijken strijd tegen het vervloekte kapitalisme deed viel z’n kostbaar hoofd en hield z’n groot edel hart op te kloppen. Wij die heel dien langen tijd in onze gedachten met hem waren, wij kunnen slechts bij benadering aanvoelen welk een bittere leidensbeker hij tot den bodem heeft geledigd. Het is niet in de allereerste plaats de dood die Marinus v. d. Lubbe tot de grootste onder de proletarische martelaren maakt. Den dood verschrikte hem niet. Zijn volledige overgave aan z’n beginsel, z’n volkomen opgaan in zijn overtuiging plaatste hem boven de verschrikkingen van den dood. Maar wat z’n laatste levensdagen van z’n jeugdig leven ondenkbaar moet hebben bezwaard dat is de liederlijke laster der internationale arbeiderspers van links tot rechts, welke hem op z’n laatste gang naar het schavot nog besmeurden met nazi-drek. De machthebbers zullen niet nagelaten hebben, na het klassieke voorbeeld hem deze viezigheden triomfeerend voor te houden als middel om z’n ijzeren wil te breken. En zie dan z’n houding, z’n veel besproken, bespotte en aaangevochte houding, terwijl hij mishandeld werd, voedsel en drankstaking z’n lichamelijk weerstandsvermogcn sloopte en “medicijnen” hun werking verrichtten, ziet dan z’n eenvoud, z’n bescheidenheid, de afwezigheid van elke pose en romantiek, z’n zorg om anderen die hem sarden, hoonden en provoceerden niet te belasten, ziet dat en het moet voor een os duidelijk zijn dat daar in Leipzig een groot mensch vernietigd is wiens leven voor de menschheid in het algemeen en voor het proletariaat in het bijzonder meer waarde had, dan dat van alle z.g.n. officieele grooten der aarde. Maar de Duitsche bourgeoisie wier schurkachtigheid van een speciale klasse schijnt te zijn, ontziet niets. Haar Weimarrepubliek, het misgeboorte der sociaal-democratie werd gedoopt niet met het bloed der tirannen, maar met het bloed der vrijheidshelden. Voor dat misbaksel verraadde de soc.-democratie de laatste restjes harer beginselen en offerde zij het beste, het gaafste en het edelste wat het Duitsche proletariaat in 1919 bezat. En voor de handhaving van dat stuk nageboorte der burgerlijke democratie verraadde de Moskou communisten in 1933, opnieuw de arbeidersmassa’s en boden God kapitaal deemoedig het leven van Marinus v. d. Lubbe als zoenoffer aan. Want dat is de beteekenis van de campagne van het bonzendom tegen Marinus, camouflage van het verraad, vertroebelen van het inzicht der arbeiders opdat het niet doordringe dat de rol van Komm. Intern. in 1933 gelijk is aan die der soc.-democratie van 1919. Maar Rinus die deze feiten heel scherp waarnam heeft op waarlijk geniale wijze de aandacht der massa’s daarop pogen te vestigen. Dat velen na de eerste opwelling, onder de invloed van de grootscheepsche leugencampagne v. het Munzenbergconcern in de war gebracht zijn, is te betreuren, maar zegt niets. De klassebewuste strijders in Duitschland zullen het ongetwijfeld begrepen hebben en zij zullen hun achterlijke genooten aan de hand van de bittere ervaringen opklaren. Bij dit opklarings-werk worden zij thans niet meer door het demagogische bonzendom tusschen de beenen geloopen. De klassetegenstellingen zijn uitermate scherp geteekend en zijn duidelijk zichtbaar. En zoo zullen op de met het bloed der martelaren bemeste bodem van Hitlers derde rijk de vele honderdduizenden nieuwe v. d. Lubbe’s groeien die onze gave en groote kameraad duizendvoudig zullen wreken. Bij het lijk van Rinus zweren wij elke druppel bloed, elke gram energie in dienst te stellen van datgene, waarvoor hij vrijwillig het offer van z’n jonge leven bracht.

Voor de vrijheid der menschheid. Voor het communisme. Marinus van der Lubbe


O Arbeid

Niet de partijen Niet de stellingen Niet de woorden Niet het zijn


Leven of sterven Winnen of verliezen Het is alles één Recht of waarheid


Blijft alles hetzelfde Zonder arbeid is er geen Arbeid alleen kost al dit leven. Leven is dus arbeid alleen. DE ARBEIDER Sociaal-Anarchistisch Weekblad 44e jaargang No 3, 20 januari 1934

DE DOODE VAN DER LUBBE EN WIJ Toen ons door middel van de radio en onze brave pers medegedeeld werd, dat onze kameraad Marinus niet meer tot de levenden behoorde en zijn hoofd gevallen was op het schavot, waar al zoo velen door het kapitalistische stelsel vielen, zullen er millioenen menschen geweest zijn, die genoodzaakt waren om even bij dit kleine menschje stil te staan. Mijn bedoeling is niet om het belachelijke Rijksdagbrandproces nog eens van mijn standpunt te belichten, veel minder te bespreken wat de bladen hier in Nederland ons voorgelogen hebben, bewust of onbewust. Eén blad echter wil ik er van noemen, dat mij het bedriegelijkste voorkwam. Dat was “De Tribune”. De cph in Holland en haar dagblad hebben bewezen hoe hun taktiek is ten opzichte van een revolutionnairen arbeider die het met hen niet eens kan zijn. Mijn gevoelens zijn op het oogenblik dusdanig geschokt, dat ik mij niet waag daarover nader uit te laten! Van deze plaats heb ik alleen maar behoefte, om te zeggen, dat ik de beulen van Duitschland in één ding waardeer. Ze hebben zich van het barmhartig gejammer van andere landen niets aangetrokken. Wij hoeven deze schurken nu dus niet dankbaar te zijn. Maar ik, die mij verbeeld een kameraad van Marinus te zijn, weet, dat er een zucht van verlichting opgegaan is, dat hij afgedaan had als speelbal en als martelaar van een massa die hem eigenlijk nog niet waard was. Het is nooit anders geweest: de besten van ons worden warhoofden, zwakzinnigen, utopisten en wat al niet meer genoemd. Maar gelukkig, Marinus heeft bewezen voor misschien een klein deel der arbeiders, wat hij wél was, ook in de dingen die wij misschien anders hadden gedaan. Voor ons heeft hij voor de rijksdagbrand en tijdens en na de brand bewezen dat hij een eerlijk, en oprecht rebel was. Een rebel die nooit voor zijn beulen een minuut een laffe daad begaan kon, om wien ook te verraden. Een rebel, die in de moeilijkste uren, misschien wel gebogen was, omdat ze hem al zoowat lichamelijk kapot gemaakt hadden, maar die geen enkele gunst van zijn vijanden vroeg of aanvaardde. Alleen daarom reken ik en ik hoop nog meerderen, mij gaarne zijn kameraad. Beste Marinus, voor velen was je een onbekende en ben je een bekende geworden door je dood. Die velen zullen jou misschien vlug vergeten, tenminste in hun bewustzijn. Maar bij ons, jouw kameraden, die zeker iets van jouw daad hebben begrepen, leef je voort en de toekomst zal moeten uitmaken of wij het waardig zijn. Beste makker, wij kunnen niet allen groot zijn van geest, omdat deze wereld en ook soms ons geestelijk vermogen daarvoor niet in staat waren. Maar wij kunnen prooi zijn in onze diepvoelende menschelijkheid en dat ben jij zeker geweest. In een helder oogenblik, zeggen de brave kranten, zeide jij, dat je het niet kon begrijpen, wat jij in ‘n half uur tot stand bracht, dat daar de rechters een half jaar over deden om het uit te zoeken. Wij gelooven, dat de massa ongeveer gelijk staat met deze rechters, zij zullen ook lang werk hebben jouw daad te begrijpen. Maar daar zal ongetwijfeld een klein deel zijn dat jou heeft begrepen en waardeert. Tot de laatsten wil ik graag behooren, makker!

R. Drent De Vrije Socialist 37e jaargang No. 1521, 27 januari 1934

MARINUS VAN DER LUBBE Zijn daad – Zijn straf Als inleiding van de gloeiende verontwaardigingsuitingen die hierna volgen een beheerscht woord. Van der Lubbe was geen vrije socialist. Onze gezindheid zou hem nooit tot zijn daad hebben gebracht. Wij zien geen heil in geweldenarijen waar het geldt de vernietiging van de staat, omdat wij na die vernietiging de vrije mensch in de vrije maatschappij willen. De staatsidee moet vernield worden, het geloof in de noodzakelijkheid van het gezag van de eene mensch over de andere en de daaruit voortspruitende gezagsinstellingen moeten verdwijnen. Dat is onze gezindheid. Het geloof in het gezag vernielen wij niet met moord of brandstichting. Integendeel: die strijdmiddelen zullen of het oude gezag brutaler kracht geven, of een nieuw gezag scheppen dat noodwendig met geweldenarijen en willekeur zich moet handhaven. Andere gezindheden, christelijke, liberale, soc. demokratische, staatskomm., fasc., kortom allen die het gezag, in welke vorm dan ook, noodzakelijk achten, zij hebben de geweldenarijen, moord, doodslag, brandstichting, in bepaaldheden noodig – wij alleen verwerpen het geweld omdat wij de waarachtige menschelijke bevrijding willen en daarmee de gelijkberechtigheid zullen grondvesten. Ons werken bepaald zich tot kritiek op alle vormen van gezag, het aankweeken van de geest van verzet in de bedrijven, de individueele en solidair-massale weigering der voortbrengers om zich de arbeidsvruchten te laten ontstelen. Wij willen de maatschappelijke orde door de arbeiders zien geregeld, gedragen door zelfopgelegde plicht, goedbegrepen eigenbelang. Noemt men ons “ziekelijke utopisten”, dan is ons antwoord: Het ziekelijke utopisme heerscht daar waar men door dwang en geweld een behoorlijke menschelijke samenleving denkt te verkrijgen. Is ons beginsel een ijdele utopie, dan is het geloof aan een rustige samenleving van gelukkige menschen eveneens een utopie; dan zou er geen vooruitgang zijn, want haat, tweedracht, moord en doodslag zouden altijd voortduren.

Van der Lubbe heeft ons beginsel geen dienst bewezen door zijn daad. Hij bewees een dienst aan de Hitlerbende. En hij had ook een dienst kunnen bewijzen aan de sociaal-demokraten of kommunisten, als zij niet zulke bange lafaards waren geweest. Maar wij begrijpen Van der Lubbe’s daad. Hij wilde geen partij of beweging dienen, hij was niet omgekocht of opgehitst door de een of andere, hij was geen werktuig in handen van wie of wat dan ook. Van der Lubbe dacht door zijn daad de klasse te dienen waaruit hij voortsproot en waarmee hij, in weerwil van zijn jeugd, reeds zooveel leed geleden had. Hij dacht door die brandstichting [een] opstand der proletariërs te bewerkstelligen en die opstand zou volgens zijn denken hun bevrijding moeten brengen. Daarvoor gaf hij zijn eenigste hemd en laatste versleten jasje, die hij brandend door het rijksdaggebouw slingerde. Half naakt zag hij met groote vreugde de brand laaien. Hij had zijn plicht gedaan. Zijn hoofd, zijn leven? Wat maalde hij er om! “Maak er toch een eind aan! Ik heb mijn kop verspeeld! Sla hem er af!” riep hij ongeveer de hem zoo cynisch martelende “rechters” toe. Wat beteekende dat eeuwig gebogen hoofd? De heeren psychiaters hebben zich zeer gewichtig en barok in dat vraagstuk verdiept. De idioten. Wat beteekende dat gebogen hoofd anders dan: het is mislukt, mijn groote daad is een groote dwaling geweest: hier is mijn kop.

Van der Lubbe had hoog-edele motieven. En behoort het motief niet het kriterium te zijn van elke daad? Had die fijne jongen andere motieven gehad! Bijvoorbeeld redding van het “vaderland”, redding van één partij of kliek, kerkelijk leerstuk, vlag, vaandel, een lap of een lor, fiktie of vergulde dwaasheid … hoe zou men hem geëerd en bewierookt hebben! Maar nu? Een beetje medelijden met veel chauvinisme vermengd; een beetje pseudo-verontwaardiging bij de politieke konkurrenten der fascisten. Daarmee uit. Want hij diende geen de bepaalde kliek, alleen maar zijn klasse dacht hij te dienen. Zijn beulen? Inderdaad ploerten. Maar wat zij deden met die arme goeie jongen, was noch specifiek Duitsch, noch specifiek fascistisch. Heeft elke natie, elke partij die aan het bewind was in dagen van politieke beroeringen niet zulke misdaden op het geweten? Zijn er in andere staten en door andersgezinden niet menschen vermoord die zelfs onschuldig waren aan wat men hem ten laste legde, vermoord alleen maar om hun gezindheid of beginsel? Van der Lubbe‘s beulen? Zij zijn het vleeschgeworden gezag. Daarom geldt onze vloek ook het gezag. De één wat meer, de ander wat minder, de één wat ruwer, de ander wat geraffineerder, maar bij elke gezaghebber geldt als ultimo ratio, als laatste woord: moord! De hakbijl van de Duitsche beul en de revolver die mede door de soc.-demokraat Wibaut aan de Amsterdamsche politieagent is verschaft, zij getuigen er voor: moord is het woord van de heerscher, moord is de zin van zijn wet. Ik zei daarstraks dat Van der Lubbe ons beginsel geen dienst had bewezen. Het was misschien te veel gezegd … Beste jongen, jouw daad en jouw straf bewezen ons toch eigenlijk deze dienst: Zij sterkten ons in onze overtuiging, zij gaven ons vernieuwde kracht om te vechten tegen het gezag in al z’n vormen, om voort te gaan met ons geduldig en zwaar werk: ons persoonlijk en anderen leeren leven in vrijheid en zelfopgelegde, trouwe plichtsvervulling. [Gerhard Rijnders]


DE BRANDSTICHTER Marinus van der Lubbe is dood. Hij was een brandstichter en kon zijn straf niet ontgaan. De gevolgen van zijn daad heeft hij aanvaard tot in de uiterste konsekwenties. Hij betaalde met zijn geheele persoonlijkheid, met zijn leven, tot het laatst volhardend in een onbewogenheid, die ‘t gevolg moet zijn geweest van het doorschouwen zijner beulen en de walgelijke rechtskomedie, die rond zijn persoon werd afgespeeld. Van der Lubbe was brandstichter, deed een daad, een wanhoopsdaad, waarmee hij zijn klassegenooten dacht op te zweepen tot opstandigheid, tot verzet tegen ‘n regiem, dat zich slechts door mishandeling en moord, door onderdrukking en uitbuiting kan handhaven, tegen een stelsel, waarvan geesteloosheid en stompzinnigheid de steunpilaren zijn. Zijn daad keerde zich tegen hemzelf. Het proletariaat verstond het vlammend symbool niet en aan de lange rij van martelaren, die door beulshanden stierven in de strijd voor een nieuwe en betere samenleving, moet weer een naam worden toegevoegd.Spies, Parsons, Fischer, Engel, Ferrer, Sacco, Vanzetti, Van der Lubbe; hoe velen reeds! En hoevelen nog? … Marinus van der Lubbe was een brandstichter in het klein. Zijn brand was slechts een klein vonkje vergeleken bij de wereldbrand, die zal uitbreken wanneer de groote brandstichters gereed zijn. Van der Lubbe was een arme jongen, één uit het groote leger der naamloozen, een nummerplaatje in de fabriek, een kaart in het stempellokaal, een nummer in de gevangenis, een nummer op het kerkhof. Zijn daad was er één van louter zelfopoffering, één waarbij hij niets te winnen, alles te verliezen had, zelfs het hoogste goed, het heilige leven. En hoe men die daad dan ook op zichzelf en naar de gevolgen wil beoordeelen, de motieven die hem ertoe dreven, waren edel. De groote brandstichters worden niet door edele motieven gedreven. Zij zijn ook niet te vinden onder de armen en vernederden. De groote brandstichters tronen in de deftige direktiekamers der internationale koncerns voor het vervaardigen van gifgas en ander oorlogsmateriaal, als diplomaten vertoonen zij zich op de konferenties, waar over ontwapening gepraat wordt, als volksvertegenwoordigers stemmen zij tegen het genot van zooveel aan provisie voor de oorlogskredieten, als journalisten bevolken zij de redaktiebureaux der wereldpers en vergiftigen de geesten om ze kapabel te maken voor een nieuwe menschenslachting. En als dan straks de groote wereldbrand is uitgebroken, als de menschheid opnieuw gedompeld is in een matelooze ellende, als de naamloozen nu zooveel nummers in het massagraf zijn geworden, dan zal er geen wrekende gerechtigheid komen, die de groote brandstichters opeischt. Het arme zondaarsklokje, dat Van der Lubbe’s laatste gang skandeerde, zal voor hen niet kleppen. De beulen zullen hen niet grijpen. Hun hoofden zitten vast, o, zoo vast. Maar de internationale brandstichters, de “bloedige internationale”, zullen in een deftig hotel samen komen om uit te rekenen hoeveel ze aan het zaakje verdiend hebben en een dronk wijden aan de lange duur van de oorlog. Van der Lubbe moest sterven. Het beest wilde bloed zien. En gelaten onderging hij de dood, even gelaten als de religieus vereerde persoon, van wie gezegd werd, dat hij als een lam ter slachtbank werd geleid. Zijn taak was volbracht. Volbracht voor hem, maar niet voor ons. Want een geweldige en grootsche taak blijft ons wachten. Tegenover de duistere machten van reaktie en allerbekrompenst nationalisme, tegenover het celebrale gif van godsdienst en klerikalisme, waarmee het volk geïnfekteerd wordt, hebben wij te stellen de idee van het vrijheidslievend socialisme, van internationale solidariteit, van fier ongeloof. Hiervoor offerde Marinus van der Lubbe zijn leven. Vergeten wij dat nooit. W. Arna


VAN DER LUBBE’S DOOD brengt zijn daad tot leven Zoo heeft dan de beul, de eerst zedelijk en daarna lichamelijk verminkte Marinus van der Lubbe de genadeslag gegeven. Om deze laatste handeling huilt nu het ploertendom. Alvorens wij ons – als arbeiders – op grond van de onthalzing tegen het fascisme van Hitler c.s. richten, is het zaak, allereerst onze aandacht te vestigen op hen, wier laf verraad, ja, wier schurkachtigheid, het felst deze gevallen strijder moeten hebben getroffen. Dit moet in de eerste plaats gebeuren, willen wij in zijn geest voortwerken. Marinus van der Lubbe viel in de strijd. Hij streed voor onteigening der bezittende klasse. Zijn daad ging tegen al dat parlementaire gekonkel der z. g. arbeidersleiders. De schaamteloosheid van deze “leiders” kent geen grenzen. De promotors der “Bruinboek”-affaire – de kliek van de 2e en 3e Internationale met hun aanhang – die de brand van hun konkelpaleis zoo’n “afschuwelijke misdaad” noemden, die kliek, die in razernij – een gevolg van het verlies van hun vette baantjes – de opstandige proletariër Van der Lubbe, na zijn daad, als een verrader, een eerlooze schurk, hebben gedoodverfd en uitgekreten, deze kliek is misdadig genoeg, na de dood van haar slachtoffer, haar Januskop te keeren. De belangen van hun standje eischen ditmaal, om te gaan sollen met het lijk van hem wien ze moreel hielpen vermoorden. Het Stalin-fascisme gaat zich van het lijk van haar slachtoffer bedienen om het Hitler-fascisme te bestrijden. Het is te hopen en zelfs te verwachten dat dit zeer doorzichtige, schaamtelooze gedoe door de arbeiders wordt doorzien, en dat de dood van Marinus van der Lubbe tenminste dit resultaat heeft, dat de laatste resten invloed der konkelaars wordt gebroken en zij op deze wijze onschadelijk gemaakt. Zelf verhangen de Judassen zich niet. Den Haag 10 Jan. ‘34 [Piet] Kooijman


VOOR JOU, VAN DER LUBBE

Omdat je jeugd zoo droevig was, Verstooteling der werkersklas, Omdat je zooveel had ontbeerd En ‘t bitt’re leven vroeg geleerd; Omdat je hart zich toch verbond Aan andrer leed; dat het verstond, Had jij mijn sympathie!

En of je ook onbeholpen deed, Niet met het juiste wapen streed, Al was je denken ook verward, Je toonde groote durf in ‘t hart Omdat je ‘t recht der heerschersmacht Verbrand wou zien, ten val gebracht.. Had jij mijn sympathie!

Omdat je zooveel hebt geleden Voor het gerecht der ruwste zeden, Omdat je held en kind was beide, Omdat je voor het volk wou strijden, Omdat je werd met hoon beladen, Omdat je niemand wou verraden, Voor jou mijn sympathie!

10-1-’34. K. Th. Van Der Horst VERMOORD! Van der Lubbe, de mogelijke brandstichter van het Rijksdag-gebouw in Duitsch-land, is hedenmorgen om het leven gebracht. Mogelijk is het voor Van der Lubbe wel een uitkomst, doch wij vrije socialisten en anarchisten kunnen hier geen genoegen mede nemen, wij moeten tegen een dergelijke daad protesteeren. De moordenaars van Van der Lubbe, dat zijn de heeren van de Duitsche staat. Wij Nederlanders hebben daar natuurlijk niets in de melk te brokkelen. De Nederlandsche gezaghebbers hebben voor Van der Lubbe nog gratie gevraagd, op zichzelf een schoon gebaar, doch overigens heeft het niets om het lijf. Zelfs deze heeren begrijpen van de zaak geen snars, immers wie zou de brutaliteit durven begaan, voor iemand gratie te vragen, zonder te weten of de veroordeelde daar wel mede ingenomen was? Alleen dwazen en gekken zouden zooiets kunnen doen, of moraliteitspredikers zonder ethisch bewustzijn. In een dergelijk geval zou ik veel liever de valbijl op mijn hals hebben, dan begenadigd te worden door moordenaars, die er een bijzonder genoegen in schijnen te hebben om hun evenmenschen op de meest gruwelijke manier te folteren! Waarom heeft men Van der Lubbe met zooveel haast van kant gemaakt? Waarom konden deze moordenaars niet eerst eens behoorlijk aan de verschillende verzoekers om gratie, van over de geheele wereld, hun standpunt mede deelen? Was Van der Lubbe voor de financieel ontwrichte staat een te dure kostganger? Neen, duizendmaal neen! Van der Lubbe moest worden afgemaakt, op de meest schandelijke wijze, in de grootste haast, omdat men zich nog niet veilig gevoelt in Duitschland, als de man soms nog eens zou komen te spreken! De geheele machinatie van dit proces en van deze terechtstelling is zoo gruwelijk ploertig, dat ik geen woorden kan vinden om mijn afkeer uit te spreken tegen dit geboefte! In gekleede jas en met een hooge hoed op, verschijnt de beul ter plaatse, om een slachtoffer, een psychopaat, een verongelukte op de wereldzee, die men ten onrechte maatschappij noemt, van het leven te berooven! En daar verschijnen ter plaatse de hoogwaardigheidsbekleeders: dr. Werner, dr. Bunger en dr. Parisius en drie leden van de senaat en een fatsoenlijke kommissaris van politie die bijkans niet meer te vinden zijn en een arts en gvd een geestelijke die mogelijk pas nog met de zoon van God had gesproken, om het schouwspel bij te wonen. O, Jezus van Nazareth, wat zijn er toch nog een bende schoften en ploerten op de wereld. Er wordt een mensch vermoord, en andere op menschen gelijkende wezens gaan er, zooals ik naar de bioskoop ga, zoogenaamd ambtshalve naar kijken en niemand komt op de gedachte om te zeggen: “Dat is in strijd met de kultuur!” Moord is moord, en of Van der Lubbe vermoord wordt, Colijn of Goering, moord is moord! en dientengevolge uit den booze! Maar Marinus van der Lubbe moest worden vermoord, het koste wat het koste, bij moest nog eens gaan spreken! Voor mij staat vast dat deze ongelukkige stumper het willoos werktuig is geweest in handen der Duitsche strebers! Van der Lubbe is aangezet geworden om de vuurhaard in het Leugenhuis aan te leggen. Daarna heeft men hem, God weet met welke middelen, bewerkt, om hem in zoo’n apathische toestand te brengen, waarbij hij zijn geheugen kwijt was, waardoor hij nimmer de werkelijke brandstichters zou kunnen verraden. Heel deze komedie van de Duitsche Rechtspraak is van A tot Z een walgelijke zaak! Van der Lubbe is dood! Maar Torgler en Taneff en Dïmitroff en alle andere slachtoffers leven mogelijk nog, doch de Duitsche hyena ligt op de loer, en als de Nederlandsche en Bulgaarsche en de Mexikaansche en alle andere regeerders bij wijze van sport of medegevoel of voorgewende rechtschapenheid of om welke redenen ook, zoo meteen weer om gratie of vrijheid voor de slachtoffers der Duitsche terreur zullen vragen, dan knalt er onvoorzien een schot of men richt weer een schavot op en de beul Gördeler uit Maagdenburg verschijnt in rok, met hooge hoed, zoo noodig op Zondag met witte das, en weer zullen de slachtoffers vallen op het bloedaltaar van de Duitsche kultuurbeesten. Wij anarchisten hebben de plicht te strijden tegen de moord, op! kameraden voor de vrijheid der gevangenen! Gorinchem, C. De Boon


TER HERINNERING AAN VAN DER LUBBE Nu er in de laatste maanden zooveel is geschreven in de binnen- en buitenlandsche pers over de brand in het rijksdaggebouw en over de z.g. brandstichter Van der Lubbe, kan het o.i. geen kwaad, om thans, nu deze arme jonge proletariër zijn leven onder beulshanden heeft moeten laten, voor een misdaad die hem is toe gedacht, doch waaraan hij onmogelijk schuldig kan zijn en wel op grond van een stukje ervaring welke wij met Marinus te Enschede doorleefd hebben.(1) Het was om kort te gaan in de winter van 1931 dat we door bemiddeling van een goede bekende van E. uit Utrecht, als we ons goed herinneren, een ­verzoek ontvingen of wij niet genegen waren een jongmensch M. v. d. Lubbe, voor veertien dagen of iets langer bij ons te nemen, waarop wij toestemmend antwoordden. Kort daarna kwam Marinus dan ook opdagen. Behalve dan dat hij een beetje armoedig in zijn kleren zat, maakte hij allerminst de indruk van een wrak of halve gek; integendeel, voor zijn jaren – 23 was hij toen – was hij zelfs vrij goed ontwikkeld. Dit bleek wel uit de gesprekken die we bijna iedere avond met hem voerden, en waarbij hij zich een aanhanger toonde van de internationale-kommunisten – richting wijlen dr. Gorter – bolsjewiek, zooals de kommunisten hier te lande zich noemen, is v. d. Lubbe – naar hij zelf getuigde – nimmer geweest. Hij bestreed hen zelfs. Maar behalve zijn overtuiging, die hij zeer goed wist te verdedigen, was M. van der Lubbe een goed mensch, altijd gereed om te helpen en te steunen. Hij witte bij ons de kelder – Marinus was metselaar – hielp de huiskamer schoonmaken, toen de schilders vrij wat rommel gemaakt hadden, bracht bijna iedere avond van zijn zakcenten een of andere kleinigheid mede; en als mijn vrouw daar tegen protesteerde met de woorden: M. dat moet ge niet doen, ge hebt ‘t zelf noodig dan kreeg zij altijd dit eenvoudige, tot het hart sprekende antwoord: “Jullie zijn toch ook goed voor mij, dus …” De aanleiding dat M. van der Lubbe bij ons kwam, lag in het feit, dat er bij de firma Jannink en Zonen een werkstaking was uitgebroken en L. door E. hierheen werd gezonden om inlichtingen en om de arbeiders aan te sporen zich te ontdoen van hun leiders, op te wekken tot zelfhandelen. De geheele dag, alleen onderbroken om te eten, was hij hiermeede bezig, terwijl hij ‘s avonds het gehoorde en de discussies waaraan hij had deelgenomen, op papier zette en naar zijn adres verzond. En zulk een trouw en eerlijk jongmensch zou a-sociaal zijn! Als er ooit een grootere dwaasheid, alle waarheid met de voeten tredende leugen de wereld is ingeslingerd, dan is dat gebeurd ten opzichte van de arme, miskende, idealistische Marinus van der Lubbe. Toen hij heenging, liet hij ons een leegte achter. Echter nog grooter was onze verontwaardiging en afschuw, bij de laatste akte der rechtskomedie te Leipzig, toen men hem eerst suf en geestelijk had kapot gemaakt, hem ter dood veroordeelde – en dit vonnis op de meest geheimzinnigste en barbaarsche wijze aan hem werd voltrokken. Mijn vrouw en dochter weenden toen zij de tijding van zijn dood ontvingen. Ten slotte nog dit: wij willen niet in herhaling treden wat in verschillende toonaarden over de moord op M. van der Lubbe in de pers door de Hitler-regeering is geschreven, maar hopen toch dat deze moordenaars, die reeds zoovele moorden op hun geweten hebben, iedere nacht, tot aan hun dood toe, telkens in hun slaap zullen verontrust worden door droombeelden, waarin de vermoorde lichamen van al de proleten welke op hun bevel zijn terechtgesteld, weer opnieuw verschijnen. Dat zal hun straf zijn.


Van der Lubbe’s broer aan het graf: “Lieve broer Marinus, met diepe droefheid hebben wij je naar je laatste rustplaats gebracht. Weinigen zullen er op de wereld zijn, die begrijpen, wat je met je daad bedoeld hebt, maar zij die je karakter kennen, weten, dat je ze volbracht hebt met de bedoeling, de menschheid te helpen”.


DE GEESTELIJKE REACTIE ROND DE MOORD OP M. V. D. LUBBE Met de valbijl heeft de nazi-terreur getracht aan het sterven van Marinus van der Lubbe in de gevangenis te Leipzig, te ontkomen. Integendeel heeft deze geforceerde moord groote verontwaardiging en afschuw gewekt. Zelfs De Tribune, Het Volk en De Voorwaarts, houden opeens op, met de figuur van Van der Lubbe te bespuwen en verdacht te maken en zijn plotseling vol deernis en mededoogen. Toch is de plotselinge ommekeer en wijziging van opinie, vol wrange bijsmaak. Want wordt er, trots alles, niet gerept dat Van der Lubbe een zielige stumper, een psychopaat (geestelijk abnormaal) en een inbeciel (idioot) was, die men op deze gronden niet had mogen terechtstellen? Marinus van der Lubbe was een arbeidersjongen. Hij moest er al vroeg op uit en het ontbrak hem aan tijd om in demagogie en advokaterij te studeeren. Hij had een hartgrondige hekel aan al dat geparlementeer (geklets) en gekonfereer (onderhandelen), en als het meerendeel der arbeiders, had hij enkel ontzag voor de daad. Hij was dan ook daadbereid, met inzet van eigen leven. Is het geen hoon, om daarom iemand inbeciel en psychopaat te noemen? Dat de vooraanstaanden in de tweede en derde Internationale van zelfstandige daadbereidheid niet willen weten, is genoegzaam bekend, en dat ze liever honderd kontribueerende kuddedieren, dan één daadbereide tot de hunnen rekenen, is toch ook al niet vreemd. Maar moeten ze dan zoo laag spekuleeren, op een zielkundig feit, dat men niet graag voor inbeciel en een psychopaat aangezien wil worden. Want zoo staat toch de zaak, en daar is het hen toch, wars van alle waarachtigheid, om te doen. Zij krijgen daarmee zelfs de zegen van Colijn c.s.. Houdt de arbeiders van daadwerkelijk verzet af, door het voor te stellen, dat elk daadwerkelijk verzet geestelijk abnormaal en idioot is. En maakt daarentegen ons inkomen en bestaanszekerheid grooter door ook een gewillig contribuant te worden. Dit is de partij-politieke achtergrond van hun sympathie en gemarchandeer met de figuur van Marinus van der Lubbe. Dit hebben wij arbeiders uit het geval te begrijpen, en wenden we ons vol afschuw af van deze filisters, die de strofe uit een bekend lied: “Wat is de slooper van de staat? Dat is de daad!” met het keeren van het getij, brutaalweg omzetten in de volgende paskwil: “Wat is een kerel van de daad? Inbeciel en psychopaat!” En dat laatste kan en mag toch nooit de meening van een rechtgeaard socialist zijn! Jo Groos


MARINUS’ LAATSTE RUSTPLAATS Het Siegfried-kerkhof te Leipzig, waar onze kameraad thans is ter aarde besteld, heb ik twee maal bezocht. De eerste maal in 1916. Wie Leipzig bezoekt, wil ook het Völkerschlacht-Denkmal in oogenschouw nemen en zoo was het op een warme Zondagmiddag van het jaar 1916, dat ik mij bevond voor dat inderdaad ontzaglijke monument, waarmee bedoeld wordt de herinnering levendig te houden aan de driedaagse volkerenslag (1719 Oktober 1813), bij gelegenheid waarvan Napoleon door de verbonden legers van Rusland, Pruisen, Oostenrijk, Engeland en Zweden vrijwel ­vernietigend werd verslagen. Het monument is zóó groot, zóó overweldigend massief, dat het alleen Duitschers konden geweest zijn, die iets van die aard hebben kunnen wrochten om er hun dankbaarheid mee uit te beelden voor de honderd jaar geleden veroverde “vrijheid”. Een enkele steen van een der figuren bijvoorbeeld heeft een doorsnede van een volle meter; met steenen van ‘n halve meter doorsnede zou de Duitsche dankbaarheid slechts ten halve zijn tot uitdrukking gebracht. Het monument is de bezichtiging overigens ten volle waard. Na door het koepelvormige interieur geleid te zijn, waar enkele gezongen tonen door een zeldzame akkoustiek tot een heerlijk akkoord samensmelten, wordt een buitengaanderij betreden en van hieruit overziet men het terrein, waar in een halve maan-vorm de verbonden legers Napoleon insloten. Op de plaats, waar Blücher tot de aanval overging, d.w.z. waar hij het zijn slachtoffers liet doen, ligt het Siegfried-kerkhof, waar onze kameraad is ter ruste gelegd. Toen ik op die Zondagmiddag het Denkmal verliet, ben ik even de paden van dit kerkhof langs gegaan, waar toen reeds een 400-tal aan hunne wonden bezweken Duitsche soldaten uit de Wereldoorlog waren ter aarde besteld. De Duitsche vormelijkheid doet ons, Hollanders wat vreemd en onbehaaglijk aan. Het woord “Pietät” zien we aangebracht boven tal van priëeltjes en bogen, die boven de graven opgebouwd en gespannen zijn. Mij trof een eigenaardigheid der bezoekende families, die zich op banken in deze priëeltjes piëteitshalve met boterham en thermosflesch hadden geïnstalleerd en zoo de Zondagmiddag zoek brachten. Die omgeving moest ik weder in mijn herinnering terugbrengen en mijn gedachten moesten weder toeven in de lange schaduw van dat bijna dreigende Denkmal, op de dag toen Marinus’ broeders hem op deze weg naar zijn laatste rustplaats volgden. In uw eenzaamheid waart gij daar niet alleen, beste menschen, die een treffend blijk van broederliefde hebt aan de dag gelegd, die de looden rem van kommer en zorg hebt weten op zij te duwen om dwars door een vijandige sfeer heen te trekken naar de plaats, waarheen broedertrouw u voortdreef. De gedachten van duizenden kameraden en zelfs van millioenen in de ziel beleedigde menschen hebben u op uwe droeve weg naar het graf van Marinus gevolgd. En nu zijt ge weer terug, zoo ver van hem, bij wien het u slechts werd toegestaan wat witte papieren bloemen te laten. Duizenden zullen zijn graf langs gaan, duizenden, wier geest door een golf van demagogische frasen werd overspoeld en zij zullen tot elkander niets anders kunnen zeggen dat: dit is het graf van Van der Lubbe, die de Rijksdag in brand stak. Maar ook zal er eens, als de weg weer ginds heenvoert, iemand langs het Denkmal gaan om weer dezelfde paden op te zoeken en roode rozen zal hij dan neerleggen op het graf, waar uw broeder rust, als een solidaire groet van zijn medestrijders, want Marinus daad heeft hij, hoewel dan niet uitbundig toegejuicht, toch ook geenszins afgekeurd, in ieder geval begrepen, de diepte gepeild, waaruit de drang tot zulk een daad opwelde: een hart, bewogen door liefde tot de onderdrukten, gloeiend van verontwaardiging over het schaamtelooze onrecht, dat de wereld regeert, onstuimig begeerend, dat broederliefde, solidariteit en gelijkberechtigdheid de grondslagen worden zullen der samenleving. En zulke harten zijn het, die de geslagen menschheid behoeft tot hare dringend noodige wedergeboorte. Marinus, jij had zoo’n hart en we willen je daarvoor danken uit de grond van onze harten, dat de klop van het jouwe heeft gevoeld en verstaan. Mogen anderen dan geschitterd hebben door intellektueele gehaaidheid, door het bravour en door het sluwe, parlementaire woord en – laat ons eerlijk zijn – voor wat Dimitroff aangaat, ook wel door ontembare moed tegenover politieke vijanden (al drukten ze jou daarbij en passant naar beneden) – Marinus, jij had de revolutionnaire bewogenheid, jij had het karakter om de verantwoordelijkheid voor je eigen daad te dragen, jij had de eerlijkheid om slechts de menschhheid te willen dienen en niet jezelf … jij had de eigenschappen, zonder welke geen proletariaat ooit in staat zal zijn de ketenen der slavernij van zich af te werpen. Wij danken je! v. d. H.


VAN DER LUBBE’S LAATSTE UREN In “De Tijd” vonden wij het hier volgend relaas van dr. Meyer-Collings, den tolk, die Marinus van der Lubbe tijdens het proces bijstond en ook zijn terechtstelling bijwoonde, zooals een medewerker van de “Croix” het van hem vernam: In de vooravond van zijn laatste dag, vergezelde ik den prokureur-generaal naar de cel van Van der Lubbe. Het was een uur of tien. Marinus stond voor het getraliede venster. Dr. Werner las nog eens het vonnis voor en zeide, dat de rijkspresident had gemeend, geen gebruik te moeten maken van zijn recht om gratie te verleenen. Ik begon dadelijk zijn woorden in het Nederlandsch te vertalen, toen Van der Lubbe mij in de rede viel:

– Doet u maar geen moeite, ik heb het wel verstaan.
– Heeft u nog eenig verlangen?
– Neen, neen, dank u wel. Tot morgen.

Terwijl hij deze woorden sprak, was Van der Lubbe zeer kalm. Ik had den indruk, dat hij zich volkomen beheerschte.

De Volgende Morgen De volgende morgen werd hij om half zeven gewekt. Hij was in een diepe slaap verzonken en men moest hem letterlijk door elkaar schudden voor hij wakker werd. Zonder een woord te spreken stond hij op, waschte zich en dronk twee koppen koffie. Hij kleedde zich sneller, dan ik in deze omstandigheden had durven verwachten. Toen hij gereed was ging hij op de rand van z’n ijzeren bed zitten. Dominé Hollmann trad op hem toe en sprak eenige woorden van opbeuring. Marinus antwoordde echter op geen der vragen, welke de dominé hem stelde. Het had juist zeven uur geslagen toen de leden van de rechtbank en twaalf burgers der stad Leipzig zich verzamelden op het binnenplein van het Landgericht. De valbijl, welke in de nacht van Dresden naar Leipzig was overgebracht, stond reeds klaar. Van der Lubbe, die in het Huis van Bewaring aan de Moltkestrasse verbleef, werd in een auto naar het Landgericht gereden. Hij moest wachten in een gang. De president van het Rijksgerechtshof, dr. Bünger, en de prokureur-generaal, dr. Werner, waren in roode toga. De rechters droegen zwarte zijden mantels en hooge hoeden. Het allerlaatst verscheen Van der Lubbe op het binnenplein. Op hetzelfde oogenblik begon het “Arme Sunderglöckchen”, de doodsklok der gevangenis, te kleppen. Met zijn eentonige stem las dr. Werner voor de laatste keer het vonnis voor. Hij besloot met de woorden:

– Ik lever Van der Lubbe over aan de aardsche gerechtigheid. 

Geen Tegenstand Plots grepen de beul en zijn beide knechten Van der Lubbe aan en liepen met hem op een draf naar het schavot. Het is de gewoonte om een ter dood veroordeelde als het ware te overrompelen en onverwacht naar het schavot te sleepen, ten eerste, om zijn laatste oogenblikken niet noodeloos te rekken en ten tweede, om zooveel mogelijk te voorkomen, dat de veroordeelde zich gaat verzetten, wat de terechtstelling nog pijnlijker te maken dan zij reeds is. Marinus bood geen tegenstand. Gewillig liet hij zich vastbinden, voorover en met zijn hoofd omlaag … Een doffe slag … Hij was dood. Dominé Hollmann verzekert, dat hij Van der Lubbe in zijn laatste oogenblikken eenige woorden hoorde mompelen. Duidelijk verstond hij:

– Mijn God! En even later:

– Eindelijk! Deze woorden, die in het Nederlandsch gezegd werden, heeft dr. Meyer-Collings niet verstaan.


V. D. LUBBE’S DOOD EN WIJ Toen ons vandaag, 10 Januari, door middel van radio en onze brave kranten medegedeeld werd, dat onze kameraad Marinus van der Lubbe niet meer tot de levenden behoorde, zijn hoofd gevallen was op de plaats waar al zoovelen zijn gevallen – ik bedoel op de plaats van het kapitalisme en zijn macht, weet ik, zullen er millioenen menschen geweest zijn, die genoodzaakt waren, even bij dit kleine menschje, of eenvoudig mensch, stil te staan. Mijn bedoeling is niet om het belachelijke rijksdagbrandproces nog eens van mijn standpunt toe te lichten, veel minder wat de bladen hier in Noord-Holland ons voorgelogen hebben, bewust of onbewust. Behalve één blad wil ik er van noemen die mij het bedriegelijkst voorkwamen. Dat was De Tribune. De cph in Holland en hun blad hebben bewezen, bij mij tenminste, hoe hun taktiek is ten opzichte van een revolutionnaire arbeider, die het met hen niet eens kan zijn. Mijn gevoelens zijn op het oogenblik dusdanig geschokt, dat ik mij niet vraag daarover ook kritiek te geven. Van deze plaats heb ik alleen maar behoefte te zeggen dat ik de beulen van Duitschland in één ding waardeer. Dat ze zich van het barmhartig gejammer en laag medelijden van andere landen, haar rechtsopvatting in dit geval niets hebben aangetrokken. Alhoewel ik denk dat zij ook Marinus nog om een bijzondere reden afgemaakt hebben. Wij kunnen deze schurken niet dankbaar zijn, maar ik, die mij verbeeld een kameraad van Marinus te zijn, weet zeker, dat er een zucht van verlichting is gegaan, dat hij afgedaan had als martelaar en als speelbal van een massa, die hem eigenlijk nog niet waardig was. Het is nooit anders geweest, de besten onzer worden warhoofden, zwakzinnigen, utopisten, ja, wat al niet genoemd. Maar gelukkig, Marinus heeft bewezen, misschien voor een klein deel arbeiders, wat hij wel was in de dingen die wij misschien anders hadden gedaan. Voor ons heeft voor de rijksdagbrand en tijdens en na de brand bewezen, dat hij een heerlijke oprechte rebel was, een rebel die nooit voor zijn beulen een minuut een laffe daad begaan kon, om wie dan ook te verraden. Een rebel, die in de moeilijkste uren misschien gebogen omdat ze hem al lichamelijk kapot gemaakt hadden, maar geen enkele gunst van zijn vijanden vroeg of aanvaardde. Alleen daarom reken ik en hoop nog meerdere ons gaarne tot zijn kameraad. Beste Marinus, voor velen was je een onbekende en ben je een bekende geworden door je daad. Die velen zullen jou misschien vlug vergeten, tenminste in hun bewustzijn. In hun onderbewustzijn zal de geschiedenis misschien vergeten er melding van te maken. Maar bij ons, jouw kameraden, die zeker iets van jouw daad hebben begrepen, leef je voort, de toekomst zal moeten uitmaken of wij het waardig zijn. Beste makker, wij kunnen niet allen groot zijn van geest, omdat deze wereld en ook soms ons geestelijke vermogens daarvoor niet in staat waren. Maar wij kunnen groot zijn in onze diepvoelende menschelijkheid, en dat ben jij zeker geweest. Daarom reeken ik mij gaarne jouw makker. Roel Drent Laren, Berkelaan 29


DE MOORD OP V. D. LUBBE EN DE EUROPEESCHE CULTUUR De basis voor de Europeesche kultuur berust op roof en moord. Het bouwwerk der Europeesche beschaving is één groote citadel, één roofslot, bevolkt door falsarissen, bankroetiers, moordenaars en dieven. Alle Europeesche waarden zijn schijnwaarden. De Europeesche begrippen over zedelijkheid zijn onzedelijk, de rechtsbegrippen houden het grootste onrecht in. Niet het Europeesche volk bepaalt wat recht is, maar de wetgever, niet het volk bepaalt wat zedelijk is, maar de priester. Kerk en staat beheerschen de kultuur. De Europeesche kultuur is niet gegroeid uit de volkskrachten, beantwoort niet aan de innerlijke gesteldheid der volken, maar is haar opgelegd door middel van leugen en geweld. In verband hiermede begrijpen wij de moord op Marinus v. d. Lubbe. Het gezag, belichaamd in kerk en staat, handhaaft zich slechts door het geweld. Waarom stierf Giordano Bruno op de brandstapel? Omdat hij de Europeesche kultuur veroordeelde en vaststelde dat de bezittende klasse staat en maatschappij brutaal beheerschten en het leven diep verleugend is. Waarom werd de edele Ferrer onschuldig doodgeschoten? Omdat hij zijn volk wilde opheffen uit de poel van onwetendheid en het wilde bevrijden uit de geestelijke en ekonomische slavernij. Waarom werd Domela Nieuwenhuis gehoond en miskend, waarom werden Sacco en Vanzetti vermoord, Mooney en Billings gevangen gehouden? Omdat zij geacht werden gevaarlijk te zijn voor de Europeesche kultuur, omdat zij streden tegen uitbuiting en rechtsverkrachting. De Europeesche kultuur is een moeder die haar eigen kinderen doodt, of opvoedt tot karakterlooze misdadigers. Haar technische kennis en natuurwetenschappelijke krachten worden aangewend tot vernietiging van alle levenswaarden. Winsthonger en machtswellust nemen de plaats in van het zedelijk bewustzijn, zoowel bij het plebs, dat is komen bovendrijven, als bij het plebs wat omlaag gezonken is. De erkenning van de kerk, van de staat, van het privaateigendom, van het recht van uitbuiting, van heeren en slaven, in één woord de erkenning der Europeesche kultuur, is de erkenning van de moord op Marinus van der Lubbe. Wie deze moord afkeuren, moeten konsekwent ook de Europeesche kultuur veroordeelen. Dit doen alleen de anarchisten; deze strijden voor een nieuwe kultuur gebaseerd op vrijheid, gelijkberechtigdheid en universeele solidariteit. Hierdoor verdwijnen gezag van kerk en staat, wordt het privaat-eigendom opgeheven. Oorlog kan niet bestaan waar het beginsel van gelijkheid heerscht, daar militarisme en politie geen reden van bestaan meer hebben en de doodstraf tot het barbaarsch verleden zal behooren. Hopen wij dat de gruwelijke moord op Marinus van der Lubbe velen er toe zal brengen mede te gaan werken aan de vernieuwing der Europeesche kultuur en tot vorming van een wereldomvattend gemeentebest, dat alleen tot taak heeft zorg te dragen voor de algemeene welvaart, de zedelijke verheffing der menschheid en de vrije ontplooiing van iedere persoonlijkheid zal waarborgen. Jan Koster


NIET GELETTERD maar edel in zijn bedoelingen De Telegraaf ontving van den heer F. C. Peute, een halfbroer van Marinus van der Lubbe, een tweetal brieven, waarin hij in andere bladen gepubliceerde mededeelingen beproeft recht te zetten. Eén van deze brieven bevat o.m. de kopie van een schrijven van Marinus van der Lubbe, dat deze de 14e April 1933 uit de gevangenis van Moabit aan zijn halfbroer zond. Het was een antwoord op een vroeger schrijven van den heer Peute aan v. d. Lubbe en knoopte aan een mededeeling, die Peute hem over geestverwante Haagsche taxichauffeurs had gedaan. Wij laten de brief van Marinus van der Lubbe volgen in de spelling en punktuatie van de door den heer Peute gezonden kopie. Het stuk karakteriseert beter dan wat ook de persoon van de “brandstichter”.

“Frans, die taxichauffeurs zullen met hun actie, ook wel een beetje geleerd hebben, dat als men zelf gaat doen, men ook heel wat moet gaan doen, dan alleen resultaat. Het zelf moet ook wat worden, wil het doen volgen, maar wij zijn toch hetzelf, wij zijn toch de arbeiders die arbeiden, aan onszelf, om tot één groote wijzelf, één groote macht en kracht te komen. En zooals bij ons zelf dagelijks en in groote groepen, het machtige werktuig, de gehoorzaamheid aan onszelf in werking treed. Zoo is dan eenmaal dat geweldige apparaat, als een groote verrekijker, die tot ver de gezichtseinder helder maakt, en alles aantrekt in razende vaart. Ook zijn der nog kleinere werktuigen, zooals de Rede, Ervaring, omstandigheid, enz. enz. Maar toch doet bij ons, toch dit groote werktuig, wat men ook als productieproces kan beschouwen, een beroep op ons. Och voor de Pers leek het ook zoo’n beetje, maar wij hebben geen geheimen, en als was het duizendmaal slechter, geen nood, hetzelf had velerlei goede bron, bijvoorbeeld uit de Moeder, enz. enz. Maar het was niet slecht of laag, maar prachtig en schoon, dit is alles is hoofdzaak voor mij en anderen. Och Frans, die scheld, is toch niets bijzonders, naar mogelijkheid slechts, werken wij, en als ‘t gaat, is ‘t prachtig. Soms willen wij anders maar moet wachten”.

Het is een wartaaltje. Maar kan men er iets anders uit lezen dan edelmoedigheid? Hoe hoog, hoe oneindig hoog staat deze jongen boven die vette opschepper in dat stalknechtpakje, die hem, de overmeesterde, geboeide Van der Lubbe, voor het gerechtshof dorst uit te schelden! Van der Lubbe offerde zijn laatste jasje en hemd om het rijksdaggebouw in de brand te steken voor een daad die hij, o.i. zéér dom en onberedeneerd, goed achtte voor de strijd van zijn klassegenooten! Wat offerden zijn beulen en hun knechten? Hebben zij zich allen geen goede positie verschaft? [Gerhard Rijnders] De Nederlandsche gezant te Berlijn: “Een exekutie van een kerel had men wellicht begrepen, maar de onthoofding van dezen man kan men niet begrijpen. Er leven in ons land zeer veel gevoelsmenschen en ik ben er zeker van, dat die met groote verontwaardiging zullen reageeren. En de meer juridisch geschoolden zullen stellig niet aan de zijde der Duitsche regeering staan. Het is een betreurenswaardig geval en het meest betreurenswaardig voor Duitschland zelf.” MOTIES IAMV De sekretaresse van de iamv verzoekt ons de volgende moties te plaatsen:

Het kongres der iamv, gehouden op 24 en 25 Dec. te Amsterdam, • protesteert ten scherpste tegen het doodvonnis tegen Van der Lubbe, • protesteert tegen het in “Schutzhaft” houden van Torgler, Dimitroff, Popoff en Taneff en eischt hun onmiddellijke uitwijzing naar een door hen te kiezen land, • protesteert tegen de vervolging van alle marxisten en anarchisten en eischt de onmiddellijke invrijheidsstelling van alle revolutionnaire gevangenen.

Het kongres der iamv, gehouden op 24 en 25 Dec. te Amsterdam, protesteert tegen de voortdurende laster van [de] 2e en 3e Internationale, de internationale juristen-kommissie e.a. en de beschuldiging van provokatie tegen Van der Lubbe en ontzegt met name de 2e en 3e Internationale het recht de “gewelddaad” van Van der Lubbe te laken, waar zij zichzelf bij herhaling aan veel erger gewelddaden schuldig maken … (Noske, Greszinsky, Rusland enz.) P.I.C. Persdienst van de groepen van Internationale Communisten 7e jaargang No 1 februari 1934 No 1 ALLE MACHT AAN DE ARBEIDERSRADEN DE PRODUCTIE IN HANDEN DER BEDRIJFSORGANISATIES

NAAR AANLEIDING VAN DE RIJKSDAGBRAND Nu het sensatiegedoe om v. d. Lubbe weer achter de rug is, en toch de feiten nog versch achter ons liggen, is het een geschikt oogenblik om het heele geval nog eens goed te overzien. Kranten van alle mogelijke richtingen hebben over de gebeurtenissen hun verschillend gekleurd licht laten schijnen; comitees zijn opgericht die in fantastische vormen dat deel van het tooneel beschreven dat donker was gebleven. Ons doel bij dit artikel kan niet in de eerste plaats zijn bij de grootscheepsche verlichting die uitstraalde van de heele pers ook nog het schijnsel van ons bescheiden lampje te voegen. Evenmin zullen we probeeren uit het dik van onze koffiepot de oplossing van de vraagstukken op te diepen, die ook voor ons duister gebleven zijn. Maar wat we allereerst zullen hebben te doen, dat is na te gaan waarom elk van deze verschillende groepen, juist die lezing van het geval moest geven die hij gaf. Allereerst waren daar de “arbeidersbladen”. De Tribune en Het Volk wedijverden met elkaar om de meest sensationeele nieuwsberichten te brengen over “de betrekkingen van v. d. Lubbe tot de nazi’s”. En terwijl die twee bladen anders (terecht) geen al te hooge dunk van elkaars betrouwbaarheid hebben, citeeren ze elkaar nu daarbij voortdurend. Het historisch materialistisch denken is in die kringen al zo in onbruik geraakt dat ze de vernietiging van de oude arbeidersbeweging in Duitschland doodeenvoudig zoo voor konden stellen alsof alleen die brandstichting dat veroorzaakt had. Zelfs de meest bekrompen burgerman zou in een soortgelijk geval niet zoo durven redeneeren en het bijvoorbeeld niet in zijn hoofd halen om de moordenaar van Sarajewo alleen verantwoordelijk te stellen voor de Wereldoorlog. Hoe komt het nu dan menschen die alle dagen hun mond zoo vol hebben over de “dialektiek” (denk aan het gevleugeld woord van L. de Visser: “het is de tragiek van de dialektiek”), er nu in de praktijk zulke voorhistorische redenaties op na kunnen houden. Voor iemand die werkelijk dialektisch denkt, staat het vast, dat aan een zoo groote omslag in de evenwichtsverhoudingen een geleidelijke ondermijning van het oude evenwicht moet zijn voorafgegaan. Nu is het best mogelijk om de voornaamste omstandigheden, die de heerschappij van de nazi’s in Duitschland voorbereid hebben, na te gaan; maar, en daar zit hem de kneep, dat kan niet zonder dat we tegelijk stoten op het belangrijke aandeel dat spd en kpd zelf in deze ontwikkeling hebben gehad. Het “nationaal socialisme” zelf valt natuurlijk alleen te verklaren als een beweging van de wildgeworden middenstand, die zich zoowel van de kant van de grootbourgeoisie als van de kant van de arbeidersklasse met ondergang bedreigd ziet. Die middenstand moet daarom van de eene kant in verzet komen tegen het grootkapitaal, dat wil zeggen tegen die strekkingen, die tot doel hebben de middenstand te onteigenen en uit te schakelen; aan de andere kant moeten ze tegenover de arbeidersklasse opkomen voor de instandhouding van het kapitalistische stelsel, zonder welk stelsel er ook geen middenstand meer is. In de praktijk komt daar dit van terecht: het industriekapitaal voelt zich aan de eene kant door deze beweging bedreigd, omdat ze de onteigening van de middenklasse tegengaat en daardoor de overwinning van de crisis in het bedrijfsleven belemmert. Ook beteekent het nationaal socialisme inperking van de individueele vrijheid van de ondernemer. Daartegenover staat echter dat ze deze beweging gebruiken kan als een uitstekend bolwerk tegenover de arbeidersklasse, om de bestaande productieverhoudingen te verdedigen. Daarom probeert de grootbourgeoisie zich, wanneer de democratische staat geen voldoende waarborg meer biedt voor het onderdrukken van de ontevredenheid der arbeiders, op de nationaalsocialistische staat terug te trekken. Hiermee hebben we wel in het kort het karakter van het nationaal socialisme aangeduid, maar deze beweging had nooit die geweldige omvang aan kunnen nemen, als daarnaast niet een onredderde arbeidersbeweging had gestaan, die door haar eigen partijen uit opportunische overwegingen in een gedachtegang was grootgebracht, die maar weinig afweek van de kleinburgerlijke denkwijze der nazi’s. De samenwerking van kapitaal en arbeid was jarenlang theorie en praktijk geweest van de sociaaldemocratische organisaties. Het “Führerprinzip” en de strijd tegen de “imperialistische staten” van West Europa, die Duitschland tot een “onderdrukte natie” hadden gemaakt, dat waren sinds jaar en dag hoofdpunten op het repertoire van de 3e Internationale. Dit wat betreft de ideologische voorbereiding van het nationaalsocialisme, die de meest klassebewuste arbeiders verwarde, zodat ze niet meer zagen wat ze eigenlijk tegenover de leuzen en frases der nazi’s moesten stellen en die van de minder klassebewuste, vooral onder de jongere generatie groote aantallen naar het kamp van de nazi’s dreef. Maar ook met de daad hebben spd en kpd aan de versterking van de burgerlijke klassen, aan de ontwapening van de arbeidersklasse meegeholpen. Voor de rol van de spd hoeven we maar te verwijzen naar het boek van Plivier: “Der Kaiser ging, die Generäle blieben”, en eigenlijk hun heele verdere politiek: het organiseeren van de oude officierskliek en de veemmoordenaarshorden (die de kern van de tegenwoordige nazi-partij uitmaken) tegenover de Spartacus-beweging, de moord op Luxemburg en Liebknecht, het afwerpen van iedere klasseactie van de arbeiders na die tijd. Voor de kpd allereerst hun politiek onder de revolutionaire arbeiders, waarmee ze direct in het begin de nieuw ontstane klassebeweging verscheurden, dan de bewapening van de Rijksweer (granaten enz. leveranties door Rusland), hun optreden bij de Ruhropstand (Bielefelder Abkommen, waarbij ze de arbeiders opriepen de wapenen die ze bijna met hun bloote handen van de Rijksweer hadden afgenomen, weer terug te geven). Al deze dingen vormen dus de reden, waarom soc. dem. en cpers beide hun oogen voor de werkelijke oorzaken van de nazidictatuur dicht moesten knijpen, om er toe te komen aan de “individueele daad” meer beteekenis toe te kennen, dan de meest geheide individueele anarchist voor zijn verantwoording zou durven nemen. Door dezelfde motieven wordt ook de houding van andere stroomingen in de arbeidersbeweging bepaald. Zoo gaan b.v. de syndicalisten, die ook een jarenlange vakverenigingspolitiek achter de rug hebben, ook met deze opvattingen van soc dem en cp mee, terwijl b.v. de osp, die geen ander politiek verleden heeft, dan van oppositie in de sdap, zich de luxe van een veel ruimer standpunt kan veroorloven. We zullen nu de houding van de verschillende burgerlijke groepeeringen bekijken en maar met de nazi’s zelf beginnen. Zoo sterk als de regeering der nazi’s staat tegenover het binnenland, zoo zwak staat ze tegenover het buitenland. De bourgeoisie buiten Duitschland kon in het algemeen gezien niet anders dan ingenomen zijn met het neerslaan van de arbeidersbeweging daar. Zij heeft zich gehaast er profijt van te trekken door met grooter kracht dan voorheen tegen de ontmoedigde arbeidersklasse op te treden. Toch had de “nationaalsocialistische revolutie” buiten Duitschland een slechte pers. Verontwaardiging over de jodenvervolgingen was een der voornaamste uitingen, maar kan niet het hoofdmotief zijn geweest, als we zien met hoeveel verdraagzaamheid dergelijke rassenmaatregelen worden opgenomen, als ze in andere landen gebeuren (b.v. de negerprocessen – Scottborough – en lynchpartijen in Amerika). De kritiek bleek zich dikwijls tegen het nationaal socialisme te richten, dat wil zeggen tegen de pogingen van de arbeiders en kleinburgers in de nsdap, om controle op het bedrijfsleven uit te oefenen. Maar van deze controle zou natuurlijk niet veel terechtkomen, aangezien het grootkapitaal tenslotte over de economische macht beschikt. Inbreuk maken op de rechten van het grootkapitaal kunnen de nazi’s niet, of ze moeten opeens veel verder gaan en tot een 100% staatskapitalisme overgaan, door de heele industrie en grondbezit te onteigenen. Maar als ze dat al zouden willen, dan durven die dappere kleinburgers dat niet. Andere stroomingen keerden zich allereerst tegen het nationaal socialisme; ze zagen in dat “socialisme” zo’n gevaar niet, maar zagen in het bewind der nazi’s een vergrooting van het oorlogsgevaar. Ook waren ze verontwaardigd over de nationale finantieele politiek der nazi’s die eenvoudig weigeren hun schulden te betalen. Tegenover al deze kritiek moesten de nazi’s hun “revolutie” rechtvaardigen, door de buitenlandse bourgeoisie te overtuigen dat ze hun klasse internationaal van de wisse ondergang hadden gered, door Duitschland juist op het randje van de afgrond, voor een bolsjewistische revolutie te bewaren. Tot dat doel organiseerden ze de groote toneelvoorstellingen in Leipzig en Berlijn, meer bekend onder de naam Rijksdagbrandproces. Op dit tooneel zou de heele wereld te zien krijgen: eerst de snoode plannen der samenzweerders, dan de vastberaden strijd daartegen door de waakzame voorvechters der rechtvaardigheid, het blij eindend slot zou zijn de algeheele ontmaskering en vernietiging van de schurkenbende. Toeschouwers bij dit tooneel zouden zijn de bourgeoisieën der heele wereld, tegelijk mochten ook de arbeiders op het schellinkje, met angst in het hart de voorstelling volgen, om hieruit de leerzame les te trekken dat gehoorzaamheid aan de heerschende klasse de hoogste deugd, ongehoorzaamheid de laagste misdaad is, die terdege wordt gestraft. De tooneelkritiek dat was de internationale burgerpers. Hoe reageerde nu deze tooneelkritiek. De critici waren alle grootgebracht in een andere school dan die der nazi’s. Dit tooneel was voor hun iets nieuws. Hun houding was dus afwachtend critisch. Goed zien of er bij dit nieuws iets was dat verdient dat het wordt overgenomen. Tegelijk opletten of het effect van het stuk tegenover het publiek op het schellinkje niet verloren gaat doordat de intrige al te doorzichtig is. In een opzicht stond de kritiek bepaald vijandig. Dat betrof de uitwerking die het stuk moest hebben op de toeschouwers in de loge. Hier kwamen ze, tegenover de Duitsche romantiek op voor hun eigen realisme. Alles bij elkaar had de voorstelling een slechte pers. Dat lag hem voor een groot deel aan de technische afwerking. Vele van de kleine rollen waren zoo slecht ingestudeerd dat de draad van het stuk haast niet te volgen was, en ondanks het koortsig werken van de regie, die probeerde om dan tenminste door een grooter aantal van hele en half-figuranten een imposanter indruk te maken, werd het wat dit gedeelte betreft een volslagen fiasco. Daarbij kwam dat een der acteurs, Goering, die een der belangrijkste heldenrollen moest spelen, sprak in een tongval alsof hij zoo ergens in Pommeren uit de klei was getrokken. Hiermee was eigenlijk het heele stuk al gevallen, en dan kwam nog het feit, dat juist de booswichtenrollen er nog het sympatiekst afkwamen, dat maakte dat de kritiek bijna algemeen tot het oordeel kwam: tegenover het schellinkje heel slecht gespeeld. Nu is het met tooneelvoorstellingen altijd zoo, dat er een bepaald soort menschen is, dat uit de grond van zijn geweten tegen het zien van tooneel bezwaar maakt. Deze menschen moeten we ditmaal niet allereerst zoeken in het calvinistisch kamp. Om dit te verklaren moeten we teruggaan tot het doel dat de nazi’s hadden met dit tooneel, de publieke opinie in het buitenland overtuigen van de noodzakelijkheid tegenover het “communistisch gevaar” de Duitsche staat te versterken. Hiertegen moeten zich noodzakelijk die burgerlijke groeperingen verzetten, die in de versterking van de Duitsche staat een bedreiging van hun eigen veiligheid zien. Daartoe hoort b.v. allereerst de Fransche bourgeoisie. Voor deze groeperingen ging het er dus om een krachtige tegenpropaganda te organiseeren, vooral onder die kringen die daar het meest toegankelijk voor zijn. Joodsche intellectueele vertegenwoordigers van min of meer linksch burgerlijke of “arbeiders”partijen. De leiding van deze tegenactie nam Rusland. En zeker niet alleen om de burgerij te overtuigen hoe fatsoenlijk of de bolsjewiki wel zijn. Ook zij worden in hoofdzaak gedreven door buitenlandsch politieke belangen. Aan Duitschland was hun niet zooveel meer gelegen. In de eerste jaren van de Russische republiek toen de “Communistische Sovjet Unie” zich van alle kanten door vijandige staten omringd zag, toen was Duitschland, dat na Versailles tusschen diezelfde grootmachten in de knel zat, een welkome bondgenoot. Het bondgenootschap werd bezegeld door het verdrag van Rapallo. Duitschland hielp Rusland door een staf van technici naar Rusland te zenden, die met Duitsch kapitaal in Rusland een moderne bewapeningsindustrie opbouwden, die zowel het “Roode Leger” als de Rijksweer van oorlogstuig voorzag. Rusland hielp Duitschland op deze manier de bepalingen van Versailles te ontduiken, dat aan Duitschland bewapeningsindustrie in eigen land verbood, ook hielp het de Duitsche staat versterken door zijn invloed op de arbeidersbeweging te gebruiken om de revolutionaire energieen van bewuste klasse-actie naar ongevaarlijke parlementaire, reformistische acties af te leiden. Maar gaandeweg is de liefde tusschen Duitschland en Rusland bekoeld. Duitschland orienteerde zich meer in Fransche richting. Zoo kwam in de plaats van de politiek van Rapallo, die van Locarno (1925). Zoo kwam Rusland weer meer geisoleerd te staan en hield als eenige betrouwbare bondgenoten Italië en Turkije over. Daar kwam de bedreiging door Japan in het Oosten, dat zich in korte tijd van het rijke grondstoffengebied Mantsjoerije, dat voor die tijd onder Chineesch-Russische invloed stond, wist meester te maken. China was daartegen geen betrouwbaar bondgenoot. Rusland moest dus betere bondgenoten vinden. Mussolini mag al morele steun geven, door redevoeringen te houden tegen het gele gevaar; daarvoor koopt een mensch niet veel. De eene zet die Rusland deed was toenadering zoeken tot Amerika, dat ook met Japan op gespannen voet stond. Zoo reisde de groote Litwinoff naar New York om met Roosevelt te confereeren. En met succes. Eenige tijd later vond het eerste radio-telefonische gesprek plaats tusschen Amerika en Rusland. Litwinoff sprak met zijn vrouw in de volgende historische woorden: “Het spijt president Roosevelt en zijn vrouw buitengewoon dat je niet meer naar hier bent gekomen”, zei Litwinoff. “Dat is heel hartelijk van hen”, zei zijn vrouw. “Wat voor weer is het in Moskou?” – “Er ligt sneeuw, maar in onze harten is het warm”, sprak mevrouw Litwinoff. Zoo kon de Amerikaansche burgerman met vreugde ervaren, dat ook in het koude Rusland beschaafde menschen wonen, met bontmantels om hun hart tegen de kou te beschermen, die in tegenstelling tot de onfatsoenlijke Duitschers, bereid zijn hun schulden te erkennen, en waar verder ook goede zaken mee te doen valt. De nationaal socialistische “revolutie” was voor Rusland een tweede buitenkansje. Dit verscherpte de betrekkingen tussen Frankrijk en Duitschland. Van deze situatie wist Rusland dankbaar gebruik te maken om in het westen van bondgenoot te ruilen. Zoo kregen ze voor Duitschland in de plaats Frankrijk en daarmee de verschillende randstaten zooals Polen en Roemenië. Dat gaf een grote beveiliging van de Westgrens, waardoor ze middelen vrij konden maken voor een eventueele strijd in het Oosten. Zoo kregen we te zien de bezoeken van de Fransche minister-president Herriot en zijn luchtvaartminister Cot aan Moskou, die allebei vol enthousiasme voor de nationale opbouw terugkwamen. En vanuit deze verhoudingen kunnen we het best de tegenpropaganda tegen het Rijksdagbrandproces bekijken. Zooals de proletarische diplomaat Litwinoff zorgde voor de politieke verbroedering, zooals de proletarische economen hun deel aan de toenadering bijdroegen, door flinke bestellingen te doen, zoo zorgde de proletarische krantenmagnaat Münzenberg voor het propagandistische gedeelte. Een “Einstein-comité” om joden en andere slachtoffers van de Hitlerterreur te beschermen, er werd een Bruinboek met allerlei “onthullingen” geschreven, een tegen-tooneelvoorstelling in Londen georganiseerd. Zoo werden de Parijsche arbeiders bij duizenden opgeroepen naar de groote protestvergadering waar ze mochten protesteeren tegen het fascisme in Duitschland (terwijl hun eigen bourgeoisie zooals overal elders dag voor dag bezig is de arbeidersbeweging verder te knevelen). Zoo mochten ze een resolutie aannemen, waarbij ze protesteerden tegen het feit dat, “voor het eerst in de geschiedenis van het menschelijk recht, de schuldige zich aanmatigt recht te spreken over de slachtoffers” en waarbij ze verklaarden “vol vertrouwen op te zien naar de rechters, die in Londen bijeen zouden komen om waarachtig recht te spreken”. De kroon op deze campagne was het “Londensche proces”. We zijn in dit artikel vrij uitvoerig geweest over de verschillende groepen, die met deze brand propaganda gemaakt hebben. Over de feiten zelf en de persoon v. d. Lubbe hebben we het bijna niet gehad. Dat zit hem daarin, dat we de feiten niet zo belangrijk kunnen vinden. Belangrijk is vooral, welke krachten de verschillende groepen drijven, en niet of we er achter kunnen komen of de nazi’s van te vooren van het brandje geweten hebben, of ze het misschien wat grooter gemaakte hebben, of dat ze het werkelijk als een teeken des hemels gratis cadeau hebben gekregen. Interesseeren de bijzondere feiten omtrent de rijksdagbrand ons dus niet, weer anders staat het met de persoon van v. d. Lubbe en de motieven, die hem hebben bewogen. Ten eerste omdat dit samenhangt met het vraagstuk van de persoonlijke daad in het algemeen, ten tweede omdat wij hem persoonlijk zoo goed gekend hebben, omdat we uit de persoonlijke omgang zijn eerlijk en kameraadschappelijk karakter kennen, omdat we weten dat hij in een ­gezonde arbeidersbeweging tot de aktiefste, moedigste kameraden zou hebben gehoord, maar dat nu, door de ontreddering in het proletarische kamp, zijn persoonlijke omstandigheden te veel zijn doen en laten gingen bepalen, en hij daardoor tot een daad is gekomen, die, hoe goed ook bedoeld, schadelijk was voor zijn klasse. Het vraagstuk van de persoonlijke daad hangt samen met het vraagstuk van de verhouding tussen enkeling en massa. Zoolang de arbeiders nog niet door wetenschappelijke ontleding van de ontwikkeling van de maatschappij zelf hun eigen oplossing van dit vraagstuk theoretisch hebben gevonden, zoolang ze nog niet vooral door de druk van de omstandigheden zelf hun strijdende massabeweging hebben gevormd, zoolang moeten ze hun opvattingen hierover nog ontleenen aan voorbeelden uit de burgerlijke maatschappij. In de kapitalistische maatschappij zijn individu en massa volslagen tegenstellingen. Er zijn zelfstandige individuen, zooals bedrijfsleiders, vakvereenigingsbestuurders, generaals, ministers, zij hebben de leiding van de maatschappij en hanteeren de massa als hun werktuig. De massa mag zich voordoen in de vorm van fabriekspersoneel, leden van de vakbond, staasburgers of soldaten, altijd zijn ze gehoorzaamheid verschuldigd aan wie boven hen geplaatst zijn. De zaken in het bedrijf, in de vakorganisatie, in de staat of in het leger kunnen alleen vlot verloopen als allen zich aan de leiding, aan het “wettig gezag” onderwerpen. De opvattingen in de arbeidersklasse over de beteekenis van de persoonlijke daad schommelen heen en weer tusschen twee burgerlijke opvattingen, die overeen komen met de tegenstelling in de burgerlijke maatschappij tusschen individu en massa. De eene opvatting, de anarchistische, ziet de massa als de som van losse individuen. De beteekenis van de massa, dat is wat alle personen daarin stuk voor stuk waard zijn. De massa als nieuwe zelfstandige eenheid, dat vinden ze een schadelijk iets. Want nooit kunnen allen hetzelfde willen en wanneer dus de individuen zich laten binden door meerderheidsbesluiten, dan boeten ze juist hun beste krachten daarbij in. Volgens deze opvatting wordt de revolutie geboren uit het voorbeeld van de dapperste en hun tijd het meest vooruit zijnde enkelingen. Volgens deze opvatting is de persoonlijke terreurdaad de grootste daad die een mensch volbrengen kan maar slechts weinigen hebben daartoe de moed. Zij vereeren zoo iemand als een held, die gedaan heeft wat zij zouden willen, maar niet durven. De andere, bolsjewistische en sociaaldemocratische opvatting ziet de massa wel als een nieuwe eenheid, maar meer op de manier waarop de generaal zijn leger als een eenheid ziet. Het individu is in die eenheid verloren gegaan, alleen straffe discipline, gehoorzaamheid aan aan het commando van de leiding, die door allen wordt vertrouwd, dat houdt de troep bij elkaar. Wie uit het gelid loopt, sticht verwarring. Deze richtingen veroordeelen bij voorbaat iedere zelfstandige daad, die niet door de leiding is bevolen. Maar een massa is geen verzameling losse individuen, en ook geen militaire eenheid. Een massa is geen eenheid van pionnen, maar wel van menschen, die juist door hun onderling verband, dat hun dwingt elk hun beste krachten te geven voor het gemeenschappelijk doel, stuk voor stuk tot betere individuen worden, dan ze elk voor zich zouden zijn. In dit verband, maar ook alleen in dit verband, is er plaats voor de persoonlijke daad. De maatstaf die we aan moeten leggen is niet “Heeft de Leider het bevolen?”, maar ontspringt deze daad aan de gemeenschappelijke strijdwil der arbeider voor een bepaald doel? Zulke daden zijn die van de machinist, die weigert een trein met soldaten naar het gebied van de staking te rijden, van de dienstweigeraar, die door zijn daad uiting geeft aan het algemeen gevoel van verzet tegen de oorlog, van een Liebknecht, die openlijk tot strijd tegen de oorlog oproept. Zoo’n daad was niet de daad van v. d. Lubbe. Al leefde er onder de Duitsche arbeiders een geest van verzet tegen de nsdap, vooral onder de ouderen, die de oorlog en de revolutiejaren hadden meegemaakt en die wisten wat een militaire dictatuur beteekende. Maar een geest van strijd was er niet. Want de oude arbeidersbeweging had geen ander ideaal dan het behoud van de democratie, van het reformisme door middel van parlement en vakbeweging. Maar iedereen voelde dat de democratie zichzelf overleefd had, en zo zagen de arbeiders lijdelijk toe, hoe nazi’s afrekenden met het parlementaire stelsel en de democratie vernietigden. Maar de doode democratie kon geen levende strijdgeest meer opwekken. Zoo was voor de arbeiders het parlement het symbool van hun vergane glorie en het zou nooit bij hen opkomen, dit zelf in brand te steken. We willen verder geen kritiek op de daad van Lubbe uitoefenen. Tenslotte was hij alleen maar de aanleiding tot wat er in Duitschland gebeurd is. De kopstukken van de 2e en 3e Internationale, zij hadden jarenlang de zaak van de arbeidersklasse verwaarloosd. De resultaten van de revolutie, die de tegen de arbeiders gerichte spanningen onder de heerschende klassen had weten te isoleeren, waren meer en meer te niet gedaan. Lubbe zag als ieder ander het gevaar, hij wilde de verwaarloosde plekken in de isoleering aanwijzen: opportunisme, reformisme, parlementarisme; door zijn onhandigheid maakte hij juist de kortsluiting die allereerst hem zelf trof. Als we voor de toekomst dergelijke ongelukken zooveel mogelijk willen vermijden, dan moeten we ons goed rekenschap geven, waar het Lubbe in hoofdzaak aan mankeerde, dat was aan een goed marxistische kijk op de maatschappij. Losse dingen kon hij vaak goed beoordeelen en zuiver aanvoelen, maar het geheel in zijn onderling verband overzien, dat speelde hij niet klaar. De burgerlijke klasse richt op het oogenblik dag voor dag haar slagen tegen de arbeiders beweging; alles onder de leus: “tegen het marxisme”. Hiermee bedoelt ze het klassebewust verzet der arbeiders. In werkelijkheid leeft er van marxisme weinig onder de arbeiders. Het opportunisme van 2e en 3e Internationale hebben het uitgehold, wat er van marxisme in de hoofden der arbeiders is overgebleven, dat is in het beste geval, zooals in osp kringen de leninistische verdraaiing ervan, en in de meeste gevallen alleen wat oude rommel van uit hun verband gerukte losse formules. Is de “marxistische” arbeidersbeweging op het oogenblik dan ook volkomen ongevaarlijk, toch heeft de burgerij goed begrepen, dat een werkelijk marxistisch denkende arbeidersklasse de ondergang van het kapitalisme beteekent. Nog weinig jaren geleden dacht de bourgeoisie heel anders. Om de revolutionaire strekkingen van het marxisme lachten ze, want ze waren van de hechtheid van hun eigen stelsel overtuigd. Waar was de “Verelendung” van de arbeiders, die niets te verliezen hadden dan hun ketenen en een wereld te winnen? Alleen “orthodoxe” marxisten geloofden nog aan zoo iets. De burgerij waardeerde het juist bijzonder, dat het marxisme een meer “practische” strooming had voortgebracht, die hand in hand met de burgerlijke klasse allerlei sociale misstanden heeft opgeruimd; die hielp bevorderen dat door organisatie van de arbeiders het mogelijk werd, dat de arbeidskracht tegen zijn waarde werd betaald terwijl de rust in het bedrijfsleven zooveel mogelijk werd verzekerd. De crisis heeft hierin verandering gebracht. De “Verelendung” wordt dag voor dag meer een feit, en ieder kapitalist verbaast zich voortdurend dat er van de kant van de arbeiders niet meer verzet komt. Het marxisme is nu niet langer belachelijk; het is misdadig geworden. De arbeiders kunnen niet beter doen dan deze vingerwijzing van de bourgeoisie op te volgen en marxisten te worden. Een arbeider kan nog zoo revolutionair voelen, als hij het kompas van de marxistische maatschappij beschouwing niet bezit, zal hij in de komende stormen onvermijdelijk zijn koers kwijt raken en als communist schipbreuk lijden. Zooals Lubbe, gedreven door meer moed en solidariteitsgevoel dan de meeste anderen bezitten, tot een daad kwam, die schadelijk was voor zijn klasse. Zooals zoovele anderen wel is waar geen persoonlijke daden doen, maar zich dan toch b.v. als “roodfrontstrijder” door hun leiderskliek laten gebruiken om andere richtingen in de arbeidersbeweging te terroriseeren, om, zooals de gebeurtenissen in Duitschland hebben bewezen, ten slotte met pak en zak naar het fascisme over te loopen, omdat die beweging over meer macht beschikt, en ze er practisch geen groot verschil tusschen zien. Daartegenover geeft ons de wetenschap van de ontwikkeling van de maatschappij de zekerheid van overtuiging, dat, hoe groot de nood ook worden mag, ook daardoor juist het communisme komen moet. En dit alleen geeft de kracht om stand te houden. [Anton Pannekoek?] Bevrijding Febr. 1934 VAN DER LUBBE TERECHT GESTELD

Van der Lubbe, die het Rijksdaggebouw in brand had gestoken, is Woensdagmorgen 10 Januari 1933 in de gevangenis te Leipzig ter dood gebracht. Het was een monsterlijke aanslag op het internationale recht. Volgens onpartijdige gerechtigheid kon dit slechts op grond van een wet, die was aangenomen voor het verrichten van de daad, waarvoor hij werd vervolgd. Een nieuwe wet kon in dit opzicht geen terugwerkende kracht hebben. Volgens het tijdens zijn daad bestaande recht kon van der Lubbe hoogstens door vrijheidsberooving worden getroffen. Op deze beginselen berust onze zoogenaamde beschaafde maatschappij. Ze schenden, beteekent geheel terugvallen tot de barbaarschheid. Opnieuw heeft het Hitler-regiem zichzelf onteerd. Zal men, nu van der Lubbe “zijn misdaad geboet” heeft, van zekere zijde nog altijd doorgaan, hem door het slijk te sleuren, hem als een provocateur te behandelen, als een handlanger van de geheime politie der nazi’s? Zullen de kartonnen revolutionairen, die op lafhartige wijze maandenlang iemand met beleediging en hoon overstelpt hebben die, terwijl alle georganiseerde richtingen faalden, tot een haast radelooze daad kwam, doch in elk geval tot een daad, een wanhopige poging om den heilbrengenden opstand te ontketenen, – zullen die lasteraars zich eindelijk schamen? Wij zijn in Frankrijk vrijwel de eenigen geweest, die van der Lubbe verdedigden, niet tegen zijn beulen, niet tegen den dood, maar tegen achterklap en gemeenheid.(1) Zullen zij, die hem zoo laag hebben uitgemaakt, ten minste de kieschheid bezitten, nu verder te zwijgen? Het smartelijk geval van der Lubbe zal een der treurigste episodes blijven, waarin de arbeidersmassa’s in de worsteling tegen de tyrannen allen daadwerkelijken strijd hebben opgegeven. Ondanks het onbeschaamd gepoch der orthodox-communistische woordkunstenaars heeft van der Lubbe het failliet van den klassestrijd in Duitschland geparapheerd met zijn bloed. Men heeft de daad van hem, die, toen allen te kort schoten, zich toch niet buigen wilde, zelfs niet begrepen. Wanneer de organisaties falen, blijft nog slechts de persoonlijke daad. Daarom is de ter dood brenging van van der Lubbe een nederlaag voor het revolutionaire bewustzijn van alle landen.La Patrie Humaine DE WAPENS NEDER Maandorgaan van de Internationale Antimilitaristische Vereniging in Nederland 30e jaargang No 2, Februari 1934

RINUS VAN DER LUBBE †

Rinus v. d. Lubbe heeft de prijs van zijn overtuiging betaald. Dat is niet het ergste, velen hebben het voor hem gedaan en nog velen zullen zijn lot deelen vóór het socialisme de menschheid heeft verlost. Tragischer is het, dat ook thans nog de leiders de arbeidersklasse niet beter meenen te kunnen dienen dan door hem voor verrader, imbeciel, provokateur te schelden. Hoe men de taktische waarde van zijn daad ook beoordeelen wil, zijn eerlijke overtuiging heeft hem er toe gebracht. Men slooft zich thans uit om op grond van de verklaringen van nazi-deskundigen aan te toonen, dat Rinus bij zijn werk onbewust geholpen is door nazis, een veronderstelling, die op geen enkel feit – behalve dan die deskundigen verklaringen, die op één lijn staan met die getuigenissen, die Torgler en van der Lubbe en Dimitroff laten konfereeren in de Rijksdag – berust, en die er toe medewerkt de valsche voorstelling post te doen vatten alsof de rijksdagbrand de oorzaak is van de nederlaag van het duitsche proletariaat. Rinus van der Lubbe is gestorven, het ware te hopen dat zijn moed, zijn onbaatzuchtigheid en daadkracht in het proletariaat voortleefden. Vervolgingen

Henk Eikeboom is te Groningen tot één maand veroordeeld, wegens opruiïng in de oproep van dienstweigeraars uit de oorlog aan de jeugd van thans.

Tegen Rijnders te Amsterdam werd 4 maanden geëischt wegens opruiing in de Vrije Socialist. (In de “Vrije” van Woensdag 31 Jan. lezen we, dat R. is vrijgesproken. Corr.)

Herman Ribbels zit te Rotterdam 2 maanden uit wegens opruiïng op een openbare vergadering. Naar aanleiding van de demonstraties voor gratis kolen aan werkloozen voor het Raadhuis zou hij gezegd hebben: wat zoeken de menschen toch kolen in het Raadhuis, laten ze naar de haven gaan. Zijn adres is: Strafgevangenis, Rotterdam. A 37-9056.

Te Rotterdam, Utrecht en Den Haag zijn een aantal kameraden verbaliseerd wegens plakken en opruiïng. Het gaat om plakmotto’s naar aanleiding van de terechtstelling van v. d. Lubbe. Op de plakmotto’s stond o.a. “Wreekt van der Lubbe” en “Zet zijn werk voort”.

De Federatie van Overheidspersoneel van het NSV was genoodzaakt de uitgave van de Fakkel stop te zetten, aangezien zij zich niet in een preventieve censuur van B. en W. wenschte te schikken. Bevrijding februari 1934

GEBEURTENISSEN DE DAAD VAN VAN DER LUBBE Eenmaal slechts stond ik tegenover van der Lubbe: tijdens debat, te Leiden. Hij maakte den indruk zeer hevig te leven uit wat Georges Bataille het ongelukkig of verscheurd bewustzijn noemt; van iemand, die na pijnlijke ervaringen een diep-proletarisch besef had veroverd van de noodzakelijkheid der direkte aktie door de massa zelf. Dit bewustzijn leek even zuiver, als primitief-ongeduldig. Er hing trouwens iets eenzaams om hem heen. Blijkbaar had hij alles hardnekkig op één kaart gezet. Fel-simplistisch propageerde hij: bezetting der bedrijven! Zuiver theoretisch is van der Lubbe’s brandstichting uit een der volgende mogelijkheden te verklaren: 1. Van der Lubbe handelde bewust als provocateur der nazi’s; 2. Van der Lubbe handelde onbewust als provocateur der nazi’s, wier handlangers hem, zonder dat hij het wist, bij zijn vernielingswerk hielpen; 3. Van der Lubbe handelde alleen, als revolutionair; 4. Van der Lubbe handelde tezamen met andere, onbekend gebleven revolutionairen; 5. Van der Lubbe handelde tezamen met zich als geestverwanten voordoende nazi’s (provocateurs); 6. Van der Lubbe handelde wel alleen, maar mede op aanstoken van zich als geestverwanten voordoende provocateurs. De eerste mogelijkheid moet, vooral sinds het uitmuntende “Roodboek”(1) worden uitgeschakeld, de derde niet geheel. Doch ook de tweede, vierde, vijfde en zesde blijven open. Hij nam een groot geheim mee in het graf. Hoe echter zijn ineengezakte houding voor de rechtbank te verklaren, die zijn daad welhaast van allen zin beroofde? Was hij na de geweldige lichamelijke en geestelijke inspanning op den dag van den brand machteloos-diep ingezonken? Had men hem in de gevangenis mateloos geterroriseerd? Hield men hem onder suggestie, onder narcose? Was hij gebroken door teleurstelling, omdat de massa zijn voorbeeld niet had gevolgd? Leed hij onder het schaamteloos misbruik, dat de Nazi’s van zijn daad hadden gemaakt, die praktisch geen begin van revolutie werd, doch de inzet der contrarevolutionaire terreur? Wilde hij zijn (terecht of ten onrechte voor revolutionair gehouden) medewerkers niet verraden? Was het dit alles min of meer tezamen? Zeker is, dat een der weinige malen, dat hij zijn gemarteld hoofd ophief, Van der Lubbe kort en duidelijk verklaarde, dat noch Torgler, noch de bulgaren ook maar iets met zijn zaak te maken hadden, ruiterlijk de gansche schuld op zich nam, en niet wenschte, dat de nazi’s van zijn geval gebruik zouden maken om anderen, wier principieel en taktisch standpunt hij overigens veroordeelde, te treffen (23 November 1933). Zoo handelt geen provocateur! Ziek, uitgeput, verdoofd, eindeloos teleurgesteld, gebroken – dit alles is mogelijk. Doch als hij eindelijk spreekt, komt hij onmiddellijk voor de onschuld van zijn medebeschuldigden op. Lijkt het ook niet waarschijnlijk, dat hij onbekende medeschuldigen welbewust heeft gedekt? Zelfs het barbaarsche nazi-regiem heeft hem ten slotte een betrekkelijk eervollen dood gegeven: de guillotine en niet de strop, omdat hij niet uit crimineele, maar uit sociaal-revolutionaire motieven had gehandeld. Intusschen was hij door de bolsjewistische pers alom stelselmatig belasterd. Het alleronwaarschijnlijkste – dat hij een lage provocateur zou zijn – was voor de internationale moskouphielen vrijwel zeker. Want, hoe dan ook, moest worden aangetoond dat hun brave, hoogstaande Partij met zulke dingen niets te maken had. Doch toen – dank zij vooral het rusteloos werk van het Internationaal van der Lubbe-Comité en de betrouwbare inlichtingen van het fatsoenlijkst gedeelte der burgerlijke pers – tot de publieke opinie begon door te dringen, dat van der Lubbe, hoe ellendig ook, geen ellendeling was; toen de achter-afsche toepassing van een speciaal voor zijn geval uitgevaardigde wet het traditioneel-europeesch rechtsbewustzijn merkbaar schokte, zelfs de nederlandsche regeering tusschen beide kwam, en uit het geval dus wat agitatiesucces scheen te behalen, belegden diezelfde strijders voor een menschelijke samenleving, wien volkomen koud laat, hoe in Rusland politieke tegenstanders gemarteld en afgemaaid worden, plotseling protestvergaderingen, en poogden de zaak van van der Lubbe op dezelfde wijze uit te buiten, als vroeger die van Sacco en Vanzetti. Het spreekt vanzelf, dat de IIe Internationale afwijzend tegenover van der Lubbe stond. Hij had immers een parlementsgebouw in brand gestoken! Het mocht wat, dat dit monument verdacht veel op een permanente kermistent geleek – het belichaamde nu eenmaal hun algemeene, heilige, alleenzaligmakende Kerk, het eenige, waarin zij in hun machteloosheid geloofden. Het is diep te betreuren, dat naast den heroïschen Dimitroff, die het gansche proces geniaal in dienst van zijn ideeën wist te stellen en Goering gevoelig versloeg, van der Lubbe niet in staat bleek, zich te verheffen. Hij kreeg voor dit gerecht een ongekende kans, zijn daad in een revolutionairen wereldoproep toe te lichten. Indien hij ook maar gezegd had: “Ik heb dat pralerig gebouw in brand gestoken, omdat het slechts een groote, holle leugen is, zooals het gansche verloop der duitsche geschiedenis sinds 1871 bewijst. Mijn landgenoot Domela Nieuwenhuis heeft reeds voor jaren vastgesteld, dat men in het parlement wezenlijk niet anders doet dan praten en liegen (parler et mentir). Ik wilde de arbeidersklasse tot handelen brengen, omdat zij in een toestand van noodweer verkeerde. Zij heeft overigens niet slechts het staatsjuk – elk staatsjuk – af te schudden, doch haar revolutionairen strijd te voeren daar, waar haar werkelijke macht ligt: op sociaal en oeconomisch gebied. Het aangewezen middel daartoe is naar ik meen, bezetting en beheersching der bedrijven. Daarom heb ik niets met de partijpolitiek, noch met de staatsdiktatuur der z.g.n. communisten, of liever bolsjewisten te maken, ik poogde eenvoudig als een beeldenstormer een waardelooze santenkraam in vlammen te doen opgaan, om de erdoor begoochelden bewust te maken van de werkelijkheid”, – indien hij dit even stug en eigenzinnig gezegd had, als hij in Holland placht te debateeren, dan had hij aan zijn daad in elk geval een openbaren revolutionairen zin gegeven. Nu hebben wij dit te doen.Hitler-Goering-Göbbels – barbaarsche drieëenheid – hebben ervoor gezorgd, dat van der Lubbe’s daad als een provocatie werkte. Wij hebben ervoor te zorgen, dat de revolutionaire strekking ervan behouden blijft. Van der Lubbe heeft op zijn manier tegen het aanstormend nationaal-socialisme een daad gesteld, en die bezegeld met zijn bloed. Keurt men die uit taktische of moreele overwegingen af, zoo handele men anders en beter. Er had trouwens in Duitsch­land anders en beter gehandeld kunnen worden. En dan was van der Lubbe tot zijn wanhoopsdaad wel niet gekomen. Zooals de duitsche arbeiders in 1920 door algemeene staking den Kapp-Putsch der militaire kaste volkomen deden mislukken, hadden zij op overeenkomstige wijze zich tegenover de ­overrompeling der nazi’s kunnen weren, vooral als zij van uit het buitenland ondersteund waren geworden door boycott, transportarbeiders-staking, enz. en Sowjet-Rusland de duitsche bolsjewisten niet had in den steek gelaten. In dien zin blijven wij van der Lubbe eeren. Zijn wij met hem solidair. Zooals wij solidair zijn met de gedooden, gewonden en veroordeelden van “De Zeven Provinciën”, tegen wie het nederlandsch gezag niet minder menschonwaardig optrad, dan het duitsche tegen van der Lubbe.



BEVRIJDING maart 1934

Het raadsel Van der Lubbe Onder invloed van Hanussen? Zijn geestelijke afkomst Vergun mij ter wille van de historische juistheid, die ik, dunkt me, wat deze zaak betreft, moeilijk ergens anders dan in uw kolommen dienen kan, de volgende opmerkingen naar aanleiding van het onder Gebeurtenissen, in Bevrijding van Febr. voorkomende over de Daad van van der Lubbe. Ik heb in tegenstelling tot den schrijver van dit artikel van der Lubbe nooit ontmoet. Zijn optreden dateert van de jaren na 1925, toen ik, zooals u bekend zal zijn, met de leiding der Comm. Internationale een conflict kreeg, dat in ‘t begin van ‘26 tot mijn ex-communicatie leidde. Sindsdien ben ik niet meer, tenzij een enkele maal, in het openbaar opgetreden. Wel heb ik steeds met groote belangstelling en zoo goed mogelijk de verschillende richtingen en stroomingen in de Nederlandsche arbeiders- en socialistische beweging ook na ‘25 gevolgd. En ik mag misschien zeggen met meer onpartijdigheid dan toen ik nog als partijleider genoodzaakt was de gebeurtenissen steeds min of meer uit een partijoogpunt te bezien. Zoo volgde ik ook het geval van der Lubbe. Uit die beschouwing nu is voor mij met vrij groote zekerheid een conclusie omtrent den aard van den zoo rampzalig geofferden jongen man gerezen, die in eenige opzichten afwijkt van die van den schrijver van het reeds genoemde artikel. Een conclusie, die ik nog nergens duidelijk geformuleerd zag en die, meen ik, toch de eenige plausibele is, de eenige in overeenstemming met de historische gegevens, ik geef onmiddellijk toe: het mysterie van der Lubbe wordt er niet door ontsluierd. Hoe zou dit ook mogelijk zijn, waar de eenige, die waarschijnlijk in staat zou zijn geweest, het te ontraadselen, vermoord is, evenals de ongelukkige zelf? Ik bedoel den Oostenrijkschen hypnotiseur Hanussen, die, zooals men weet, in de opkomst van de heerschappij Hitler-Goebbels-Göhring-bende een vrij belangrijke rol heeft gespeeld en die waarschijnlijk het geheim v. d. Lubbe ook kende. Doch wel is het voor ons, Hollanders, in ‘t algemeen, degenen, die in de Nederlandsche arbeidersbeweging belang stellen, in ‘t bizonder van gewicht, precies te weten en te trachten te begrijpen wie van der Lubbe eigenlijk was. Niet uit nationalen trots. Evenmin omdat wij ons over zijn doen of laten schamen. Maar eenvoudig ter wille van wat men met een groot woord wel de “waarheid” noemt. Waarheid, die, in zulke gevallen, niets anders kan zijn dan dat men den mensch in het werkelijke milieu plaatst, waarin en waaruit hij is gegroeid, en hem, hereditair niet alleen, maar ook en vooral geestelijk verklaart. Welnu: De jonge man van der Lubbe, zooals men hem uitvoerig heeft beschreven, zoowel in groote informatie-organen (b.v. de nrcrt) als in de Arbeiderspers, toen hij, verleden jaar, door zijn daad of althans door zijn gevangenneming eensklaps in het middelpunt der wereldbelangstelling was komen te staan, klein figuurtje, verlicht door het meedoogenlooze licht van millioenen schijnwerpers, deze Leidsche revolutionnair, zooals men hem toen beschreef in artikelen, die voor een goed deel volstrekt niet diffameerend waren, was voor mij zeer blijkbaar de geestelijke afstammeling van twee mannen, wier namen in al die maanden, en ook gedurende het proces, voor zoover ik weet, niet zijn genoemd. Twee mannen, van wie er een reeds meer dan 6 jaar in het graf ligt, den grootsten dichter, dien ons land sinds de 17e eeuw heeft voortgebracht, Herman Gorter. En de andere nog leeft, maar zonder beteekenis voor de huidige arbeidersbeweging, Professor A. Pannekoek namelijk, Gorter’s intieme vriend en raadsman in politicis, toen hij, de dichter, zich in 1920 van de pas gestichte Derde Internationale afkeerde, omdat zij te veel het Russische en het boerenbelang op den voorgrond stelde en de Europeesche, maar vooral de Duitsche arbeidersbelangen, de proletarische Revolutie in Europa, daarvoor in den steek liet. Wie, zooals ik, den invloed der prediking van het Gorter-Pannekoeksche impossibilisme, dat tot de stichting der K. Arbeiterpartei in Duitschland en een kleine filiaal van deze in ons land aanleiding gaf, van zeer nabij, d.w.z. als partij-leider der toenmalige cp die er mee te kampen kreeg, heeft gevolgd, voor hem kan er geen twijfel bestaan, of van der Lubbe, met zijn Radencommunisme, zijn strijd tegen de Moskou-partij, zijn beroep op de directe actie der arbeiders, was een, zij ‘t ook ietwat late nakomeling van het kap groepje, dat omstreeks 1920 in de toenmalige cp, later afzonderlijk, een precair en ten deele zelfs verholen bestaan tot nu toe heeft gerekt. Van der Lubbe was dus, m.i. ontwijfelbaar, een specifiek Hollandsche afstammeling van het meest-linksche Communisme, dat in de jaren na den Wereldoorlog in twee onzer landgenooten zijn theoretici, en welk een schitterende theoretici – die het tegen een Lenin durfden opnemen! – vond. De Duitsche geestesgesteldheid, zoo geheel anders dan de onze, heeft ook dit nooit kunnen begrijpen. Dat van der Lubbe geen eerlijk en overtuigd, zij ‘t ook onontwikkeld en geëxalteerd revolutionair zou zijn geweest, daaraan heeft, dunkt mij, geen eerlijk en fatsoenlijk mensch ooit getwijfeld. De partij-moraal der Commintern is helaas, na Lenin’s dood, hoe langer hoe meer zoozeer een evenknie van die der Jezuieten geworden, dat zij – het spreekt vanzelf – ook dezen jongen man slechts met alle middelen kon zwart maken, aangezien zij hem niet voor haar doeleinden kon aanwenden.

W. van Ravesteyn


Naschrift: De redactie verzoekt mij de hierboven gemaakte hypothese omtrent een verband tusschen Hanussen en van der Lubbe ietwat aannemelijker te maken. Ik verwijs voor deze hypothese naar een uiterst instructief artikel van een medicus, Docteur G. H.: Les dessous psychologiques de l’incendie du Reichs­tag, voorkomende in het Fransche weekblad “Monde” van 9 September 1933. “Monde” was op dat oogenblik nog onafhankelijk, d.w.z. niet aan Moskou, het Gouvernement van Stalin, verknocht, zooals het nu, helaas, is geworden. En er is dus, dunkt mij, geen reden om te twijfelen aan de verzekering van de toenmalige Redactie, dat de schrijver van dit artikel zich in Berlijn bevond gedurende de dagen onmiddellijk na den Rijksdagbrand, en dat hij in staat is geweest, de milieux, waaruit de brandstichters gerecruteerd zijn, van zeer nabij gade te slaan. Dat Hanussen vertrouwd was met de leiders der Nazibende is algemeen bekend; dat hij, evenals Dr. Bell, een andere vertrouwde, die te veel wist, vermoord is, weet men ook. In het genoemde artikel wordt m.i. aannemelijk – meer zou ik niet durven zeggen – gemaakt, dat Hanussen v. d. Lubbe heeft gekend. v. R. BEVRIJDING maart 1934

GEEN LEGENDEVORMING! Ofschoon ná-sprokkelingen over gebeurtenissen wel waarde kunnen hebben, kan ik mij, onder erkentelijkheid voor uw inzicht, niet vereenigen met het uwe, en ook dat van anderen, die als het ware deze persoonlijkheid met een aureool van “Heldendom” vereeren. Wanneer ik mij een oordeel mag veroorloven, dan aanvaard ik de 2e stelling welke door u is gegeven, dat van der Lubbe handelde, onbewust, als ‘n provocateur der nazi’s, wier handlangers hem, zonder dat hij het wist, bij zijn vernielingswerk hielpen. Een werkelijk bewust revolutionair, die karakterologisch tot een daad besluit, moet weten, dat zijn daad het signaal voor een uit de massa oplaaiende beweging “kan” zijn. Het in brand-steken (dat naar nu wel onomstootelijk is bewezen, niet door hem alléén kan zijn gedaan) van het allerwalgelijkste praalgebouw, zonder dat in dit gebouw, op het oogenblik dat dit geschiedt, de dragers van deze reaktionaire pralerij, het gezag enz., aanwezig zijn, en de brand slechts en alléén leege stoelen – banken – tafels en meer gerei treft, is noch een daad van protest, noch een symbool voor revolutionair-signaal-geven, maar (inderdaadl) zinnelooze beeldenstormerij, die in onzen tijd slechts en alléén een uiting, of van doellooze vertwijfeling en verdwazing is, of, juist door de tegenstanders die men treffen wil, tot wapen van reaktie kan worden geëxploiteerd. Van der Lubbe heeft geen daad tegen het aanstormend Nationaal Soc. gesteld, maar (waarschijnlijk tegen zijn eigen verlangens in) vóór de politiek-reaktionaire orgie dezer schavuiten. Het zou een groote verhandeling vereischen om, onder belichting van groote historische daden, onze meening toe te lichten. Zoo min wij ontkennen dat geestelijke en daadkrachtige persoonlijkheden, onder beïnvloeding van de algemeene sociale, economische en geestelijke noodspanning of gevoelens der tijden, een cachet door hunne gedragingen enz. kunnen zetten op den tijd en hare gebeurtenissen; even zoo min ontkennen wij dat “een daad” een sein, een signaal, een druk op den licht verwekkenden knop kan zijn, maar … nog nooit is het in den brand steken van een leeg gebouw (zoomin als een brand-in-een telephooncentrale enz. enz.) een signaal geweest. Hoewel de persoonlijke terreur tegen een tyranniek politiek-stelsel en personages, heldhaftige persoonlijkheden voortbracht, gelijk dat in het 3e kwart van de 19e eeuw in Rusland door de Narodnajawolzi’s met eerbiedwaardige kracht is gepoogd, is deze politieke methode steeds gebleken meer desillusioneerend voor de revolutionairen zelve te zijn dan het systeem van de tyrannie dat er door werd getroffen. Wie zou kunnen ontkennen dat die uit enkele tientallen bestaande Narodnajawolzi’s niet “een schrik” zelfs een geweldige politieke samenspanning en angst onder de Czaristische bandieten en zelfs daarbuiten toentertijd heeft verwekt? Niemand kan zulks ontkennen. Maar ondanks al dat heroïsme, heeft zij wel politieke angst gewekt, maar werd zij geen revolutionair bewegende faktor in de geschiedenis van Rusland. En toch, hoe machtig was niet de daad van Vera Sasulitsch b.v., die de Petersburger politieschoft Trepow neerschoot; zelfs in het toenmalige Rusland werd de toen nog jonge Sasulitsch vrijgesproken. Dat bewees dat haar daad aan een psychologisch verlangen van een overgroot deel der menschen voldeed! Kameraad de Ligt is geen vreemdeling in het a-moreele politieke Babel van de Fasci’s en Nazi’s. Hij weet dat dezen noch een moreele theorie noch een moreele strijdmethode hebben, maar dat zij overal aan de macht kwamen (Italië, Duitschland) en aan de macht zullen komen door hun methode van: – paniekstemming verwekken

– sensatie en laster 
– uitbuiting van de domheid 
– veemmoord-systeem 
– verwarring stichten.

Gelijk de Arabische en Indische Medicijnman en Krijgsdansverwekker de “massa” tot razernij-psychose opzweept, om hun toovenaarsmacht te bewijzen, zóó was “de brand in den Rijksdag” de logisch-taktische sluitsteen van deze politieke bandietenmethode, welke volkomen overeenstemt met de toen (Januari 1933) beraamde “nu-of-nooit” overrompeling dezer schobbejakken en werd deze climax-paniekstemming noodig voor de verovering van de macht. De persoonlijkheid v. d. Lubbe is mij (voorzoover ik mij herinner) volkomen onbekend, en ik zie in hem een meer beklagenswaardig proletariër, die het ongeluk overkwam, zelfs toen deze eenmaal tot die daad kwam, niet te hebben bemerkt het werktuig te zijn geworden van deze wereldboevenbende, waardoor zijn daad geen revolutionaire beeldstormerij-daad kon worden, maar tot een wereld historische misdaad werd. Zelfs als Van der Lubbe niet door deze Goeringbandieten, tijdens de rechtspraak onder hypnose werd gemarteld, en hij met een inderdaad revolutionaire geste, gelijk Dimitroff daar had gestaan, dan zou de tekst, die kameraad de Ligt hem veronderstellender wijze aanprijst, om zijn daad als een protest tegen het “parler et mentir” te rechtvaardigen, een ongelukkig-simplisme zijn. Als men daden van dien aard tegen het systematisch “praten en liegen” (kenmerk van ieder “vertegenwoordigend stelsel”) moest doen, dan … Ja, dan mocht je wel de wereld uitroeien! Neen, kameraad de Ligt, ik acht u verstandig genoeg om zelve zulk een daad niet na te doen! Indien toen (einde Jan. 1933) in dat praalgebouw alle Goering’s, Hitler’s, Goebel’s, Rosenberg’s vereenigd waren, gelijk later in de Kroll-opera, én, er zou dan door “een daad” dat zoodje opgeruimd zijn geworden, dan zou dat een signaal geweest zijn!! Wees voorzichtig, beste kameraad, met legendevorming, deze wekken veelvuldig zulke droevige en traag-zieke gevolgen voor het geestelijk besef der menschen.

A. B. Soep


WAT ONDERZOCHT MOET WORDEN Het punt Hanussen – v. d. Lubbe behoorde door betrouwbare en bevoegde persoonlijkheden onderzocht te worden. Zeker is, dat de daad van van der Lubbe niet beantwoordde aan de taktiek der internationale communisten, die in verschillend opzicht de traditie-Gorter-Pannekoek voorzetten. Ook dezerzijds is van der Lubbe’s (betrekkelijk onschuldige) daad als zoodanig geen oogenblik goedgekeurd. Slechts werd opgemerkt, hoe hij er een revolutionairen zin aan zou hebben kunnen geven. Gelukkig wordt onder wie zijn bedoelingen min of meer pogen te waardeeren, slechts zijn wil tot daad, niet deze zelf gewaardeerd. “Het moest anders en beter – algemeener vooral”, was de vrijwel eenstemmige conclusie. Soep, die ons tot voorzichtigheid maant, zij intusschen zelf voorzichtig met het wekken van totaal overbodig geloof in terroristische daden. Hoe meer de revolutie mogelijk is – d.i. hoe meer zij inderdaad als moreele en organisatorische kracht in de massa zelf leeft – des te minder komen haat, wraak, vergelding, “afmaken” en “opruimen” van tegenstanders erbij te pas. Zelfs de vaak zoo genadelooze Marx en de romantische geweldenaar Bakoenin verwierpen reeds principieel het bestrijden van personen voor stelsels. En het is de eeuwige eer der Parijsche Commune, dat zij zich, door haar humaan gedrag ten opzichte van den tegenstander, oneindig boven de reaktionaire machten verhief. Er behoort vooral onderzocht te worden, of het “niet met de wapenen der barbaren” niet tot den wezenlijken inhoud der revolutie behoort, al dadelijk naar aanleiding van de werken van J. Steinberg, die deel heeft genomen aan de eerste sovjet-regeering. Zeker is, dat door het toepassen van steeds meer burgerlijke, feodale en barbaarsche, wezenlijk benedenmenschelijke strijdmethoden het revolutionaire socialisme de laatste jaren al meer van zijn doel verwijderd is. Wie het doel wil, moet die middelen willen, die aan het doel beantwoorden, d.i. er wezenlijk mee verwant zijn; middelen, wier eigen immanente doelstelling reeds in de richting stuwt van wat men te verwerkelijken zoekt.

B. de Ligt NAMEN- EN ZAKENREGISTER

Bronnen onder andere: Biografisch woordenboek voor Socialisme en Arbeidersbeweging, Amsterdam: IISG, dit is aangegeven in de tekst met (bw) Op het net Daily Bleed, an anarchist gallery & encyclopedia of saints and sinners Van een klein deel van de in de verschillende teksten genoemde namen en gebeurtenissen bleek geen informatie te vinden. Voor aanvullingen en correcties houden we ons aanbevolen. Voor Marinus van der Lubbe is de afkorting mvdl gebruikt. Andere afkortingen zijn in het register verklaard.

• 2e en 3e Internationale Respectievelijk de sociaaldemocratische en de communistische partijen. • Albada, Piet van Astronoom, later radencommunist. in zijn studietijd voorzitter iamv-Leiden, woonde toen aan de Uiterste Gracht in hetzelfde huis waarin later mvdl verbleef. Lid van de jeugdliga tegen het imperialisme, werd in 1933 lid van de gic. • Arbeid, De Weekblad van het nas. • Arna, W. Anarchistisch propagandist en schrijver. • Bakker-Nort, Elisabeth (1874-1946) Advocaat, lid van de vereeniging voor vrouwenkiesrecht kamerlid voor de Vrijzinnig Democratische Bond van 1922–­1940. • Bassanesi, Giovanni (1905-1947) Italiaans vrijdenker en piloot, emigreerde in 1927 naar Parijs, lid van de Liga voor de Rechten van de Mens. Op 11-7-1930 wierp hij vliegend boven het centrum van Milaan 150.000 vlugschriften uit die tot verzet tegen de fascisten opriepen. Op de terugvlucht maakte hij een noodlanding in het Gotthardmassief. In Lugano werd hij wegens schenden van de Zwitserse luchtvaartregels tot 4 maanden veroordeeld. • Bataille, Georges (1897-1962) Frans schrijver, filosoof, bijgenaamd ‘de metafysicus van het kwaad’ vanwege zijn interesse in sex, dood, verval en het obscene. In de jaren ‘20 betrokken bij de surrealistische beweging, door André Breton geëxcommuniceerd. In deze periode begon hij te schrijven. Hij gaf meerdere tijdschriften uit op diverse gebieden, sociologie, religie, literatuur. In 1935 richtte hij met André Breton de anti-fascistische groep Contre-Attaque op. • Bell, dr Georg (?-1933) Medewerker van de sa-leider Röhm, financieel agent van de nazi’s, na de brand in de rijksdag vermoord op 27 april 1933, volgens de communisten omdat hij teveel wist van de rijksdagbrand; zou volgens het Bruinboek mvdl als homosexuele schandknaap in kontakt hebben gebracht met sa-leider Röhm. • Berkman, Alexander (1870-1936) Anarchist en propagandist, geboren in Vilna, Rusland, actief in de VS, pleegde in 1891 een aanslag op Henry Clay Frick, die verantwoordelijk was voor de gewelddadige onderdrukking van de Homestead staking in Pensylvania (zie ook Mooney en Billings), uitgewezen uit de VS, van 1920-21 in Rusland, daarna in ballingschap in West-Europa. Metgezel van Emma Goldman. Auteur van o.a. ‘Gevangenisherinneringen van een anarchist’, ‘ABC van het Anarchisme’. • Berneri, Carlo Bedoeld wordt Camillo Berneri (ca. 1900-1937). Italiaans anarchist en propagandist, stichtte in 1920 het anarchistische dagblad Umanita Nova (bestaat nog als weekblad). In Barcelona door de stalinisten vermoord. • Berton, Germaine (1902-?) Militant anarchiste, tot 1922 actief in syndicalistische groepen, daarna in de individualistische groep van het 14e arrondissement in Parijs. Op 23 januari 1923 wil ze een aanslag plegen op de leider van de rechts-extremistische Action Française, Léon Daudet. Als zij daarbij agressief bejegend wordt door een ander lid van de af, Marius Plateau, schiet ze deze neer; haar zelfmoordpoging hierna mislukt. Haar proces leidt tot een solidariteitscampagne van het blad Le Libertaire. Op 24 december 1924 wordt zij tenslotte vrijgesproken. • Bertoni, Luigi, (1872-1947) Italiaans typograaf, anarchistisch schrijver, propagandist en uitgever van het tweetalige Il Risveglio/Le Réveil Anarchiste (1900-1947) te Genève. • Bielefelder Abkommen Na de Kapp-Putsch op 13-3-1920 roepen de Duitse vakbonden de algemene staking uit. In heel Duitsland leggen arbeiders en ambtenaren het werk neer. In enkele gebieden ontwikkelt de staking zich tot een opstand tegen de regering. In het Ruhrgebied ontstaat het ‘Rode Ruhrleger’ dat grote delen van het industriegebied bezet houdt. In het Bielefelder Abkommen 23/24 maart 1920 probeert de spd de sociale revolutie af te remmen, spoort de arbeiders aan de staking af te breken en de wapens in te leveren. Op 1 april marcheren troepen en rechtse vrijkorpsen het roergebied binnen en slaan ieder verzet bloedig neer. Het vertrouwen in de spd wordt hiermee ernstig beschadigd. • Bonomini, Ernesto (1903-?) Italiaans anarchist. Op 20-2-1920 schiet hij in een Parijs restaurant Nicola Bonservizi dood. De fascist Bonservizi runt een lokaal van de plaatselijke fascistische afdeling en is correspondent van enkele fascistische bladen. Ernesto Bonomini wordt in 1924 tot 8 jaar dwangarbeid veroordeeld. Kort daarvoor hebben handlangers van Mussolini de antifascistische afgevaardigde Giacomo Matteotti ontvoerd en vermoord. Hierdoor valt het vonnis voor Bonomini minder zwaar uit. Bonomini neemt later deel aan de Spaanse revolutie en vlucht in 1940 naar de VS. • Bouwman, E. (Bertus) (1882-1955) Rotterdams bootwerker, actief in het nas. In zijn jonge jaren vrij socialist, vanaf 1920 communist, in 1929 lid van de rsp, vanaf 1933 secretaris nas. (bw) • Bruinboek over de Rijksdagbrand en de Hitlerterreur In 1933 op instigatie van Moskou en georganiseerd door de communistische mediamagnaat Willy Münzenberg (die ook het Londense tegenproces organiseerde) in Parijs uitgegeven. Probeert aan te tonen dat mvdl een door de nazi’s betaald provocateur was en stelt dat hij een schandknaap van de nazi’s was. De rijksdagbrand is hiermee het werk van de nazi’s en een voorwendsel de kpd uit de weg te ruimen. • Bruno, Giordano (1548-1600) Italiaans filosoof, wegens ketterij uit de orde van dominicanen gezet, werd zwervend geleerde. Ging ervan uit dat er vele manieren waren om naar de wereld te kijken en dat we daarom geen absolute waarheid kunnen kennen. Wegens ketterij door de inquisitie op de brandstapel gebracht. • Bucharin, Nicolay Ivanovitch (1888-1938) Marxistisch theoreticus en econoom, bolsjewiek, medewerker van Lenin, vooraanstaand leider van de Komintern. Tijdens de massaprocessen in 1938 geëxecuteerd. • Bulgaarsche beklaagden zie Dimitroff, Popoff en Taneff. • cph Communistische Partij Holland; synoniem van cpn. • cpn Communistische Partij in Nederland, zo heette 1917 de in 1909 opgerichte links-socialistische Sociaal Democratische Partij. • Cachin, Marcel (1869-1958) Leraar filosofie, een van de stichters (in 1920) en leiders van de Franse communistische partij, hoofdredacteur van l’Humanité, het communistische dagblad. Cachin hield zich strict aan de Komintern directieven. • Colijn, Hendrikus (1869-1944) Gereformeerd militair en politicus. Vanaf 1893 in het knil, adjudant van generaal Van Heutz, vocht in Bali, Lombok en Atjeh, vanaf 1909 politicus, diverse malen minister, regeringsleider in 1933. • Correspondance Ouvrière Frans anarchistisch tijdschrijft. • Cot, Pierre, (1895-1977) Radicaal socialist, vanaf 1932 Frans minister van luchtvaart. • Daily Herald Engels dagblad. • Day en Campion Hem Day (pseud. van Henri of soms ook Marcel Dieu) (1902-1969), Belgisch anarchist, antiquaar en pacifist; Leo Campion (1905-1992) Frans anarchist, vrijdenker en vrijmetselaar, die vanaf 1923 in Brussel woont. In 1933 stuurden beide hun militaire papieren terug als protest tegen een wet die pacifistische propaganda aan banden legde. Op 19-7-33 volgde een opzienbarend proces waarin zij beide veroordeeld werden tot gevangenisstraf. In dezelfde periode verlenen zij onderdak aan de Spaanse militante anarchisten Buonaventura Durruti en Francisco Ascaso. • Denikin zie Makhno. • Deterding, Sir Henry (1866-1939) Bankier, oliemagnaat. Bouwde Shell uit tot een groot olie-imperium. Had contacten met hoge politici waaronder de nazi’s, steunde de laatste ook. • Digoelkampen Indonesische nationalisten, werden in die tijd door de Nederlanders verbannen naar Tenah Merah op Boven Digoel. • Dimitroff Georgi Dimitrov 1882-1949. Bulgaars communist, agent van de Komintern, medebeklaagde van mvdl in het proces in Leipzig. Voerde grotendeels zijn eigen verdediging en maakte internationaal indruk door zijn weerwoord aan Goering. Bulgaars communistisch leider en premier van 1946-1949. • Dolfuss, Engelbert (1892-1934) Oostenrijks kanselier van 1932-1934,verzette zich tegen nationaalsocialisten en sociaaldemocraten. • Domela Nieuwenhuis, Ferdinand (1846-1919) Luthers predikant, later anarchist, pionier van het socialisme, brak met de kerk na het overlijden van zijn eerste vrouw in het kraambed, stichter van het blad ‘Recht voor Allen’, dagblad van de Sociaal Democratische Bond, propagandist voor het socialisme, vrijdenker, koos in 1898 definitief voor het anarchisme, stichtte het blad ‘De Vrije Socialist’. (bw) • Drent, Roel Militant anarchist, actief in het Landelijk verbond van Alarmgroepen. Zie Kooijman. • Dreyfuss-affaire In 1894 werd de Franse officier, kapitein Alfred Dreyfus (1859-1935) wegens spionage levenslang naar Duivelseiland verbannen. Hij hield vol onschuldig veroordeeld te zijn vanwege zijn joodse afkomst. De ware spion werd ontmaskerd in 1896 maar vrijgesproken. De krijgsraad wilde geen fouten toegeven. De affaire spleet de Franse maatschappij in rechts, koningsgezind, militaristisch, katholiek tegen links, socialistisch en anti-clericaal. De schrijver Emile Zola werd veroordeeld wegens smaad toen hij zijn beroemde J’accuse schreef, een pleidooi voor Dreyfus. In 1898 werd bij herziening van het vonnis Dreyfus tot 10 jaar veroordeeld maar kreeg gratie van president Loubet. • Ebert, Friedrich (1871-1925) Sociaaldemocraat, vanaf 1913 spd-voorzitter, vanaf 1916 fractie-leider in de Rijksdag. Speelde in november 1918 beslissende rol door met militairen, vakbonden en ondernemers de instelling van het radensysteem te verhinderen. Zette in december 1918 op het congres van arbeiders- en soldatenraden in Berlijn door dat verkiezingen voor een nationale raad werden uitgesteld. In februari 1919 Rijkspresident. • Eikeboom, Henk (1898-1945) Dichter, anarchist, hoofdredacteur van het anarchistische blad ‘De Arbeider’. • Einstein, Albert (1879-1955) Theoretisch natuurkundige, in 1933 uit Berlijn uitgeweken naar de VS. Beroemd door o.a. zijn relativiteitstheorie. Pacifist en socialist. • Einstein-Comité Comité van de komintern genoemd naar Einstein, die er erevoorzitter van was. • Emden van, professor Moet zijn David van Embden (1875-1962) hoogleraar staathuishoudkunde en statistiek te Amsterdam, politicus, lid van de Vrijzinnig Democratische Bond, vanaf 1918 lid van de eerste kamer. Pleitte vanaf 1924 voor (eenzijdige) ontwapening. • Ferrer Guardia, Francisco Juan Ramon (1859-1909) Na een clericale opvoeding werd Francisco Ferrer rond 1880 republikein en vrijdenker. Teleurgesteld in de republikeinen wordt hij anarchist. In 1901 start hij zijn beroemde Escuela Moderna (de moderne school) in Barcelona. Steunde alle stakingen, opstanden etc. in die roerige periode in Spanje. Hij werd in 1909 ter dood veroordeeld op de valse beschuldiging de aanstichter te zijn achter de ‘Semana Tragica’ in Barcelona, een algemene staking tegen de mobilisatie van troepen voor een koloniale veldtocht in Spaans Marokko, een staking die uitliep op een, bloedig neergeslagen, volksopstand. Zijn executie lokte een golf van protest uit in de hele wereld. • gig Groepen van internationale Communisten, radencommunistische organisatie. • gpoe Geheime dienst in Sovjet-Rusland. • Geneve Zetel van de Volkenbond. • Giovanni, Severino di (1901-1931) Italiaans anarchist, emigreerde in 1923 naar Argentinië, gaf daar het tijdschrift Culmine uit. Was na 1927 betrokken bij een serie bloedige bomaanslagen op Amerikaanse en Italiaanse instellingen en bij talrijke bankovervallen. De repressie tegen alles wat zich ­anarchistisch ­noemde die hierop volgde leidde tot heftige polemieken o.a.in het anarchistische dagblad La Protesta. De polemiek spitste zich dermate toe dat Di Giovanni de hoofdredacteur van La Protesta Lopez Arango, neerschoot. Di Giovanni werd in 1931 gearresteerd, ter dood veroordeeld en gefusilleerd. • Gorguloff, Pavel Wit-russisch emigrant vermoordde in 1932 de Fransche president Paul Doumer (1857-1932) bij de opening van een boekenmarkt. Gorguloff werd op 14 september 1932 geëxecuteerd. • Gorter, Herman (1864-1927) Socialistisch dichter en propagandist. werd in 1897 sdap-lid , behoorde tot de radicale oppositie en werd na 1909 communist en na 1917 radencommunist. • Grzesinski, Albert spd lid, Pruissisch minister van Binnenlandse Zaken van 1926-1930; hoofdcommissaris (Polizeipraesident) van de Berlijnse politie 1930-1932. • Grondslagen Anarcho-syndicalistisch tijdschrift onder redactie van Arthur Müller Lehning, verscheen van 1932-1935. • Halfweg, brand van een munitiehuisje Aanslag gepleegd in 1924 door leden van de anarchistische jongerenbeweging ‘De Moker’. • Hanussen, Erik Jan (1889-1933) Pseud van Herman Steinschneider, Oostenrijks illusionist, ‘hofmagier’ van hoge nazikringen begin jaren 30. In 1933 door een sa-commando vermoord, waarschijnlijk vanwege zijn joodse afkomst. • Harteveld, S. J. Kostbaas en goede vriend van mvdl in Leiden. Leerde hem kennen doordat beide metselaar waren. • Heisig, Helmut Berlijns commissaris van politie, toen hij in Nederland de achtergrond van mvdl naging door het Handelsblad geïnterviewd. H. stelt dat de politie ervan overtuigd is dat mvdl de brand alleen gesticht heeft. • Helldorf, Wolf Heinrich Graaf van (1896-1944) Militair, nam in 1920 deel aan de Kapp-putsch, werd in 1931 sa-führer van Berlijn en in 1932 fractievoorzitter van de nsdap in de rijksdag. Vanaf 1933 führer van ss en sa in Berlijn-Brandenberg. In 1944 werd hij geëxecuteerd vanwege zijn betrokkenheid bij de mislukte aanslag op Hitler op 20-07-1944. • Herriot, Edouard (1872-1957) Fransch minister-president, leider van de Radicale Socialistische Partij. • Hindenburg, Paul von (1847-1934) Duits veldmaarschalk en president van 1925-1933. Won de verkiezingen van 1932 van Hitler maar benoemde hem op 30 januari 1933 tot rijkskanselier. • Hintchouk Russisch gezant te Berlijn. • Hoff Stolk, Mr. van ‘t Advocaat onder meer van de Internationale Rode Hulp; verdedigde in 1931 mvdl voor de politierechter in Den Haag. • Hölz, Max (1889-1933) Duits revolutionair, organiseerde gewapend arbeidersverzet tegen de contrarevolutie in Vogtland in de periode 1918-1921. In 1921 gearresteerd, tot 8 jaar tuchthuis veroordeeld, emigreerde in 1933 naar de Sovjet-Unie waar hij nog hetzelfde jaar ‘bij het zwemmen verdronk’. • Humanité Frans communistisch dagblad. • Humbert De Italiaanse koning Umberto I werd op 29-7-1900 in Monza doodgeschoten door de anarchist Gaetano Bresci (1869-1901) Bresci was eerder geëmigreerd naar de VS en leefde en werkte in de grote Italiaans-amerikaanse gemeenschap in Paterson, New Jersey, toen broodrellen uitbraken in Italië. Generaal Bava Beccaris schoot met kanonnen op een vreedzame demonstratie in Milaan, waarbij honderden doden vielen, en hij werd hiervoor gedecoreerd door Umberto I: de orde was hersteld. Bresci besloot hierop de koning te doden. Bresci werd gearresteerd en op 22-5-1901 gesuïcideerd door zijn cipiers. Op 22-4-1897 had de radicale socialist Pietro Acciarito (1871-1943) al een mislukte aanslag gepleegd op Umberto I. Hij verklaarde dat de koning wel 24.000 lire aan een paard besteedde maar niets aan de armen gaf. Zijn vriend Romeo Frezzi kwam tijdens een verhoor om, naar later bleek door een val van 6 meter hoogte. Dit leidde tot massale protesten tegen het politieoptreden. Accariato werd tot levenslang veroordeeld en werd krankzinnig in de gevangenis. • iamb Internationaal Anti-Militaristisch Bureau, opgericht in 1921 door o.a. Bart de Ligt. • iamv Internationale Anti-Militaristische Vereeniging, opgericht in 1904 door F. Domela Nieuwenhuis. • irh Internationale Rode Hulp. • jgob Jongelieden Geheel-Onthouders Bond • Jong, Albert A. de. (1891-1970) Anarcho-syndicalistisch propagandist en antimilitarist. Organisator van de anarchosyndicalistische vakbond nsv. Redacteur van De Wapens Neder en van 1933-1940 van De Syndicalist, uitgave van het nsv. (bw) • Jong, Wim (1905-1987) Geoloog, leraar aardrijkskunde, anarchist en antimilitarist. Actief in iamv en daarna in het Antifo, Comité anti-oorlog en fascisme. Ontmoette tijdens zijn studie in Leiden mvdl. • kapd Kommunistische Arbeiter-Partei Deutschlands, radencommunistische partij. • Kapp-Putsch Op 13-3-1920 bezette een brigade mariniers onder generaal Walther von Lüttwitz de Berlijnse regeringsgebouwen. Hij benoemde de rechtsextremistische Wolfgang Kapp tot Rijkskanselier. De regering vluchtte uit Berlijn. Als reactie riepen de spd en de vakbonden de algemene staking uit. Hierdoor, en door de weigering van de ambtenaren de orders van Kapp op te volgen, was de putsch na 4 dagen volledig mislukt. • Kemal Pasja Kemal Atatürk 1881-1938. Turks militair, stichtte en hervormde met harde hand de staat Turkije, dictator van 1923-1938. • Knuttel, Dr. Jan A.N. (1878-1965) Letterkundige, lid van Sociaal-Democratische Partij en later de cpn. Leids gemeenteraadslid, gaf scholing aan partijleden en jeugdbeweging. (bw) • Komintern Internationale communistische organisatie, voerde de directieven van de Sovjet-Unie uit. • Kooijman, P.A. (Piet) (1891-1975) Anarchistisch activist en theoreticus. Van 1918-1920 cpn lid, daarna lid van de Sociaal-Anarchistische Jongeren Organisatie (sajo), keerde zich tegen elk ‘bonzendom’. In 1921 met Leen van der Linde en Jo de Haas verantwoordelijk voor een bomaanslag op het huis van een krijgsraadlid, majoor Verspijck, dat de dienstweigeraar Herman Groenendaal gevonnist had. [zie ook Pop] Na zijn detentie actief in het Landelijk Verbond van Alarm-groepen dat zich richtte tegen organisaties als de vakbonden. Theoreticus van het materialistisch determinisme, propageerde voor de gedeklasseerde werklozen het ‘Neem en eet’ principe. Beïnvloedde provo. (bw) • Kooimans en v. d. L. in 1921 [moet 1920 zijn] in de cp zie Kooijman. • kpd Kommunistische Partei Deutschland. • Kroll-opera Het Kroll-opera gebouw diende voor de vergaderingen van de Rijksdag na de brand. • La Patrie Humaine Frans antimilitaristisch tijdschrift dat in 1931 werd opgericht door de journalist, libertaire schrijver en antimilitarist Victor Meric (1876-1933). • L’Azione Anti-fasciste Orgaan van het eenheidsfront, uitgegeven te Parijs. • Leeuwen, Freek van (1905-1968) Socialistisch schrijver en beeldend kunstenaar, lid van het Rotterdamsche arbeidersschrijverscollectief Links Richten, op zijn getuigenis werd in het Bruinboek en in het Londensche proces geconcludeerd dat mvdl homosexueel was. Werd religieus na 1936. (bw) • Lehning, Arthur (1899-2000) Ook Arthur Müller Lehning. Anarchosyndicalistisch propagandist, schrijver, historicus en archivaris. Medeoprichter van de Freie Arbeiter Union Deutschland (de duitse anarchosyndicalistische ­vakbond), secretaris van de Internationale Arbeiter Association (de internationale federatie van anarchosyndicalistische vakbonden), redacteur en uitgever van i10, invloedrijk blad over avantgarde op kunst en politiek gebied. Later werkzaam bij het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, biograaf van Bakoenin, uitgever van de Archives Bakounine. • L’En Dehors Frans individueel anarchistisch tijdschrift, redacteur Emile Armand. • Libertaire, Le Frans anarchistisch (dag)blad, orgaan van de Union Anarchiste, verscheen van 1920-1939. • Liebknecht, Karl (1871-1919) Advocaat, wordt in 1900 spd lid, in 1912 Rijksdaglid, neemt een linkse, antimilitaristische positie in in de spd, stemt in 1914 als enige tegen de oorlogskredieten. Vanaf 1915 met Rosa Luxemburg actief in de Spartacusbond, wordt in 1916 uit de spd geroyeerd en wegens hoogverraad tot gevangenisstraf veroordeeld. Amnestie in 1918. Richt mede de kpd op. Na de Spartacusopstand met Rosa Luxemburg op 15/16 januari 1919 vermoord. • Ligt, Bart de (1883-1938) Theoloog, antimilitarist en anarchist. Na een antimilitaristische preek in 1915 verbannen uit Nuenen, Noord- Brabant, daarna antimilitaristisch propagandist, actief in de iamv, oprichter van het iamb in 1921. Kreeg 26 dagen gevangenisstraf wegens een oproep tot werkstaking bij de hongerstaking van de dienstweigeraar Herman Groenendaal (1921). Vanaf 1925 vooral theoretisch actief. (bw) • Linksche Arbeiders Oppositie (lao) De radencommunistische organisatie van Eduard Sirach, voornamelijk actief in Rotterdam en Leiden. Vanaf oktober 1932 sluit mvdl zich bij de lao aan. Colporteert samen met Simon Harteveld in Leiden met het krantje Spartacus van de lao. • Litwinoff, Maxim Maximovich Litvinov 1876-1951. Russisch revolutionair en diplomaat, commisaris voor buitenlandse zaken 1930-1939, zorgde voor erkenning van Sovjet-Rusland door de VS, streefde naar optreden van de grootmogendheden tegen het fascisme. Van 1941-1943 ambassadeur in de VS. • Locarno 1925 Verdrag van Locarno. • Londensche proces  Van 14-20 september 1933 vindt in Londen een tegenproces plaats naar aanleiding van de rijksdagbrand, opgezet door de Komintern. Hier wordt op dubieus bewijsmateriaal en vervalste getuigenverklaringen geconcludeerd dat mvdl homosexueel was, met sa-leiders contacten had, de brand niet alleen gesticht kan hebben, ergo een nazi-provocateur was. • Lubbe Cor van der (1907-1940) Broer van mvdl. • Lubbe F.B. van der (1863-1935) Vader van mvdl. • Lubbe Jan van der (1905-1984) Oudste broer van mvdl. • Lucetti, Gino (1900-1943) Italiaans anarchist, wierp op 26-9-1926 een bom naar Mussolini, die echter te laat ontplofte. Lucetti werd direct gearresteerd en tot 30 jaar veroordeeld. • Luxemburg, Rosa (1871-1919) Duits revolutionaire, leider van de spd. Richtte met Liebknecht in 1916 de marxistische Spartacuspartij op. Vermoord tijdens de Spartacus-opstand in Berlijn door het rechtse Freikorps op 15/16 januari 1919. • mh Maatschappelijk Hulpbetoon, de toenmalige sociale dienst. • Magno zie Makhno. • Makhno, Nestor (1889-1934) Leider van de anarchistische guerilla in de Oekraine 1918-1921. Vocht tegen de invloed van de Roden. Bracht de naar Moskou oprukkende Witten (rechtse contrarevolutionairen) onder Denikin een (waarschijnlijk) beslissende nederlaag toe in 1919 bij Peregonovka. In 1920 nam Wrangel het bevel over van Denikin. Een nieuw wit offensief werd door een bondgenootschap van Roden en de guerillatroepen van Makhno teruggeslagen. Vervolgens begon de strijd tussen de Makhnovitsja en de Roden opnieuw totdat Makhno in 1921, verslagen, naar Roemenië vluchtte. Hij overleed in Parijs. • Marchant, Hendrik Pieter (1869-1956) Advocaat, lid van de Vrijzinnig Democratische Bond; kamerlid, diende o.a. de wet op het vrouwenkiesrecht in. In 1933 minister van onderwijs, kunsten en wetenschappen in het kabinet van Colijn. • Miasnikoff, Gavriii Ilich Miasnikov (1889-1946?) Metaalarbeider en vanaf 1906 populair bolsjewistisch propagandist. Diverse malen gearresteerd en verbannen. Na 1917 toenemend kritisch over de autocratische koers die de Russische revolutie nam. Verzette zich vanaf 1921 openlijk tegen Lenin en propageerde democratie van onderop. In 1922 geroyeerd als lid van de partij. In 1923 in Berlijn, banden met kapd en kpd, maakt hier de situatie van de Russische arbeiders duidelijk. Terug in Rusland verbannen naar Armenië, vlucht in 1928 naar Perzië, wordt uitgezet naar Turkije en vandaar naar Frankrijk. In 1946 ontvoerd (?) naar Moskou waar hij verdwijnt in de beruchte Butyrki gevangenis. • Mittelbach, H. Officier van Justitie Mittelbach was aanwezig bij de eerste verhoren van mvdl. • Mooney en Billings Tom Mooney en Warren Billings, Amerikaanse socialisten en vakbondsactivisten, werden na een bomaanslag op een militaire parade in 1916 gearresteerd. Beide op valse getuigenissen tot levenslang veroordeeld. In 1919 organiseerde de anarchist Berkman een algemene staking, waaraan in Chicago 200.000 arbeiders deelnemen voor herziening van het vonnis. Dit had geen effect. • Moro Giafferi, Vincent de (1878-1956) Frans advocaat en politicus. • Morris, William (1834-1896) Engels dichter, kunstenaar, ontwerper, drukker en sociaal hervormer. Als ontwerper begon hij de ‘arts en crafts’ beweging als reactie op de industrialisatie. Stichtte in 1884 de ‘Socialist League’ en schreef de utopische roman ‘Nieuws uit nergensoord’. • Müller Lehning zie Lehning. • nas - Nationaal Arbeids Secretariaat, syndicalistisch vakverbond opgericht in 1893. • nrcrt Nieuwe Rotterdamsche Courant. • nsdap Nationalsozialistische Deutsche Arbeiterpartei. • Narodnajawolzi’s zie nihilisten. • negerprocessen zie Scottborough. • Neurath, von Minister van buitenlandse zaken in kabinet van Hitler. • Nihilisten Russische radicale stroming onder jongeren in de 19e eeuw. Richtte zich tegen de patriarchale despotische structuren in Rusland, in eerste instantie door propaganda, later ook door aanslagen; proclameerde en practiseerde gelijkheid van vrouwen en mannen. Zie bv. Toergenjew’s roman ‘Vaders en zonen’ en Vera Figner’s memoires ‘Nacht over Rusland’. • Noske, Gustav. (1868-1946) Sociaaldemocraat. Van 1906-1918 spd-lid van de Rijksdag. Gouverneur van Kiel, sloeg hier in december 1918 de muiterij van de matrozen met geweld neer. Deze muiterij en de vorming van arbeiders- en soldatenraden waren de opmaat voor de Duitsche novemberrevolutie. Eind december 1918 werd hij benoemd tot militair opperbevelhebber. Noske steunde in toenemende mate op het rechtse Freikorps, omdat reguliere troepen weigerden op te treden tegen revolutionaire arbeiders en soldaten. Onder het motto “Einer muss der Bluthund sein” (Iemand moet de bloedhond zijn) was hij verantwoordelijk voor de bloedige onderdrukking van de Spartacus opstand in Berlijn en de moord op Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg. Noske onderdrukte ook elders revolutionaire ontwikkelingen, zoals de Radenrepubliek in München. • osp Onafhankelijke Socialistische Partij opgericht in 1932 door opposanten uit de Sociaal-Democratische Arbeiders Partij (sdap). In 1935 gefuseerd met de rsp tot Revolutionair Socialistische Arbeiders Partij (rsap). • pic Persmateriaal van Internationale Communisten, radencommunistische uitgave van de gic. • Pankhurst, Estelle Sylvia (1882-1960) Engels radicaal feministe en politiek activiste. • Pannekoek, Anton (1873-1960) Sterrekundige, radencommunistisch propagandist. Tot 1914 theoreticus van de linkervleugel van de sociaaldemocratie, actief in Nederland en Duitsland, vanaf 1921 radencommunist, publiceerde onder diverse pseudoniemen vanwege zijn hoogleraarschap, oa in de pic. (bw) • Peute Piet A. (1900-1971) Halfbroer van mvdl. • Peute, Frans C. (1902-1936) Halfbroer van mvdl. • Plivier, Theodor (1892-1952) Duits links schrijver, journalist, uitgever, matroos. Vlucht na 1933 naar de Sovjet Unie. • Pop, Willem Frederik (1858-1931) Chef van de generale staf van het Nederlands leger vanaf 1918-1920, daarna tot 1921 minister van oorlog. Wim Jong vergist zich hier. Tijdens de hongerstaking van Herman Groenendaal in 1921 werden voor Pop’s woning te Den Haag manifestaties uiteengeslagen. De bomaanslag, gepleegd door Kooijman (zie aldaar) en anderen, vond plaats tegen de voorgevel van het huis van majoor Verspijck, lid van de krijgsraad die Herman Groenendaal had veroordeeld. • Popoff, Blagoi Siminow. (1902-?) Bulgaars communist, agent van de Komintern. Medebeklaagde van mvdl in het proces in Leipzig. • Populaire, Le Frans sociaal-democratisch blad. • Prinkipo. Gavrilo Princip (1894-1918) Slavisch nationalist die 28-6-1914 in Sarajevo aartshertog Frans Ferdinand, de Oostenrijkse kroonprins en diens partner Sophie doodde. Dit was de aanleiding voor de Oostenrijkse inval in Servië en de opmaat voor de eerste wereldoorlog. • rsp Revolutionair Socialistische Partij, in 1929 opgericht door oa Sneevliet en E. Bouwman, onafhankelijk communistisch, georienteerd op de trotskistische Internationale. • Radencommunist, De Blad van de Haagse groep van radencommunisten. • Rapallo In deze Italiaanse stad werd een vriendschapsverdag gesloten tussen Italië en de Sovjet-Unie. • Ravesteyn, Willem van (1876-1970) Letterkundige, werd in 1898 sdap-lid, in 1909 met David Wijnkoop en Jan Ceton stichter van de voorloper van de cpn, waarvoor hij kamerlid werd. Trok zich in 1925 terug uit de communistische beweging en wijdde zich aan studie en publiceren. (bw) • Rijnders, Gerhard (1876-1950) Anarchistisch propagandist en uitgever. Hoofdredacteur van diverse bladen en uiteindelijk van ‘De Vrije Socialist’ na de dood van F. Domela Nieuwenhuis. Uitgever van De Roode Bibliotheek, de grootste, maar niet meest vernieuwende, anarchistische uitgeverij in Nederland. (bw) • Risveglio, Il Italiaanstalig anarchistisch tijdschrift, zie Bertoni. • Roodboek Uitgave van het Van der Lubbe comité, samengesteld door de schrijver Maurits Dekker, de woordvoerder van de kapn, Lo Lopez Cardozo, en de radensocialisten Bernard Verduin en Age van Agen. • Roosevelt zie Zangara. • Rosa, Fernando de Pleegde in 1930 te Brussel een aanslag op de Italiaansche kroonprins. • Rote Fahne Blad van de kpd. • Ruhropstand 1920 zie Bielefelder Abkommen. • spd Sozialistische Partei Deutschland. • Sacco en Vanzetti Nicola Sacco (1891-1927) en Bartolomeo Vanzetti (1888-1927). In 1920 worden tijdens een jarenlange golf van repressie tegen radicaal links in de VS de anarchisten Sacco en Vanzetti op valse getuigenissen ter dood veroordeeld wegens een roofoverval. Tot hun dood op de electrische stoel in 1927 houden beide vol onschuldig te zijn en om politieke redenen ter dood veroordeeld te zijn. Er komt een wereldwijde actie voor herziening van hun vonnis op gang waarin anarchisten het voortouw nemen. • Sasulitsch, Vera Russisch nihiliste, pleegde in 1877 een aanslag op het Petersburger hoofd van politie generaal Fyodor Trepow. Trepow had opdracht gegeven voor de mishandeling van de jonge politieke gevangene Bogolyubov in de Predvorilka gevangenis omdat de laatste zijn hoed niet voor hem had afgenomen. De mishandeling met de zweep bracht een oproer in de gevangenis teweeg en leidde tot algemene verontwaardiging. Vera Sasulitsch werd in 1878 in een opzienbarend proces vrijgesproken. • Schalker, C. cpn leider vanaf 1933. • Scheidemann, Philip (1865-1939) Duits sociaal-democraat die 9-11-1918 zonder daartoe door zijn partij of anderen gemachtigd te zijn van het balkon van de Rijksdag de Weimar Republiek uitriep. Eerste kanselier van de Weimar Republiek. • Schirru, Michaele (1899-1931) Italiaans anarchist, geboren in Padua, emigreerde naar de VS, was daar actief rond het blad Martello en het blad Aduanata dei Refrattari en bij de acties voor Sacco en Vanzetti (zie daar). In februari 1930 reisde hij terug naar Italië met het doel een aanslag op Mussolini te plegen. De autoriteiten waren echter op de hoogte van zijn plannen en arresteerden hem in februari 1931. Op 29-5-1931 werd hij gefusilleerd. • Schmid, Petrus Johannes Schmidt (1896-1952) Journalist, o.i.v. de engelse arbeidersbeweging socialist, lid sdap, toenemend radicaal werd hij oprichter en later voorzitter van de osp, na de fusie met de rsp voorzitter van de rsap. Later weer sdap lid. Na de 2e wereldoorlog betrokken bij het opstellen van de verklaring van de rechten van de mens. (bw) • Scottboro-zaak In 1931 werden negen jonge zwarte mannen beschuldigd twee blanke vrouwen verkracht te hebben. Bij het proces in Scottboro, Alabama, werden de negen schuldig verklaard en veroordeeld tot de doodstraf of 75 tot 99 gevangenisstraf. Het hooggerechtshof verwees de zaak tweemaal terug op procedurele gronden. Bij het 2e proces herriep een van de vrouwen haar getuigenis. In 1937 werden vijf beschuldigden vrijgelaten, drie anderen kregen gratie in de jaren 40 en de laatste ontsnapte in 1948 naar Michigan. Deze staat wilde hem niet uitleveren. In 1976 kreeg de laatste overlevende ‘Scottsboro boy’ een herziening van het vonnis. Hij bleek onschuldig. • Semeur, Le Frans anarchistisch tijdschrift. • Severing’s Rijksweer zie Bielefelder Abkommen. • Sirach, Eduard (1895-1937) In 1919 een van de leiders van de muiterij op de kruiser Regentes, gelijktijdig met de muiterij op De Zeven Provinciën (zie aldaar). Beide schepen voeren toen beide in de wateren van onze voormalige kolonie Indië; woont na zijn gevangenisstraf in Rotterdam, sticht de Linksche Arbeiders Oppositie en werkt mee aan de uitgave van het blad Spartacus. • Sjardijn J. L. (1892-?) Pleegvader van mvdl, gehuwd met diens halfzuster Annie Peute (1895-1945). • Soep, Abraham (1874-1958) Diamantbewerker, revolutionair marxist, publicist, lid van diverse partijen ter uiterst linkerzijde maar kon het nergens goed vinden. (bw) • Spartacus Orgaan van de Linksche Arbeiders Oppositie, een radencommunistische organisatie, ook Spartacus-beweging genoemd. • Spies, Parsons, Fischer, Engel August Spies, Albert Parsons, Adolph Fischer, Georg Engel. Vier van de acht arrestanten in de Haymarket affaire, bekend als de martelaren van Chicago. Op 11-11-1889 opgehangen, op valse beschuldigingen veroordeeld nadat op een arbeidersmeeting een bom naar de politie was geworpen. Een vijfde veroordeelde Louis Ling pleegde zelfmoord. De straf van drie anderen, Oscar Neebe, Michael Schwab en Samuel Fielden werd later omgezet nadat bleek dat het vonnis op onhoudbaar bewijs berustte. Ter herdenking van de martelaren van Chicago werd de eerste mei tot dag van de arbeid uitgeroepen. • Staking in Twente November 1931 braken stakingen uit in de twentse textielindustrie tegen loonsverlagingen. mvdl verbleef tijdens deze staking in Enschede om propaganda te maken en verslag te doen van de stakingen aan Henk Canne Meyer van de gic. • Taneff, Wassili Konstantinoff Hadji (1897-?) Schoenmaker, Bulgaars communist, agent van de Komintern, medebeklaagde van mvdl in het proces te Leipzig. • Telegraaf, De Dagblad, voor de oorlog van minder rechtse signatuur. • Thälmann, Ernst Leider van de kpd begin jaren ‘30. • Torgler, Ernst Fractievoorzitter van de kpd in de rijksdag. medebeklaagde van mvdl. • Tribune De Nederlands communistisch dagblad. • Umanita Nova Italiaans anarchistisch dagblad, opgericht door Camillo Berne-ri. • voj-kongres congres van het Verbond van Opstandige Jeugd, een anarchistische jeugdorganisatie opgericht in 1926, afsplitsing van het minst radicale deel van het Vrije Jeugd Verbond. • Vink J. A. (Koos) de Leidse vriend van Marinus. • Visser, Louis de (1878-1945) Socialist, later communist, propagandist voor de sociaaldemocraten en later de cpn. Kamerlid cpn. • Volk, Het Sociaaldemocratisch dagblad. • Vrije, De Anarchistisch maandblad, voortzetting van het door F. Domela Nieuwenhuis opgerichte ‘De Vrije Socialist’. • Wapens Neder, De Maandblad van de iamv, de Internationale Anti-Militaristische Vereniging. • Werner-Parisius, H. H. Tijdens het Leipziger proces was Dr. Karl Werner de openbare aanklager en Dr. Parisius was zijn assistent. • Wibaut, Floor M. (1859-1936) Door Multatuli beïnvloed sdap-leider en wethouder van Amsterdam. (bw) • Wijnkoop, David Josef (1876-1941) Communistisch propagandist, grondvester en voorzitter van de cph, de Communistische Partij Holland, tot 1925. Daarna met een eigen partij in de Kamer, die in 1930 weer met de cph fuseerde. (bw) • Wolf, dr bedoeld wordt Sam de Wolff (1878-1960). Socialistisch theoreticus, na een kort communistisch intermezzo keerde hij in 1913 terug in de sdap. Zionist. (bw) • Wrangel zie Makhno • Zamboni, Anteo (1911-1926) Op 31-10-1926 ontsnapt Mussolini aan een aanslag gepleegd door de vijftienjarige Anteo Zamboni, zoon van de anarchistisch schrijver Mammolo Zamboni. Anteo wordt door de fascisten gelyncht. • Zangara, Guiseppe (1900-1933) Italiaan, metselaar emigreerde in 1923 naar de VS, pleegde op 13-2-1933 een mislukte aanslag op president Franklin D. Roosevelt, raakte daarbij omstanders. De burgemeester van Chicago werd dodelijk gewond. Zangara stierf op de electrische stoel 20-3-1933. Zijn politieke achtergrond is niet duidelijk. • Zetkin, Clara (1857-1933) Duits kunstenares, lid van de sdap vanaf 1878, nam deel aan de Spartacusbeweging, van 1919-1933 communistisch afgevaardigde in de Rijksdag. • Zeven Provinciën In 1933 kwamen de Indonesische bemanningsleden van het marineschip De Zeven Provinciën in opstand naar aanleiding van arrestaties bij protesten tegen verdere loonsverlagingen. De Nederlandse regering reageerde door een bom te laten gooien op het schip waarbij 23 doden vielen. • Zirpins, dr Walter Politieambtenaar van de politieke afdeling, een van degenen die mvdl verhoren.