Souchy, Augustin - Revolutie en burgeroorlog. Spanje 1936-1939 (1947)

Uit Anarchief
Naar navigatie springen Naar zoeken springen



Revolutie en burgeroorlog : Spanje 1936 – 1939


Augustin Souchy


Kelderuitgeverij Barcelona & Loma Bonita/Mexico



Vertaling uit het Duits door Albert de Jong

Eerder in afleveringen gepubliceerd in: Anarcho-Syndicalistische Persdienst nr 77 t/m 89 (1955 - 1956)

Inleiding: Rudolf de Jong

Oorspronkelijke titel: Nacht über Spanien

Darmstadt-Land: Verlag Die Freie Gesellschaft 1947

Nederlandse uitgave:

Kelderuitgeverij Barcelona & Loma Bonita/Mexico, 2002

ISBN 90 76905 126


Enkele afkortingen en spaanse termen

c.n.t. de syndicalistische vakbeweging (de “geconfedereerden”)

u.g.t. de sociaal-democratische vakbeweging

f.a.i. de anarchistische federatie

Cortes het Spaanse parlement

Junta raad, comité (spr. uit: goentà)

Pistoleros gewapende huurlingen

Majoraat erfrecht, waarbij de oudste zoon alles erft

Hidalgo ridder, iemand van adel

Milicianos leden van de vrijwillige revolutietroepen



Inleiding

In de discussie over het uitgeven van deze vertaling van Albert de Jong kwamen een aantal vragen naar voren. Deze vragen komen aan de orde in de volgende inleiding, een bewerking van een interview met Rudolf de Jong in de zomer van 2001. Het gaat daarbij vooral om de vraag hoe de houding die Souchy inneemt tegenover de politiek van de anarchisten en anarcho-syndicalisten gezien moet worden.

Mijn vader heeft Nacht über Spanien vertaald omdat er destijds weinig literatuur over de Spaanse burgeroorlog was en al heel weinig vanuit anarchistisch of anarcho-syndicalistisch standpunt. Hij had wel wat kritiek op het boek, hij vond het weinig kritisch, maar het was toch behoorlijk informatief. Hij heeft het vertaald voor de Anarcho-Syndicalistische Persdienst. In dit blad is het in afleveringen per hoofdstuk verschenen. Het naschrift bij hoofdstuk 5 is begrijpelijk in het kader van de algemene discussie in anarchistische kringen over de Spaanse burgeroorlog. Over het algemeen kun je zeggen dat alle anarchisten vol bewondering zijn over de economische en sociale revolutie, de collectivisaties en het werk van de mensen in de collectieven maar dat ze erg ongelukkig zijn met de politiek van de anarcho-syndicalisten. De anarcho-syndicalisten zijn te gemakkelijk gecapituleerd voor de burgerlijke partijen, voor de communisten, met als argument: We moeten gezamenlijk de oorlog tegen Franco winnen en daarvoor moeten we concessies doen. Ook Souchy is op dat punt zeer onkritisch en dat was hij al in de tijd van de Spaanse burgeroorlog. Hij bevond zich destijds in Spanje en heeft het van het begin tot het einde meegemaakt. Hij werkte daar voor het nationale comité van de c.n.t./f.a.i., de anarcho-syndicalisten en anarchisten, en omdat hij veel talen sprak had hij een belangrijke positie als vertaler en deed hij veelal de buitenlandse contacten. Terwijl de meeste anarcho-syndicalistische organisaties in het buitenland, dus ook alle organisaties die lid waren van de a.i.t., in het algemeen kritisch stonden tegenover de politiek van de c.n.t./f.a.i. verdedigde Souchy die politiek door dik en dun.

Ik ben het wel eens met jullie idee dat ‘de anarchisten een zekere naïviteit ten opzichte van de macht hebben’. Die revolutie had toch een heel ander karakter dan zij hadden verwacht. Zij hadden het bijna negentiende-eeuwse idee, dan gaat het beginnen en verdwijnt het oude op slag. Het probleem was dat het oude niet was verdwenen maar dat er naast de bekende dreiging van het oude reactionaire Spanje er een veel gruwelijker dreiging bestond van de zijde van de generaals die in opstand waren gekomen, met een repressie en met een uitmoordingspolitiek zoals ook de Spaanse anarcho-syndicalistische beweging, die toch heel wat repressie gewend was, nog nooit eerder had meegemaakt. Je ziet dan dat zij met een tegenstrijdige ontwikkeling geconfronteerd werden, aan de ene kant die sociale revolutie en de economische revolutie die minder ideaal verliep dan ze gedroomd hadden maar inderdaad heel ver ging en nog steeds heel interessant is ook als studiemateriaal, en aan de andere kant de confrontatie met een vijand die niet verdwenen was, maar integendeel veel krachtiger was dan in het verleden. Om die vijand te verslaan bevonden ze zich in een bondgenootschap met allerlei andere organisaties en politieke krachten waar ze vroeger altijd tegen waren geweest maar die zich nu ook verzetten tegen het fascisme van de generaals. In de eerste dagen van de burgeroorlog was een soort natuurlijk bondgenootschap ontstaan waarbij zelfs in sommige dorpen het revolutionaire comité bestond uit leden van de c.n.t., de anarcho-syndicalistische organisatie, en leden van de Guardia Civil, het beruchte halfmilitaire politieapparaat. De anarchisten hebben alles gezet op samenwerking om eerst die oorlog te winnen. Dat bleek een proces dat geleidelijk begon maar steeds verdergaande consequenties kreeg. Ze waren een weg ingeslagen waarvan ze het einde niet zagen. Dat einde was steeds treuriger dan ze gehoopt hadden want door die samenwerking werd de revolutie door die andere antifascistische krachten steeds verder teruggedrongen. We hadden het net over de macht. Er was een burgeroorlog, d.w.z. een oorlog, een militaire aangelegenheid. De militaire organisatievorm is de meest antianarchistische organisatievorm die je je denken kan. De manier waarop de regering oorlog wilde voeren was zeer onanarchistisch. Men wilde bijvoorbeeld geen guerrilla voeren, ik wil hier niet stellen dat dat perspectieven had geboden, maar aan een guerrilla dácht niemand in niet-anarchistische kringen van het republikeinse antifascistische Spanje. De c.n.t. kwam zo in een steeds ongelukkiger positie terecht en kreeg het gevoel, we verraden de revolutie dan wel niet maar we doen wel de ene concessie na de andere. Door die treurige ontwikkeling verschoof het doel van de strijd steeds meer en kwam dat uiteindelijk neer op alleen maar het winnen van de oorlog maar niet meer ten behoeve van de sociale revolutie. Wel hadden ze nog de stille hoop dat als de oorlog eenmaal gewonnen was dat de sociale revolutie dan weer opgepakt zou kunnen worden, maar die hoop die werd een steeds grotere illusie, omdat ze de oorlog aan het verliezen waren en de communisten en anderen die tegen een sociale revolutie waren veel sterker geworden waren. Souchy is er vooral op uit geweest om te laten zien, en daar heeft hij natuurlijk volkomen gelijk in, hoezeer de communisten erop uit waren om de anarcho-syndicalisten kapot te krijgen. Hij had nog wel wat duidelijker kunnen benadrukken dat de communisten daarbij de volledige steun kregen van alles wat binnen de republikeinse democratie aan de rechterkant stond. Souchy beschrijft vooral hoe boeren en arbeiders in het gebied waar ze werkten de sociale revolutie doorvoerden. Door zijn onkritische karakter heeft hij het niet over de vraag of keuzes die ze gemaakt hebben wellicht anders zijn uitgepakt dan ze bedoeld waren. Misschien is het wel zo dat velen van zijn generatie datzelfde hadden, van je moet de organisatie steunen tot en met en je moet wat ze gedaan hebben verdedigen, ook later. In dat opzicht staat hij nu wel enigszins alleen want juist over de Spaanse burgeroorlog is altijd in anarchistische kringen een erg uitgebreide en interessante discussie gevoerd; wat ze in Spanje fout hadden gedaan of misschien juist niet fout hadden gedaan omdat er niets aan te doen was. Souchy’s standpunt is eigenlijk geweest, er was geen alternatief voor de keuzes die ze gemaakt hebben. Ik vind dat hij ook wel erg weinig kritisch staat tegenover de andere kanten van de sociale revolutie. Er waren ook wel wat donkere bladzijden in die hele sociale revolutie om het maar vriendelijk te zeggen. Hij behandelt dus ook niet de vraag, hadden de anarcho-syndicalisten alternatieven kunnen ontwikkelen en hoe hadden die er dan uitgezien. Dat blijft natuurlijk een kwestie van speculeren, maar dat is voor de theorievorming, of hoe je het noemen wilt, toch een van de meest essentiële vragen. Dat hij daar niets over schrijft hangt ook met zijn eigen persoonlijkheid samen. Hij was een ontzettend vriendelijke man. Men heeft hem later in Duitsland de ‘grand old man’ van het anarchisme genoemd. Hij was dan wel de oudste, hij is over de negentig geworden, maar hij was nooit een groot denker of een groot theoreticus. Hij was een ouderwetse propagandist en organisator en hij was een ongelooflijk goede schoolmeester. Hij heeft ook later in zijn leven, in Latijns-Amerika, een groot aantal cursussen gegeven bij organisaties die verbonden waren met de Verenigde Naties. Weliswaar niet gericht op alfabetisering maar wel op bewustwording onder de boerenbevolking, een soort algemene opvoedingszaken en dat heeft hij voortreffelijk gedaan. In dat kader moet je eigenlijk ook dit boek van hem zien. Niet een boek van een groot kritisch historicus maar van iemand die voor een groot geïnteresseerd publiek een aantal dingen op een rijtje zet.

Ik heb Souchy een paar keer ontmoet. Hij was een bijzonder beminnelijke en vriendelijke man, maar zoals gezegd hij was weinig kritisch. Ook als hij een referaat hield op een wetenschappelijke conferentie had dat niet een grensverleggend wetenschappelijk karakter maar meer het karakter van een causerie. Hij heeft heel veel organisatorisch gewerkt in Duitsland in een aantal anarcho-syndicalistische organisaties en in en rond de a.i.t. en later in Spanje. Wat ik het interessante aan Souchy vind is dat hij overal bij geweest is. Als jonge man in de Eerste Wereldoorlog was hij dienstweigeraar. Hij is naar Zweden uitgeweken, waar hij ook meteen Zweeds geleerd heeft. Ook later heeft hij veel contact gehouden met de Zweedse beweging. Kort na de Russische revolutie is hij naar Rusland gegaan, heeft daar Lenin, Trotski en anderen gesproken en een heel interessant boekje geschreven dat destijds ook in het Nederlands is vertaald namelijk Hoe leeft de arbeider en boer in de Oekraïne. Dan heeft hij de Spaanse burgeroorlog van begin tot einde meegemaakt. Hij is naar Israël gegaan toen er nog echt sprake was van een socialistisch zionistische opbouw direct na de onafhankelijkheid. Ik geloof dat hij daar in 1950 is geweest. Als oude man toen hij al bijna blind was ging hij nog naar Portugal om daar over de Anjerrevolutie te schrijven. Daar kwam hij tot de conclusie dat de collectieven die werden gevormd door de communisten wel erg veel leken op die van de anarchisten in Spanje. Tussendoor is hij op het Cuba van Castro geweest. Hij heeft lang in Mexico gewoond toen daar de revolutie van 1911 nog niet helemaal vergeten was. Kortom een ongelooflijk interessant leven en hij heeft over alles geschreven, over Israël, over Cuba en ga zo maar door. Ik heb een keer een linkse sociaal-democraat ontmoet die Souchy karakteriseerde als ‘de meest reformistische sociaal-democraat onder de anarchisten’.

Na de Tweede Wereldoorlog verwachtte hij geen grote anarchistische revoluties meer. Zijn eigen werk in Latijns-Amerika, mensen vormen en ontwikkelen, dat bleef echter een belangrijk aspect. In het anarchisme is dat altijd belangrijk geweest, opvoeden, informeren, op een hoger peil brengen. Dat heeft hij op indrukwekkende wijze gedaan in die periode, tot hij zich ten slotte toen hij al heel oud was, ver over de zeventig, weer in Duitsland heeft gevestigd in München. Daar heb ik hem ook een paar keer bezocht. Hij was altijd nog aan het schrijven. Toen ik zijn nalatenschap voor het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis ging ophalen, zaten in zijn schrijfmachine nog brieven die hij aan het typen was. Brieven vol taalfouten want hij was zowat blind, gericht aan Chroesjtov en aan de Amerikaanse regering om ze te waarschuwen tegen het atoomgevaar, weinig anarchistisch maar toch vanuit dat diepe idealisme en antimilitarisme van ‘je moet strijden voor een betere wereld’. Dat heeft hij tot het laatst behouden en dat maakt hem zeer beminnelijk Als ik nog een kenmerkende anekdote kan vertellen hoe hij de anarchistische beweging als hij erover sprak in een gunstig daglicht stelde. Ik heb hem een keer geïnterviewd in München. Over alle mensen die hij had gekend, en hij had werkelijk iedereen gekend, sprak hij alleen maar lofwaardige woorden. Ik zei toen ‘Kan je me niet iets wezenlijker vertellen?’ We hadden het toen net over Erich Mühsam, de grote dichter die gruwelijk vermoord is. Toen zei hij ‘Ja dan zal ik je daar eens een typische anekdote over vertellen maar, dat vertel ik dan alleen aan jou’. Toen zette hij het bandapparaat uit en vertelde hij me de anekdote die in zijn verhaal het meest de moeite van het vertellen waard was. “Mühsam was iemand die er altijd erg netjes wilde uitzien, die altijd met een keurig wit overhemd liep. Op een gegeven ogenblik zat hij in een vrolijk gezelschap wat te drinken en daar was een vrouw die wel werk van hem probeerde te maken maar daar voelde Mühsam op dat moment niks voor, of misschien toch wel en die vrouw zei: “Wat zie je d’r leuk uit en wat een mooi overhemd heb je aan.” Waarop Mühsam antwoordde: “Macht nichts Fräulein, wenn das Herz nur schmutzig ist.” [Geeft niet juffrouw, als je hart maar smerig is.] Maar ja dat wilde hij dus niet op de band hebben, dus ik zet het nu maar op jouw bandje …’ Voorwoord van de schrijver

Over de historische gebeurtenissen, die zich in de tweede helft van de dertiger jaren in Spanje hebben afgespeeld, is in de Duitse taal tot dusverre weinig gepubliceerd. Dit is te verklaren uit de omstandigheid dat toentertijd in Duitsland Hitler aan de macht was. De nazipers en het door Goebbels gecontroleerde uitgeverswezen hebben de Spaanse gebeurtenissen volkomen in een vals licht gesteld. Omtrent de diep ingrijpende economische en sociale veranderingen in de Spaanse republiek is in Duitsland zo goed als niets bekend geworden. Een dicht weefsel van leugens werd over de Spaanse republiek verspreid. Generaal Franco was de beschermeling van Mussolini en Hitler. Het Spaanse volk dat onder het brengen van grote offers in een zware strijd zijn vrijheid heeft verdedigd, is op alle denkbare manieren belasterd geworden. Na het einde van de oorlog zijn ook in de Duitse taal enige boeken over Spanje verschenen. De meeste daarvan zijn echter door leden van de Internationale Brigades geschreven, die een volkomen valse voorstelling van zaken geven. Nadat de in meerderheid niet-marxistische arbeidersbeweging van Spanje binnen een week de fascistische militaire opstand in alle grote steden van het land met uitzondering van Sevilla had neergeslagen, maar Franco met behulp van Mussolini en Hitler een bloedige oorlog tegen zijn eigen volk ontketende, kwamen communisten uit alle landen van Europa, en vooral de uit de fascistische landen uitgeweken communisten, naar Spanje om hun ontredderd communistisch prestige te herstellen. Men heeft de militaire hulp en de omvang van deze Internationale Brigades in de wereldpers sterk overdreven. De communistische pers voerde er partijpropaganda mee. Dit kwam de nazipers juist van pas. Daardoor kon zij de fascistische hulp aan Franco rechtvaardigen met een beroep op het communistische gevaar. In Spanje zelf moest de aanwezigheid van de Internationale Brigades er toe dienen om de onbetekenende communistische partij in dat land te versterken. De leden van de Internationale Brigades hadden - van Leo Deutsch tot Ludwig Renn - van de sociaalrevolutionaire beweging van het Spaanse volk niet de flauwste notie. De sociaalrevolutionaire beweging van het land beschouwden zij met de ogen van een ‘wetenschappelijk’ dogmaticus. Zij waren bereid voor de overwinning van het communisme te strijden, zelfs tegen de wil van het Spaanse volk, wanneer dat nodig was. Om deze redenen is de berichtgeving van de leden der Internationale Brigades over het republikeinse Spanje even onbetrouwbaar als de berichten van de fascistische en de nationaal-socialistische pers gedurende de burgeroorlog. In Spanje is men er aan gewend, in revolutionaire omstandigheden snel van het woord tot de daad over te gaan. Alfons XIII, die zijn onderdanen voor ‘canaille’ had uitgemaakt, vreesde de toorn van zijn volk. Om revolutionaire opstanden in de kiem te smoren en om tegelijkertijd aan het schrikbewind van generaal Martinez Anido in Barcelona een einde te maken, proclameerde Primo de Rivera in 1923 zijn militaire dictatuur. De syndicalistische organisaties in alle landen organiseerden hulpacties voor hun Spaanse kameraden. Gedurende deze tijd vertoefde ik voor de eerste maal in Spanje. Na het stichten van de republiek in 1931 verbleef ik ieder jaar kortere of langere tijd in Spanje. Als secretaris van de syndicalistische internationale heb ik aan alle belangrijke conferenties en congressen van de Spaanse anarcho-syndicalisten deelgenomen. Op deze bijeenkomsten werd de sociale omwenteling voorbereid, die na de Juligebeurtenissen van 1936 is begonnen. In het begin van juli 1936 ging ik opnieuw naar Spanje. Wij hadden in de arena van Barcelona een reusachtige demonstratie voor de wereldvrede georganiseerd, die op 19 juli zou plaatsvinden. Aan dit toeval heb ik het te danken, dat ik mij bij het uitbreken van de fascistische opstand in Barcelona bevond. Ik bleef gedurende de gehele burgeroorlog in Spanje en verliet Barcelona op 26 januari 1939, een dag vóór de intocht van Franco. Met redevoeringen voor de radio, voordrachten, het bijwonen van conferenties en congressen, alsook door het wekelijkse schrijven van artikelen in de grootste dagbladen van de republiek heb ik aan de gebeurtenissen van dit gedenkwaardige tijdvak deelgenomen. Dit boek is voor een deel het resultaat van mijn persoonlijke ervaringen in Spanje gedurende de burgeroorlog en de revolutie. Misschien zal de lezer tot de conclusie komen, dat ik de activiteit van de anarcho-syndicalisten te veel op de voorgrond heb gesteld en te weinig aandacht aan de andere republikeinse stromingen heb geschonken. Dit is geen gevolg van een gebrek aan objectief oordeel, maar met opzet gebeurd. Ik acht het noodzakelijk de zo veel gelasterde en de zo weinig bekende denkbeelden en organisaties van het Spaanse anarcho-syndicalisme, dat gedurende bijna een eeuw een niet te onderschatten rol in de ontwikkeling van het land heeft gespeeld, voor een internationaal forum in ere te herstellen. In de bestaande geschiedschrijving van de Spaanse burgeroorlog zijn vele hiaten en dit boek is te beschouwen als een steen, die een gapende leegte vult. Overigens is het wenselijk, dat ook op de betekenis van de socialisten en republikeinen in dit ernstige tijdsgewricht van de Spaanse geschiedenis in het bijzonder de aandacht wordt gevestigd. In de tegenwoordige strijd der volkeren om nieuwe economische en sociale levensvormen kan het voorbeeld van de economische en sociale opbouw van het revolutionaire Spanje misschien van nut zijn, al zijn de verhoudingen in een bepaald land natuurlijk niet zonder meer van toepassing op een ander land. Er bestaat geen gelijkvormige oplossing voor alle landen. Een der beginselen van het Spaanse anarcho-syndicalisme was het federalisme, waarvan Pi y Margall, de president van de eerste Spaanse republiek in 1873, de grote geestelijke voorganger is geweest. In Spanje hebben de federalistische beginselen steeds standgehouden. De Spaanse federalisten willen een bond van zelfstandige landen, maar geen separatisme. Ik mag de gelegenheid niet verzuimen, mijn oude vriend dr. Pedro Vallina, een hidalgo van de Spaanse vrijheidsstrijd, mijn dank te brengen voor de waardevolle vingerwijzingen, die hij mij heeft gegeven. Ik schrijf dit boek in de tuin van zijn huis, in Loma Bonita, het ananas-paradijs van Mexico, in de schaduw van kokospalmen en bananenstruiken. Vallina, thans een vluchteling, heeft meer dan een halve eeuw in het brandpunt gestaan van de sociale strijd in Spanje. In het schone Andalusië, waar zijn wieg stond, heeft hij aan alle opstanden en sociale bewegingen van betekenis deelgenomen. Steeds was hij vervuld van het ernstige streven het harde lot van de verarmde landarbeiders te verbeteren en hen te helpen meer menswaardige verhoudingen te scheppen. Thans is deze hoogbejaarde vrijheidsstrijder een bijna legendarische figuur der Spaanse vrijheidsbeweging. In het zuiden van Mexico behandelt hij op belangeloze wijze de tropenziekten van de indiaanse bevolking, die hem vereert en bemint.

Augustin Souchy 1

De spaanse vrijheidsstrijd in het verleden

De Spaanse republiek is met behulp van buitenlandse militaire hulp neergeslagen. Het nationaal-socialistische Duitsland en het fascistische Italië hebben door het zenden van vliegtuigen, kanonnen, pantserdivisies en manschappen, in strijd met het volkerenrecht, een oorlog tegen het Spaanse volk gevoerd. Frankrijk, Engeland en de andere democratische landen hebben zich niet in de oorlog gemengd uit vrees dat hulp aan de Spaanse democratie tot een wereldoorlog zou leiden. Deze non-interventiepolitiek was een grote fout. Zij heeft de wereldoorlog niet kunnen verhinderen en het uitbreken ervan integendeel bevorderd. Het Spaanse volk was het eerste slachtoffer van het internationale fascisme. De Spaanse republiek heeft na een moedige strijd, die bijna drie jaar heeft geduurd, de nederlaag geleden tegen de militaire overmacht. Op de puinhopen stichtte Franco, onder bescherming van Hitler en Mussolini, zijn bloedige militaire dictatuur. De democratische landen zetten hun ondemocratische politiek ten opzichte van Spanje voort. Dank zij hun houding is Franco nog aan het roer, de democratie is in Spanje vernietigd en het volk wordt er onderdrukt. De tweede Spaanse republiek heeft slechts een kort leven gehad: van 1931 tot 1939. Gedurende de drie laatste jaren heeft zij een zware en bloedige strijd moeten voeren voor haar bestaan, een strijd die zij ten slotte heeft verloren. Burgeroorlogen zijn in Spanje niet zeldzaam geweest. Het Iberische volk heeft een lange geschiedenis, waarin het herhaaldelijk voor de vrijheid heeft gestreden. Sedert het einde van de vorige eeuw tot in onze dagen heeft deze strijd in het teken gestaan van het revolutionaire socialisme. Gezien de politieke geschiedenis van Spanje is het niet aan te nemen, dat de vrijheidsstrijd in Spanje met de overwinning van Franco is afgelopen. Ondergronds gaat deze strijd voort en bij de eerste gunstige gelegenheid zal hij openlijk uitbreken. Alleen na het stichten van een maatschappij op de grondslag van de vrijheid zal het Spaanse volk tot rust komen. De nieuwere geschiedenis van Spanje wordt door vele factoren bepaald. De macht van de kerk belemmert het onderwijs aan de jeugd en verhindert de normale ontplooiing van het geestelijk leven. Het verlies van de koloniën heeft niet slechts economische gevolgen gehad; het leidde ook tot het ontwaken van een oppositioneel nationalisme tegen de kroon. De zwakke ontwikkeling van de industrie leidde tot een tweespalt tussen de wakkere intelligentie van het Spaanse volk en de economische mogelijkheden van het land. De tussenkomst van de kerk in wereldse aangelegenheden heeft zich in de Spaanse geschiedenis herhaaldelijk doen gevoelen. Ook thans nog houdt de paus Franco beschermend de hand boven het hoofd. In Spanje is de Hervorming niet doorgedrongen. De inquisitie heeft er met barbaarse middelen iedere geestelijke, tegen de dogma’s van Rome gerichte oppositie onderdrukt. Tot vandaag de dag is het land rooms-katholiek gebleven. Na de verdrijving van de Moren hebben de katholieke koningen zich met de paus tegen het volk verbonden. De kerk hielp de adel en de grootgrondbezitters het volk onderdanig te houden. Als derde macht in het verbond verschenen spoedig de grootkapitalisten. Deze drie groepen onderdrukten het volk en buitten het uit in hun eigen belang. De kerk knevelde de geest, de grootgrondbezitters buitten de proletariërs van het platteland uit, de staat beschikte over een militair geweldsapparaat, waarmee alle pogingen van het volk om zich te bevrijden werden neergeslagen. Dit systeem heeft eeuwenlang standgehouden. Pas in de tweede helft van de vorige eeuw ontstonden revolutionaire arbeiders- en boerenorganisaties, die zich ten doel stelden het Spaanse volk uit deze smaadvolle toestand te bevrijden. Na de definitieve overwinning van de Spaanse koningen op het laatste kalifaat van Granada heeft zich in Spanje de nationale eenheid voltrokken. Door het huwelijk van koning Ferdinand van Aragon en Isabella van Castilië (in 1469) ontstond het grote Spaanse koninkrijk. Op het tijdperk van nationale eenheid volgt een tijd van nationale expansie. De ontdekkingsreizen van Columbus werden door de Spaanse koningen betaald. Cortez veroverde Mexico voor de Spaanse troon en Pizarro het rijk van de Inca’s. Spanje werd de grootste koloniale mogendheid ter wereld. Het nieuwe continent stond van de Missouri tot Vuurland onder Spaanse heerschappij. Een stroom van geroofd goud vloeide naar het land. In het rijk van Karel V “ging de zon niet onder”. De kunsten bloeiden. In de Theaters schitterden Zorilla en Calderón, in de literatuur Quevedo en Cervantes. De Spanjaarden waren trots op hun nationale grootheid. Zij riepen hun koningen toe: ieder van ons is evenveel waard als gij en wij allen tezamen meer dan gij! Op het Iberische schiereiland waren de slaven vroegtijdig tegen hun meesters opgestaan. Reeds onder Marcus Aurelius waren er in Spanje slavenopstanden. Aan het einde van de Middeleeuwen verhief zich de gemene man in stad en land. De opstanden van de lijfeigenen in Catalonië en op de Balearen brachten het feodale stelsel aan het wankelen. De strijd van de Comuneros in Castilië begon reeds onder Karel de Grote (742-814) en bereikte onder Karel V (1500-1555) zijn hoogtepunt. De handwerkers in Valencia stichtten hun beroemde Hermandad, een broederschap in de strijd tegen de adel. Het doel van deze opstand was de afschaffing van de parasitaire adelstand en het stichten van een gemeenschap van arbeiders en boeren op de grondslag van broederschap en gerechtigheid. Een bond van broederschappen verbreidde zich over het Iberische schiereiland. De lagere geestelijkheid stond gewoonlijk aan de kant van het volk. “Na de dood van Adam”, verklaarde Juan Tey van de orde van de dominicanen, “moet de aarde aan allen toebehoren.” Spotliederen werden tegen de groten en machtigen gezongen. Dorpen en steden verklaarden zich onafhankelijk en eisten vrijbrieven. Na lange strijd werd de beweging van de broederschappen van boeren en arbeiders door de vorsten overwonnen. Maar de geest van de vrijheid konden zij niet doden. Het denkbeeld van het communalisme, d.w.z. van de gemeentelijke zelfstandigheid, en van het collectivisme, een economische gemeenschap op de grondslag van de gelijkheid, is door de eeuwen heen in Spanje levend gebleven. De leer van het politieke federalisme en van het vrijheidslievende communisme is in Spanje niet uit het buitenland geïmporteerd: zij is in Spanje zelf ontstaan en heeft haar wortels in de traditie van de oude vrijheidsstrijd van het Spaanse volk. Het spreekwoord, dat Afrika aan de andere zijde van de Pyreneeën begint, is juist, wanneer men het oog heeft op de gruwelijke regeringsmethodes van de despotische Spaanse heersers. Op de grote culturele bijdragen van het Spaanse volk kan het evenmin in minachtende zin worden toegepast als op de veroveringen van de Arabische cultuur. Alle grote Europese gebeurtenissen hebben in Spanje weerklank gevonden. De Franse Revolutie en de oorlog van Napoleon hebben ook in Spanje hun invloed gehad. Het Spaanse volk verdedigde zich met zijn eigen oorspronkelijke methode, de zogenaamde guerrilla, de “kleine oorlog”, tegen de heerschappij van Napoleon. Niet met een groot nationaal leger, maar door de guerrilla van het volk werd de macht van de veroveraars ondergraven. Gedurende de bevrijdingsoorlog tegen Napoleon kreeg het Spaanse volk in 1812 een nieuwe grondwet. Deze Constitutie van Cadiz was door de vertegenwoordigers van de “burgerij in het leven geroepen en had een liberaal karakter. Zij schafte de voorrechten van de adel op het land af door de vrije verkoop van majoraatgoederen te decreteren, waardoor onbebouwd land in cultuur kon worden gebracht, en zij hief de gilden op. De liberale koers van de Spaanse politiek werd door het reactionaire Europa na de val van Napoleon als een gevaar beschouwd voor de nieuwe orde van de heilige Alliantie. Onder de invloed van Metternich besloot de Mogendhedenconferentie in 1823 te Wenen met wapengeweld aan het Spaanse liberalisme van buitenaf een einde te maken. Aan de koning van Frankrijk werd opgedragen de expeditie tegen Spanje te ondernemen. Het reactionaire Frankrijk van Chateaubriand viel met een grote legermacht Spanje binnen, het verjoeg de volksvertegenwoordiging en bracht koning Ferdinand VII opnieuw op de troon als de met de absolute macht beklede monarch. De liberale grondwet werd buiten werking gesteld en de reactie stak het hoofd weer op. De monarchie heeft zich tot 1873 staande gehouden. Gedurende deze tijd hebben herhaaldelijk kleine opstanden plaatsgevonden. In 1837 kwam onder de druk van de burgerij en enige kardinalen een nieuwe liberale grondwet tot stand. Van 1843 tot 1868 zat Isabella II op de troon. Haar reactionaire handlanger generaal Narváez werd als nationale held geprezen, omdat hij het land zonder grote politieke schokken door de onrustige jaren 1848 en 1849 wist te loodsen. Een republikeinse opstand in Andalusië sloeg hij neer. Honderden opstandelingen werden terechtgesteld, duizenden gedeporteerd. De arbeiders en boeren bevonden zich in een beklagenswaardige toestand en de uit Frankrijk afkomstige socialistische theorieën vonden in Spanje een vruchtbare bodem. De meeste weerklank vonden bij de arbeiders de anarchistische theorieën van Proudhon. In staatssocialistische denkbeelden stelde men weinig vertrouwen. Men verwachtte niets van de goede wil van de heersers. Maar een leer, die een beroep deed op het zelf-doen van het volk, vond gemakkelijk ingang. Zelf voor zijn rechten te strijden was in overeenstemming met het temperament van het Spaanse volk. In 1855 brak in Barcelona de eerste algemene werkstaking uit. Zij was een protest tegen de scherpslijper generaal Zapatero, de militaire gouverneur, die de vereniging van arbeiders voor hulpbetoon en ondersteuning had verboden. De arbeiders gingen de straat op. Hun vaandels droegen de opschriften: “Vrijheid van vereniging of de dood!”, “Brood én arbeid!”. De beweging had succes, aan de arbeiders werden meer rechten toegestaan. In het begin van de zestiger jaren deden zich opstanden voor onder de arbeiders op het land en in de steden. Ook was er een samenzwering van generaals tegen de regering. Een militaire opstand in Cadiz in 1868 dwong Isabella II afstand te doen van de troon. Er brak een burgeroorlog uit, die jaren heeft geduurd. In het jaar 1870 koos de Cortes een zoon van de Italiaanse koning Victor Emanuel tot koning van Spanje, die spoedig aftrad en het land verliet. De strijd tussen de verschillende monarchistische richtingen en de republikeinen ging verder. Op de 11de februari 1873 bleek er in de Cortes een republikeinse meerderheid te zijn. Onmiddellijk werd de republiek geproclameerd. Zij viel echter van de ene crisis in de andere, zij had bij de verschillende stemmingen in de Cortes slechts een geringe meerderheid en kwam op 4 januari 1874 bij een nieuwe stemming ten val. De politieke gebeurtenissen tijdens de eerste republiek hebben zich gedurende de tweede republiek van 1931 tot 1936 in zekere zin herhaald. In beide gevallen was de meerderheid van de generaals monarchistisch, in beide gevallen waren er tegenstellingen tussen Madrid en Barcelona. In 1873 poogde de centrale regering Catalonië tevreden te stellen door Catalaanse ministers in de ministerraad op te nemen. In 1931 gebeurde hetzelfde, beide republieken werden door hun toegefelijke politiek tegenover de monarchistische officieren uitgehold en ten val gebracht. Zij vielen door de wapens van degenen die geroepen waren de republikeinse instellingen te verdedigen. De regering van de tweede republiek was van de intrige van Franco en zijn fascistische bondgenoten op de hoogte. Maar zij deed niets om zich te verdedigen. Franco heeft zijn militaire opstand ongehinderd kunnen voorbereiden. Door de samenzweerders te rechter tijd af te zetten had de militaire opstand verhinderd kunnen worden én de republiek gered. Maar dit zou een belangrijke stap naar links hebben betekend. De invloed van de arbeidersbeweging zou er door zijn toegenomen. En daarom durfde de republiek deze stap niet te doen. Sedert de tweede helft van de vorige eeuw heeft de revolutionaire arbeidersbeweging een zekere invloed op de gang van zaken uitgeoefend. De Spaanse arbeidersbeweging was verbonden met de in 1864 in Londen gestichte Internationale-Arbeiders-Associatie (i.a.a.). Enige jaren na de stichting van deze, de Eerste Internationale, zond Michael Bakoenin de Italiaanse ingenieur Fanelli naar Spanje om er een sectie van de internationale te stichten. Fanelli was lid van de Alliantie van de sociale democratie. Hij kwam in oktober 1868 in Spanje en verliet het land na enige maanden. Het gelukte hem in Madrid en Barcelona secties van de i.a.a. en van de Alliantie te stichten. Dit bleek voor de Spaanse arbeidersbeweging en zelfs voor de Spaanse binnenlandse politiek van de grootste betekenis te zijn. Hierin ligt de oorsprong van de anarchistische en syndicalistische beweging in Spanje. De Spaanse sectie van de i.a.a. ontwikkelde zich snel en ontplooide grote activiteit. Zij was bezield door de geest van Bakoenin en stond bij de scheuring tussen hem en Marx aan zijn kant. Tot de huidige dag is Spanje het enige land gebleven, waarin het anarchisme of Bakoeninisme de voornaamste plaats in de arbeidersbeweging inneemt. Marx zond zijn schoonzoon Lafargue naar Madrid met het doel de invloed van de Bakoenisten te bestrijden. Maar de sociale en psychologische voorwaarden bleken voor het marxisme niet gunstig te zijn en Lafargue had weinig succes. Na de scheuring in de i.a.a. in 1872 in Den Haag kwamen de Bakoenisten bijeen in St. Imier in Zwitserland. Daar waren de Spanjaarden vertegenwoordigd. De daar aangenomen vrijheidslievende beginselverklaring werd op een spoedig daarna te Cordoba gehouden congres door de Spanjaarden aanvaard. Op dit congres waren 236 plaatselijke en 6 vakverenigingen vertegenwoordigd met in totaal 20.000 leden. Dit was voor die tijd een geweldig succes. De grondslagen van de Spaanse sectie van de i.a.a. waren anarchistisch. Op economisch terrein streefde ze naar de afschaffing van het privaateigendom en het stichten van collectieve bedrijven. Op politiek gebied spraken zij zich uit voor het federalisme en op levensbeschouwelijk terrein voor het atheïsme. “Wij willen” - zo stond er in de besluiten van het congres - “op de ruïnes van de nationale eenheid vrije en onafhankelijke gemeenten stichten, die door vrijwillige samenwerking met elkander verbonden zijn.” Het is niet moeilijk hierin de ideeën van Proudhon en Bakoenin terug te vinden. Van de marxistische ideeën over de verovering van de staat en de dictatuur van het proletariaat hebben de Spaanse internationalisten nooit willen weten. In de loop van de daarop volgende jaren vormden zich anarchistische vakorganisaties in het gehele land. De beweging eiste de achturige arbeidsdag en voerde stakingen door om deze eis te verwezenlijken. Daarbij kwam het herhaaldelijk tot botsingen met de politie en de militaire macht. Na de val van de republiek in januari 1874 brak een tijd van reactie aan. De Spaanse sectie van de i.a.a. werd nog hetzelfde jaar verboden. De reactie duurde zeven jaar. Gedurende deze tijd konden de arbeidersorganisaties slechts in het geheim bestaan. Pas in 1881, na het optreden van een liberale regering, konden zij weer legaal werken. In ditzelfde jaar vond te Sevilla een congres plaats, waarop 50.000 arbeiders waren vertegenwoordigd. Op dit congres werd de “Regionale Arbeidersfederatie van Spanje” gesticht, die haar voornaamste aanhangers telde in Andalusië en Catalonië en die door dezelfde geest was bezield als de vroegere sectie van de i.a.a. Het congres verklaarde: “Onze organisatie is zuiver economisch. Zij stelt zich tegenover alle burgerlijke of arbeiderspartijen, die de politieke macht willen veroveren. Wij organiseren ons om de bestaande politieke staat tot economische functies te beperken. Wij streven naar een vrije federatie van vrije productieverenigingen. Daaruit volgt, dat wij tegenstanders zijn van de parlementaire politiek en aanhangers van de strijd op economisch gebied en dat wij alle bevoorrechting en alle monopolies van de tegenwoordige onrechtvaardige maatschappelijke orde willen vernietigen”. Reeds vóór het verbod van de Spaanse sectie van de i.a.a. waren er in Spanje bewegingen met een revolutionair karakter. In Alcoy aan de Middellandse Zee eisten de arbeiders van de papierfabrieken in 1873 de invoering van de achturige arbeidsdag. Zij organiseerden een algemene werkstaking om deze eis door te voeren. De autoriteiten stelden zich aan de kant van de ondernemers en traden met politie en militairen tegen de stakers op. De arbeiders joegen hen op de vlucht. Een aantal fabrieken ging in vlammen op. Ten slotte werden de arbeiders door een grotere politiemacht verslagen. Maar sedertdien stond het vraagstuk van de achturendag op het programma. Deze en soortgelijke acties gaven de Spaanse arbeidersbeweging haar bijzondere karakter. De strijd van de arbeiders kwam meermalen in het parlement ter sprake en gaf aanleiding tot bijzondere maatregelen van de zijde van de regering. Meer dan eens gaf een staking aanleiding tot een regeringscrisis. Na het verbod van de Spaanse sectie van de i.a.a. ontstond onder de landarbeiders van Andalusië een geheime organisatie, die onder de naam “De Zwarte Hand” de heersende klassen schrik inboezemde. Tot zelfs in het buitenland werden over de daden van “De Zwarte Hand” gruwelberichten gepubliceerd. Het ware karakter van “De Zwarte Hand” is tot op heden niet duidelijk. De politieberichten over deze organisatie zijn overdreven en vervalst. Een anarchistisch congres verklaarde zich niet met “De Zwarte Hand” te identificeren. Volgens de politie zou “De Zwarte Hand” zich ten doel hebben gesteld alle grootgrondbezitters af te maken. Volgens mededelingen van de politie zou “De Zwarte Hand” 340 plaatselijke organisaties met 40.000 leden hebben gehad. Na het neerslaan van een door de politie geprovoceerde opstand in februari 1892 werden de vakorganisaties van de landarbeiders in Andalusië verboden. Vier opstandelingen werden ter dood gebracht, honderden tot lange gevangenisstraffen veroordeeld. Gedurende de laatste tien jaar van de vorige eeuw werd de arbeidersbeweging onder minister-president Cánovas del Castillo op de meest gewelddadige wijze onderdrukt. Dagelijks werden strijders voor de vrijheid gruwelijk mishandeld. De Italiaanse journalist Michael Angiolillo wreekte hen door in 1897 Cánovas del Castillo neer te schieten. Hij werd ter dood gebracht. De Spaanse regering gaf grote sommen uit voor militaire avonturen in de koloniën en voor bureaucratische leeglopers, maar voor het onderwijs had zij geen geld. De arbeiders moesten zichzelf helpen, wanneer zij hun kinderen naar school wilden sturen. Het onderwijs heeft in Spanje gedurende eeuwen in handen van de kerk gelegen. Kloosterscholen met een middeleeuwse onderwijsmethode karakteriseerden de Spaanse pedagogiek. De propaganda voor vrije scholen werd krachtig ter hand genomen door de Catalaanse vrijdenker Francisco Ferrer. Met behulp van de vakorganisatie stichtte hij moderne scholen, waarvan de gehele bevolking voor haar kinderen gretig gebruik maakte. De nieuwe schoolbeweging viel samen met een opleving van de syndicalistische arbeidersbeweging. Evenals in Frankrijk geloofden omstreeks de wisseling van de eeuw ook de syndicalistische arbeiders in Spanje, dat na een halve eeuw socialistische propaganda de tijd rijp was om het socialisme door te voeren. Dit moest echter niet door de staat, maar door de arbeiders zelf gebeuren. De Commune van Parijs was het voorbeeld. De algemene werkstaking zou het begin van de sociale revolutie zijn. De arbeiders wilden een vrije maatschappelijke orde van de producten invoeren zonder onderdrukkingsorganen, zonder staat en kapitalisme. De vakorganisaties moesten organen voor de gecollectiviseerde productie worden en de vrije gemeenten zouden de politieke organen van de nieuwe orde zijn. Dit waren de grondslagen van het Spaanse syndicalisme sedert het begin van de twintigste eeuw. Behalve de klassentegenstellingen speelden in Spanje ook de nationale tegenstellingen een grote rol. In Barcelona hadden de Catalaanse nationalisten onder de naam “Catalaanse Solidariteit” een organisatie gesticht, die de nationale zelfstandigheid van Catalonië nastreefde. De arbeiders stelden er de “Arbeiderssolidariteit” tegenover. Het “Catalanisme” was een burgerlijke beweging voor een eigen regionale staat. De syndicalisten waren voorstanders van een consequent federalisme. Zij streefden naar de zelfstandigheid van de gemeenten, die zich over het gehele Iberische schiereiland in een vrije bond van gemeenten zouden moeten verenigen. Zij waren zowel tegenstander van een Catalaans als van een Castiliaans centralisme. In 1909 brak in Barcelona ernstig verzet uit tegen het oproepen van militairen voor de oorlog in Marokko. De arbeiders waren niet bereid voor de imperialistische politiek en de materiële belangen van een kleine groep offers te brengen. Het oproer in de hoofdstad van Catalonië duurde een gehele week en werd door de regering bloedig onderdrukt. In de straten van Barcelona werden 175 arbeiders neergeschoten. Vervolgens werden talrijke doodvonnissen voltrokken. Ook Francisco Ferrer, beschuldigd van het “geestelijke vaderschap” van de opstand, werd door een katholieke en reactionaire rechtbank ter dood veroordeeld. De kerk haatte de vrije schoolbeweging, die het godsdienstonderwijs had afgeschaft. Ferrer viel als onschuldig slachtoffer van de klerikale reactie. De beweging in Barcelona had een spontaan karakter. De bekende anarchist Anselmo Lorenzo schreef hieromtrent vanuit Barcelona aan Tarrida del Mármol in Londen: “De gebeurtenissen waren een volkomen verrassing. In Barcelona brak een sociale revolutie uit, die uit het volk zelf voortkwam. Niemand stond erachter. Niemand had de leiding. Noch de liberalen, noch de Catalaanse nationalisten, noch de republikeinen, de socialisten of de anarchisten.” De terechtstelling van Ferrer verwekte in de gehele beschaafde wereld grote verontwaardiging. Ondanks alle terreurmaatregelen gelukte het de regering niet de revolutionaire beweging te onderdrukken. De opstand leidde ten slotte tot een regeringscrisis. De minister-president was genoodzaakt af te treden. Als gevolg van deze sociale strijd had het anarcho-syndicalisme groot vertrouwen bij de arbeidersmassa’s gewonnen. Een jaar na de terechtstelling van Ferrer kwam in Sevilla, in oktober 1911 een congres bijeen van alle vrijheidslievende groepen en vakorganisaties. Op dit congres werd de Confederación Nacional del Trabajo (c.n.t.), de nationale confederatie van de arbeid gesticht. De nieuwe organisatie was anarcho-syndicalistisch en stond op de grondslag van de vrijheid. “De materiële bevrijding van de arbeiders” - zo verklaarde het congres - “kan slechts het gevolg van hun geestelijke bevrijding zijn. Wanneer de arbeiders zich niet langer slaven voelen, zullen zij zich kunnen bevrijden. Maar de arbeiders kunnen zich niet vrij voelen, zolang zij zich niet hebben bevrijd van hun ‘bevrijders’ of leiders, die zich ten doel stellen na de vernietiging van de bestaande orde een nieuwe maatschappij te stichten, waarin zij de bevoorrechten zullen zijn.” Het stichtingscongres van de c.n.t. nam aldus in 1911 stelling tegen een gang van zaken, zoals die zich na 1917 in Rusland zou ontwikkelen. In de daarop volgende jaren ontwikkelde de nieuwe organisatie zich snel. In talrijke steden braken stakingen uit, die dikwijls een gewelddadig karakter aannamen. De minister-president Canalejas trad met grote energie tegen de arbeiders op. In Barcelona en in vele andere steden werd de c.n.t. verboden en haar lokalen1 werden gesloten. Deze vervolgingen brachten onder de arbeiders grote verbittering te weeg. Canalejas moest zijn reactionaire politiek met de dood bekopen. In 1913 werd hij in Madrid door de anarchist Pardifias op straat neergeschoten, waarna deze zichzelf het leven benam. De strijd tussen de reactionaire staatsmacht en de syndicalisten werd van nu af aan voortdurend scherper. Het marxisme is in Spanje jonger dan het anarchisme en het syndicalisme. In de tachtiger jaren had Pablo Iglesias de Spaanse Socialistische Arbeiderspartij gesticht, die op de grondslag van het marxisme stond. In het stichtingsprogramma werd gezegd: “De partij streeft naar: 1. het grijpen van de politieke macht door de arbeidersklasse. 2. de omzetting van het privaateigendom in collectief eigendom; het gebruiken van de productiemiddelen door de arbeidersorganisaties, aan wier leden de volle opbrengst van hun arbeid moet worden gegeven; verzekerde algemene vakopleiding en wetenschappelijke vorming voor beide geslachten. 3. de maatschappij heeft tot taak voor al diegenen te zorgen, die door ouderdom of invaliditeit niet in staat zijn hun levensonderhoud te verdienen.” Bij de verkiezingen voor de Cortes in 1890 verwierf deze partij 20.000 stemmen, in het jaar 1899 telde zij 3355 leden. In ditzelfde jaar nam zij het initiatief tot het stichten van de Unión General de Trabajadores (u.g.t.), de algemene arbeidersunie. De u.g.t. telde na enkele jaren 40.000 leden, met name in Madrid en Noord-Spanje. Toen de anarchistische vakorganisaties in Andalusië en Catalonië waren verboden, gelukte het de sociaal-democratische unie ook in deze delen van het land eigen organisaties te stichten. Het onderscheid in doelstelling en strijdmethodes tussen de sociaal-democratische en de anarchistische vakorganisaties bestond niet slechts in de theorie, maar bleek ook uit de praktische acties. Op 1 mei 1890 wendde de sociaal-democratische organisatie van bouwvakarbeiders in Madrid zich tot de Cortes met een verzoekschrift, waarin werd gezegd: In de overtuiging uitdrukking te geven aan het streven van alle Spaanse bouwvakarbeiders verzoeken wij u een wet in te voeren, die de dagelijkse arbeidstijd op acht uur bepaalt en die de arbeid van vrouwen en kinderen in de fabrieken beperkt, overeenkomstig de verleden jaar op het internationaal arbeiderscongres in Parijs genomen besluiten. Overdreven en utopische eisen zijn ons volkomen vreemd. Wij verlangen slechts wat recht en billijk is. De door ons vertegenwoordigde arbeiders vertrouwen, dat de Cortes hun bescheiden eisen zal inwilligen, waarmee een tijdperk van sociale vrede zou kunnen aanbreken en aan de arbeidersklasse een verheven voorbeeld van de liefde voor de gerechtigheid zou worden gegeven. Intussen zagen de sociaal-democraten zich spoedig gedwongen van hun tamme methodes af te zien. In 1909 namen zij deel aan de Julistaking. Hun leider Pablo Iglesias publiceerde een oproep op een toon, die men tot dusverre alleen van de anarchisten had gehoord. Deze buitengewoon scherpe taal bezorgde de sociaal-democraten een zekere populariteit. Bij de enkele maanden later plaatshebbende verkiezingen werden in 14 gemeenten sociaal-democraten gekozen en Pablo Iglesias werd als eerste en enige sociaal-democraat in de Cortes gekozen. Uit dit voorbeeld trok de partij haar lessen. Tien jaar later sloeg zij dezelfde weg in. Toen in 1917 een beweging voor hervorming van het parlementaire stelsel optrad, nam de sociaal-democratie haar denkbeelden over en onderstreepte ze met een massale politieke staking. De regering trad scherp op. Evenals dit reeds herhaaldelijk met de anarchisten was geschied, werden de sociaal-democraten als staatsvijanden behandeld. Talrijke sociaal-democratische leiders werden gearresteerd. Voor de spoedig daarop plaatshebbende verkiezingen voor de Cortes werden zij kandidaat gesteld. Het feit van hun gevangenschap bezorgde hun de sympathie van de arbeiders. Zelfs anarcho-syndicalisten brachten op hen hun stem uit. Zes sociaal-democraten werden tot lid van de Cortes verkozen. Dit was de eerste belangrijke verkiezingsoverwinning van de Spaanse sociaal-democratie. Tussen de sociaal-democratische en de syndicalistische vakorganisaties bestaat een principieel verschil. De laatste willen hun doel door middel van directe actie bereiken. De eerste staan tot de sociaal-democratie in dezelfde verhouding als voor de oorlog het n.v.v. tot de s.d.a.p. en vestigen hun hoop op de verkiezingen. Zij wijzen de syndicalistische algemene werkstaking af, maar accepteren de politieke massastaking om de eisen van de politieke partij kracht bij te zetten. Mettertijd heeft zich een zekere geografische begrenzing tussen de syndicalisten en de sociaal-democraten gevormd. In Noord-Spanje en Madrid waren de sociaal-democraten en de u.g.t. in de meerderheid. In Catalonië, Andalusië en Aragon waren de syndicalisten en anarchisten talrijker. In de Levant, Valencia inbegrepen, waren de sociaal-democraten bijna even sterk als de anarchisten. De anarcho-syndicalisten hadden meer ervaring in de klassenstrijd dan de sociaal-democraten. In de gehele economische strijd gaven zij de toon aan. Maar zij stonden ook meer bloot aan vervolgingen. Wanneer hun organisaties werden verboden en hun lokalen gesloten, profiteerde de sociaal-democratische u.g.t. ervan. De dictator Primo de Rivera had grote sympathie voor de sociaal-democratie. Hun gematigd optreden en hun wettig karakter stonden hem aan. Hij begunstigde de sociaal-democratische beweging in de hoop daardoor aan de staatsvijandelijke anarcho-syndicalisten afbreuk te doen. Bij zijn optreden als dictator benoemde hij, om de syndicalisten in Catalonië te onderdrukken, Largo Caballero, de voorzitter van de u.g.t., tot staatsraad. Hij stelde scheidsgerechten in om de conflicten tussen werkgevers en werknemers op te lossen onder voorzitterschap van door de staat aangewezen scheidsrechters. Largo Caballero achtte het als minister van arbeid zijn voornaamste taak de revolutionaire arbeidersbeweging te onderdrukken. De scheidsgerechten stonden onder hem. Stakingen werden verboden. Alleen vakorganisaties, die de scheidsgerechten erkenden, waren wettelijk geoorloofd. Alle andere arbeidersorganisaties werden ontbonden. Deze politiek heeft het Caballero mogelijk gemaakt de sociaal-democratische vakorganisatie ten koste van die van de syndicalisten te versterken. Deze laatste wezen de scheidsgerechten van de hand. In deze periode lukte het de u.g.t. diegenen te organiseren, die tot dan bij geen enkele vakorganisatie waren aangesloten, de handels- en kantoorbedienden en de bankbeambten. Behalve de geografische deling tussen de syndicalisten en de sociaal-democraten kwam er nu ook een deling in klassen. Bij de sociaal-democraten sloten de witte boorden-proletariërs zich aan, de syndicalisten vertegenwoordigden de grote massa van de hand- en van de landarbeiders. In Catalonië en in enkele andere delen van het land was echter het syndicalisme zo diep geworteld, dat het de u.g.t. niet gelukte grote invloed te verkrijgen. De onderdrukkingspolitiek van Primo de Rivera riep het verzet op van steeds grotere kringen tegen zijn dictatuur. De republikeinse beweging werd sterker. Ten slotte was Primo de Rivera genoodzaakt af te treden. Zelfs de ondersteuning van de sociaal-democraten kon hem niet redden. Behalve de reactionairen en de conservatieven waren de sociaal-democraten en de u.g.t. de enige kracht, waarop Primo de Rivera had gesteund. Na de val van de dictator stonden de sociaal-democraten bij het volk slecht aangeschreven. Voor Spanje zou spoedig een belangrijke ommekeer in zijn geschiedenis plaatshebben. De monarchie liep op haar einde. 2

Van de syndicalistische klassenstrijd tot de val van de monarchie

De wereldoorlog van 1914-1918 betekende voor Spanje een periode van economische bloei. De oorlogvoerende landen betrokken uit Spanje grondstoffen en ertsen, landbouw- en sommige fabrieksproducten. Zowel op het land als in de industrie werd gewerkt onder hoge druk. Handel en industrie maakten grote winsten en ook de lonen van de arbeiders gingen omhoog. De goudvoorraad van de Bank van Spanje steeg van 23 tot 89 miljoen pond sterling. De politieke toestand bleef intussen verward en corrupt. De tegenstellingen tussen de democratische krachten van de vooruitgang en de reactionaire krachten van de monarchie werden groter. De landarbeiders in Andalusië deelden niet in de economische vooruitgang. De kloven tussen arm en rijk werden dieper. In zijn boek het spaanse labyrint geeft Gerald Brenan een uitstekend overzicht van de toestand in Spanje aan het einde van de Eerste Wereldoorlog. Het volgende stuk is daarop gebaseerd. Opnieuw braken tussen de arbeiders en de ondernemers in Barcelona conflicten uit. Deze hadden, evenals in de jaren 1906 tot 1909 een gecompliceerde oorzaak. De Duitse regering had in het laatste oorlogsjaar grote sommen uitgegeven voor de Duitse propaganda. Barcelona werd een toevlucht voor spionnen. Agents provocateurs, gangsters en “pistoleros” stelden zich beschikbaar voor iedereen, die hen betaalde. In de staking hebben zij veel bijgedragen tot de bloedige strijd, die zich in de straten van Barcelona heeft afgespeeld. De Russische revolutie oefende een grote invloed op de anarchisten uit. De proclamaties van de bolsjewiki over het zelfbeschikkingsrecht van de nationale minderheden misten op de Catalaanse autonomisten hun uitwerking niet. De ondernemers hadden gedurende de oorlog grote winsten gemaakt. De lonen van de arbeiders waren gestegen. Aan beide zijden voelde men zich sterk genoeg om te menen, dat men de tegenstander zijn wil kon opleggen. Na de nederlaag van de sociale massale staking van 1918 hadden de anarcho-syndicalisten zich gereorganiseerd. In de plaats van de vakverenigingen traden de moderne bedrijfsorganisaties, de zogenaamde industriële eenheidsorganisaties. Deze laatste waren voor de klassenstrijd beter geschikt. Zij waren elastischer en maakten het mogelijk een conflict of een staking onmiddellijk tot de gehele industrie uit te breiden. Onder de anarcho-syndicalisten bestonden twee richtingen; een syndicalistische met Salvador Segui en Angel Pestaña aan het hoofd en een anarchistische. Ook de werkgevers waren georganiseerd. Met uitzondering van de buitenlandse firma’s waren de industriële bedrijven in Barcelona nog zeer achterlijk. Er waren weinig grote bedrijven, maar daarentegen een groot aantal kleine ondernemingen. De werkgevers stonden onverzoenlijk tegenover de arbeiders. Tot de Eerste Wereldoorlog hadden zij de eisen en de stakingen van de c.n.t. bestreden door uit de zuidelijke provincies goedkope arbeidskrachten te halen en de vorming van katholieke vakorganisaties te begunstigen. Gedurende de oorlog ontwierpen zij een strijdplan, dat zij bij verzwakking van de arbeidsmarkt hoopten door te voeren. Zij bereidden een grote uitsluiting voor met het doel de lastige en gevreesde c.n.t. te vernietigen. Overeenkomstig de Spaanse methode maakten zij gebruik van agents provocateurs. Bij de nu volgende ingewikkelde