Holterman, Thom - (Recensie van) Roux, Jacques -Van Parlementaire Democratie tot Radendemocratie

Uit Anarchief
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

[[Categorie:Recensie


Van Parlementaire Democratie tot Radendemocratie

11/10/2015


‘De westerse regiems kunnen democratisch worden genoemd, maar de burgers worden niet democratisch geregeerd’. Dat constateert de Franse historicus en socioloog Pierre Rosanvallon, tevens hoogleraar aan het Collège de France. Ik maak dit op uit de paginagrote bespreking van het onlangs uitgekomen boek van hem getiteld Le bon gouvernement (De goede regering) (Le Monde, van 28 augustus 2015).

De constatering is niet schokkend, want een herhaling van wat we al jaren weten. Wat ook al een hele tijd bekend is, maar niet in de bespreking van het boek is terug te vinden, is het bestaan van de ‘dictatuur van het Kapitaal’. Het is als de tegenhanger van de parlementaire democratie niet over het hoofd te zien. Het bestaan van die dictatuur plaatst de parlementaire democratie evenwel op het niveau van een schooltuin. Als politiek subsysteem wordt het getolereerd, maar beseft moet worden dat het feitelijke primaat ligt bij het economisch subsysteem. Veranderingen van de parlementaire democratie moeten dit omdraaien: het primaat hoort bij de politiek te liggen. Elke aanbeveling tot verbetering van de parlementaire democratie, die niet tevens de dictatuur van het Kapitaal aanpakt, zal een ridicule aanbeveling blijken.

En laten we niet denken dat dit nieuwlichterij is. Reeds in 1793 vroeg de Franse ‘rode pastoor’, Jacques Roux (1752-1794; revolutionaire priester, soms gezien als voorloper van het anarchisme) met een manifest in de Constituerende vergadering aandacht voor de noodzaak niet alleen formeel maar ook materieel de zaken op niveau te regelen: ‘De constitutionele wet zal ter goedkeuring aan de soeverein worden aangeboden; heeft u speculatie verboden? Nee. Heeft u de doodstraf tegen monopolisten ingesteld? Nee. Heeft u bepaald wat vrije handel is? Nee. Welnu, wij verklaren hierbij dat u niet alles voor het geluk van de mensen heeft gedaan. Vrijheid is slechts een ijdele fantoom wanneer één klasse van mensen de andere ongestraft kan laten verhongeren. Gelijkheid is slechts een ijdele fantoom als de rijke, door middel van zijn monopolie, het recht van leven en dood over zijn medemens kan uitoefenen. De Republiek is slechts een ijdele fantoom wanneer de contrarevolutie elke dag de prijzen van voedingsmiddelen bepaalt, die driekwart van de burgers niet zonder tranen kan aanschaffen … ‘. 1793 dus.

Als dan anno 2015 door een verontruste geleerde van naam, Pierre Rosanvallon, voorstellen worden gedaan ter verbetering van het democratisch besturen, dan wekt dat verwachtingen. Niet dat hij de woorden van Jacques Roux zal herhalen, maar wel dat hij niet blijft steken in uiteindelijk formeel geneuzel over ‘echt spreken’ en ‘integriteit’. Voor een fundamenteel andere kijk op de problematiek zal men toch bij libertaire denkers met ideeën over radendemocratie te rade moeten gaan. Maar eerst iets over de voorstellen van Rosanvallon zoals die uit de bespreking blijken.


Democratisch bestuur

Voordat ik verder ga eerst nog dit. Het volgende mag een boekbespreking lijken, maar is het niet. Daarvoor zou ik het boek gelezen moeten hebben, wat niet het geval is. De vraag kan dan gesteld worden of het terecht is dat ik op het boek inga. Dat vind ik om te geven redenen van wel. Wanneer een dagblad als Le Monde een hele pagina aan een boek besteedt, kan het niet anders of het wordt belangrijk gevonden (positief of negatief). Men mag er ook vanuit gaan dat de essentie wordt weergegeven, die dan weer wordt geëvalueerd. Leg ik de bespreking naast de veel kortere die in het maandblad Lire is aan te treffen, dan stemmen ze met elkaar overeen wat de kennelijk kern van het boek uitmaakt en waarop ik inga. Overigens de uitgever van het boek bedankt Le Monde een maand later met een advertentie voor het boek. Daarin wordt de slotzin weergegeven uit de bespreking: ‘Een welkome scherpzinnigheid en een onuitputtelijke intellectuele volhardendheid’ [van de auteur, Rosanvallon]. Uit Lire wordt in de advertentie slechts één woord geciteerd: ‘Magistraal’.

Gelet op het voorgaande vind ik het legitiem om de bespreking in Le Monde aan te houden om mij tot Rosanvallon te richten. Zijn aanleg voor kritiek op het Franse politieke stelsel is die van het ‘presidentialisme’, dat geleid heeft tot een ‘republikeinse monarchie’. Die luistert steeds minder naar de burgers. De regeringen hebben de neiging alleen nog te reageren op wat erop straat gebeurd en wat de opiniepeilingen leren. Het is vanzelfsprekend dat ik een dergelijke kritiek deel. Ik ga er dus niet aan voorbij te menen, dat Rosanvallon begrijpt waar de pijn voor de burger zit als het over ‘democratie’ gaat.

Letterlijk zegt hij daarover, zo citeert Le Monde hem: ‘De fout van de democratie voor de burgers is dat er niet naar hen wordt geluisterd, dat er beslissingen worden genomen zonder hen te raadplegen, dat ministers hun verantwoordelijkheid niet kennen, dat bestuurders ongestraft liegen, dat de politieke wereld in een glazen stolp leeft en zich onvoldoende verantwoordt, dat het bestuurlijk handelen ondoorzichtig is’. Wat moet daaraan worden gedaan? Er moet inhoud worden gegeven aan ‘democratisch bestuur’. Hij spreekt over de Franse situatie, maar de Nederlandse is er onmiddellijk in te herkennen.

Rosanvallon gaat dan fundamenten van ‘goed bestuur’ bespreken die een ‘democratie van vertrouwen’ moet voortbrengen. Dit vereist het formuleren van organisatieregels voor de verhouding bestuurder – bestuurden. De hamvraag voor mij is of de bestuurden de horigen zullen blijven die ze waren, of dat zij tot gelijken worden, zoals dat in radendemocratische uitwerkingen van libertaire denkers verschijnt. Ten behoeve van dat laatste zal het noodzakelijk zijn de zaken niet alleen formeel maar ook materieel te wijzigen. Dit betekent dat de ‘dictatuur van het Kapitaal’ wordt aangepakt. Rosanvallon blijft echter steken in het formele, wat betekent: de burgers blijven horigen. Wat hij voorstelt ten behoeve van de relatie kiezer – gekozene valt in drieën uiteen.

Ten eerste moet de echte ‘leesbaarheid’ van de politieke wereld worden bevorderd. Als dat niet gebeurt dan zal het wantrouwen onder de kiezers voortduren, met name vanwege de ondoorzichtigheid van de besluitvorming. Ook zal het stof leveren voor het ontwikkelen van complottheorieën. Op de tweede plaats moet de politieke verantwoordelijkheid worden gevestigd op een nieuwe grondslag: er moeten nieuwe mechanismen worden ontwikkeld voor rekening en verantwoording, rechtvaardiging van beslissingen en evaluatie ervan. Tenslotte moet er een regel van réactivité worden ingevoerd. Daarvoor moeten doeltreffende middelen moeten worden heruitgevonden om de burgers zich te laten uiten (actief worden). Vandaag de dag is dat weggekwijnd door de verkalking van de politieke partijen of de versnippering door de sociale netwerken, aldus Rosanvallon. Ik zeg niet dat de observaties geen bijval verdragen. Integendeel. Maar de aanbevelingen zijn toch van een bedroevend niveau. Echte ‘leesbaarheid’ met andere woorden transparantie? Daar is nog niemand opgekomen…


Waarin ligt het opzienbarende dan van dit boek van meer dan 400 pagina’s? De bespreker wijst op het leveren van een stuwende bijdrage om te komen tot goed bestuur. Als er bestuurd wordt, moet het goed gebeuren. Dat mag ook verlangd worden als het om radendemocratie gaat. Maar we hebben in het betoog van Rosanvallon de parlementaire democratie niet verlaten. Het is dus die weg die hij vervolgt. Goed bestuur veronderstelt ‘goede bestuurders’. Die zijn in staat een vertrouwensrelatie op te bouwen met de burgers, een relatie die heden ten dage verbroken is. Een correcte constatering. Wat stelt hij daarom voor? Het is nodig ‘echt te spreken’ en ‘integriteit’ moet vanzelfsprekend zijn. Daarvoor zijn nieuwe instituties voor ‘democratisch handelen en ‘controle’ nodig. Rosanvallon stelt daarbij voor het instellen van: een ‘Raad van het democratisch handelen’ (treedt op als de bewaker van het integriteitbeginsel en de ‘leesbaarheid’ van de politiek); overheidscommissies, belast met de evaluatie van de kwaliteit van de openbare bestuurders; ‘burgerwaakzaamheid organisaties’ gespecialiseerd in het in de gaten houden van bestuurders.


De ‘dictatuur van het Kapitaal’ zal er niet wakker van liggen. Dat zou anders zijn als Rosanvallon een standpunt had uitgewerkt, dat een ruimer bereik had als van, bijvoorbeeld, van de vermaarde Amerikaanse politicoloog Robert A. Dahl (1915-2014) vervat in diens A Preface to Economic Democracy (1985). Hij geeft een stem aan de werknemers om langs die weg industriële democratie gestalte te geven. En dan komt bij sommigen een storm van verontwaardiging opzetten: dat is aantasting van de private eigendom; de werkgever kan niet langer zelfstandig beslissen over de bestemming van zijn winstneming. Maar deze verontwaardigden hebben nooit Proudhon gelezen. Die heeft in zijn Wat is eigendom? (1840), winstneming juist geanalyseerd als diefstal van fortuin, door arbeiders geproduceerd. En dichter bij huis: is het in een maatschappij die democratisch heet, niet vreemd dat over de hoofden van mensen beslissingen worden genomen, die hen direct raken? Maken fabrieken geen onderdeel uit van de maatschappij en moet daarom in de fabrieken ook geen democratie heersen? Dat is de kwestie die Dahl in 1985 aankaart en die Rosanvallon in 2015 laat liggen.


Politieke en economische radengedachten

De concentratie op het falen van de parlementaire democratie, het constateren van het bestaan van een ‘democratisch tekort’, van lokaal tot Europees niveau, fixeert de geesten op verbeteringen in de formele sfeer. We zagen dat hierboven bij Rosanvallon. Fundamentele veranderingen kunnen slechts bereikt worden als ‘de politiek’ het primaat over ‘de economie’ weet te verwerven. Ik ben mij bewust dat dit makkelijker gezegd dan gedaan is. Als een geschat bedrag van 32 000 miljard dollar (mondiaal gezien) weet te ontsnappen aan betaling van inkomstenbelasting, dan heeft zich daar ‘macht’ geaccumuleerd. De Amerikaanse econoom Joseph E. Stiglitz zegt het zo: ‘…de economische ongelijkheid vertaalt zich in politieke ongelijkheid, met name in het Amerikaanse politieke systeem, dat aan het geld een ongelimiteerde macht verleent’ (Stiglitz geciteerd uit een fragment van zijn boek The Great Divide, in Marianne van 28 augustus – 3 september 2015). Het geschatte ontsnapte bedrag ligt verspreid over de verschillende belastingparadijzen, zoals op de Kaaimaneilanden waar 18 000 bedrijven over een postbus beschikken (gegevens ontleend aan Marianne 4-10 september 2015).


De grote kloof waar Stiglitz anno 2015 van spreekt, had Jacques Roux al in 1793 opgemerkt. En nog steeds doen we alsof gelijk = gelijk. Formeel is dat zo, maar materieel vallen er grote gaten. ‘Wat goedkoop is voor het bevoorrechte deel van de mensheid blijft onbereikbaar voor het andere deel. (…) De onpartijdige logica hier is zo partijdig als een wetboek dat gelijk is voor allen’, merkte de marxistische socioloog en een van de grondleggers van de Frankfurter Schule, Max Horkheimer (1895-1973), vele tientallen jaren geleden op. Het zijn die gaten waarom het te doen is. Als het om herzieningsgezindheid gaat betreffende de democratieproblematiek, dan verplicht dit tot het hanteren van een materiële visie.

Een dergelijke visie vindt men terug bij libertaire denkers over politieke en economische radengedachten. Het gaat niet om één gedachte, maar een verscheidenheid ervan. Ook hier leeft ‘discussie helpt ons verder’. De radendiscussie vormt een aanzienlijk onderdeel (zelfbestuur, productiecoöperaties, raden als verbindingen daartussen) van wat bij de Franse libertair Gaston Leval (1895-1978) libertair socialisme heet en dat ook door iemand als de schrijver en maatschappijcriticus Albert Camus (1913-1960) omarmd werd. Ten behoeve van het verschaffen van een tegenhanger van het telkens weer de aandacht afleidende ‘verbeteren van de parlementaire democratie’, wordt de komende weken een serie van drie artikelen over ‘raden’ verschaft. Die artikelen zijn van de hand van de Belgische auteur Johny Lenaerts. Ze gaan over het denken van Anton Pannekoek, Murray Bookchin en Rudolf Rocker. Deze serie van drie zal worden afgesloten met (1) een evaluatie die al eind jaren 1960 is gemaakt door de Duitse politicoloog Peter von Oertzen (over de verhouding grondwet / radensysteem) en (2) een bespreking van een recent boek van de Franse denker, jurist, rechtshistoricus en psychoanalyticus Pierre Legendre. Die schrijft over de staat als fantoom, waarbij hij tegelijk laat zien waar het materiële kwaad zit.


Thom Holterman