Roosens, Antoon - Empire, of de lof van het anarchistische individualisme

Uit Anarchief
Naar navigatie springen Naar zoeken springen



Bron: Aktief, nr.1, 2003. Ledenblad van het Masereelfonds

Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive – Creative Commons License 3.0.

Algemeen: u mag het werk kopiëren, verspreiden en doorgeven; remixen en/of afgeleide werken maken; mits naamsvermelding.

Laatst bijgewerkt: zaterdag 21 maart 2015 om 14.47



Over natie en nationalisme

Michael Hardt en Antonio Negri, de auteurs van Empire, zijn overtuigde anarchisten, tegenstanders van elke structuur die de vrije creativiteit en het zelfbeschikkingsrecht van het individu aan banden legt. Daarom zijn zij ook tegenstanders van de staat, en voorstanders van de mondialisering, die de staatssoevereiniteit uitholt. Er komt een nieuwe, mondiale economie tot stand die zal leiden tot een nieuwe internationale rechtsorde, niet langer gebaseerd op de staatssoevereiniteit. In deze mondiale ruimte, die zij ‘Empire’ noemen, zal de ‘global multitude’ spontaan uitgroeien tot een tegenmacht, gebaseerd op de vrije creativiteit van de wereldburger. De nationale staat is een instrument van onderdrukking van het individu. Met de renaissance had de mens zich bevrijd van de idee van een transcendente macht, God, die het menselijk bestaan regelde van buiten- en bovenuit. De mens werd vrij om zelf zijn eigen bestaan te regelen. Doch een aantal moderne filosofen, van Hobbes over Kant en Hegel tot Rousseau en Adam Smith, hebben het revolutionair potentieel van deze bevrijding opnieuw aan banden gelegd, door de creatie van de idee van staatssoevereiniteit. De transcendente God werd vervangen door de transcendente staat, om het even of het nu gaat om een absolute monarchie of om een democratische republiek. Het is deze moderne staatsstructuur die dan, in de geesten van de mensen, de begrippen volk en natie creëert, als instrumenten tot consolidatie van de natiestaat.

Wij dachten dat het wetenschappelijk vaststond, minstens sinds Darwin in 1859 zijn Origin of Species publiceerde, dat elk levend wezen reageert op, en zich aanpast aan, het milieu waarin het leeft, en dat verschillen in het milieu of wijzigingen van dat milieu, ook voortdurend leiden tot diversificatie van de ‘species’ of soorten, en tot de ontwikkeling van steeds nieuwe ‘species’ of identiteiten. Wij dachten bijgevolg dat de verschillende menselijke groepsidentiteiten ook het gevolg waren van de diversiteit van de concrete materiële omstandigheden waarin elke groep of elk volk, gedurende een min of meer lange voorgeschiedenis, zijn bestaan produceert en reproduceert. Zoals wij ook dachten – in navolging van een zekere K. Marx – dat binnen elke groep of elk volk diverse samenhorigheidsverbanden tot ontwikkeling kwamen, naargelang de plaats die de verschillende subgroepen of klassen innemen in dat proces van productie en reproductie.

Maar wij zijn dus mis. Het nationaal identiteitsgevoel is een intellectuele creatie van een aantal moderne filosofen, teneinde het bestaan van de eveneens door hen verzonnen natiestaat te schragen. Dat er reeds in de bijbel sprake is van een volk, het uitverkoren volk van Israël, is een anomalie die aan de auteurs van Empire is ontgaan. De moderne natiestaat is dus een instrument van verdrukking van de mens. Deze verdrukking uit zich, volgens de auteurs, op een dubbel vlak: intern en extern.

Binnen de natie zelf wordt de spontane en vrije creativiteit van het individu afgeremd en ondergeschikt gemaakt aan het transcendent nationaal belang. Dat precies de moderne natiestaat de eerste, en tot hiertoe enige politieke structuur is, waarbinnen de arbeidende klassen een historisch ongeëvenaard welvaartspeil wisten te bereiken, evenals een weliswaar onvolmaakt, maar niettemin reëel inspraakrecht in de politieke besluitvorming, laat de auteurs van Empire onberoerd.

De verdrukking van de staatsstructuur speelt ook en vooral naar buiten toe: kolonialisme en imperialisme zijn het onafwendbaar resultaat van de moderne natiestaat. Het nationaal gevoel wordt versterkt door de projectie van ‘de anderen’ tegenover ‘wij’. En dat onderscheid legitimeert het geweld tegen en de exploitatie van de ‘andere’, terwijl het de mogelijkheid van de interne onderdrukking en exploitatie vergroot.

Wij dachten – met een zekere Lenin – dat het imperialisme het hoogste stadium was van het kapitalisme, meer bepaald van het nationaal monopoliekapitalisme. Wij zijn dus weer mis geweest: het imperialisme is een uitvloeisel van de nationale staat. Wij vragen ons dan wel af hoe het komt dat het imperialisme reeds in de verre oudheid het meest voorkomend systeem van internationale ordening was. Het Romeins imperium bestond toch reeds lang voor de uitvinding van de natiestaat door de moderne filosofen? Hoe dat ook weze, er is hoop op verbetering. De mondialisering van het kapitalistische productieproces zal het terrein effenen voor de historische bevrijding van de mens. Deze mondialisering vereist immers de beperking en de afbouw van de nationale soevereiniteit, bron van alle kwaad.

De overdracht van bevoegdheden door de nationale staten aan allerlei supranationale instanties – de UNO, het IMF, de Wereldbank, de WHO en de Europese Unie – is nog maar een bescheiden en onvolmaakte stap. Want deze overdracht steunt nog steeds, in laatste instantie, op het principe van de staatssoevereiniteit, omdat zij het resultaat is van internationale conventies tussen staten. En wat een staat verdragrechtelijk heeft weggegeven, kan hij steeds terugnemen, zoals de VSA dat aan de wereld duidelijk maakt sinds het aantreden van president Bush die de ene internationale conventie na de andere aan zijn laars lapt.


Een nieuwe rechtsorde

Maar dat is nu precies het hoopgevend signaal! Dit wijst erop dat er zich een nieuwe, internationale rechtsorde ontwikkelt die niet langer steunt op de staatssoevereiniteit, maar komaf maakt met het principe van de soevereiniteit en de onschendbaarheid van de natiestaat. Amerika eigent zich het recht toe om, unilateraal en op eigen gezag, militair in te grijpen in om het even welk land ter wereld, in naam van universele, humanitaire waarden. Het principe van de ‘rechtvaardige’ oorlog wordt opnieuw ingevoerd en verbreed, en dat noemen de auteurs pas vooruitgang.

Let wel op, het gaat hier niet om een nieuw imperialisme, want er wordt gebroken met het principe van de nationale soevereiniteit, bron van alle imperialisme. Deze nieuwe rechtsorde noemen zij Empire.

Het is geen toeval dat het precies de VSA zijn die breken met de Europese traditie van het imperialisme. De Amerikaanse grondwet steunt immers niet, volgens de auteurs, op het principe van de transcendente staatssoevereiniteit. De politieke macht berust er bij en in de maatschappij zelf, in de vorm van een zelfregulerend samenspel van machten georganiseerd in netwerken – het magische woord – die elkaar in evenwicht houden: de monarchistische macht, de aristocratische macht en de democratische macht, die de drie takken vormen van de republikeinse grondwet (blz. 160 e.v.). Daarom ook is het Amerikaanse systeem gevrijwaard tegen elke corruptie. On croit rêver! Wij dachten dat de politieke macht, overal en in alle tijden, berust bij een klasse die twee dingen controleert: de wapens – leger en politie – en het geld. Nu blijkt dat een mooi geredigeerd document volstaat om op magische wijze de macht in gelijke mate toe te bedelen aan iedereen en de klassenstrijd overbodig te maken. Jammer dat de zwarte bevolking in de VSA blijkbaar nooit de tekst van deze wonderbare ‘constitution’ gelezen had. Anders waren zij reeds 150 jaar geleden volwaardige burgers geweest en had Martin Luther King rustig kunnen thuis blijven bij vrouw en kinderen aan de haard. En wat de afwezigheid van corruptie betreft, het boek werd helaas gepubliceerd voordat de recente golf van financieel-politieke schandalen de Amerikaanse economie deed daveren op haar grondvesten. De nieuwe orde, het ‘Empire’ is voor onze auteurs zeker geen ideaal. Zij erkennen volmondig dat ‘Empire’ steunt op wereldwijde, precaire evenwichten die steeds worden doorbroken en steeds opnieuw bloedige militaire ingrepen vragen vanwege welwillende en humane Amerikaanse leiders van het systeem. Doch Empire creëert wel de materiële voorwaarden waarin de ideale maatschappij tot stand zal komen.


Een ander kapitalisme

Met de mondialisering ondergaat het kapitalistisch productieproces een essentiële transformatie: van een disciplinaire maatschappij evolueren wij naar een ‘society of control’, waar “de gezagsmechanismen steeds democratischer worden (sic), steeds meer ingebed in het sociale veld, gespreid doorheen de geesten en de lichamen van de burgers. De macht wordt nu uitgeoefend bij middel van apparaten, die rechtstreeks de hersenen organiseren (in communicatiesystemen, informatienetwerken, enz.) alsook de lichamen (in welvaartssystemen, geleide activiteiten, enz.), en die leiden tot een staat van autonome aliënatie”. Dit noemen de auteurs ‘de biopolitical production’ die de kern vormt van wat zij als Empire betitelen. De productie wordt steeds meer immaterieel, het oude fabrieksproletariaat maakt plaats voor een intellectuele, immateriële en communicatieve arbeidskracht. Het is de kennismaatschappij (nog zo’n magisch woord), waarvan de informatie- en communicatie-industrie de kern vormt. Volgens de auteurs volgt hieruit dat de arbeidswaardeleer van Marx volledig vervallen is. De ‘biopolitical production’, waarvan de gemondialiseerde industrieel-financiële groepen de kern vormen, functioneert wereldwijd over alle territoriale grenzen heen en structureert rechtstreeks de ruimte en de bevolkingen, zodat de nationale staten nog slechts de rol spelen van ondergeschikte instrumenten. Dit alles leidt tot nieuwe vormen van exploitatie, maar opent ook nieuwe mogelijkheden met revolutionair potentieel.

De auteurs scoren zeker een punt, wanneer zij erop wijzen dat de productie van immateriële goederen (wij noemen dat ‘diensten’) belangrijker is geworden dan de productie van materiële, dus industriële, goederen. Maar wij volgen hen niet wanneer zij daaruit besluiten dat de arbeidswaardeleer niet meer geldig zou zijn. De arbeid blijft, in elke productiewijze, de bron en de maatstaf van waarde of rijkdom. Maar het is inderdaad zonder belang of die arbeid gepresteerd wordt in de productie van een materieel- dan wel van een immaterieel goed. Dit is niet het verval van de arbeidswaardeleer, maar de aanpassing ervan aan de huidige, economische realiteit. Trouwens, indien de auteurs een economische analyse zouden hebben gemaakt, in de plaats van de nu gevolgde puur-filosofische benadering, dan zouden zij hebben vastgesteld dat deze evolutie naar een immateriële productie paradoxaal leidt tot een gestadige vermindering van het belang van de gemondialiseerde sector in het geheel van de economie. In tegenstelling met de industriële goederen, worden de diensten immers in overgrote meerderheid zuiver nationaal, en zelfs strikt lokaal, geproduceerd en verhandeld. Nu onderschrijven de auteurs kritiekloos de stelling, die uiteraard wordt gepropageerd door de industrieelkapitalistische machtselite en haar neoliberale goeroes, als zou de mondialisering een absolute, allesomvattende en onomkeerbare realiteit zijn, waartegen elk democratisch verzet op nationaal vlak zinloos zou zijn. In hun doctrinaire verblinding worden zij aldus objectieve bondgenoten van de heersende klasse in haar neoliberaal propagandaoffensief.


De rol van de klassen

In het laatste hoofdstuk van het boek wordt dan eindelijk de cruciale vraag gesteld: welke zijn de nieuwe sociale krachten die ‘binnen en tegen Empire’ de strijd zullen voeren voor de bevrijding van uitbuiting en onderdrukking? Dat dit niet de volkeren kunnen zijn, staat voor de auteurs a priori vast. Want nationale bevrijdingsstrijd is slechts een reactionaire illusie. De Palestijnen kunnen het daarmee doen. Maar het zal evenmin de arbeidersklasse zijn. Zij stellen uitdrukkelijk dat de tijd van de internationale arbeiderssolidariteit is voorbijgestreefd. Er is geen proletariaat meer, en elke vorm van collectieve, gestructureerde emancipatiestrijd druist in tegen het libertair paradigma van de auteurs.

Het zal de ‘global multitude’ worden: een ongestructureerde entiteit, niet gedefinieerd door enige historische, culturele of territoriale dimensie, en die in haar spontaneïteit steeds nieuwe, originele vormen van revolte tegen Empire zal produceren, uiteraard in de vorm van losse ‘netwerken’. Op de vraag die de auteurs zichzelf stellen, hoe men van een dergelijke amorfe massa een actief, zelfbewust politiek subject kan maken, komt o.i. geen duidelijk antwoord. Zij menen dat het volstaat de strijd te coördineren rond drie thema’s, of moeten wij zeggen ‘slogans’: wereldburgerschap, een sociaal en gewaarborgd inkomen voor iedereen, en de ‘telos, or right to reappropriation’.

Het objectief van wereldburgerschap moet volgens de auteurs gerealiseerd worden bij middel van permanente, massale en wereldwijde migraties en vermenging van bevolkingen, waarbij elk individu het recht opeist en bekomt op volledig burgerschap, waar hij zich ook moge bevinden, en hoe efemerisch ook de verblijfsduur in deze permanente migratiedrift. De menselijke natuur kennende, zou het ons ten zeerste verbazen moest de ‘multitude’ warmlopen voor dit perspectief van eeuwig nomadisme. En de vraag wordt niet eens gesteld of een dergelijke veralgemeende heterogeniteit van de massa zou toelaten de onmisbare cohesie te bereiken, die dan toch vereist is voor het welslagen van elke politiekrevolutionaire onderneming.

Het tweede objectief, een gewaarborgd inkomen voor iedereen, werkend of niet, zou zeker wel aanslaan bij een deel van de ‘multitude’. Doch de auteurs stellen niet eens de vraag naar de economische haalbaarheid van dit nobel objectief. Het is waar dat in hun ‘biopolitieke’ wereld arbeid niet langer noodzakelijk is voor de productie van waarde, een categorie die zij trouwens hebben afgeschaft. Elk individu is productief, door het zuiver feit van het zijn, te leven en te denken. Dus heeft elk individu het recht te kunnen beschikken over alle noodzakelijke bestaansmiddelen.

Met de ‘telos, or right tot reappropriation’ monden de auteurs dan volledig uit in het aloude anarchistische schema. De ‘multitude’ ontwikkelt spontaan een nieuwe vorm van coöperatieve zelforganisatie, waarbij “de productiemiddelen worden hersamengesteld in de collectieve subjectiviteit en in de collectieve intelligentie en gevoelswereld van de werkers.”(blz.411). Deze hertoe-eigening mag dus niet worden verward met de marxistische onteigening van de productiemiddelen, die immers uitmondt op gemeenschaps- of staatsbezit, en dus de ene vorm van exploitatie en aliënatie zou vervangen door een andere. De hertoe-eigening moet precies een einde stellen aan elke vorm van exploitatie, aan elke externe belemmering van de vrije creativiteit van het individu.


Tussen droom en werkelijkheid

Niemand is ongevoelig voor het zuiver anarchistisch ideaal. In elke mens leeft het verlangen om zelf autonoom zijn eigen leven gestalte te geven, om zelf zijn eigen lot in handen te nemen. Het is wellicht de edelste vorm van ons mens-zijn. Maar we leven helaas niet in het aards paradijs. De strijd voor de bevrijding van exploitatie en aliënatie moet worden gevoerd met inachtneming van de realiteit van de menselijke zwakheid en onvolmaaktheid. Idealistische utopieën helpen ons geen stap vooruit.

Deze realiteit dwingt ons te erkennen dat de bevrijding van het individu slechts het resultaat kan zijn van een georganiseerde, gedisciplineerde en doelbewuste collectieve actie van een groep, het weze volk of klasse. En Gramsci leerde ons dat er geen immanente tegenstrijdigheid bestaat tussen volk en klasse, integendeel. De vereiste evolutie van de klasse, van een passief sociaal object tot een actief politiek subject, van een klasse-an-sich tot een klasse-für-sich, is een ideologisch en dus cultureel proces, dat steeds ingebed ligt in een specifieke configuratie van materiële, culturele en morele factoren of waarden, die verschillen van de ene natie tot de andere. En die, spijts alle nomadisme, nog duizenden jaren zullen blijven verschillen. Het is slechts in haar nationale identiteit, die haar toelaat de aspiraties van het gehele volk in te bouwen in haar politiek discours, dat een revolutionaire klasse kan uitgroeien tot een hegemonische klasse, en dat zij de oude heersende klasse kan ontzetten uit haar politieke heerschappij.

De bevrijdingsstrijd is een collectieve onderneming, en daarom ook een democratische strijd. De verworvenheden van 150 jaar proletarische strijd, te weten de welvaartsstaat, de openbare dienstverlening en het democratisch medebeslissingsrecht in de politieke ordening van de maatschappij zijn historische verworvenheden, die vandaag op de helling worden gezet. Niet als gevolg van de nationale soevereiniteit, wel integendeel: door de doelbewuste afbouw van dat principe door een oude, heersende klasse die haar categoriale belangen niet meer kan verzoenen met de werking van de democratische instellingen van de nationale staat. De opheffing van de verhoogde vorm van exploitatie en aliënatie, die daaruit voortspruit, is slechts mogelijk door de politieke macht van deze klasse te breken, daar waar zij verankerd ligt, binnen de natie. Dan zal de arbeidende mens zijn eigen lot in handen kunnen nemen, op een collectieve wijze: door het herstel en de verdieping van de democratie, de grootste historische verworvenheid van de nationale staat.