Katsiaficas, George - Organisatiemodel van 'autonomen'
ORGANISATIEMODEL VAN ‘AUTONOMEN’.
George Katsiaficas.
“De intussen legendarische jaren ’60 zijn niet gestorven; ze hebben nooit bestaan, tenminste niet binnen de tijdsafbakening van een decennium. Al bij al was het in 1955 dat Rosa Parks weigerde haar zitje af te staan achteraan de bus en in 1977 dat de Italiaanse tegencultuur frontaal op de ordediensten botste.
Deze voorbeelden kunnen als atypisch gezien worden. Vaker niet dan wel worden de burgerrechtenbeweging en Autonomie (de Italiaanse autonome beweging in de jaren ’70) beschreven als deel van Nieuw Links, hoe omvattend dat ook wordt gedefinieerd. Ze werden niet ingeperkt door de jaren ’60 en worden gewoonlijk geacht onafhankelijk van de andere bewegingen te hebben bestaan die op Nieuw Links zijn blijven bouwen: feminisme en ecologie, net als anti-interventie, vrede en homobevrijdingsbewegingen. Volgens mij waren ze, ondanks de gebruikelijke definitie van deze volksopstanden als ‘single-issue’ of nationale bewegingen en gezien hun retoriek en acties die vaak systematisch en universeel waren, onderdeel van de historische wereldwijde sociale beweging van 1968.
(…) Op die manier zijn bewegingen voor regionale of nationale autonomie, als ze gelinkt zijn aan politieke partijen, geen autonome bewegingen in de betekenis waarin ik de term gebruik.
(…) In Het Italië van de jaren ’70 namen duizenden fabrieksarbeiders deel aan ‘Autonomia’, en werd de betekenis van autonomie, uit hun ervaringen gedistilleerd, soms exclusief in arbeiderstermen gedefinieerd. Volgens Johannes Agnoli had het concept van autonomie in Noord-Italië twee dimensies: de klassenstrijd maakte zichzelf autonoom van de circulatie van het kapitaal; en de klassenstrijd werd niet geleid door traditionele Linkse organisaties (Communisten en hun vakbonden). Hoewel wijd gepropageerd was deze arbeidersdefinitie slechts één van haar vele vormen, zelfs in het kader van de beweging in Italië.
(…) was de autonome vrouwenbeweging (…) vitaal voor de vorming van daarop volgende formaties door de vernieuwende interne procedures van de feministes, samen met hun vermogen om onafhankelijk van mannen te handelen naar hun eigen autonoom vastgestelde behoeften en verlangens. Deze autonome feministische bewegingen waren een voorbeeld van een ‘politiek in de eerste persoon’ in tegenstelling tot de traditionele begrippen van de revolutionairen die de natie of de arbeiderklasse moesten leiden. Binnen deze bewegingen namen individuen bovendien geen orders aan van hogere echelons, maar handelden ze vrijwillig en naar eigen inzicht (…) Veel feministische groepen opereerden volgens een zelfgestuurde consensus, onafhankelijk van centrale leiders beslissingen nemend en die naar hun eigen zelfdiscipline te implementeren. Dit organisatiemodel blijft van vitaal belang voor de definitie van autonome bewegingen.
Een laatste betekenis van autonomie dook op in de loop van de langdurige campagnes tegen kernenergie in Duitsland rond het midden van de jaren ’70. Actiegroepen begonnen naar zichzelf te refereren als ‘autonoom’ om het onderscheid duidelijk te maken met partijgeoriënteerde Marxistisch-Leninistische groepen binnen de antinucleaire beweging die de waarde van spontane vormen van militant verzet ontkenden. Toen radicale clusters ook verschenen in de vredesbeweging en de tegencultuur en onder krakers groeiden ze samen in een veelzijdige formatie die uiteindelijk bekend werd als de autonomen. Door op een creatieve manier direct-democratische besluitvormingsprocessen en militant volksverzet te combineren vertegenwoordigen de Autonomen wat ik ‘bewuste spontaniteit’ noem.
De Autonomen onderschrijven het geloof niet dat er één waarheid is of één ware vorm van autonomie. Er zijn anderzijds een aantal principes die coherentie bieden: ze zien hun ideeën als een alternatief voor zowel autoritair socialisme (op soviet-leest geschoeide samenlevingen) als ‘pseudo-democratisch kapitalisme’. In tegenstelling tot Communisten geloven ze niet in de nood aan één ware revolutionaire partij of revolutionaire sector in de samenleving. Ze geloven in diversiteit en altijd voortgaande differentiatie. Hoewel ze nergens zijn neergeschreven komt dit principe naar voor in de acties van duizenden mensen in hun alledaags leven. Ze geloven in zelfbeheer en de nood voor individuen en groepen om de verantwoordelijkheid te nemen voor hun eigen daden. Hoewel deze ideeën tegengesproken worden door de handelingen van een aantal mensen, worden ze werkelijk in de voortdurende patronen van bewegingsactiviteit. De Autonomen proberen zowel regeringen als het alledaagse leven te veranderen en het kapitalisme en het patriarchaat omver te werpen. (…) (Katsiaficas, 1997: 1 – 8)
(…) Veel collectieven communiceren met elkaar via magazines, kranten en brochures die verdeeld worden in meer dan vijftig steden door een netwerk van informeel samenhangende informatiewinkels. De meeste ‘info-shops’ hebben archieven die lokale strijden behandelen en zijn op verschillende dagen van de week voorbehouden aan vrouwen of homo’s. Collectieven die één thema behandelen houden vaak vergaderingen in deze winkels, wat verbindingen creëert tussen groepen die elkaar anders niet zouden ontmoeten. Veel winkels hebben kopieerapparaten, wat de aankoop van dure boeken of tijdschriften overbodig maakt voor wie slechts een paar bladzijden nodig heeft. Informatie wordt niet behandeld als een product dat verkocht en gekocht wordt of passief opgenomen door toeschouwers die binnenkijken. Integendeel worden de honderden pamfletten, discussiebladen, artikels en kranten gecreëerd door de gebruikers van die winkels, die zich op die manier minder consumenten in een winkel maken dan wel eerder een deel van een netwerk binnen een beweging. In die context verbinden de ‘info-shops’ de ideeën en acties op een organische manier. Een aantal andere vormen van alternatieve media dienen eveneens om de diverse en ontkoppelde basis van de beweging te integreren.
(…) In veel steden bestaan gekraakte en legale bewegingscentra om de netwerken van de beweging van plaats te voorzien om uit te breiden. Eén van de grootste daarvan is ‘Mehringhof’ in Berlijn. Een enorm gebouw en tuin voorzien kantoorruimte voor actiegroepen, ontmoetingsruimtes, een vrouwencentrum, een concertzaal, een boekwinkel/café, onregelmatige fuiven en een bar. De Hafenstrasse heeft een volkskeuken en een bar met fuiven om de paar weken, en een groep Turkse activisten heeft er een café.
(…) Zoals de vrouwencentra in de jaren ’70 zijn deze ontmoetingsplaatsen een alternatieve organisatievorm die meer flexibiliteit en gedecentraliseerd ‘netwerken’ mogelijk maken dan de traditioneel gecentraliseerde organisaties en tegelijk het overleven van de beweging mee mogelijk maken in tijden van staatsrepressie.
De horizontale –zelfs cirkelvormige- collectieve structuur van de Autonomen maakt discussies en acties mogelijk waarvan de bronnen talrijk en divers zijn en waarvan de goedkeuring afhangt van de instemming van anderen en niet van directieven van hogerhand. De structuur van autonome bewegingen maakt individuele beslissingen en politieke ontwikkeling mogelijk. Met initiatief dat van vele kanten komt zijn collectieven in staat onmiddellijk en resoluut te handelen zonder te moeten wachten op een centraal comité dat over de zaken moet delibereren en de plannen moet goedkeuren.
Binnen de activistenkern kunnen kristallisatiepunten gevonden worden (…): collectieven, actiegroepen, coalities, kraakpanden, activistencommunes en, als diens sektarische tendensen onder controle zijn, zelfs hiërarchisch georganiseerde groepen met ideologische onderbouw. Samen met de ongebonden individuen vormen ze de basis van waaruit de acties en programmatorische aanzet worden gegeven. Ze vertrouwen op het volgende ‘niveau’, de ‘scene’, voor hun alledaagse politiek-culturele onderhoud. Alternatieve instituten zonder expliciet politieke inhoud zijn deel van de ‘scene’, zoels café’s, muziekclubs, verzamelplaatsen op straat en parken. Actieve sympathisanten omvatten mensen die op mobilisaties reageren en onregelmatig naar vergaderingen komen. Passieve sympathisanten verwijst naar financiële donateurs, lezers van de alternatieve pers, professoren die de ideeën en acties in hun seminaries en klassen bespreken, arbeiders die ideeën aandragen bij collega’s, enzovoort. Het ‘vloeiende’ karakter van deze bewegingen betekent dat mensen vaak tussen de ‘niveaus’ bewegen of zelfs op verschillende tegelijk deelnemen op verschillende punten.” (Katsiaficas, 1997: 199 – 201)