Bakoenin, Michael - Over anarchisme, staat en dictatuur

Uit Anarchief
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Geschreven: zie de bronvermelding

Bron:Michael Bakoenin over anarchisme, staat en dictatuur, samengesteld en ingeleid (niet opgenomen) door Arthur Lehning. Manifesten, L.J.C. Boucher, Den Haag, 1970.

Vertaling: Jaap Kloosterman

Deze versie: Spelling en punctuatie

Transcriptie: Rick Denkers

HTML: Adrien Verlee voor het Marxists Internet Archive, maart 2006



Het socialisme (1867-1868) [1]

I

De Franse Revolutie die voor ieder menselijk wezen het recht en de plicht had afgekondigd om mens te worden, is in haar uiterste consequentie geëindigd bij de theorieën van Babeuf. Als een van de laatste energieke en oprechte burgers die de Revolutie in zo groten getale had voortgebracht en vervolgens vermoord, had Babeuf, die zo gelukkig was mannen als Buonarroti onder zijn vrienden te tellen, in één enkele conceptie de politieke tradities van het oude vaderland verbonden met de volkomen moderne ideeën van een sociale revolutie. Hij zag de Revolutie mislukken door het achterwege blijven van een radicale en toen zeer waarschijnlijk onmogelijke verandering in de economische opbouw van de maatschappij, maar bleef niettemin trouw aan de geest van die Revolutie, die uiteindelijk het almachtige optreden van de staat in de plaats had gesteld van ieder persoonlijk initiatief; hij had een politiek en sociaal systeem ontworpen waarin de republiek als uitdrukking van de collectieve wil der burgers al het privé-eigendom zou onteigenen en in het belang van allen beheren. Een ieder zou daarbij een gelijk deel van opvoeding, onderricht, bestaansmiddelen, ontspanning worden toegewezen en zonder uitzondering zouden allen, naar gelang ieders krachten en vermogens, worden gedwongen tot hoofd- en handarbeid. Babeuf’s samenzwering mislukte, hij werd met verscheidene van zijn vrienden, tot de guillotine veroordeeld. Maar zijn ideaal van een socialistische republiek stierf niet met hem. Overgenomen door zijn vriend Buonarroti, de grootste samenzweerder van deze eeuw, werd dit ideaal als een gewijde erfenis aan de nieuwe generaties overgeleverd, en dank zij de geheime genootschappen die hij in België en Frankrijk oprichtte, gingen de communistische ideeën ontkiemen in de verbeelding van het volk.[2] Zij vonden tussen 1830 en 1848 bekwame vertolkers in Cabet en Louis Blanc die definitief de grondslagen legden van het revolutionaire socialisme.

Een andere socialistische stroming die uit dezelfde revolutionaire bron was voortgekomen en naar hetzelfde doel streefde maar met volkomen andere middelen die we het doctrinaire socialisme zouden willen noemen — werd door twee buitengewone mannen geschapen: SaintSimon en Fourier. Het saint-simonisme werd uitgelegd. ontwikkeld, omgevormd en gefundeerd als quasi-praktisch systeem, en als een kerk, georganiseerd door Père Enfantin en vele vrienden waarvan het merendeel tegenwoordig bankiers en staatslieden zijn geworden met een bijzondere toewijding voor het Keizerrijk. Het fourierisme vond zijn commentator in de Democratie pacifique, die tot 2 december 1851 geredigeerd werd door Victor Considérant.[3]

De waarde van deze twee socialistische systemen die overigens in veel opzichten verschillend zijn, ligt voornamelijk in de diepgaande, wetenschappelijke en strenge kritiek op de huidige inrichting van de maatschappij waarvan zij onverschrokken de monsterlijke tegenstrijdigheden aan het licht hebben gebracht; vervolgens ook in het belangrijke punt van de scherpe aanval op en ondermijning van het christendom uit naam van de rehabilitatie van de materie en de menselijke hartstochten die door de christelijke priesters belasterd en tegelijkertijd zo mooi uitgeleefd werden. Voor het christendom wilden de saint-simonisten een nieuwe, op de mystieke cultus van het vlees gegrondveste religie in de plaats stellen, met een nieuwe hiërarchie van priesters, nieuwe uitbuiters van de massa door hun voorrecht van genialiteit. bekwaamheid en talent. De Fourieristen waren veel meer — men kan zelfs zeggen: oprechte — democraten en stelden zich hun phalansières voor als bestuurd en geregeld door bij algemeen kiesrecht gekozen leiders; zij meenden dat ieder er uit zichzelf zijn plaats en werk zou vinden, al naar de aard van zijn passies.

De fouten van het Saint-Simonisme zijn te opvallend dan dat er nog over gesproken zou moeten worden. De tweevoudige vergissing van de Fourieristen lag in de eerste plaats hierin dat zij oprecht geloofden dat zij alleen door de kracht van hun overreding en vreedzame propaganda tenslotte de harten der rijken zouden beroeren zodat deze uiteindelijk zelf hun overmatige rijkdom aan de poorten van de phalansières zouden komen afgeven; en in de tweede plaats hierin, dat zij meenden theoretisch en bij voorbaat een sociaal paradijs te kunnen scheppen, waar men de hele komende mensheid zou kunnen onderbrengen. Zij hadden niet begrepen dat men wel de grote beginselen van haar toekomstige ontwikkeling kan aanduiden, maar dat wijde verwezenlijking van deze beginselen aan de ervaringen van de toekomst moeten overlaten.

In het algemeen is reglementering de gemeenschappelijke hartstocht geweest van alle socialisten vóór 1848 met één uitzondering. Cabet, Louis Blanc, Fourieristen, Saint-Simonisten, allen hadden zij het verlangen de toekomst volgens hun dogma te organiseren, allen waren zij min of meer autoritair.

Maar dan verschijnt Proudhon[4]: boerenzoon, in daad en qua instinct honderd maal meer revolutionair dan alle doctrinaire en burgerlijke socialisten, begiftigd met een even diepgaande en doordringende als meedogenloze kritische geest om al hun systemen te vernietigen, stelde hij de vrijheid tegenover de autoriteit. Ten opzichte van deze staatssocialisten noemde hij zich onverschrokken anarchist; hij tartte hun deïsme of pantheïsme en had de moed zich eenvoudig atheïst te noemen, of liever met August Comte: positivist. Zijn socialisme was gebaseerd op de zowel individuele als collectieve vrijheid en op de spontane actie van de vrije associaties die aan geen andere wetten gehoorzamen dan aan de algemene, wetenschappelijk ontdekte of te ontdekken wetten van de maatschappelijke economie, los van iedere regeringsreglementering en staatsbescherming. Zijn theorie die bovendien de politiek ondergeschikt maakte aan de economische, intellectuele en morele belangen van de maatschappij, moest vroeg of laat met een ijzeren consequentie uitlopen op het federalisme.

Dit was de stand van de sociale wetenschap vóór 1848. De polemiek in de socialistische kranten, vlugschriften en brochures brachten een massa nieuwe ideeën te midden der arbeidersklassen; deze raakten ervan doordrongen en toen de Revolutie van 1848 uitbrak kwam het socialisme als een macht naar voren.

Het socialisme was, zeiden we, het laatste kind van de grote revolutie. Maar voordat deze het ter wereld bracht, had zij het leven geschonken aan een directere erfgenaam, haar eerstgeborene, het zo geliefde kind van Robespierre en Saint-Just: het niet met socialistische ideeën vermengde zuivere republicanisme, zich spiegelende aan de oudheid en bezield door de heroïsche tradities van de grote burgers van Griekenland en Rome. Veel minder humanitair dan het socialisme, accepteerde het nauwelijks de mens; het erkende slechts de burger. Terwijl het socialisme een republiek van mensen wilde stichten, ging het bij dit republicanisme alleen maar om een republiek van burgers. Maar onder de constitutie. die als een natuurlijke en noodzakelijke consequentie volgden op de grondwet van 1793 (vanaf het moment dat deze, na een ogenblik van aarzeling, eindigde met het systematisch negeren van de sociale kwestie. zouden deze ‘actieve burgers’ — om een uitdrukking van de Constituante te gebruiken — hun burgerlijke privileges grondvesten op de uitbuiting van de ‘passieve burger’. Overigens is de politieke republikein — of wordt minstens geacht zo te zijn — niet egoïstisch ten eigen bate, maar hij dient het te zijn voor het vaderland dat hij in zijn vrije hart boven zichzelf moet plaatsen, boven alle personen, alle naties ter wereld en de gehele mensheid.

Bijgevolg zal hij de internationale gerechtigheid altijd negeren: of zijn vaderland nu gelijk of ongelijk heeft, in alle debatten zal hij het voorrang geven boven het andere, hij wenst dat het steeds zal overheersen en alle vreemde naties door zijn macht en glorie verpletteren. Door een natuurlijke neiging zal hij veroveraar worden ondanks dat de ervaring van eeuwen hem duidelijk heeft getoond dat militaire overwinningen noodlottig in cesarisme moeten eindigen. De socialistische republikein verafschuwt de grootheid, macht en militaire roem van de staat — hij verkiest daarboven vrijheid en welzijn. Terwijl hij op binnenlands terrein federalist is, wenst hij een internationale confederatie, in de eerste plaats vanuit de geest van gerechtigheid, daarnaast omdat hij ervan overtuigd is dat de economische en sociale revolutie die de kunstmatige en fnuikende grenzen der Staten overschrijdt, zich tenminste gedeeltelijk slechts kan verwezenlijken door het solidaire optreden van zo niet alle dan toch minstens het grootste deel der naties die momenteel de beschaafde wereld uitmaken, en dat alle zich er vroeg of laat bij zullen moeten aansluiten. De louter politieke republikein is een stoïcijn; hij kent zichzelf geen rechten, slechts plichten toe, of zoals in de republiek van Mazzini, acht hij slechts één recht toelaatbaar: de voortdurende toewijding en opoffering voor het vaderland, slechts leven om dat te dienen en met blijdschap daarvoor sterven, zoals het lied het uitdrukt, dat Alexandre Dumas zonder enige aanleiding de girondijnen heeft toebedacht: Mourir pour la Patrie, c’est le sort le plus beau, le plus digne d’envie’.

De socialist beroept zich daarentegen op zijn positieve rechten op het leven en alle intellectuele, morele en fysieke geneugten daarvan. Hij houdt van het leven en wil er volop van genieten. Omdat zijn opvattingen deel van hemzelf uitmaken en zijn plichten jegens de maatschappij onverbrekelijk met zijn rechten verbonden zijn, zal hij om beide trouw na te komen kunnen leven in gerechtigheid als Proudhon en in geval van nood kunnen sterven als Babeuf; maar nooit zal hij zeggen dat het leven der mensheid een offer moet zijn of dat de dood het zoetste lot zou zijn. Voor de politieke republikein is vrijheid slechts een loos woord; het is de vrijheid om vrijwillig slaaf te zijn, toegewijd slachtoffer van de staat; steeds bereid om met zijn eigen vrijheid hetzelfde te doen, zal hij die van anderen graag hieraan opofferen. Het politieke republicanisme eindigt dus noodzakelijkerwijs in het despotisme. Voor de socialistische republikein is alles gelegen in de met welvaart gepaard gaande vrijheid die de menswaardigheid voor allen schept door de menswaardigheid van een ieder.

De socialist onderscheidt zich van de bourgeois door de gerechtigheid en eist voor zichzelf slechts de werkelijke vrucht van zijn eigen arbeid; en hij onderscheidt zich van hem die uitsluitend republikein is door zijn eerlijk en menselijk egoïsme, doordat hij openlijk en zonder omhaal voor zichzelf leeft en weet dat hij, wanneer hij dat in gerechtigheid doet. de gehele maatschappij dient en door haar te dienen voor zijn eigen zaak opkomt. De republikein is onbuigzaam en dikwijls reed door zijn patriottisme — als de priester door zijn godsdienst. De socialist is natuurlijk, gematigd patriot, maar daarentegen steeds zeer menselijk. In één woord: er ligt een afgrond tussen de socialistische en de politieke republikein; de een behoort tot het verleden als een semi-religieus schepsel, aan de ander, positivist of atheïst, behoort de toekomst.

Deze tegenstelling treedt in 1848 volledig aan het licht. Vanaf de eerste uren van de revolutie begrijpen zij elkaar volstrekt niet meer: hun idealen, al hun instinctieve neigingen slepen hen in volkomen tegengestelde richting mee.

Al de tijd van februari tot en met juni ging voorbij in voortdurende wrijving die de burgeroorlog in het kamp der revolutionairen bracht, hun krachten verlamde en natuurlijk steevast de overwinning in handen gaf van de overigens geweldige coalitie van alle soorten van reactie, voortaan in één enkele partij verenigd en samengesmolten door de angst. In juni verbonden de republikeinen zich op hun beurt met de reactie om de socialisten te vernietigen. Zij meenden de overwinning te hebben behaald en hadden hun dierbare republiek in de afgrond gestort. Generaal Cavaignac, die de eer van de vlag vertegenwoordigde tegenover de revolutie, werd de voorloper van Napoleon Ill. Iedereen begreep dat toen, zoniet in Frankrijk dan toch overal elders, want deze rampzalige overwinning van de republikeinen over de werkers van Parijs werd als een grote triomf gevierd aan alle hoven van Europa en de officieren van de Pruisische garden haastten zich, met hun generaals aan het hoofd, hun broederlijke gelukwensen aan generaal Cavaignac over te brengen.

Verschrikt door het rode spook viel de bourgeoisie van Europa terug in een absolute slaafsheid. Zij is van nature oppositioneel en liberaal en koestert geen verering voor een militair bewind, maar tegenover de dreigende gevaren van een volksbevrijding koos zij toch hiervoor. Na de opoffering van haar waardigheid met alle roemrijke veroveringen van de achttiende en het begin van deze eeuw meende zij tenminste de vrede en rust te hebben gekocht die noodzakelijk zijn voor haar industriële en handelstransacties: ‘Wij offeren u onze vrijheid op,’ scheen zij tot de militaire machten te zeggen, die zich opnieuw verhieven op de puinhopen van deze derde revolutie, ‘laat ons in ruil rustig de arbeid der volksmassa’s uitbuiten en bescherm ons tegen hun eisen die in theorie gewettigd lijken, maar vanuit onze belangen gezien verfoeilijk zijn.’ Men belooft haar alles, houdt zelfs woord. Waarom is de bourgeoisie, de bourgeoisie van geheel Europa, dan op dit moment in het algemeen ontevreden?

Zij had niet in haar berekeningen opgenomen dat een militair regime veel kost, dat het alleen al door zijn interne organisatie de naties verlamt, verontrust, te gronde richt, en bovendien gehoorzaamt aan een eigen en nooit gelogenstrafte logica die onvermijdelijk oorlog ten gevolge heeft; successieoorlogen, oorlogen om een erezaak, om veroveringen, om natuurlijke grenzen, om het evenwicht te bewaren — voortdurende vernietiging en verzwelging van staten door staten, stromen menselijk bloed, akkers in vlammen, tot ruïnes vervallen steden. verwoesting van gehele provincies — en alles om de eerzucht van vorsten en hun gunstelingen te bevredigen en te verrijken, om de bevolking in toom te houden en daaruit bestaat de gehele geschiedenis.

Nu ziet de bourgeoisie dit in en daarom is zij ontevreden over het regime dat zij zo krachtig heeft helpen opbouwen. Zij is het huidige bewind moe, maar wat zal zij ervoor in de plaats stellen?

De constitutionele monarchie heeft zijn tijd gehad en overigens nooit wonderbaarlijk gebloeid op het Europese vasteland; ja zelfs in Engeland, waar de wieg van het moderne constitutionalisme gestaan heeft, is zij geschokt door de bres die de opkomende democratie momenteel slaat en wankelt zij om weldra niet meer in staat te zijn de groeiende golf van volkspassies en eisen in te dammen. De republiek? Maar wat voor republiek? Louter politiek, of democratisch en sociaal? Zijn de volken nog socialistisch? Ja, meer dan ooit. In juni 1848 is niet het socialisme in het algemeen te gronde gegaan, maar alleen het staatssocialisme, het autoritaire en reglementerende socialisme, dat meende en hoopte dat de staat de behoeften en gewettigde aspiraties van de werkende klassen zou bevredigen en met haar volmacht toegerust een nieuwe maatschappelijke orde zou willen en kunnen instellen. Niet het socialisme stierf in juni, integendeel, de staat verklaarde zich bankroet ten overstaan van het socialisme; toen hij niet in staat was de schuld te betalen die was overeengekomen. trachtte hij het te doden om zich op de eenvoudigste wijze van die schuld te ontdoen. Hij slaagde er niet in het socialisme te doden, maar doodde het geloof, dat het socialisme in de staat had gehad, en vernietigde tegelijkertijd alle theorieën van het autoritaire of doctrinaire socialisme — waarvan sommige, als L’Icarie van Cabet en l’Organisation du travail van Louis Blanc, het volk hadden aangeraden zich in alles op de staat te verlaten. en waarvan andere hun nietigheid getoond hadden door een reeks lachwekkende experimenten. Zelfs de bank van Proudhon, die in gelukkiger omstandigheden had kunnen slagen, bezweek en werd verpletterd door de afkeer en algemene vijandigheid der bourgeoisie.[5]

Het socialisme verloor dit eerste gevecht om een eenvoudige reden: het was rijk aan instincten en negatieve theoretische ideeën die het duizendmaal gelijk gaven tegen het privilege; maar het ontbrak het nog ten ene male aan positieve en praktische ideeën, die nodig geweest waren, om op de ruines van het burgerlijk systeem een nieuw te kunnen bouwen: de ideeën van de volksgerechtigheid. De arbeiders die in juni streden voor de bevrijding van het volk, waren niet door ideeën. maar instinctief verenigd; de verwarde ideeën, die zij hadden, vormden een toren van Babel, een chaos. waarvan niets te verwachten was. Moet men daarom twijfelen aan de toekomst en huidige kracht van het socialisme? Het christendom, dat zich de stichting van een rijk van gerechtigheid in de hemel ten doel stelde, heeft verschillende eeuwen nodig gehad om in Europa te triomferen. Mag men zich er dan over verbazen. dat het socialisme, dat zich een wel heel wat moeilijker opgaaf heeft gesteld — dat van het heersen van de gerechtigheid op aarde — in enkele jaren nog niet heeft gezegevierd?

Is het nodig te bewijzen, dat het socialisme niet dood is?

Om zich hiervan op de hoogte te stellen behoeft men slechts een oog te slaan op wat zich tegenwoordig in geheel Europa afspeelt. Want achter al het diplomatieke gedoe en alle oorlogsgeruchten, die sinds 1852 in Europa de ronde doen, is er in alle landen toch maar één ernstig vraagstuk: het sociale probleem. Het is de grote onbekende, die iedereen voelt naderen, die een ieder doet sidderen en waarover niemand durft te spreken... Maar het spreekt voor zichzelf en steeds luider; de coöperatieve arbeidersassociaties, de banken voor wederzijdse bijstand en werkkredieten, de vakbonden, de internationale liga van arbeiders uit alle landen,[6] de hele opkomende arbeidersbeweging in Engeland, Frankrijk, België, Duitsland, Italië. Zwitserland — bewijst het niet dat zij geenszins van hun doel hebben afgezien, hun geloof niet hebben verloren in de aanstaande bevrijding, en tezelfdertijd begrepen dat zij om het uur van hun verlossing naderbij te brengen niet langer op de staten mogen rekenen, noch op de steeds min of meer huichelachtige medewerking van de bevoorrechte klassen, maar op zichzelf en hun onafhankelijke, geheel spontaan gevormde associaties?

In de meeste Europese landen bewaart deze beweging, die tenminste schijnbaar aan de politiek vreemd is, een nog uitsluitend economisch en om zo te zeggen privé-karakter. Maar in Engeland heeft zij zich al ronduit op het brandende politieke terrein geplaatst en als een geweldige liga georganiseerd, de ‘Reform League’ [7] , reeds een grote overwinning op het politiek georganiseerde privilege van de aristocratie en hogere bourgeoisie behaald. Met typisch Engels praktisch geduld en consequentheid heeft de Reform League een werkschema opgezet, zij deinst nergens voor terug en laat zich door geen enkele moeilijkheid afschrikken of tegenhouden. Wanneer wij met de grootst mogelijke belemmeringen rekening houden,’ zo zeggen zij, ‘hebben we over hoogstens tien jaar algemeen kiesrecht en dan...’ — dan zullen zij de sociale revolutie maken!

In Frankrijk en Duitsland is het socialisme, kalm voortgaand langs de weg van particuliere economische associaties, reeds tot een zo grote mate van macht gekomen binnen de werkende klassen dat Napoleon Ill enerzijds en graaf Bismarck anderzijds zijn bondgenootschap beginnen te zoeken. Na het droevige fiasco van alle politieke partijen in Italië en Spanje zal ieder probleem daar, gezien de afschuwelijke ellende waarin beide zich gedompeld zien. weldra opgaan in het economische en sociale vraagstuk. Bestaat er in wezen in Rusland en Polen een ander probleem? Dit vraagstuk immers heeft onlangs de laatste hoop van het oude adellijke, historische Polen vernietigd: dit bedreigt het reeds zo zwaar geschokte bestaan van het vreselijke Grootrussische Rijk en zal het te gronde richten. Treedt het socialisme niet zelfs in Amerika volledig aan de dag in het voorstel van een voortreffelijk mens, de senator van Boston, Charles Sumner, om land onder de bevrijde negers uit de zuidelijke staten te verdelen.[8]

Men ziet dus, dat het socialisme overal is, en dat het zich ondanks zijn nederlaag in juni door ondergrondse arbeid, die het langzaam in de diepten van het politieke leven in alle landen heeft doen binnendringen, uiteindelijk overal doet voelen als de verborgen kracht van de eeuw. Nog enkele jaren en het zal zich als een actieve, geweldige kracht manifesteren.

Op zeer weinige uitzonderingen na zijn alle volken van Europa op het ogenblik socialist -verscheidene zonder zelfs het woord socialisme te kennen — en erkennen zij geen andere vlag dan die hun vóór alles hun economische bevrijding in het vooruitzicht stelt; en duizend maal eerder zouden ze welk probleem ook opgeven dan juist dit. Slechts door het socialisme zal men hen er dan ook toe kunnen bewegen politiek en een goede politiek te bedrijven.

Is het niet voldoende te zeggen dat het voor ons ontoelaatbaar is het socialisme uit ons program te schrappen en dat wij het niet opzij zouden kunnen zetten zonder ons gehele werk met machteloosheid te slaan? Door ons program, door ons uit te roepen tot federalistische republikeinen hebben wij ons voldoende revolutionair getoond om een groot deel van de bourgeoisie van ons af te stoten: dat gehele deel dat op ellende en ongeluk der volken speculeert en er zelfs in slaagt te profiteren van de grote rampen die nu meer dan ooit de naties treffen.

Wanneer wij dit actieve, woelzieke, arglistige, speculerende deel van de bourgeoisie terzijde laten, rest ons nog het gros van de rustige, ijverige burgers die soms, meer uit noodzaak dan bewust of uit geneigdheid, verkeerd handelen en niets liever zouden vragen dan verlost te worden van die noodlottige noodzakelijkheid die hen in voortdurende staat van vijandschap met de werkende bevolking brengt en tegelijkertijd hun ondergang is. Men moet wel zeggen dat de kleine bourgeoisie, de kleine handel en industrie tegenwoordig bijna evenveel te lijden beginnen te krijgen als de werkende klassen, en als de zaken op dezelfde wijze voortgaan, zou deze aanzienlijke meerderheid van de bourgeoisie zich door haar economische positie wel eens spoedig met het proletariaat kunnen vermengen. De grote handel en industrie en vooral de grote en oneerlijke speculatie vernietigen en verslinden haar en storten haar in de afgrond. De toestand van de kleine bourgeoisie wordt dus steeds meer revolutionair en haar ideeën, die té lang reactionair geweest zijn, worden nu door verschrikkelijke lessen steeds klaarder en zullen noodzakelijk een tegenovergestelde richting moeten inslaan. De meest intelligenten beginnen te begrijpen dat er voor de eerlijke burger geen ander heil te vinden is dan in zijn verbintenis met het volk — en dat het sociale vraagstuk hem evenzeer en op dezelfde wijze aangaat als het volk.

Deze progressieve verandering in de mening van de Europese kleine bourgeoisie is een even troostrijk als onaantastbaar feit. Maar wij moeten ons geen illusies maken: het initiatief van de nieuw te kiezen weg zal niet hun maar het volk behoren; in het westen aan de stedelijke en fabrieksarbeiders — bij ons, in Rusland. Polen en de meerderheid der Slavische landen, aan de boeren. De kleine burgerij is te angstig, vreesachtig en sceptisch geworden om uit zichzelf welk initiatief ook te nemen; zij zal zich wel laten leiden, maar aan niemand leiding geven; want terwijl ze arm aan ideeën is, ontbreken haar levens het geloof en de hartstocht. Die hartstocht, die de obstakels met de grond gelijk maakt en nieuwe werelden schept, bevindt zich uitsluitend in het volk. Aan het volk zal dus onbetwist het initiatief van de nieuwe beweging toekomen. En wij zouden het volk opzij zetten! En wij zouden niet meer over het socialisme spreken, de nieuwe religie van het volk!

Maar, zegt men, het socialisme toont de neiging een bondgenootschap met het cesarisme aan te gaan. In de eerste plaats is dit laster, het is integendeel het cesarisme dat aan de horizon de dreigende kracht van het socialisme ziet opdoemen en daarom naar zijn gunsten dingt om het ten eigen bate te kunnen uitbuiten. Maar is het geen reden temeer voor ons om deze zaak nader te bezien, teneinde de sluiting van dit afzichtelijke verbond te kunnen beletten ongetwijfeld de grootste ramp die de vrijheid in de wereld kan bedreigen? Zelfs los van alle praktische overwegingen dienen wij ons met het probleem bezig te houden omdat het socialisme de gerechtigheid is. Wanneer we over gerechtigheid spreken bedoelen we daarmee niet de gerechtigheid die ons wordt voorgeschoteld in de Romeinse codices en jurisprudentie, die voor het grootste deel gegrond zijn op geforceerde, door geweld verkregen toestanden, geheiligd door de tijd en de zegeningen van een christelijke of heidense kerk en als zodanig aanvaard als absolute beginselen, waaruit het overige slechts een strikt logische deductie is [8.1] -wij spreken over de gerechtigheid, die zich uitsluitend op het menselijk geweten baseert, die u in het geweten van elk mens, zelfs van kinderen, zult terugvinden en zich eenvoudig met vereffening laat vertalen.

Deze gerechtigheid die zo universeel is en toch, dank zij gewelddadig ingrijpen en religieuze invloeden, nog nooit de overhand heeft gehad in de politieke, juridische of economische wereld, moet als grondslag dienen voor de nieuwe wereld. Zonder haar geen sprake van vrijheid, van republiek, welvaart, vrede! Zij moet dus al onze beslissingen leiden, opdat wij wezenlijk kunnen bijdragen tot de vestiging van de vrede.

De gerechtigheid draagt ons op de zaak van de tot nu toe zo vreselijk mishandelde volk in handen te nemen en met zijn politieke vrijheid zijn economische en sociale bevrijding te eisen.

Wij leggen u niet het een of andere socialistische systeem voor. Wij willen de hernieuwde afkondiging van het grote beginsel der Franse Revolutie: dat ieder mens materiële en morele middelen dient te hebben om volledige menselijkheid te ontwikkelen dat als volgt is te formuleren:

Het zodanig inrichten van de maatschappij dat ieder ter wereld komend individu, man of vrouw, vrijwel gelijke mogelijkheden krijgt om zijn verschillende capaciteiten te ontwikkelen en daarvan bij zijn arbeid gebruik te kunnen maken: het inrichten van een maatschappij, die ieder individu, wie dan ook, de uitbuiting van andermans arbeid onmogelijk maakt en niemand laat delen in het gebruik van de sociale rijkdommen, die in werkelijkheid slechts door de arbeid worden voortgebracht, wanneer hij niet direct door zijn eigen arbeid tot hun productie heeft bijgedragen.

De volledige oplossing van dit vraagstuk zal ongetwijfeld het werk van eeuwen zijn. Maar de geschiedenis heeft het probleem gesteld en sindsdien zouden wij ons er niet meer vanaf kunnen maken zonder ons zelf tot een volledige machteloosheid te veroordelen. Wij haasten ons hieraan toe te voegen, dat wij met kracht iedere poging tot sociale organisatie van de hand wijzen, die in tegenspraak met de meest volledige vrijheid van zowel personen als associaties, de instelling van een reglementaire autoriteit van welke aard ook zou vereisen. Uit naam van die vrijheid, die wij erkennen als enige wettige basis en enige wettige schepper van iedere economische en politieke organisatie, zullen wij steeds protesteren tegen alles wat ook maar enigszins op communisme of staatssocialisme lijkt. (...)

II

De tijd, dat een bepaald volk een messiasrol vervulde is voorbij. Vrijheid, gerechtigheid en rede zullen voortaan niet meer het monopolie van deze of gene natie zijn. Het initiatief is voortaan aan alle volken; het is, zij het in verschillende mate, over alle verdeeld. Dit is een echte arbeidsdeling, evenredig naar gelang de intellectuele en morele kracht van iedere natie: en deze deling zal uitlopen op de federale organisatie van Europa ...

Ik kan mij slechts volledig achter het decentralisatieprincipe stellen, dat u tot een van de grondbeginselen van uw programma maakt. De ervaring van vijfenzeventig droeve en harde jaren, verlopen in een onvruchtbaar heen en weer slingeren tussen een verschillende malen herwonnen, steeds weer verloren vrijheid en het steeds meer zegevierende staatsdespotisme, heeft Frankrijk en de wereld duidelijk gemaakt, dat in 1793 uw girondijnen gelijk hadden tegenover uw jakobijnen. Robespierre. Saint-Just. Carnot, Couthon, Cambon en zovele andere montagnards zijn grote en oprechte patriotten geweest. maar het is daarom niet minder waar, dat zijde regeringsmachine hebben opgebouwd — de geweldige centralisatie van de staat, die natuurlijk en noodzakelijk de militaire dictatuur van Napoleon I mogelijk gemaakt heeft. die alle latere revoluties overleefd heeft, niet verzwakte, maar integendeel door de Restauratie, de Julimonarchie en de Republiek van 1848 behouden, gekoesterd en ontwikkeld werd, om met de noodlottige vernietiging van u vrijheden te eindigen. Veel democraten uit de oude unitaire en katholieke school — die naam geef ik eraan, hoewel ze dit meestal is zonder het zelf te weten — menen tegenwoordig nog, dat gemeentelijke autonomie voldoende kan zijn en dat de opbouw van de vrijheid mogelijk is met enerzijds bevrijde communes, anderzijds een machtige staatscentralisatie ...

Nee, autonomie van de commune zal nooit genoeg zijn om in welk land ook vrijheid te brengen: de geïsoleerde commune zal altijd te zwak zijn om weerstand te bieden aan de verpletterende centralisatie van alle wetgevende en uitvoerende macht in handen van de staat. — Voor werkelijke vrijheid van de commune is tussen staat en commune een machtiger bemiddelaar nodig dan deze laatste; een autonoom departement of autonome provincie. Men kan er zeker van zijn, dat waar de provinciale autonomie niet bestaat, het self-government van de commune nooit meer dan een fictie zal zijn. Buitendien zal een binnenlands sterk gecentraliseerde staat naar buiten niets anders zijn dan een oorlogsmachine. die wel aan een federatie van volken kan deelnemen om deze te overheersen, maar nooit om zich te onderwerpen, als alle andere naties, aan gelijke voorwaarden; aan de hoogste wet van de internationale, d.i. zuiver menselijke gerechtigheid, die als zodanig tegengesteld is aan de transcendentale, theologische, politieke en juridische gerechtigheid der staten.

Het verheugt mij in Frankrijk stoutmoedig de vlag van het antitheologisme te zien hijsen. Slechts politieke en sociale slavernij van een natie kan het product zijn van een geest die in theologische en metafysische ficties is ingebakerd en zich buigt voor een andere autoriteit dan de rationele en experimentele wetenschap. Wat uw vertegenwoordigers van de officiële moraal en uw spiritualistische democraten ook beweren, alleen het Wetenschappelijk en humanitair materialisme is in staat vrijheid, gerechtigheid en bij gevolg ook de moraal te scheppen op werkelijk brede en onwankelbare gronden. Is het niet een inderdaad opmerkelijk chaotische toestand, dat de spiritualisten, die de vrije wil als uitgangspunt nemen, noodlottig op de autoriteitsleer terechtkomen, d.w.z. op de min of meer open of verborgen, maar in ieder geval volledige ontkenning van de vrijheid — terwijl wij materialisten van de zowel natuurlijke als maatschappelijke fataliteit uitgaan om de voortschrijdende bevrijding van de mensheid te verkondigen.

U bent socialist. Men heeft tegenwoordig niet meer het recht zich democraat te noemen indien men niet naast de volledigste politieke bevrijding van het volk zijn een vergaande economische bevrijding wenst. U hebt duizendvoudig gelijk, wanneer U weigert deze twee grote problemen, die in werkelijkheid slechts één vormen, te scheiden: het politieke en het sociale vraagstuk.

Met u betreur ik de verblinding van dat, laten we hopen, niet al te aanzienlijke deel der arbeiders in Europa, dat zich voorstelt zijn eigen materiële belangen beter te dienen door zich afzijdig te houden van inmenging in de politieke aangelegenheden van hun land, en meent de economische gelijkheid en gerechtigheid waarnaar de arbeidersklassen nu streven, langs een andere weg dan die van de vrijheid te kunnen bereiken. De eensluidende getuigenis van de geschiedenis uit alle tijden en alle landen toont ons, dat de gerechtigheid nooit gegeven wordt aan diegenen die haar niet zullen weten te nemen: de logica bevestigt en verklaart ons dit historisch bewijs: het ligt volstrekt niet in de aard van een bestaand privilege, monopolie, machtsapparaat om, zonder daartoe gedwongen te zijn, te wijken of te verdwijnen; om te triomferen moet het recht op zijn beurt een kracht worden.

Deze waarheid is zo eenvoudig en wordt zo duidelijk door de dagelijkse ervaring bewezen, dat men zich met recht mag verbazen over het feit, dat er nog mensen zijn, die eraan kunnen twijfelen. Gelijkheid zonder vrijheid is een kwaadaardige fictie, door schurken gecreëerd om domoren te bedriegen. Gelijkheid zonder vrijheid is staatsdespotisme en de despotische staat zou geen dag kunnen bestaan zonder tenminste één uitbuitende en bevoorrechte klasse: de bureaucratie, erfelijke macht als in Rusland en China, of feitelijke als in Duitsland en bij u (in Frankrijk).

Ons aller grote en waarachtige meester Proudhon heeft in zijn fraaie boek De la Justice dans la Révolution et dans l’Eglise gezegd, dat de meest rampzalige verbinding die gevormd zou kunnen worden die is, waarin socialisme en absolutisme verenigd zouden zijn, het streven van het volk naar economische bevrijding en materieel welzijn met de dictatuur en de concentratie van alle politieke en sociale macht in de staat.

Dat de toekomst ons dus voor de gunsten van het despotisme beware: maar moge zij ons redden van de rampzalige en geestdodende gevolgen van het autoritaire, doctrinaire of staatssocialisme. Laten we socialist zijn, maar nimmer kuddevolken worden. Wij dienen de gerechtigheid, de gehele politieke, economische en sociale gerechtigheid slechts te zoeken op de weg van de vrijheid.

Buiten de vrijheid kan niets levends en menselijks bestaan, en een socialisme, dat die vrijheid uit haar midden zou verbannen en niet als enig scheppend beginsel en als grondslag zou aanvaarden, zou ons regelrecht naar de slavernij en de beestachtigheid terug leiden. Maar als wij enerzijds ieder socialistisch systeem dat niet uitgaat van het beginsel van collectieve en individuele vrijheid met klem moeten afwijzen, moeten we ons met dezelfde energie en openhartigheid losmaken van alle partijen, die verklaren het sociale vraagstuk links te willen laten liggen — het meest geduchte, maar tevens grootste van alle vraagstukken, die de wereld op dit moment bezighouden... Uw grote revolutie, die haar verheven werk met de Verklaring van de Rechten van de Mens is begonnen. zou dit pas voltooid hebben, wanneer zij — niet alleen in uw land, maar over het gehele aardoppervlak — de op gerechtigheid gebaseerde maatschappij had opgebouwd een maatschappij, die ieder van haar leden, mannen en vrouwen, bij hun geboorte de gelijkheid vanaf begin zal moeten garanderen, voor zover die gelijkheid van de sociale organisatie afhankelijk is, het natuurlijke verschil tussen individuen buiten beschouwing gelaten: een maatschappij die economisch en sociaal gezien aan iedereen een even grote reële mogelijkheid zal bieden om — al naar gelang ieders persoonlijke werkkracht en vermogens — de hoogste toppen van het menszijn te bereiken, eerst door opvoeding en onderricht, vervolgens door ieders eigen werk, vrijelijk in groepsverband of niet — zowel arbeid met de spieren als met de zenuwen, handen hoofdarbeid, die de enige wettige bron van alle persoonlijk niet erfelijk eigendom wordt en uiteindelijk beschouwd zal worden als de voornaamste basis van alle politieke en maatschappelijke rechten.


Staat en de maatschappij

I

De mens is niet alleen het meest individuele weten op de aarde — hij is ook het meest sociale. Het was een grote dwaling van Jean-Jacques Rousseau te denken dat de oorspronkelijke maatschappij door een vrij verdrag zou zijn ontstaan, door wilden gevormd. Maar Rousseau is niet de enige die dit beweert. De meerderheid der hedendaagse juristen en publicisten, hetzij uit de school van Kant of uit iedere andere individualistische en liberale school, aanvaarden noch de op het goddelijk recht der theologen gegronde maatschappij, noch de door de hegeliaanse school als min of meer mystieke verwezenlijking van de objectieve moraal bepaalde, noch ook die primitief dierlijke maatschappij der naturalisten, maar nemen nolens volens wiens bij gebrek aan een andere fundering het stilzwijgend verdrag als uitgangspunt. Een stilzwijgend verdrag! Dat wil zeggen een verdrag zonder woorden en bijgevolg zonder gedachten en wil — weerzinwekkende onzin! Een absurde fictie, en wat meer is, een kwaadaardige! Een onwaardig bedrog! want het veronderstelt dat ik, terwijl ik niet in staat was te willen, te denken of te spreken, en omdat ik mij zonder protest heb laten uitbuiten -dat ik daarom voor mijzelf en mijn hele nageslacht met eeuwige slavernij heb kunnen instemmen!

De gevolgen van het contrat social, het maatschappelijk verdrag, zijn inderdaad rampzalig, want zij leiden tot de absolute overheersing van de staat. En toch lijkt het als uitgangspunt gekozen beginsel uitzonderlijk liberaal. Alvorens dit verdrag te sluiten worden de individuen verondersteld van een absolute vrijheid te genieten, want volgens deze theorie is de natuurlijke, de wilde mens de enige die volledig vrij is. Wij hebben gezegd wat wij van natuurlijke vrijheid denken die niets anders is dan de absolute afhankelijkheid van de aapmens tegenover de voortdurende kwelling van de buitenwereld. Maar laten we aannemen dat hij bij zijn uitgangspunt werkelijk vrij was, waarom zou hij dan een maatschappelijk verband vormen? Om zijn veiligheid te verzekeren, antwoordt men, tegenover alle mogelijke aanvallen van diezelfde buitenwereld, andere mensen inbegrepen, al of niet onderling verbonden, maar geen deel uitmakend van deze nieuw ontstaande maatschappij.

Dat zijn dan de oorspronkelijke mensen, ieder in en door zichzelf absoluut vrij; zij bezitten die onbeperkte vrijheid slechts voorzover zij elkaar niet ontmoeten, voorzover ieder in een absoluut individueel isolement gestort blijft. De vrijheid van de een heeft die van de ander niet nodig. integendeel, terwijl ieder van deze individuele vrijheden op zichzelf voldoende is, op zichzelf bestaat, schijnt de vrijheid van een ieder de noodzakelijke ontkenning van die van alle anderen — en wanneer alle vrijheden elkaar ontmoeten, moeten zij zich wederzijds beperken en verkleinen, elkaar tegenspreken, elkaar vernietigen

Om elkaar niet tot het eind toe te vernietigen sluiten zij onderling een expliciet of stilzwijgend verdrag, waarmee zij een deel van zichzelf opgeven om het overige zeker te stellen. Dit verdrag wordt de basis van de maatschappij of liever de staat; want men dient op te merken dat er in deze theorie geen plaats voor de maatschappij rest slechts de staat bestaat, of liever de maatschappij is geheel door de staat opgeslokt.

De maatschappij is de natuurlijke bestaanswijze van de menselijke collectiviteit. onafhankelijk van ieder verdrag. Zij wordt bestuurd door zeden of traditionele gewoonten, maar nooit door wetten. Langzaam schrijdt zij voort door de impulsen die individuele initiatieven geven, niet door het denken of de wil van de wetgever. Er zijn wel wetten die haar buiten haar weten besturen, maar het zijn natuurwetten die inherent zijn aan het maatschappelijk lichaam als de natuurkundige wetten aan de materiele lichamen. Het grootste deel van die wetten blijft tot op heden onbekend en toch hebben zij de mensenmaatschappij sinds haar ontstaan geregeerd, onafhankelijk van het denken en willen van de mensen die haar gevormd hebben; hieruit volgt dat men ze niet mag verwarren met de politieke en juridische wetten die in het door ons onderzochte systeem zijn afgekondigd door de een of andere wetgevende macht en verondersteld worden de logische deducties te zijn van het eerste bewust door de mensen gesloten verdrag.

De staat is geenszins een onmiddellijk product van de natuur; hij gaat niet als de maatschappij aan het ontwaken van het denken bij de mensen vooraf en wij zullen later trachten aan te tonen hoe het religieus bewustzijn hem in de natuurlijke maatschappij creëert. Volgens de liberale publicisten werd de eerste staat door de vrije en weloverwogen wil der mensen gecreëerd; volgens de absolutisten is het een goddelijke schepping. In beide gevallen overheerst hij de maatschappij en beoogt hij deze geheel op te slokken.

In het laatstgenoemde geval verklaart deze overweldiging zichzelf: een goddelijke schepping moet noodzakelijkerwijs iedere natuurlijke organisatie verslinden. Merkwaardiger is dat de individualistische school met haar vrije verdrag op hetzelfde resultaat uitkomt. En inderdaad begint deze school met het bestaan van een natuurlijke maatschappij die ouder is dan het verdrag, te loochenen — een dergelijke maatschappij zou immers natuurlijke betrekkingen tussen individuen veronderstellen en bijgevolg een wederzijdse beperking van hun vrijheid, wat in tegenspraak zou zijn met de absolute vrijheid die ieder volgens deze theorie geacht wordt te bezitten vóór de sluiting van het verdrag, en niets meer of minder zijn zou dan het verdrag zelf, bestaand als een natuurlijk feit en ouder dan het vrije verdrag. Dus begint de mensenmaatschappij volgens dit systeem pas met de sluiting van het verdrag. Maar wat is dan die maatschappij? Het is de zuivere en logische verwezenlijking van het verdrag met al zijn wetgevende en praktische inrichtingen en gevolgen — het is de staat.

Laten wij het van nabij bezien. Wat vertegenwoordigt hij? Het totaal der ontkenningen van de individuele vrijheid van al haar leden; of wel het totaal van de offers die al haar leden brengen door een deel van hun vrijheid af te staan ten bate van het algemeen welzijn. Wij hebben gezien dat ieders vrijheid volgens de individualistische theorie de beperking ofwel de natuurlijke ontkenning van de vrijheid van alle anderen is: welaan! deze absolute beperking, deze ontkenning van ieders vrijheid uit naam van de vrijheid van allen of het gemeen recht dit is de staat. Daar dus waar de staat begint, eindigt de individuele vrijheid en omgekeerd.

Men zal antwoorden dat de staat, die het algemeen welzijn of het gemeenschappelijk belang van allen vertegenwoordigt, slechts een deel van ieders vrijheid wegneemt om al het overige zeker te stellen. Maar dat overige is zo u wilt zekerheid, vrijheid is het nooit. De vrijheid is ondeelbaar: men kan er geen deel van wegnemen zonder het geheel te doden. Dat kleine deel dat u er van wegneemt is juist het wezen van mijn vrijheid, het is het geheel. Door een natuurlijke, noodzakelijke en onweerstaanbare drang concentreert mijn gehele vrijheid zich juist in dat deel, hoe klein ook, dat u er van wegneemt. Het is de geschiedenis van de vrouw van Blauwbaard die een heel paleis tot haar beschikking had met de volledige vrijheid overal binnen te gaan, alles te zien en aan te raken met uitzondering van een kwaadaardig kamertje dat de soevereine wil van haar verschrikkelijke echtgenoot haar verboden had te openen op straffe van haar leven in te boeten.

Welnu, haar ziel keerde zich van alle luister van het paleis af om zich geheel op dat kwaadaardige kamertje te richten: zij opende het en had gelijk het te openen, want het was een noodzakelijke daad voor haar vrijheid terwijl het verbod er binnen te gaan een flagrante schending van dezelfde vrijheid was. Het is ook het verhaal van de zonde van Adam en Eva: het verbod om de vrucht van de boom der kennis te proeven zonder andere reden dan dat dit de wil van de Heer was, betekende van de kant van de goede God een daad van afschuwelijk despotisme; en als onze eerste voorouders gehoorzaamd hadden, zou het hele menselijke ras in de meest vernederende slavernij gedompeld zijn. Hun ongehoorzaamheid heeft ons daarentegen bevrijd en gered. Het was mythisch gesproken de eerste daad van menselijke vrijheid. Maar, zal men zeggen, de democratische, op het vrije kiesrecht van alle burgers gegronde staat zou de ontkenning van hun vrijheid zijn? En waarom niet? Dat zal volledig afhangen van de opdracht en de macht die de burgers de staat verlenen. Een republikeinse, op algemeen kiesrecht gebaseerde staat zal zeer despotisch kunnen zijn, meer zelfs dan een monarchale staat, daar hij onder het voorwendsel de wil van iedereen te vertegenwoordigen het volle gewicht van zijn collectieve macht zwaar laat drukken op de wil en de bewegingsvrijheid van ieder van zijn leden die zijn eigen wil wenst te volgen.

II

De individuele vrijheid is volgens hen (de liberale publicisten) geen schepping, geen historisch product van de maatschappij. Zij beweren dat de vrijheid ouder is dan iedere maatschappij en dat ieder mens haar met zijn onsterfelijke ziel bij zijn geboorte als een goddelijke gave meekrijgt. Daaruit volgt dat de mens iets is, dat hij zelf slechts volledig zichzelf is, een volwaardig en in zekere zin absoluut wezen, buiten de maatschappij. Omdat hij zelf vóór het bestaan van de maatschappij en buiten deze om vrij is, is hij noodzakelijkerwijs zelfde schepper van deze maatschappij door een vrijwillige handeling en een soort overeenkomst die hetzij instinctief of stilzwijgend, hetzij overdacht en formeel is. In één woord, volgens deze theorie worden de individuen niet door de maatschappij voortgebracht, maar creëren zij deze integendeel door de een of andere uitwendige noodzaak als arbeid of oorlog daartoe gedreven.

Men ziet dat de maatschappij volgens deze theorie strikt genomen niet bestaat; de natuurlijke menselijke maatschappij, het werkelijke uitgangspunt van iedere menselijke beschaving, de enige omgeving waarin persoonlijkheid en vrijheid der mensen werkelijk kunnen ontstaan en gedijen, is haar volledig onbekend. Zij erkent enerzijds slechts individuen, op zichzelf bestaande en vrije wezens, en anderzijds die conventionele maatschappij, die door deze individuen vrijwillig is gevormd en op een formeel dan wel stilzwijgend akkoord gegrondvest d.i. de staat. (Zij weten zeer goed dat geen enkele historische staat ooit een overeenkomst als grondslag heeft gehad, dat alle door geweld en verovering zijn gesticht. Maar zij hebben deze fictie van de vrijwillige overeenkomst als basis van de staat nodig en raken het hier onder veel plichtplegingen over eens.)

De menselijke individuen die volgens afspraak verenigd, gezamenlijk de staat vormen, komen uit deze theorie als volkomen zonderlinge en tegenstrijdige wezens tevoorschijn. Aan de ene kant zijn zij begiftigd met een onsterfelijke ziel en een aangeboren vrijheid of vrije wil, daarom oneindige, absolute en als zodanig in en door zichzelf complete wezens. die zichzelf genoeg zijn en aan niemand behoefte hebben, desnoods zelfs niet aan God, omdat zij zelf in hun onsterfelijkheid en oneindigheid Goden zijn. Aan de andere kant zijn het grove materiële, zwakke, onvolmaakte en beperkte wezens, die volkomen afhankelijk zijn van de hen omringende natuur die hen voortstuwt, meesleept en vroeg of laat tenslotte wegneemt. Van het eerste gezichtspunt uit hebben zij zo weinig behoefte aan de maatschappij dat deze veeleer een belemmering schijnt voor de volheid van hun wezen, hun volmaakte vrijheid.

Ook hebben we sinds het begin van het christendom heilige en strenge mannen gezien die ernst maakten met de onsterfelijkheid en het heil van hun zielen, hun sociale betrekkingen verbraken, al hun omgang met mensen ontvluchtten en in de eenzaamheid de vervolmaking zochten, de deugdzaamheid, God. Zij hebben zeer terecht en met logische consequentie de maatschappij beschouwd als een bron van verderf en het absolute isolement van de ziel als voorwaarde voor iedere deugd. Zo zij af en toe hun eenzaamheid verlieten, dan was dat nooit uit behoefte, maar uit edelmoedigheid, uit christelijke naastenliefde voor de mensen die zich voortdurend in hun maatschappelijk milieu corrumpeerden en behoefte hadden aan hun raad, gebeden en leiding. Het was altijd om anderen te redden, nooit om zichzelf redding te brengen en te vervolmaken.

Zij zetten daarentegen het behoud van hun zielen op het spel door naar die maatschappij terug te keren die zij met zoveel afschuw ontvlucht waren als de school van alle verderf, in zodra hun heilige arbeid voltooid was, keerden zij zo snel mogelijk naar hun woestijn terug om er zich opnieuw te vervolmaken door de voortdurende contemplatie van hun individueel wezen, hun eenzame ziel in tegenwoordigheid van God alleen.

Al degenen die vandaag nog geloven aan de onsterfelijkheid van de ziel, de aangeboren vrijheid of de vrije wil, zouden dit voorbeeld moeten navolgen, zo zij hun zielen willen redden en waardig op het eeuwig leven voorbereiden. Ik herhaal het nogmaals, de heilige kluizenaars die door hun isolement tot volkomen stompzinnigheid vervielen, waren strikt logisch. Wanneer de ziel onsterfelijk is, dat wil zeggen wezenlijk oneindig en uit zichzelf’ vrij. moet zij aan zichzelf voldoende hebben. Slechts, tijdelijke, begrensde en eindige wezens kunnen elkaar onderling aanvullen; het oneindige wordt niet aangevuld. Wanneer het een ander dan zichzelf ontmoet, voelt het zich integendeel benauwd, het moet dus alles ontvluchten, onbekend blijven met alles wat het zelf niet is. Zelf moest de onsterfelijke ziel, zoals ik al zei, het zonder God zelf kunnen stellen. Een in zichzelf oneindig wezen kan geen ander, die aan hem gelijk zou zijn, naast zich erkennen en nog minder een hoger wezen boven zichzelf. Ieder wezen dat even oneindig als hem zou zijn en een ander dan hemzelf, zou het een grens stellen en het bijgevolg tot een beperkt en eindig wezen maken.

Door buiten zichzelf een even oneindig wezen te erkennen, beschouwt de onsterfelijke ziel zich dus noodzakelijk als een beperkt wezen. Want het oneindige is slechts werkelijk oneindig wanneer het alles omvat en niets buiten zichzelf overlaat. Des te minder kan, mag een oneindig wezen een oneindig wezen erkennen, dat hoger is dan hemzelf. De oneindigheid laat niets te verbinden en te vergelijken over; de woorden hogere en lagere oneindigheid houden dus een absurditeit in. De theologie die het privilege heeft absurd te zijn en juist in zaken gelooft omdat deze absurd zijn, heeft boven de onsterfelijke en bijgevolg oneindige menselijke zielen de hogere, absolute oneindigheid van God gesteld. Maar als correctie heeft zij de fictie van Satan gecreëerd die juist de opstand van een oneindig wezen tegen het bestaan van een absolute oneindigheid. tegen God, vertegenwoordigt. En zoals Satan in opstand is gekomen tegen de hogere oneindigheid van God, zo zijn de heilige kluizenaars van het christendom — te nederig om tegen God op te staan — in opstand gekomen tegen de even grote oneindigheid van de mensen, tegen de maatschappij.

Zij verklaarden heel terecht dat zij hieraan geen behoefte hadden om zich te redden; en dat zij, die immers door een vreemd noodlot lagere oneindigheden waren, voldoende hadden aan de maatschappij van God, de beschouwing van zichzelf tegenover deze absolute oneindigheid.

En ik verklaar nogmaals, het is een voorbeeld dat navolging verdient van al degenen die in de onsterfelijkheid van de ziel geloven. Vanuit dit gezichtspunt kan de maatschappij hen slechts een zekere verdoemenis bieden. Wat geeft zij de mensen immers? Materiële rijkdommen in de eerste plaats, die alleen door gezamenlijke arbeid in voldoende hoeveelheid geproduceerd kunnen worden. Maar voor wie in een eeuwig leven gelooft moeten deze rijkdommen immers slechts een voorwerp van verachting zijn? Heeft Jezus Christus niet tot zijn volgelingen gezegd: Verzamel geen schatten op de aarde, want waar uw schat is daar zal ook uw hart zijn’ — en een andere keer: ‘Een dik koord (een kameel, volgens een andere versie) gaat gemakkelijker door het oog van een naald, dan dat een rijke het Koninkrijk Gods binnen gaat.’ (Ik stel mij steeds de vrome en rijke protestantse bourgeois uit Engeland, Amerika, Duitsland, Zwitserland voor, wanneer zij deze zo beslissende en voor hen zo onaangename zinnen lezen.)

Jezus Christus heeft gelijk, begerigheid naar materiele rijkdommen en het heil der onsterfelijke zielen zijn twee absoluut onverzoenlijke zaken. En dan, wanneer men nu werkelijk in de onsterfelijkheid van de ziel gelooft. is het dan niet beter afstand te doen van het comfort en de luxe die de maatschappij biedt en van bessen en wortels te leven als de kluizenaars om zo zijn ziel voor de eeuwigheid te redden, dan haar te verliezen voor enkele tientallen jaren materiële genoegens. Deze berekening is zo eenvoudig, zo evident, dat wij gedwongen zij in aan te nemen dat de vrome en rijke bourgeois, bankiers, industriëlen, kooplieden, die zulke voortreffelijke zaken doen met hun bekende middelen en steeds de woorden van het Evangelie op de tong hebben, zelf niet rekenen op de onsterfelijkheid van hun ziel en deze grootmoedig aan het proletariaat afstaan om voor zichzelf bescheiden die beklagenswaardige materiële goederen te behouden die zij op deze aarde verzamelen.

Wat biedt de maatschappij nog buiten deze materiële goederen? De lichamelijke, menselijke, aardse gevoelens, de beschaving en de ontwikkeling van de geest, allemaal zaken die vanuit menselijk gezichtspunt geweldig zijn, maar tegenover de eeuwigheid, de onsterfelijkheid. tegenover God, gelijk zijn aan nul. Is de grootste menselijke wijsheid geen dwaasheid voor God?

Een legende van de Oosterse Kerk verhaalt dat twee heilige kluizenaars zich vrijwillig gedurende enkele tientallen jaren op een onbewoond eiland hadden opgesloten, zich daar zelfs van elkaar afzonderden en dag en nacht doorbrachten in overdenking en gebed, totdat zij uiteindelijk zelfs het gebruik van woorden verloren hadden; van hun vroegere woordenschat hadden zij slechts drie of vier woorden behouden die tezamen gevoegd geen enkele betekenis hadden, maar daarom tegenover God niet minder duidelijk het hoogste streven van hun ziel tot uitdrukking bracht. Natuurlijk leefden zij van wortels, als de grasetende dieren. Vanuit menselijk gezichtspunt waren deze twee mannen krankzinnigen of gekken. maar uit goddelijk oogpunt, bezien vanuit het geloof en de onsterfelijkheid van de ziel, hebben zit zich diepere rekenaars betoond dan Galilei en Newton. Want zij hebben enkele tientallen jaren aardse welvaart en wereldse geest opgeofferd om eeuwige schoonheid en goddelijke geest te bereiken.

Het is dus duidelijk dat de mens — voorzover hij met een onsterfelijke ziel, en een daaraan inherente oneindigheid en vrijheid begiftigd is — een uitgesproken antimaatschappelijk wezen is. En indien hij steeds wijs geweest was, indien hij uitsluitend om zijn eeuwigheid bezorgd zou zijn en alle goederen, gevoelens en ijdelheden van deze aarde had geminacht, dan zou hij nooit die toestand ‘en goddelijke onschuld of onnozelheid te boven zijn gekomen en was de maatschappij nimmer gevormd. In één woord, Adam en Eva zouden nooit de vrucht van de boom der kennis hebben gegeten en wij zouden al dieren in dat aards paradijs geleefd hebben dat God hun als verblijf had aangewezen.

Maar vanaf het ogenblik waarop de mensen kennis wilden vergaren, een menselijke beschaving opbouwen, denken, spreken en materiële goederen bezitten, moesten zij noodzakelijk hun eenzaamheid verlaten en zich in maatschappelijk verband organiseren. Want even oneindig, onsterfelijk, vrij als zij innerlijk zijn, even zo beperkt, sterfelijk. zwak en afhankelijk van de buitenwereld zijn zij uiterlijk. Vanuit het gezichtspunt van hun aards bestaan bekeken niet hun fictieve maar werkelijke bestaan — biedt de grote meerderheid der mensen een dermate vernederende aanblik, zo bedroevend arm aan initiatief, wil en geestkracht dat men werkelijk met een grote fantasie begiftigd moet zijn om in hen een onsterfelijke ziel en ook maar de schim van een vrije wil te ontdekken. Zij bieden het schouwspel van absoluut en noodlottig bepaalde wezens: vóór alles bepaald door de uiterlijke natuur, de aard van de bodem, en alle materiële voorwaarden voor hun bestaan; bepaald door ontelbare politieke, religieuze en sociale betrekkingen, door gewoonten, gebruiken, wet ten, door een wereld van vooroordelen of langzaam door vervlogen eeuwen voortgebrachte gedachten, die zij aantreffen bij hun geboorte in de maatschappij waarvan zij nooit de scheppers zijn maar eerst de producten en later instrumenten. Op de duizend mensen zal men er nauwelijks één aantreffen van wie men — niet uit absoluut maar uit relatief oogpunt — zou kunnen zeggen dat hij uit zichzelf wilde en dacht.

Niet alleen in de onwetende massa’s maar evenzo in de beschaafde en bevoorrechte klassen wil en denkt de overgrote meerderheid der menselijke individuen slechts wat iedereen rond hen wil en denkt; ongetwijfeld menen zij zelf te willen en denken maar zij doen niets anders dan slaafs en uit sleur de gedachte en wil van anderen herhalen, met volkomen onwaarneembare en onbetekenende wijzigingen. Deze slaafsheid, deze sleur, — onuitputtelijke bronnen van de gemeenplaats — deze afwezigheid van opstandigheid in de wil en van initiatief in het denken der individuen zijn de voornaamste oorzaken van de droevige traagheid in de historische ontwikkeling van de mensheid. Voor ons, materialisten of realisten, die niet in de onsterfelijkheid van de ziel of de vrije wil geloven, lijkt deze traagheid hoe betreurenswaardig ook — een natuurlijk feit. Uit de staat van gorilla afkomstig komt de mens slechts zeer moeilijk tot het bewustzijn van zijn menselijkheid en de verwezenlijking van zijn vrijheid. Aanvankelijk kan hij dat bewustzijn. die vrijheid niet bezitten; hij wordt als wild dier en slaaf geboren en vermenselijkt en bevrijdt zich pas binnen de maatschappij die noodzakelijk aan het ontstaan van zijn denken, taal en wil voorafging; en dit kan hij slechts door de collectieve inspanningen van alle vroegere en tegenwoordige leden van die maatschappij die bijgevolg de natuurlijke grondslag en uitgangspunt van zijn menselijk bestaan is. Hieruit volgt dat de mens zijn individuele vrijheid of zijn persoonlijkheid alken verwezenlijkt door zijn contact met al degenen die hem omgeven.

Alleen aan de collectieve arbeid en de gezamenlijke inspanning van de maatschappij is het ongetwijfeld te danken dat hij van alle op aarde bestaande wilde dieren niet de stomste en ongelukkigste is gebleven. In het materialistische systeem -het enige natuurlijke en logische — creëert de maatschappij juist de vrijheid der menselijke individuen in plaats van deze te verminderen en beperken. Zij is de wortel, de boom en de vrijheid is haar vrucht. Bijgevolg moet de mens in ieder tijdvak zijn vrijheid niet aan het begin maar aan het eind der geschiedenis zoeken en men kan zeggen dat de werkelijke en volledige bevrijding van ieder menselijk individu het ware, grote doel, de hoogste bestemming der geschiedenis is. liet gezichtspunt der idealisten is een geheel andere. In hun systeem treedt de mens aanvankelijk als een onsterfelijk en vrij wezen op en wordt hij tenslotte slaaf. Als onsterfelijke en vrije geest, oneindig en in zichzelf volledig, heeft hij geen maatschappij nodig; daaruit volgt dat wanneer hij zich in een maatschappelijk verband plaatst, de oorzaak hiervan slechts een verval kan zijn, of dat hij het bewustzijn van zijn onsterfelijkheid en vrijheid vergeet en verliest. Als tegenstrijdig wezen, innerlijk oneindig als geest, maar uiterlijk afhankelijk, gebrekkig en materieel, is hij gedwongen zich aaneen te stuiten. niet vanwege de behoeften van zijn ziel maar voor het behoud van zijn lichaam. De maatschappij ontstaat dus door een soort opoffering van de belangen en onafhankelijkheid van de ziel aan de verachtelijke noden van het lichaam. Het is een waar verval en een onderwerping voor het innerlijk onsterfelijke en vrije individu, een ten minste gedeeltelijk afstand doen van zijn oorspronkelijke vrijheid.

Men kent het heilige woord dat in het jargon van alle aanhangers van de staat en van het juridisch recht de uitdrukking is van dat verval en van dat offer, de eerste noodlottige stap op weg naar de onderwerping van de mens. Het individu, dat in zijn natuurstaat — dat wil zeggen vóór hij deel ging uitmaken van een maatschappijverband — een volledige vrijheid genoot, offert wanneer hij de maatschappij binnentreedt een deel van die vrijheid op opdat de maatschappij hem al het overige garandeert. Wie de verklaring van deze uitdrukking verlangt, krijgt gewoonlijk een andere ten antwoord: ‘De vrijheid van ieder menselijk individu mag geen andere beperkingen hebben dan die van alle andere individuen’.

Niets is schijnbaar rechtvaardiger, nietwaar? En toch bevat deze theorie in de kiem de hele theorie van het despotisme. Overeenkomstig de grondidee van de idealisten uit alle scholen en in tegenspraak met alle reële feiten schijnt het menselijk individu absoluut vrij zolang en slechts zolang hij buiten de maatschappij blijft; hieruit volgt dat deze laatste, uitsluitend als juridische en politieke maatschappij beschouwd en begrepen, dat wil zeggen als staat, de ontkenning van de vrijheid is. Dat is het resultaat van het idealisme, volledig tegengesteld, zoals men ziet, aan de deducties van het materialisme dat overeenkomstig met wat er zich in de werkelijke wereld afspeelt. de individuele vrijheid der mensen uit de maatschappij laat voortvloeien als een noodzakelijke consequentie van de collectieve ontwikkeling van de mensheid.

De materialistische, realistische en collectivistische definitie van de vrijheid — volkomen in tegenstelling tot de idealistische — is deze: De mens wordt pas mens en bereikt pas het bewustzijn en de verwezenlijking van zijn menselijkheid in de maatschappij en alleen door de collectieve actie van de gehele maatschappij; hij bevrijdt zich slechts van het juk van de uiterlijke natuur door de collectieve of maatschappelijke arbeid die als. enige in staat is het aardoppervlak te veranderen in een voor de ontwikkelingen der mensheid gunstig verblijf; en zonder deze materiele bevrijding kan er voor niemand sprake zijn van intellectuele en morele bevrijding. Hij kan zich slechts bevrijden van het juk van zijn eigen natuur door opvoeding en onderricht, dat wil zeggen slechts dan de instincten en bewegingen van zijn eigen lichaam ondergeschikt maken aan de leiding van zijn steeds meer ontwikkelde geest; maar beide zijn uitgesproken, uitsluitend maatschappelijke zaken; want buiten de maatschappij zou de mens altijd een wild dier of een heilige zijn gebleven, wat ongeveer op hetzelfde neerkomt. Tenslotte kan de geïsoleerde mens zich niet bewust zijn van zijn vrijheid. Vrij zijn betekent voor de mens als zodanig erkend, beschouwd en behandeld te worden door een ander, door alle mensen die hem omgeven. De vrijheid is geen zaak van isolement, maar van een wisselwerking, niet van uitsluiting maar integendeel van verbinding — de vrijheid van ieder individu is immers niets anders dan de weerspiegeling van zijn menselijkheid of menselijk recht in het bewustzijn van alle vrije mensen. zijn broeders, zijn gelijken.

Ik kan mij alleen vrij noemen en voelen in aanwezigheid en tegenwoordigheid van andere mensen. Tegenover een dier van een lagere soort ben ik noch vrij, noch mens. omdat dat dier niet in staat is mijn menselijkheid te bevatten en bijgevolg ook te erkennen. Ik ben zelf alleen menselijk en vrij voor zover ik de vrijheid en menselijkheid van alle mensen om mij heen erken. Slechts dooi hun menselijk karakter te eerbiedigen, eerbiedig ik het mijne. Een menseneter die zijn gevangene als een wild dier behandelt en opeet is geen mens maar een dier. Een slavendrijver is geen mens maar een meester. Door de menselijkheid van zijn slaven te verloochenen, verloochent hij de zijne. De hele maatschappij der oudheid levert ons er een bewijs van: Grieken en Romeinen voelden zich niet vrij als mensen, beschouwden zich niet als zodanig door het menselijk recht; zij waanden zich als Grieken en Romeinen bevoorrecht door de bijzondere bescherming van hun Goden, en dan nog alleen binnen hun eigen vaderland, zolang dat onafhankelijk bleef. niet veroverd werd en integendeel de andere landen veroverde -zij waren in het geheel niet verbaasd, of meenden het recht en de plicht te hebben in opstand te komen, wanneer zij na een nederlaag zelf in slavernij geraakten.

Het is de grote verdienste van het christendom de menselijkheid van alle menselijke wezens te hebben afgekondigd, de vrouwen inbegrepen, en de gelijkheid van alle mensen voor God. Maar hoe heeft het dat gedaan? In de hemel, voor het toekomstige leven, niet voor het hedendaagse en werkelijke leven, niet op de aarde. Die komende gelijkheid is overigens nog een leugen, want het aantal uitverkoren is, zoals men weet, uitzonderlijk beperkt. Over dat punt zijn de theologen van de meest uiteenlopende christelijke sekten het roerend eens. De zogenaamde christelijke gelijkheid loopt dus uit op de meest ongehoorde bevoorrechting, van enkele duizenden door de goddelijke genade uitverkorenen tegenover miljoenen verdoemden. Zelfs wanneer die gelijkheid van allen voor God overigens werkelijk voor iedereen zou opgaan, dan zou het nog slechts de gelijke nietigheid en slavernij van allen zijn tegenover een hoogste meester. Is de basis van de christelijke godsdienst en de eerste heilsvoorwaarde niet het afstand doen van de menselijke waardigheid en de verachting van deze waardigheid tegenover de goddelijke grootheid? Een christen is dus geen mens, in die zin dat hij zich niet van zijn menselijkheid bewust is en omdat hij, die in zichzelf de menselijke waardigheid niet eerbiedigt, deze ook niet in anderen kan eerbiedigen; en daar hij het in een ander niet eerbiedigt. kan hij het ook niet in zichzelf. Een christen kan een profeet zijn, heilige, koning, generaal, minister, functionaris. de vertegenwoordiger van welke autoriteit ook. agent, beul, een edelman, een uitbuitende bourgeois of een onderdrukte proletariër, onderdrukker of verdrukte, pijniger of gepijnigde, patroon of werknemer, maar hij heeft niet het recht zich mens te noemen, omdat de mens pas werkelijk mens wordt wanneer hij ieders menselijkheid en vrijheid eerbiedigt en bemint, en zijn eigen vrijheid en menselijkheid door iedereen worden geëerbiedigd, bemind, opgewekt en geschapen.

Ik ben niet werkelijk vrij wanneer niet alle menselijke wezens om mij heen, mannen en vrouwen, eveneens vrij zijn. De vrijheid van anderen verre van een beperking of ontkenning van mijn vrijheid te zijn, is integendeel de noodzakelijke voorwaarde en bevestiging ervan. Ik word slechts werkelijk vrij door de vrijheid van anderen, en wel zo dat naarmate de vrije mensen om mij heen talrijker zijn en hun vrijheid dieper en groter is, mijn eigen vrijheid omvangrijker, dieper en groter wordt. De slavernij der mensen vormt daarentegen een hinderpaal voor mijn vrijheid, of anders gezegd, hun beestachtigheid is een ontkenning van mijn menselijkheid omdat nogmaals — ik mij slechts werkelijk vrij kan noemen wanneer mijn vrijheid of, wat op hetzelfde neerkomt. wanneer mijn menselijke waardigheid, mijn menselijk recht dat erin bestaat geen enkel ander mens te gehoorzamen en mijn daden slechts overeenkomstig mijn eigen overwegingen te bepalen, wordt weerspiegeld door ieders even vrije bewustzijn en mij bevestigd wordt door ieders instemming. Mijn aldus door ieders vrijheid bevestigde persoonlijke vrijheid strekt zich tot in bet oneindige uit.

Men ziet dat de vrijheid volgens de materialistische opvatting een zeer positieve, ingewikkelde en vooral bij uitstek maatschappelijke zaak is, omdat zij slechts door de maatschappij verwezenlijkt kan worden en alleen in de striktste gelijkheid en solidariteit van een ieder met allen. Men kan hierbij drie ontwikkelingsmomenten. drie bestanddelen onderscheiden, waarvan de eerste uitgesproken positief en maatschappelijk is; het is de volle ontwikkeling en het volle gebruik van alle menselijke mogelijkheden en vermogens voor iedereen door opvoeding, wetenschappelijk onderricht en materiele welvaart — allemaal zaken die slechts aan ieder gegeven kunnen worden door de collectieve. materiële en intellectuele hoofd- en handarbeid van de gehele maatschappij.

Het tweede bestanddeel of moment van de vrijheid is negatief. Het is dat van de opstand van het menselijk individu tegen iedere goddelijke en menselijke, collectieve en individuele autoriteit.

Het is in de eerste plaats de opstand tegen de tirannie van het opperste fantoom van de theologie, tegen God. liet is duidelijk dat wij zolang wij een meester in de hemel hebben, op aarde slaven zullen zijn. Ons verstand en onze wil zullen evenzeer worden teniet gedaan. Zolang wij menen hem een absolute gehoorzaamheid schuldig te zijn — en tegenover God is geen andere gehoorzaamheid mogelijk —, zullen wij ons noodzakelijk passief en zonder de minste kritiek moeten onderwerpen aan de heilige autoriteit van zijn tussenpersonen en uitverkorenen: Messiassen, profeten, goddelijk geïnspireerde wetgevers, keizers, koningen en al hun ambtenaren en ministers, gewijde vertegenwoordigers van de twee grote instellingen die zich aan ons opdringen als door God zelf voor de leiding der mensen ingesteld: de Kerk en de Staal. Iedere tijdelijke of menselijke autoriteit vloeit direct uit de geestelijke of goddelijke autoriteit voort. Maar de autoriteit is de ontkenning van de vrijheid. God, of liever de ingebeelde God, is dus de bekrachtiging en de intellectuele en morele oorzaak van alle aardse slavernij en de vrijheid der mensen zal niet volledig zijn voordat de heilloze fictie van een hemels meester volkomen vernietigd is.

Vervolgens is het bijgevolg de opstand van ieder tegen de tirannie der mensen, tegen de individuele en maatschappelijke autoriteit die wordt vertegenwoordigd en gewettigd door de staat. Toch moeten wij elkaar hier goed begrijpen en daarom beginnen een zeer nauwkeurige scheidslijn te trekken tussen de officiële en bijgevolg tirannieke autoriteit van de als staat georganiseerde maatschappij en de natuurlijke invloed en werking van de niet-officiële, natuurlijke maatschappij op ieder van zijn leden.

De opstand tegen die natuurlijke invloed van de maatschappij is voor het individu veel moeilijker dan de opstand tegen de officieel georganiseerde maatschappij. tegen de staat, hoewel de eerste dikwijls even onvermijdelijk is als de laatste. De dikwijls vernietigende en noodlottige maatschappelijke tirannie vertoont niet dat karakter van dwingend geweld, van gewettigd en formeel despotisme dat de autoriteit van de staat kenmerkt. Zij wordt niet opgelegd als een wet waaraan ieder individu gedwongen is zich te onderwerpen op straffe van een gerechtelijke tuchtiging. Haar werking is zachter, indringender, onmerkbaarder, maar des te machtiger dan die van de staatsautoriteit. Zij beheerst de mensen door de gebruiken en zeden, de massa sentimenten, vooroordelen en gewoonten uit zowel het materiële leven als dat van de geest en het hart, die vormen wat men de openbare mening noemt. Zij omvat de mens vanaf zijn geboorte, doordringt hem en vormt de grondslag van zijn eigen individueel bestaan; zo zelfs dat iedereen in zekere zin min of meer medeplichtig tegen zichzelf is, meestal zonder het zelf te vermoeden. Daaruit volgt dat de mens om in opstand te komen tegen de invloed die de maatschappij langs natuurlijke weg op hem uitoefent, tenminste gedeeltelijk tegen zichzelf moet opstaan, want met al zijn materiële, intellectuele en morele neigingen en aspiraties is hij niets anders dan het product van de maatschappij. Vandaar die geweldige macht die de maatschappij over de mensen uitoefent.

Uit oogpunt van de absolute moraal, dat wil zeggen van de menselijke eerbied — en ik zal straks uitleggen wat ik daaronder versta — kan deze macht van de maatschappij weldadig maar evenzeer schadelijk zijn. Weldadig is zij wanneer zij streeft naar de ontwikkeling van de wetenschap, de materiële welvaart, de vrijheid, gelijkheid en broederlijke solidariteit der mensen; zij is schadelijk wanneer zij tegengestelde neigingen vertoont. Een in een maatschappij van onbeschaafden geboren mens blijft op zeer weinig uitzonderingen na ruw; geboren in een maatschappij die door priesters bestuurd wordt, wordt hij een idioot. een kwezel; in een dievenbende geboren wordt hij waarschijnlijk een dief; uit de bourgeoisie geboren zal hij een uitbuiter van andermans arbeid worden; en heeft hij het ongeluk geboren te worden in de maatschappij der halfgoden die deze aarde regeren, edelen, vorsten. koningskinderen, dan zal hij al naar gelang zijn capaciteiten, middelen en vermogens een verachter, een onderwerper der mensheid worden, een tiran. In al deze gevallen wordt de opstand van het individu tegen de maatschappij die hem het licht deed zien onontbeerlijk voor de vermenselijking van zichzelf.

Maar ik herhaal, de opstand van het individu tegen de maatschappij is een aanzienlijk moeilijker aangelegenheid dan zijn opstand tegen de staat. De staat is een historische overgangsinstelling, een voorbijgaande maatschappijvorm zoals de kerk zelf waarvan hij de jongere broer is, maar hij heeft niet het noodlottige en onwrikbare karakter van de maatschappij die alle ontwikkelingen van de mensheid vooraf gaat en door haar sterke gelijkenis met de almacht der natuurlijke wetten, werkingen en uitingen de grondslag voor ieder menselijk bestaan vormt. Zeker, sinds de mens zijn eerste schreden naar de menselijkheid heeft gedaan, sinds hij begonnen is een menselijk wezen te zijn, dat wil zeggen een sprekend en min of meer denkend wezen, wordt hij in de maatschappij geboren. als de mier in zijn mierennest en de bij in zijn korf; hij kiest haar niet uit, is er integendeel het product van en noodlottig onderworpen aan de natuurlijke wetten die haar noodzakelijke ontwikkelingen beheersen, zoals hij ook aan alle andere natuurwetten gehoorzaamt.

De maatschappij is ouder en overleeft bovendien ieder menselijk individu als de natuur zelf; zij is eeuwig als de natuur of liever, zij zal, op aarde geboren, zolang als de aarde bestaan. Een radicale opstand tegen de maatschappij zou dan ook voor de mens even onmogelijk zijn als een opstand tegen de natuur aangezien de mensenmaatschappij niets anders is dan de laatste grote uiting of schepping van de natuur op deze aarde; en een individu dat de maatschappij, d.i. de natuur in het algemeen en zijn eigen natuur in het bijzonder, discutabel zou willen stellen, zou zich daardoor zelf buiten alle voorwaarden voor een werkelijk bestaan plaatsen, zich in het niets storten, in de absolute leegte, in de dode abstractie, in God. Men kan dus evenmin vragen of de maatschappij een goed of een kwaad is als men kan vragen of de natuur — het universele, materiële. werkelijke, enige, hoogste, absolute wezen — een goed of een kwaad is; het is meer dan dat alles; het is een geweldig concreet en primitief feit, ouder dan alle bewustzijn, iedere idee, ieder intellectueel en moreel oordeel, het is de grondslag zelf, de wereld waarin zich later onvermijdelijk ontwikkelt wat wij goed en kwaad noemen.

Zo is het niet met de staat; ik aarzel niet te zeggen dat de staat een kwaad is, maar een historisch noodzakelijk kwaad, even nodig in het verleden als vroeg of laat haar volledige vernietiging zal zijn, even nodig als de oorspronkelijke dierlijkheid en de theologische afwijkingen van de mens geweest zijn. De staat is geenszins de maatschappij, hij is er slechts een even ruwe als abstracte historische vorm van. Hij is historisch in alle landen ontstaan door het huwelijk van geweld, roof, plundering, in één woord van oorlog en verovering, gezamenlijk met de door de theologische fantasie der naties successievelijk geschapen Goden. Hij was vanaf haar oorsprong en blijft nog steeds de goddelijke sanctie van de brute kracht en triomferende onrechtvaardigheid.

De opstand tegen de staat is veel gemakkelijker omdat er in de aard van de staat iets ligt dat tot opstand aanzet. De staat is de autoriteit, het geweld, het vertoon en de zelfingenomenheid van het geweld. Hij dringt niet aan, zoekt niet te overtuigen: alle keren dat hij zich daarmee ophoudt gebeurt dat met tegenzin: want zijn aard is niet te overreden, maar zich op te dringen, te overweldigen. Hoeveel moeite geeft hij zich deze natuur te verbergen, wettig schender van de wil der mensen, de voortdurende ontkenning van hun vrijheid. Zelfs wanneer hij het goede decreteert. bewijst hij het een ondienst en bederft het, juist omdat hij het beveelt en ieder bevel een gewettigde opstand van de vrijheid uitlokt en aanwakkert; en omdat het goede vanaf het ogenblik dat het bevolen wordt, tot kwaad wordt vanuit het gezichtspunt van de ware moraal, de menselijke moraal — vanzelfsprekend niet de goddelijk — vanuit het gezichtpunt van de menselijke eerbied en de vrijheid. De vrijheid. moraliteit en menselijke waardigheid van de mens bestaat juist hierin dat hij het goede doet, niet omdat het hem wordt bevolen, maar omdat hij het begrijpt, wil en bemint.

De maatschappij echter dringt zich niet formeel, officieel, autoritair op, zij doet zich op natuurlijke wijze gelden en daardoor is haar uitwerking op het individu oneindig veel machtiger dan die van de staat. Zij schept en vormt alle individuen die binnen haar verband geboren worden en zich ontwikkelen. Vanaf de dag van hun geboorte tot die van hun dood doordringt zij hen met haar gehele eigen materiële, intellectuele en morele natuur; zij verpersoonlijkt zich als het ware in iedereen.

III

Wilt u dat de mensen anderen niet onderdrukken? Maak dat zij er nooit toe in staal zijn. Wilt u dat zij de vrijheid, rechten, het menselijk karakter van hun medemensen eerbiedigen? Zorg dat zij gedwongen zijn ze te eerbiedigen: niet gedwongen door de onderdrukkende wil of, het optreden van andere mensen, of door de repressie van de slaat en zijn wetten die noodzakelijk door mensen worden vertegenwoordigd en toegepast, want dat zou ze op hun beurt slaven maken, maar juist door de inrichting van het maatschappelijk milieu: zodanige inrichting dat ieder zijn volledige vrijheid blijft houden, maar niemand de mogelijkheid heeft zich boven de anderen te verheffen en hen te overheersen, anders dan door de natuurlijke invloed van de intellectuele en morele hoedanigheden die hij bezit, zonder dat deze invloed zich ooit als een recht zal laten gelden of op welke politieke instelling ook zal steunen.

Alle politieke instellingen, zelfs de meest democratische, die gebaseerd zijn op de ruimste toepassing van het algemeen kiesrecht, stellen in het begin — zoals zij vaak oorspronkelijk doen — de meest waardige, liberale mannen aan, die het meest aan het algemeen belang zijn toegewijd en het best in staat dit te dienen; toch zijn zij de uiteindelijke voortbrengers van een tweevoudig demoralisatie. een tweevoudig kwaad, juist omdat zij tot noodzakelijk gevolg hebben dat de natuurlijke en als zodanig volmaakt gewettigde invloed der mensen in een recht wordt omgezet.

Ten eerste hebben zij als onmiddellijk en direct gevolg een vervorming van de werkelijk vrije mensen en ook van de zogenaamd vrije burgers, die zich door een zonderlinge illusie en inbeelding zelfs blijven beschouwen als gelijk aan iedereen, maar in werkelijkheid vanaf dat ogenblik gedwongen zijn te gehoorzamen aan de vertegenwoordigers van de wet, aan mensen. En zelfs wanneer deze mensen in economisch en sociaal opzicht werkelijk hun gelijken zouden zijn, dan worden zij nog politiek gezien tot leiders aan wie alle burgers -- onder voorwendsel van het algemeen welzijn en krachtens de zogenaamde volkswil die in een beslissing met meerderheid van stemmen. niet eens met eenstemmigheid, tot uitdrukking is gekomen — een lijdzame gehoorzaamheid verschuldigd zijn, natuurlijk binnen de beperkte grenzen van de wet die, zoals de dagelijkse ervaring ons leert, zich steeds verder uitstrekken voor wat betreft het recht van degene, die beveelt en merkwaardig inkrimpen voor de burger die van het recht op wettige ongehoorzaamheid gebruik zou willen maken. Welnu, ik verklaar dat deze burgers slaven zijn, voor zover zij gehoorzamen aan de officiële vertegenwoordigers van de wet, aan de leiders die hun door de staat zijn opgelegd, zelfs wanneer die leiders door het algemeen kiesrecht bekrachtigd zijn.

Wat is vrijheid? Wat is slavernij? Zou de vrijheid van de mens bestaan in de opstand tegen alle wetten?

Nee, voor zover dit natuurwetten, economische en maatschappelijke wetten zijn, die niet autoritair zijn opgelegd maar inherent aan de zaken, verbanden, toestanden waarvan zij de natuurlijke uitdrukking zijn. Ja, voor zover het politieke en juridische wetten betreft, die door mensen aan mensen zijn opgelegd, hetzij door kracht, met geweld. hetzij huichelachtig uit naam van een of andere religie of metafysische leer, hetzij tenslotte krachtens die fictie. die democratische leugen, die men algemeen kiesrecht noemt.

Tegen de natuurwetten is voor de mens geen opstand mogelijk; en wel om deze eenvoudige reden dat hij zelf slechts een voortbrengsel van die natuur is en slechts dank zij deze wetten bestaat. Hiertegen in opstand komen zou dus van zijn kant een belachelijke onderneming zijn, een opstand tegen zichzelf, echte zelfmoord. En zelfs wanneer de mens besluit zich te vernietigen en dit besluit uitvoert, handelt hij nog overeenkomstig de natuurwetten waaraan niets, geen denken, wil, wanhoop of welke andere hartstocht zich zou kunnen onttrekken. Hij is zelf slechts natuur; zijn meest verheven of monsterlijkste gevoelens, zijn meest ontaarde. egoïstische of heroïsche wilsbesluiten, zijn meest abstracte, theologische. dwaze gedachten dat alles is slechts natuur.De natuur omvat hem, doordringt hem, vormt zijn hele bestaan: hoe zal hij ooit buiten de natuur kunnen treden?

Men mag zich erover verbazen dat hij ooit op de gedachte is gekomen er buiten te treden. Deze scheiding is zo volledig onmogelijk — hoe heeft de mens er ook maar van kunnen dromen? Waar komt die monsterlijke droom vandaan? Vanwaar? — immers uit de theologie, de wetenschap van het Niets, en later uit de metafysica, wat de wetenschap van de onmogelijke verzoening van het Niets met de werkelijkheid is. Men mag de theologie niet met de religie verwarren, de theologische geest niet met het religieus gevoel. De religie heeft zijn oorsprong in het dierlijke leven. Zij is de directe uitdrukking van de absolute afhankelijkheid van alle ter wereld bestaande zaken en wezens tegenover het Grote Al, de Natuur, de oneindige Totaliteit der reële zaken en wezens.

IV

Ik heb vorige keer gesproken over twee grote historische gebeurtenissen die de macht van de bourgeoisie hebben gevestigd: de religieuze revolutie van de zestiende eeuw. bekend onder de naam Reformatie, en de grote politieke Revolutie van de achttiende eeuw. Ik heb hieraan toegevoegd dat deze laatste, die stellig door de sterke arm van het volk tot stand is gebracht, uitsluitend door de middenklasse is begonnen en geleid. Ik moet u nu tevens aantonen dat ook uitsluitend de middenklasse ervan geprofiteerd heeft.

En toch lijkt het program van deze Revolutie op het eerste gezicht geweldig. Is zij niet tot stand gekomen uit naam van de Vrijheid, de Gelijkheid en de Broederschap van de menselijke soort, drie woorden die alles schijnen te omvatten wat de mensheid in heden en toekomst maar kan wensen en verwezenlijken? Hoe gebeurt het dan dat een Revolutie die zich op zo weidse manier had aangediend, ongelukkig is uitgelopen op de uitsluitende, beperkte en bevoorrechte bevrijding van één enkele klasse ten koste van die miljoenen arbeiders die zich heden ten dage verpletterd zien door de onbeschaamde en onrechtvaardige welvaart van die klasse?

Ach! Het komt doordat deze Revolutie slechts een politieke revolutie geweest is. Zij had stoutmoedig alle barrières, alle politieke tirannieën omver geworpen, maar de economische grondslagen van de maatschappij niet aangetast — zelfs gewijd en onschendbaar verklaard -. terwijl deze toch de eeuwige bron, de voornaamste basis geweest zijn voor alle politieke en sociale onrechtvaardigheden, alle religieuze absurditeiten uit heden en verleden. Zij had de vrijheid van ieder en allen uitgeroepen of liever, zij had voor ieder en allen het recht uitgeroepen vrij te zijn. Maar de middelen om deze vrijheid te verwezenlijken en ervan te profiteren had zij in werkelijkheid slechts aan de bezitters, de kapitalisten, de rijken gegeven.

Armoede is slavernij !

Dat zijn de afschuwelijke woorden die onze vriend Clement, uit ervaring en met zijn hart sprekend, met zijn sympathieke stem verscheidene malen herhaald heeft tijdens de paar dagen die ik tot mijn vreugde, beste kameraden en vrienden, in uw midden heb doorgebracht. Ja, armoede is slavernij, is de noodzaak zijn arbeid en daarmee zijn persoon te verkopen aan de kapitalist die u het middel verschaft om niet van honger om te komen. Men moet werkelijk de in de leugen belang stellende geest van de Heren bourgeois bezitten om over de politieke vrijheid van de arbeidersmassa’s te durven spreken! Mooie vrijheid die hen onderwerpt aan de grillen van het kapitaal en hen middels de honger ketent aan de wil van de kapitalist!

Beste vrienden, ik hoef u. die door een lange en harde ervaring de ellende van de arbeid hebt leren kennen, niet te bewijzen dat zolang het kapitaal aan de ene kant zal blijven en de arbeid aan de andere, de arbeid de slaaf van het kapitaal zal zijn en de arbeiders de onderdanen van de Heren bourgeois, die bij wijze van bespotting alle politieke rechten, alle schijn van vrijheid schenken om de werkelijkheid uitsluitend voor zichzelf te behouden.

Het recht op vrijheid zonder de middelen die te verwezenlijken is slechts een schim. En wij beminnen de vrijheid te zeer, nietwaar? om ons met de schim ervan tevreden te stellen. Wij willen haar werkelijkheid. Maar wat vormt de werkelijke basis en de positieve voorwaarde voor de vrijheid? Dat is de integrale ontwikkeling en het volledige gebruik van alle lichamelijke, intellectuele en morele talenten voor iedereen. Dat zijn bijgevolg alle materiële middelen die noodzakelijk zijn voor ieder” menselijk bestaan; dat is tenslotte de opvoeding en het onderwijs.

Een mens die van uitputting sterft, die door de ellende verpletterd wordt, die dagelijks van honger en kou omkomt, en die al degenen van wie hij houdt ziet lijden maar hun niet te hulp kan komen, is geen vrij mens het is een slaaf. Een mens die veroordeeld is zijn hele leven bij gebrek aan menselijke opvoeding een onbeschaafd wezen te blijven, een ongeletterd man, een onwetende, is noodzakelijk een slaaf; en wanneer hij politieke rechten uitoefent kunt u er zeker van zijn dat hij deze op een of andere wijze steeds tegen zichzelf zal gebruiken ten bate van zijn uitbuiters, zijn meesters.

De negatieve voorwaarde voor de vrijheid is deze: Geen enkel mens is aan een ander gehoorzaamheid verschuldigd; hij is eerst vrij op voorwaarde dat al zijn daden niet worden bepaald door de wil van anderen maar door zijn eigen wil en overtuiging. Maar een mens die door de honger genoodzaakt wordt zijn arbeid en daarmee zijn persoon tegen de laagst mogelijke prijs te verkopen aan de kapitalist die hem gelieft uit te buiten; een mens die door zijn eigen onbeschaafdheid en onwetendheid is overgeleverd aan de genade van hen, die de kunst van de uitbuiting verstaan, zal noodzakelijkerwijs steeds een slaaf lijn.

Dat is niet alles. De vrijheid der individuen is geen individuele zaak, het is een collectieve aangelegenheid, een collectief product. Geen enkel mens zou vrij kunnen zijn buiten de gehele menselijke maatschappijen zonder haar medewerking. De individualisten of de valse broeders die wij op alle arbeiderscongressen hebben bestreden, hebben het, met de bourgeois moralisten en economen, doen voorkomen alsof de mens vrij kon zijn, mens kon zijn buiten de maatschappij, en gesteld dat de maatschappij gesticht zou zijn door een vrije overeenkomst tussen vroeger vrije mensen.

Deze theorie werd verkondigd door J.-J. Rousseau, de schadelijkste schrijver uit de afgelopen eeuw, de sofist die alle bourgeois revolutionairen geïnspireerd heeft; zij wijst op een volledige onwetendheid ten aanzien van de natuur en de geschiedenis. Niet in het verleden, zelfs niet in het heden dienen wij de vrijheid te zoeken, maar in de toekomst — in een nabije toekomst: de dag van morgen die wij zelf moeten scheppen door de kracht van ons denken, onze wil, maar ook van onze handen. Er heeft vóór ons nimmer een vrije overeenkomst bestaan, er was slechts ruwheid, domheid, onrechtvaardigheid en geweld — en vandaag nog, u weet het maar al te goed, heet die zogenaamde vrije overeenkomst het pact van de honger, de slavernij van de honger voor de massa’s en de uitbuiting van de honger ten bate van de minderheden die ons verscheuren en onderdrukken.

De theorie van de vrije overeenkomst is eveneens foutief vanuit het oogpunt van de natuur. De mens schept niet vrijwillig de maatschappij: hij wordt er onvrijwillig in geboren. Hij is bij uitstek een maatschappelijk dier. Hij kan alleen in de maatschappij een mens worden, dat wil zeggen een denkend, sprekend, beminnend en willend dier. Stel u een door de natuur met de meest geniale talenten begiftigde mens voor, die vanaf zijn prille jeugd buiten iedere menselijke maatschappij geworpen is, in een woestijn. Als hij niet ellendig omkomt — wat het waarschijnlijkst is — zal hij niet moer zijn dan een beest, een aap, beroofd van woord en gedachte, — want de gedachte is niet van het woord te scheiden: niemand kan denken zonder taal. Zelfs wanneer u volledig geïsoleerd bent, alleen met uzelf, moet u om te denken van woorden gebruik maken; u kunt wel inbeeldingen hebben die dingen voorstellen, maar zodra u wilt denken moet u zich van woorden bedienen, want alleen woorden bepalen het denken en geven de vluchtige voorstellingen, de instincten, het karakter van de gedachte. De gedachte bestaat niet vóór het woord, het woord niet vóór de gedachte: deze twee vormen van dezelfde menselijke hersenwerking ontstaan tegelijkertijd. Geen gedachte zonder woord dus. Maar wat is het woord? De mededeling, het spreken van een menselijk individu met vele andere. De dierlijke mens wordt alleen in en door dat gesprek tot een menselijk, dat wil zeggen denkend wezen omgevormd. Zin menselijke persoonlijkheid, zijn vrijheid, zijn dus het product van de collectiviteit.

Alleen door de collectieve arbeid kan de mens zich bevrijden van de tirannieke druk die de uiterlijke natuur op iedereen uitoefent; want de individuele arbeid, machteloos en onvruchtbaar, zou de natuur nooit kunnen overwinnen. De productieve arbeid, die alle rijkdommen en onze gehele beschaving tot stand heeft gebracht, is altijd een maatschappelijke, collectieve arbeid geweest; tot nu toe is deze echter door individuen onrechtvaardig uitgebuit ten koste van de arbeidersmassa’s. Evenzo zijn de opvoeding en het onderwijs, die de mens ontwikkelen en waarop de Heren bourgeois zo trots zijn, die zij niet zoveel krenterigheid over de volksmassa’s verspreiden. de producten van de gehele maatschappij. Zij worden gevormd door de arbeid, sterker nog, de instinctieve gedachte van het volk, maar tot nu toe heeft het dit slechts ten bate van bourgeois individuen gedaan. Nogmaals dus een geval van uitbuiting van collectieve arbeid door individuen, die geen enkel recht hebben de vrucht ervan te monopoliseren.

Al het menselijke in de mens en bovenal zijn vrijheid is het product van een maatschappelijke, collectieve arbeid. Vrij zijn in een absoluut isolement is een absurditeit die is bedacht door de theologen en metafysici, die de mensenmaatschappij hebben vervangen door die van hun hersenschim, van God. Iedereen, zeggen zij, voelt zich vrij tegenover God, dat is tegenover de absolute leegte, het niets; dat is dus de vrijheid van het niets ofwel het niets der vrijheid, de slavernij. Historisch gezien is God, de fictie van God, de morele of liever immorele oorzaak geweest van alle onderwerpingen.

Wij daarentegen, die geen schimmen, geen niets wensen, maar de levende menselijke werkelijkheid, wij zien in dat de mens alleen temidden der mensen zich vrij kan voelen en weten — en bijgevolg slechts hier zijn vrijheid kan verwezenlijken. Om vrij te zijn moet ik me omringd zien door vrije mensen, en als zodanig door hen erkend worden. Ik ben pas vrij wanneer mijn persoonlijkheid zich als in evenzoveel spiegels weerspiegelt in het eveneens vrije bewustzijn van alle mensen om mij heen, en versterkt wordt door de erkenning van iedereen. De vrijheid van allen is verre van een grens aan de mijne, zoals de individualisten beweren, integendeel de bevestiging, verwezenlijking en oneindige uitbreiding ervan. De wil tot vrijheid en menselijke waardigheid van alle mensen, mijn vrijheid bevestigd, bekrachtigd, oneindig uitgestrekt te zien en voelen door de instemming van iedereen — dat is het geluk, het menselijk paradijs op aarde. Maar deze vrijheid is slechts in gelijkheid mogelijk. Indien er een menselijk wezen bestaat dat meer vrij is dan ik, ben ik noodgedwongen zijn slaaf; ben ik het meer dan hij, dan is hij de mijne. Gelijkheid is dus een noodzakelijke voorwaarde voor vrijheid.

V

De revolutie is overigens niet wraakzuchtig of bloeddorstig. Zij vraagt niet om de dood of zelfs de massale of individuele wegvoering van het bonapartistische geboefte dat, met machtige middelen toegerust en veel beter georganiseerd dan de Republiek zelf, openlijk tegen die Republiek, tegen Frankrijk samenspant. Zij vraagt slechts het gevangen zetten van alle bonapartisten als eenvoudige maatregel van algemene veiligheid tot het eind van de oorlog en totdat die bedriegers en bedriegsters tenminste negen tiende van de rijkdommen hebben uitgebraakt die zij Frankrijk ontstolen hebben.

Daarna zou de revolutie hen toestaan in alle vrijheid te gaan waar zij willen en ieder zelfs enkele duizenden franken jaarrente laten om hun ouderdom en hun schande te kunnen koesteren. U ziet, het zou geen wrede maatregel zijn, maar een zeer heilzame, in de hoogste male rechtvaardig en volstrekt noodzakelijk vanuit het oogpunt van Frankrijks welzijn.

Nu de revolutie een socialistisch karakter heeft aangenomen is zij niet langer bloeddorstig en wreed. Het volk is bepaald niet wreed, de hogere klassen zijn het. Het volk richt zich af en toe op, razend over alle bedrog. kwelling, onderdrukking en marteling waarvan het het slachtoffer is, en dan springt het vooruit als een woedende stier, het ziet niets meer voor zich en vermorzelt alles op zijn pad. Maar dit zijn zeer zelden voorkomende ogenblikken, en van zeer korte duur. Gewoonlijk is het goed en menselijk. Het moet zelf te veel ondergaan om blind te zijn voor lijden.

Dikwijls, helaas!, te dikwijls heeft het moeten dienen als werktuig voor de systematische woede van de bevoorrechte klassen. Alle nationale, religieuze en politieke ideeën waarvoor het zijn eigen bloed en dat van zijn broeders, de vreemde volken, heeft vergoten, hebben steeds slechts de belangen van die klassen gediend en draaiden altijd uit op nieuwe onderdrukking en uitbuiting van het volk. Bij alle woeste taferelen uit de geschiedenis van alle landen waarin de volksmassa’s elkaar razend tot op de grens van de waanzin vernietigden, zult u steeds achter deze massa’s opruiers ‘en leiders vinden die tot de bevoorrechte klassen behoren: officieren, edelen, priesters of bourgeois. De koude, opgekropte en systematisch georganiseerde wreedheid en razernij moet dan ook niet bij het volk gezocht worden, maar in de instincten, hartstochten en politieke en religieuze instellingen van de bevoorrechte klassen, in de Kerk en de Staat, in hun wetten en de meedogenloze en onrechtvaardige toepassing van die wetten. Ik heb de razernij der bourgeois in 1848 aangetoond.

De woede-uitbarstingen van 1792, 1793 en 1794 waren eveneens uitsluitend uitbarstingen van de bourgeoisie. De beruchte slachtpartijen te Avignon (oktober 1791), die het begin waren van het tijdperk van politieke moorden in Frankrijk, werden geleid en ook gedeeltelijk uitgevoerd door enerzijds de priesters en de edelen, anderzijds bourgeois. De slachtingen in de Vendée, die door boeren werden bedreven, waren eveneens bevolen door de reactie van de verbonden adel en kerk. De bevelen voor het bloedbad van September werden alle zonder uitzondering door bourgeois gegeven en wat minder bekend is, de eerste uitvoerders, de meerderheid der voornaamste moordenaars behoorden eveneens tot die klasse [a].

Collot d’Herbois, Panis, de aanbidder van Robespierre, Chaumette. Bourdon, Fouquier-Tinville, de verpersoonlijking van de revolutionaire huichelachtigheid en de guillotine, Carrier, de man die in Nantes zijn slachtoffers door verdrinking om het leven bracht, al deze mannen waren bourgeois. Het Comité de Salut public, de berekende, koelbloedige, wettelijke terreur, de guillotine zelf, waren bourgeois instellingen. Het volk was slechts toeschouwer en, helaas!, soms ook domme toejuichen van dit vertoon van de hypocriete legaliteit en politieke razernij der bourgeois. Na de executie van Danton werd het er zelf het slachtoffer van.

De jacobijnse, louter politieke bourgeoisrevolutie van 1792 tot 1794 moest noodzakelijkerwijs uitlopen op de wettelijke huichelarij en de oplossing van alle moeilijkheden en problemen door het zegevierende argument van de guillotine. Wanneer men zich bij de verdelging van de reactie tevreden stelt met het aanvallen van haar uitingen zonder de wortel en de oorzaken die haar steeds opnieuw voortbrengen te treffen, komt men noodgedwongen tot de noodzaak veel mensen te doden, al of niet volgens wettelijke procedures veel reactionairen uit te roeien. Het noodlottige gevolg is dat de revolutionairen na velen gedood te hebben zich tot de droefgeestige overtuiging gebracht zien dat zij niets hebben bereikt, zelfs geen stap nader zijn gekomen tot hun doel; dat zij dit integendeel een slechte dienst hebben bewezen en met hun eigen handen de overwinning van de reactie hebben voorbereid. En dit om een tweevoudige reden: ten eerste doordat de reactie, wanneer haar oorzaken niet worden weggenomen, zich reproduceert en verveelvoudigt in nieuwe vormen; ten tweede doordat de slachting, de moordpartij uiteindelijk steeds het menselijke in de mensen in opstand doet komen en weldra de gevoelens van het volk ten gunste van de slachtoffers doet keren.

Wat men ook van de revolutie van 1793 kan zeggen, niet dat zij socialistisch of materialistisch was, of om mij te bedienen van de pretentieuze uitdrukking van de heer Gambetta, zij was geenszins positivistisch. Zij was wezenlijk bourgeois. jacobijns. metafysisch, politiek en idealistisch. Edel en oneindig wijds in haar streven, heeft zij een onmogelijke zaak gewild: het vestigen van een ideële gelijkheid temidden van materiële ongelijkheid. Terwijl zij alle voorwaarden voor de economische ongelijkheid als gewijde grondslagen behield, meende ze alle mensen te kunnen verenigen en omvatten in een geweldig gevoel van broederlijke, menselijke, intellectuele, morele, politieke en sociale gelijkheid. Dit was de droom, de religie, die door het enthousiasme en de grootse heroïsche daden van haar beste, haar voornaamste vertegenwoordigers tot uiting werd gebracht. Maar de verwezenlijking van die droom was onmogelijk omdat zij in tegenspraak was met alle natuurlijke en maatschappelijke wetten.


Autoriteit en wetenschap

De regering van de wetenschap en van de wetenschapsmensen — zelfs al noemen zij zich positivist, leerlingen van Auguste Comte, of zelfs leerlingen van de doctrinaire school van het Duitse communisme — kan slechts een machteloze zijn, belachelijk, onmenselijk, wreed, verdrukkend, uitbuitend, schadelijk. Men kan van wetenschapsmensen als zodanig hetzelfde zeggen als ik van theologen en metafysici gezegd heb: zij hebben geen gevoel, geen hart voor de individuele levende wezens.. Men kan hun er zelfs geen verwijt van maken, want het is het natuurlijk gevolg van hun vak. Als wetenschapsmensen hebben zij slechts te maken met algemeenheden, kunnen zij alleen daarin belang stellen. (...)

In ieder geval mag men niet al te zeer op hen vertrouwen wanneer men er al vrijwel zeker van mag zijn dat geen enkele geleerde tegenwoordig de mens als een konijn zal durven behandelen, dan blijft nog steeds te vrezen dat de verzamelde geleerden, als men hen maar laat begaan, de levende mensen aan wetenschappelijke experimenten zullen onderwerpen die ongetwijfeld minder wreed maar daarom niet minder rampzalig zouden zijn voor hun menselijke slachtoffers. Als de geleerden geen experimenten op het lichaam van individuen kunnen uitvoeren, zullen zij geen ander verzoek hebben dan te mogen experimenteren op het maatschappelijk lichaam en dat nu moet men absoluut verhinderen.

In hun huidige organisatie monopoliseren de geleerden de wetenschap; blijven daarom buiten het maatschappelijk leven en vormen duidelijk een kaste op zich, die veel analogie met de kaste der priesters vertoont. De wetenschappelijke abstractie is hun God, de werkelijke, levende persoonlijkheden, de slachtoffers, wier gewijde en erkende offeraars zij zijn.

De wetenschap kan niet buiten het terrein der abstracties treden. In dit opzicht staat zij oneindig lager dan de kunst, die zelf eigenlijk ook slechts met algemene modellen en situaties te maken heeft, maar deze door een haar eigen kunstgreep weet te belichamen in vormen die weliswaar niet levend zijn in de zin van het werkelijke leven maar daarom niet minder in onze verbeelding de gewaarwording van dat leven of de herinnering eraan oproepen: zij beschouwt de modellen en situaties die zij bedenkt in zekere zin op zichzelf en door deze persoonlijkheden zonder vlees en bloed — als zodanig eeuwig of onsterfelijk — die zij vermag te scheppen, brengt zij ons de levende, echte persoonlijkheden in herinnering die voor onze ogen verschijnen en verdwijnen. De kunst is dus in zekere zin de terugkeer van abstractie naar leven. De wetenschap is daarentegen de voortdurende offering van het vluchtige, voorbijgaande, maar werkelijke leven op het altaar van de eeuwige abstracties.

De wetenschap is even weinig in staat de persoonlijkheid van een mens te begrijpen als die van een konijn. Dat wil zeggen, zij staat tegenover de een even onverschillig als tegenover de ander. Niet dat zij het beginsel der persoonlijkheid niet kent. Als beginsel begrijpt zij het uitstekend. maar niet als feit. Zij weet zeer goed dat alle diersoorten, de menselijke inbegrepen, slechts werkelijk bestaan als een onbepaald aantal individuen die geboren worden en sterven, plaats maken voor nieuwe, eveneens vergankelijke individuen. Zij weet dat naarmate men van de diersoorten tot de hogere soorten opklimt, het beginsel van de persoonlijkheid sterker op de voorgrond treedt en de individuen completeren vrijer lijken. Zij weet tenslotte dat de mens als het hoogste en volmaaktste dier op deze aarde de meest complete persoonlijkheid belichaamd, het meest waard nader beschouwd te worden vanwege zijn vermogen de universele wet te bevatten en te concretiseren, in zekere zin te personifiëren in zichzelf en zowel zijn maatschappelijke als individuele bestaan.

Zij weet, wanneer zij niet besmet is door het theologische, metafysische, politieke of juridische dogmatisme, of zelfs door een eng wetenschappelijke hoogmoed, en zo zij niet doof is voor de spontane instinken en aspiraties van het leven — zij weet, en hier ligt de grens van haar bevattingsvermogen, dat eerbied voor de mens de hoogste wet der mensheid is, dat het grote, werkelijke, enig wettige doel van de geschiedenis de humanisering en bevrijding van ieder in de maatschappij levend individu is, zijn werkelijke vrijheid en voorspoed, zijn geluk. Want om niet terug te vallen in de vrijheiddodende fictie van het door de staat vertegenwoordigde algemeen welzijn moet men tenslotte wel erkennen dat de collectieve vrijheid en welvaart pas reëel zijn wanneer zij het totaal der individuele vrijheden en welvaart vormen.

De wetenschap weet dit alles, maar gaat niet verder. Kan niet verder gaan. Omdat de abstractie haar eigenste aard vormt, kan zij wel het beginsel van de werkelijke, levende persoonlijkheid begrijpen, maar niets van doen hebben met de werkelijke, levende personen. Zij houdt zich bezig met de individuen in het algemeen, maar niet met Piet en Klaas, niet met het een of andere individu dat voor haar niet bestaat, niet kan bestaan. Haar individuen zijn voor haar, nogmaals, slechts abstracties.

Toch zijn het niet die abstracte individuen maar de werkelijke, levende, vergankelijke personen, die de geschiedenis maken. De abstracties hebben geen benen om op te staan, zij lopen pas wanneer zij door werkelijke mensen gedragen worden. Voor deze werkelijke wezen, niet alleen als idee maar in werkelijkheid van vlees en bloed, heeft de wetenschap geen hart. Op zijn hoogst beschouwd zij hen als een lichaam met intellectuele en maatschappelijke ontwikkeling. Wat kunnen haar de specifieke omstandigheden en het toevallige lot van Piet en Klaas schelen? Zij zou zich belachelijk maken, zich onderwerpen en vernietigen, als zij zich hiermee op een andere wijze wilde bezighouden dan als een voorbeeld ter ondersteuning van haar eeuwige theorieën. En het jou daarom zo belachelijk zijn wanneer zij dit wilde, omdat het haar taak niet is. Zij kan het concrete niet vatten: zij kan zich slechts in abstracties bewegen. Haar taak is zich bezig te houden met de algemene situatie en voorwaarden voor bestaan en ontwikkeling van hetzij de menselijke soort in het algemeen, hetzij het een of andere ras of volk, deze of gene klasse of categorie van individuen de algemene oorzaken voor hun welvaart of verval en algemene middelen om hen op alle mogelijke manieren vooruit te brengen. Als zij deze opdracht maar royaal en rationeel uitvoert, heeft zij haar plicht geheel vervuld, en het zou werkelijk belachelijk en onrechtvaardig zijn meer van haar te verlangen. Maar het zou even belachelijk, het zou rampzalig zijn om haar een taak op te leggen die zij niet in staat is te volbrengen. Omdat haar eigen aard haar dwingt het bestaan en lot van Piet en Klaas te negeren, mag haar nooit worden toegestaan haar niet, en niemand in haar naam -om over Piet en Klaas te regeren. Want zij zou best in staat zijn hen nagenoeg hetzelfde te behandelen als zij een konijn behandelt. Of liever, zij zou hen blijven negeren; maar haar erkende vertegenwoordigers bepaald geen abstracte maar integendeel zeer levende mensen met zeer reële belangen, die bezwijken onder de verderfelijke invloed die het privilege noodlottig op de mensen uitoefent -zouden hen uiteindelijk villen uit naam van de wetenschap, zoals tot nu toe de priesters. politici van alle kleuren, advocaten hen gevild hebben uit naam van God, de staat en het juridisch recht.

Ik preek dus tot op zekere hoogte de opstand van het leven tegen de wetenschap, of liever tegen de regering van de wetenschap. Niet om de wetenschap te vernietigen dat zou een misdaad tegen de mensheid zijn — maar om haar op haar plaats terug te zetten, zodat zij daar nooit meer vandaan kan komen. Tot op heden is de gehele geschiedenis van de mensheid niets anders geweest dan een voortdurende, bloedige opoffering van miljoenen arme menselijke wezens aan een of andere meedogenloze abstractie: goden, vaderland, staatsmacht, nationale eer, historische rechten, juridische rechten, politieke vrijheid, algemeen welzijn.

Dat is tot op deze dag de natuurlijke, spontane en noodlottige tendens van de menselijke maatschappijen geweest. Ten aanzien van het verleden kunnen wij daar niets aan doen, moeten wij dit wel accepteren zoals wij alle natuurlijke onvermijdelijkheden accepteren. Men moet geloven dat dit de enig mogelijke weg was voor de opvoeding van de menselijke soort. Want men mag zich niet vergissen: zelfs wanneer wij de grootste verantwoordelijkheid op rekening schuiven van de machiavellistische kunstgrepen van de regerende klassen, moeten wij erkennen dat geen enkele minderheid machtig genoeg geweest zou zijn om al deze verschrikkelijke offers aan de massa’s op te leggen, wanneer er in die massa’s zelf geen duizelingwekkende, spontane tendens bestond die hen er steeds toe bracht zich opnieuw op te offeren aan een van die verslindende abstracties die zich als de vampiers van de geschiedenis altijd met menselijk bloed gevoed hebben.

Dat de theologen, politici en juristen dat voortreffelijk vinden, laat zich begrijpen. Als priesters van deze abstracties leven zij slechts van deze voortdurende opoffering der volksmassa’s. Dat ook de metafysica hieraan haar goedkeuring hecht, mag evenmin verbazen, zij heeft geen andere zending dan zoveel mogelijk het onrechtvaardige en absurde te wettigen en te rationaliseren.

Maar dat de positieve wetenschap zelf tot nu toe dezelfde neiging heeft getoond, dat moeten wij vaststellen en betreuren. Zij kon dit slechts om twee redenen doen: ten eerste doordat zij, los van het volksleven gevormd, door een bevoorrecht corps wordt vertegenwoordigd: en ten tweede omdat zij zichzelf tot nu toe als absolute en uiterste doel van alle menselijke ontwikkeling heeft gesteld; terwijl zij door oordeelkundige kritiek die zij op zichzelf kan uitoefenen en zich in laatste instantie gedwongen zal zien uit te oefenen. zou hebben moeten inzien dat zij slechts een noodzakelijk middel is ter bereiking van een veel verhevener doel: de volledige humanisering van de werkelijke situatie van alle reële individuen die op aarde geboren worden, leven en sterven.

Het geweldige voordeel van de positieve wetenschap boven de theologie, de metafysica, de politiek, het juridisch recht bestaat hierin, dat zij in plaats van de leugenachtige en heilloze abstracties die door deze doctrines worden aanbevolen, juiste abstracties stelt, die de algemene aard of logica der dingen, hun algemene betrekkingen en de algemene wetten van hun ontwikkeling tot uitdrukking brengen. Dat onderscheidt haar volkomen van alle eerder genoemde doctrines en zal haar altijd van een belangrijke plaats in de menselijke samenleving verzekeren. Zij zal in zekere zin haar collectief geweten vormen. Maar er is één punt waarop zij absoluut bij al deze doctrines aansluit: zij heeft abstracties ten onderwerp en kan niet anders, zij is door haar eigen aard gedwongen de werkelijke individuen te negeren zonder wie zelfs de meest juiste abstracties geen werkelijk bestaan hebben. Om dit ingewortelde gebrek te verhelpen zal tussen het praktisch optreden van eerstgenoemde doctrines en dat van de positieve wetenschap het volgende verschil moeten ontstaan. De eerste hebben zich de onwetendheid der massa’s ten nutte gemaakt om hen met wellust aan hun overigens zeer lucratieve abstracties op te offeren ten bate van hun lichamelijke vertegenwoordigers. De laatste moet haar absolute onmacht erkennen om de werkelijke individuen te begrijpen en in hun lot belang te stellen. en definitief en absoluut afzien van de regering over de maatschappij; als zij zich immers hierin mengde, zou zij niets anders kunnen doen dan steeds de levende mensen, die zij niet kent, op te offeren aan haar abstracties die het enige voorwerp van haar gewettigde zorg vormen.

De echte geschiedeniswetenschap bijvoorbeeld bestaat nog niet en slechts met moeite begint men momenteel de enorm gecompliceerde voorwaarden voor deze wetenschap te bespeuren. Maar laten we aannemen dat zij uiteindelijk verwezenlijkt wordt: wat kan zij ons dan te bieden hebben? Zij zal ons het beredeneerde en getrouwe beeld schetsen van de natuurlijke ontwikkeling van de algemene, zowel materiële als ideële, zowel economische als politieke, sociale, religieuze, filosofische, esthetische en wetenschappelijke omstandigheden in de maatschappijen die een geschiedenis gehad hebben. Maar dit algemene beeld van de menselijke beschaving zal, hoe gedetailleerd ook, nooit iets anders kunnen bevatten dan algemene en bijgevolg abstracte waarderingen, in die zin dat de miljarden menselijke individuen die de levende en lijdende materie van deze triomferende en droevige geschiedenis hebben gevormd triomferend vanuit het oogpunt van haar algemene resultaten, droevig bezien vanuit het geweldige bloedbad van 'onder haar zegekar vernietigde' menselijke slachtoffers dat deze miljarden duistere individuen zonder wie echter geen van die grote abstracte resultaten uit de geschiedenis behaald zou zijn en die, let wel, nooit van één enkel van die resultaten hebben geprofiteerd, — dat deze individuen zelfs niet het allerkleinste plaatsje in de geschiedenis zullen vinden. Zij hebben geleefd en zijn opgeofferd, vernietigd voor het welzijn van de abstracte mensheid, dat is al.

Moet men de geschiedeniswetenschap daarover een verwijt maken? Dat zou belachelijk en onrechtvaardig zijn.

De individuen zijn ongrijpbaar voor de menselijke gedachte en overweging, zelfs voor het menselijk woord dat slechts in staat is abstracties uit te drukken; in het heden even ongrijpbaar als in het verleden. Zelfs de sociale wetenschap, de wetenschap van de toekomst, zal hen noodgedwongen negeren. Alles wat wij met recht van haar mogen vragen is ons met krachtige en betrouwbare hand de algemene oorzaken van het individueel lijden te schetsen — en zij zal ongetwijfeld niet vergeten bij die oorzaken de helaas nog te gebruikelijke opoffering en ondergeschiktheid van de levende individuen aan de abstracte algemeenheden te vermelden; en wij mogen verlangen dat zij ons tezelfdertijd de algemene voorwaarde toont die noodzakelijk zijn voor de werkelijke bevrijding van de individuen die in de maatschappij leven.

Dat is haar taak, dat zijn ook haar grenzen waarbuiten de werking van de sociale wetenschap slechts machteloos en verderfelijk zou kunnen zijn. Want buiten die grenzen beginnen de doctrinaire regeringspretenties van haar erkende vertegenwoordigers, haar priesters. En het is hoog tijd een eind te maken aan alle pausen en priesters: wij wensen er geen meer, zelfs niet wanneer zij zich democratisch socialisten noemen.


Drie anarchistische programma’s [9]

I

Programma en doelstelling van de internationale organisatie der Revolutionaire Broederschap

1.De beginselen van deze organisatie zijn dezelfde als die van het program van de internationale Alliantie der sociaaldemocratie. Zij zijn met betrekking tot de problemen van de vrouw, de religieuze en juridische familie en de staat nog duidelijker uiteengezet in het program van de Russische sociaaldemocratie.

Het Centraal Bureau behoudt zich overigens voor hieraan binnenkort een vollediger theoretische en praktische uitwerking te geven.

2. De Associatie der internationale Broederschap wil de universele revolutie, op sociaal en filosofisch terrein, economisch en politiek. Zij wil eerst in geheel Europa en vervolgens in de rest van de wereld geen steen op de andere laten van het huidige bestel, dat gebaseerd is op het eigendom, de uitbuiting, de overheersing, en het beginsel van de autoriteit — hetzij religieus of metafysisch en burgerlijk-doctrinair, hetzij zelfs jacobijnsrevolutionair. Onder de leus: vrede voor de arbeiders, vrijheid voor alle onderdrukten en dood aan de overheersers, uitbuiters en bevoogders van iedere soort, willen wij alle staten en kerken vernietigen, met al hun religieuze, politieke, juridische, financiële, politiële, universitaire, economische en sociale instellingen en wetten — zo willen wij bereiken dat al die miljoenen bedrogen en in slavernij gehouden menselijke wezens, die worden gekweld en uitgebuit, eindelijk bevrijd van al hun officiële en officieuze bestuurders en weldoener. verenigingen en personen, in een volledige vrijheid kunnen herademen. 3. Overtuigd dat het individuele en sociale kwaad niet zozeer gelegen is in de personen als wel in de inrichting van het bestel en de sociale toestanden, zullen wij humaan zijn zowel uit rechtvaardigheidsgevoel als om utiliteitsredenen, en zonder medelijden de toestanden en het bestel vernietigen om zonder enig gevaar voor de revolutie, de mensen te kunnen sparen. Wij loochenen de vrije wil en het vermeende recht van de gemeenschap om te straffen. De gerechtigheid zelf, in de meest menselijke, meest ruime zin genomen, is slechts een om zo te zeggen negatieve idee, een overgangsidee; zij stelt het sociale probleem, maar doordenkt het niet en geeft slechts de enig mogelijke weg van de menselijke bevrijding aan, namelijk de humanisering van de maatschappij door de vrijheid in gelijkheid. De positieve oplossing kan slechts geboden worden door het steeds rationeler inrichten van de maatschappij. Deze zo begeerde oplossing, ons aller ideaal ... . is de vrijheid, de moraliteit, het inzicht en welzijn van iedereen door de solidariteit van allen - de menselijke broederschap.

Ieder menselijk individu is het onvrijwillig product van een natuurlijk en sociaal milieu waarin hij is geboren, zich ontwikkeld heeft, en waarvan hij de voortdurende invloed ondergaat. De drie hoofdoorzaken van alle menselijke immoraliteit zijn: de zowel politieke en economische als sociale ongelijkheid; de onwetendheid die er het natuurlijk gevolg van is: en hun noodzakelijke consequentie — de slavernij.

Omdat de inrichting van de maatschappij altijd en overal de enige oorzaak is van de misdaden die de mensen bedrijven, is het van de kant van de maatschappij huichelachtig of duidelijk absurd om de misdadigers te straffen, omdat iedere bestraffing schuld veronderstelt en de misdadigers immers nooit schuldig zijn. De theorie van schuld en straf is ontstaan uit de theologie, d.w.z. uit het huwelijk van de absurditeit en de religieuze hypocrisie. Het enige recht dat men de maatschappij in haar huidige overgangstoestand zou kunnen toekennen, is het natuurrecht om ter eigen verdediging de misdadigers die zij zelf heeft voortgebracht te vermoorden; niet om hen te oordelen en te veroordelen. Dat recht is zelfs geen recht in de strikte betekenis van het woord; het is veeleer een natuurlijk feit, bedroevend maar onvermijdelijk, teken en product van de onmacht en stupiditeit van de huidige maatschappij: naarmate de maatschappij er zich minder van behoeft te bedienen, zal zij dichter bij haar werkelijke bevrijding zijn.

Alle revolutionairen, de onderdrukten en lijdende, slachtoffers van de huidige inrichting van de maatschappij, natuurlijk vol wraaklust en haat in het hart, dienen goed te bedenken dat de koningen, onderdrukkers en uitbuiters van iedere soort net zo schuldig zijn als de misdadigers die uit de volksmassa zijn voortgekomen: zij zijn boosdoeners, maar niet schuldig, omdat ook zij als gewone misdadigers onvrijwillige producten zijn van de huidige inrichting van de maatschappij. Men zal er zich niet over mogen verbazen wanneer het in opstand gekomen volk er in eerste instantie vele van doodt — dat is wellicht een onvermijdelijk kwaad, even noodlottig als de schade die door een storm veroorzaakt wordt.

Maar moreel of zelfs maar nuttig zal dit natuurlijke feit niet zijn. In dit opzicht is de geschiedenis zeer leerzaam: de vreselijke guillotine van 1793, die men toch niet van luiheid of traagheid mag beschuldigen, slaagde er niet in de adellijke stand in Frankrijk te vernietigen. Niet door de guillotine maar door de confiscatie en verkoop van haar goederen is de aristocratie zoniet volledig vernietigd dan toch minstens tot in haar diepst geschokt. In het algemeen kan men zeggen dat politieke bloedbaden nooit partijen gedood hebben en zich vooral tegen de bevoorrechte klassen onmachtig betoonden: zoveel minder ligt de macht bij de mensen dan in de constellatie die door het maatschappelijk bestel ten gunste van de bevoorrechten wordt gecreëerd, d.w.z. de staatsinstelling en haar consequentie, tevens natuurlijke basis, het privébezit. Men moet dus om een radicale revolutie te maken zijn aanvallen richten tegen die constellatie en dat bestel, het eigendom en de staat vernietigen.

Dan zal het niet nodig zijn de mensen te vernietigen en zich de onontkoombare en onvermijdelijke reactie op de hals te halen die de afslachting van mensen in iedere maatschappij steeds heeft voortgebracht en zal voortbrengen. Maar om het recht te hebben humaan tegenover de mensen te zijn zonder gevaar voor de revolutie, dient men meedogenloos op te treden tegen die toestanden in het bestel; men zal alles moeten vernietigen en in de allereerste plaats het eigendom met zijn onvermijdelijk nl: de staat. Ziedaar het hele geheim van de revolutie. Men mag zich niet verbazen over de jakobijnen en blanquisten,[10] die veeleer uit noodzaak dan overtuiging socialist geworden zijn en voor wie het socialisme een middel, niet het doel van de revolutie is, omdat zij de dictatuur wensen, dat wil zeggen de centralisatie van de staat; en evenmin over het feit dat de staat hen uit een logische en onvermijdelijke noodzaak tot herstel van het eigendom zal brengen — het is erg natuurlijk, zeggen wij, dat zij. die immers geen radicale revolutie tegen het bestel wensen te ondernemen, dromen van een bloedige revolutie tegen de mensen.

Maar deze bloedige revolutie die gebaseerd is op de opbouw van een sterk gecentraliseerde revolutionaire staat zou onvermijdelijk, zoals wij later uitvoeriger zullen aantonen, de militaire dictatuur van een nieuwe meester ten gevolge hebben. Daarom zou de overwinning van de jakobijnen of blanquisten de dood van de revolutie betekenen.

4. Wij zijn de natuurlijke vijanden van die revolutionairen — toekomstige dictators, reglementeerders en bevoogders van de revolutie — die alvorens zelfs de tegenwoordige monarchistische, aristocratische en burgerlijke staten vernietigd lijn, reeds dromen van de schepping van nieuwe revolutionaire staten, even centralistisch en nog despotischer dan de huidige. Zozeer zijn zij gewend aan de door een of andere autoriteit van boven geschapen orde en zo groot is hun afkeer van wat hen wanorde schijnt te zijn en niets anders is dan de oprechte en natuurlijke uitdrukking van het volksleven, dat zij vóór zelfs een goede en heilzame wanorde door de revolutie veroorzaakt is, reeds dromen van de beëindiging en beteugeling ervan door het optreden van de een of andere autoriteit die met de revolutie slechts de naam gemeen heeft maar in werkelijkheid niets anders zal betekenen dan een nieuwe reactie; want voor de bij decreet geregeerde volksmassa’s zal dit in feite een nieuwe veroordeling tot de gehoorzaamheid, de onbeweeglijkheid, de dood zijn, dat wil zeggen tot slavernij en uitbuiting door een nieuwe quasi-revolutionaire aristocratie.

5. Wij verstaan onder de revolutie de ontketening van wat men tegenwoordig de kwade hartstochten noemt en de vernietiging van wat in dezelfde taal ‘openbare orde’ heet.

Wij vrezen de anarchie niet, wij roepen haar op, in de overtuiging dat zij, de volle uiting van het van haar banden bevrijde volksleven, moet leiden tot vrijheid, gelijkheid, rechtvaardigheid, de nieuwe orde, en juist de kracht van de revolutie tegen de reactie zal vormen. Dat nieuwe leven — de volksrevolutie — zal zich zonder twijfel onverwijld organiseren, maar het zal zijn revolutionaire organisatie van onderop creëren en van de periferie naar het centrum, overeenkomstig het beginsel van de vrijheid en niet van bovenaf of van het centrum naar de periferie zoals iedere autoriteit; want het is ons om het even of deze autoriteit kerk heet, monarchie, constitutionele staat, burgerlijke republiek, of zelfs revolutionaire dictatuur. Wij verwachten en verwerpen ze alle even zeer — als onvermijdelijke bronnen van uitbuiting en despotisme.

6. Naar onze opvatting zal de revolutie vanaf het eerste moment de staat en alle staatsinstellingen radicaal en grondig moeten vernietigen. De natuurlijke en noodzakelijke gevolgen van deze vernietiging zullen zijn:

a) Het bankroet van de staat.

b) Stopzetting van betalen van de privé-schulden zonder dat de staat hierbij nog kan ingrijpen, waarbij het iedere schuldenaar vrijstaat de zijne te betalen als hij dat wil.

c) Stopzetting van betaling van alle belastingen en heffingen, direct en indirect.

d) Ontbinding van het leger, de magistratuur, de bureaucratie, de politie en de clerus.

e) Afschaffing van de officiële justitie. opschorting van alles wat juridisch recht heet en als zodanig wordt uitgeoefend. Bijgevolg afschaffing en verbranding van alle eigendomsbewijzen. Akten betreffende erfenis, verkoop, schenking, alle processtukken in één woord: van de hele straffen civielrechtelijke papieren santenkraam. Overal en steeds komt revolutie in de plaats van het door de staat geschapen en gewaarborgde recht.

f) Inbeslagname van al het productieve kapitaal en de werktuigen ten dienste van de arbeidersassociaties. die ze gezamenlijk productief zullen maken.

g) Inbeslagname van alle eigendommen van kerk en staat en van de edelmetalen in privébezit ten bate van het federatief verbond van alle arbeidersassociaties, dat het verbond van de commune zal vormen in ruil voor de geconfisceerde goederen zal de commune alle strikt noodzakelijke verschaffen aan alle aldus beroofde personen; later kunnen zij door hun eigen arbeid meer verdienen, zo zij dit willen en ertoe in staat zijn.

h) Voor de organisatie van de revolutionaire commune wordt voortdurend zorg gedragen door een federatie van barricaden en door het functioneren van een Raad van de revolutionaire commune georganiseerd volgens afvaardiging van één of twee gedelegeerden per barricade, één per straat of per wijk — gedelegeerden met beslissingsbevoegdheid, steeds verantwoordelijk, steeds afzetbaar. Aldus opgezet zal de communeraad uit haar midden executieve comités kunnen kiezen — afzonderlijke comités voor iedere tak van het revolutionair bestuur van de commune.

i) Een verklaring van de in opstand gekomen en als commune georganiseerde hoofdstad, dat zij afziet van het recht of liever van iedere pretentie tot besturen en belasten van de provincies, nu zij de autoritaire en bevoogdende staat heeft vernietigd hetgeen haar recht was omdat zij evenals alle andere plaatsen door deze in slavernij werd gehouden.

k) Een oproep aan alle provincies, communes en associaties, waarin ieder wordt uitgenodigd het voorbeeld van de hoofdstad onmiddellijk na te volgen, zich in de eerste plaats revolutionair te reorganiseren en vervolgens hun afgevaardigden naar een overeengekomen verzamelpunt te zenden — alle met beslissingsbevoegdheid, verantwoordelijk en afzetbaar -om te komen tot de vorming van de federatie van associaties, communes en provincies die in naam van dezelfde beginselen in opstand zijn gekomen, en om een revolutionaire kracht te organiseren die in staat is over de reactie te zegevieren. De uitzending naar alle provincies en communes, niet van officiële revolutionaire commissarissen met allerlei sjerpen, maar van revolutionaire propagandisten vooral naar de boeren die niet door beginselen of decreten van de een of andere revolutionaire dictatuur gerevolutionariseerd kunnen worden, maar alleen door de revolutie zelf, dat wil zeggen door de gevolgen die het verdwijnen van het juridische officiële leven van de staat onvermijdelijk in alle communes zal veroorzaken. Ook afschaffing van de nationale staat in deze zin, dat ieder buitenlands gebied, provincie, commune, associatie of zelfs afzonderlijk individu, in naam van dezelfde beginselen in opstand gekomen, in de revolutionaire federatie wordt opgenomen zonder acht te slaan op de tegenwoordige grenzen der staten, al behoren zij tot verschillinde politieke of nationale systemen — de eigen provincie. communes, associaties, personen die de zijde van de Reactie kiezen, zullen uit de federatie worden uitgesloten. Juist de uitbreiding van de in opstand gekomen landen zal de universaliteit van de revolutie, gebaseerd op de afschaffing der grenzen en de ruines der straten, doen zegevieren.

7. Er kan van een triomferende politieke of nationale revolutie niet langer sprake zijn, wanneer de politieke revolutie zich niet inzet in een sociale, en de nationale revolutie juist door haar radicaal socialistisch karakter die de vernietiging van de staat beoogt, niet tot universele revolutie wordt.

8. Omdat de revolutie overal door het volk moet worden gemaakt en de opperste leiding ervan steeds bij het volk dient te liggen, dat in een vrije federatie van agrarische en industriële associaties georganiseerd is — daarom zal de revolutionaire staat die zich van laag naar hoog volgens het beginsel van de revolutionaire afvaardiging reorganiseert en alle landen omvat die in naam van dezelfde beginselen in opstand zijn gekomen, zonder acht te slaan op oude grenzen en verschillen in nationaliteit, ten doel hebben de openbare diensten te besturen en niet de volken te regeren. Zij zal het nieuwe vaderland vormen, het Verbond van de Universele Revolutie tegen het verbond van de gehele reactie.

9. Deze organisatie sluit ieder idee van dictatuur en bevoogdende heersende macht uit. Voor de vestiging van dit revolutionair verbond en de overwinning van de revolutie over de reactie is het echter noodzakelijk dat er temidden van de volksanarchie, die alle energie voor de revolutie zal leveren en het leven zelf zal zijn, een orgaan wordt gecreëerd voor de eenheid van de revolutionaire gedachte en de revolutionaire actie. Dit lichaam moet zijn de geheime en universele Associatie der internationale broederschap.

10. Deze associatie gaat van de overtuiging uit dat revoluties nooit door individuen gemaakt worden, noch zelfs door geheime genootschappen. Zij ontstaan als vanzelf, voortgebracht door de dwang der omstandigheden, door het verloop van de gebeurtenissen en feiten. Zij worden lang voorbereid in de diepte van het instinctief bewustzijn der volksmassa’s — dan barsten zij los, dikwijls schijnbaar door onbeduidende oorzaken ontketend. Al wat een goed georganiseerd genootschap kan doen is in de eerste plaats behulpzaam zijn bij de geboorte van een revolutie door onder de massa’s de ideeën te verspreiden die aan haar instincten beantwoorden, en niet door het organiseren van het leger van de revolutie — het leger moet altijd het volk zijn —, maar van een soort revolutionaire staf, samengesteld uit toegewijde, energieke, intelligente personen, vooral oprechte en geen eerzuchtige of ijdele vrienden van het volk; een staf, die in staat is als bemiddelaar dienst te doen tussen de revolutionaire idee en de volksinstincten.

11. Het aantal van deze personen mag dus niet zo groot zijn. Voor de internationale organisatie in geheel Europa zijn honderd hecht en oprecht verbonden revolutionairen voldoende. Twee- of driehonderd revolutionairen zullen voor de organisatie van de grootste landen volstaan.

II

Programma van de Internationale Alliantie van de Socialistische Democratie

1 De Alliantie verklaart zich atheïstisch: zij wil de afschaffing der erediensten, de vervanging van het geloof door de wetenschap en van de goddelijke door de menselijke gerechtigheid.

2. Zij wil vóór alles de politieke, economische en sociale gelijkstelling van de klassen: en de individuen van beide geslachten, te beginnen bij de afschaffing van het erfrecht opdat in de toekomst ieders vruchtgebruik gelijk zij aan zijn productie en overeenkomstig het op het laatste arbeiderscongres te Brussel genomen besluit, de grond, de werktuigen en al het andere kapitaal collectief eigendom worden van de gehele maatschappij en alleen gebruikt kunnen worden door de arbeiders, dat wil zeggen door de industriële en landbouwassociaties.

3. Zij wil voor alle kinderen van beide geslachten vanaf hun geboorte gelijke middelen om zich te ontwikkelen. dat wil zeggen gelijke middelen van onderhoud, van opvoeding en onderwijs in alle graden van wetenschap, industrie en kunsten, in de overtuiging dat deze aanvankelijk slechts economische en sociale gelijkheid geleidelijk een steeds grotere natuurlijke gelijkheid der individuen ten gevolge zal hebben en alle kunstmatige ongelijkheid zal doen verdwijnen als de historische producten van een even onrechtvaardige als onechte maatschappelijke organisatie.

4. Zij is de vijand van ieder despotisme, erkent geen andere politieke vorm dan de republikeinse en verwerpt onvoorwaardelijk ieder verbond met de reactie; daarom wijst zij ook iedere politieke actie af die niet onmiddellijk en direct de triomf van de zaak der arbeiders over het Kapitaal ten doel zou hebben.

5. Zij ziet in dat alle momenteel bestaande politieke en autoritaire staten zich in de betrokken landen steeds mee, zullen moeten beperken tot eenvoudige administratieve taken bij de openbare diensten en moeten opgaan in de universele unie van vrije associaties, zowel in de landbouw als in de industrie.

6. Omdat het sociale vraagstuk zijn definitieve, werkelijke oplossing alleen kan vinden op basis van internationale of universele solidariteit van de arbeiders uit alle landen, wijst de Alliantie iedere politiek af die gebaseerd is op het zogenaamde patriottisme en de rivaliteit der naties.

7. Zij wil de universele associatie van alle plaatselijke associaties met de vrijheid als grondslag.

III

Geheim programma van de Internationale Socialistische Alliantie

1. De Internationale Alliantie is gesticht teneinde de universele revolutie te dienen, te organiseren en te versnellen op grond van de in ons program geproclameerde beginselen.

2. Overeenkomstig deze beginselen kan het doel van de revolutie alleen maar zijn:

a) de vernietiging van alle religieuze, monarchale, aristocratische en bourgeois machten en krachten in Europa. Bijgevolg, de vernietiging van alle momenteel bestaande staten met al hun politieke, juridische, bureaucratische en financiële instellingen.

b) De opbouw van een nieuwe maatschappij met als enige basis de vrij geassocieerde arbeid en als uitgangspunt het collectief eigendom, de gelijkheid en de gerechtigheid.

3. De revolutie, zoals wij die opvatten of liever zoals de drang der omstandigheden haar tegenwoordig noodzakelijkerwijs stelt, draagt een wezenlijk internationaal of universeel karakter. Tegenover de dreigende coalitie van alle geprivilegieerde belangen en alle reactionaire krachten in Europa, die beschikken over al de geweldige middelen die een kundig opgezette organisatie hun verschaft, tegenover de diepgaande scheiding die momenteel overal tussen de bourgeoisie en de arbeiders bestaat zou geen enkele nationale revolutie kunnen slagen, als zij zich niet spoedig over alle andere naties uitstrekt; en zij zou de grenzen van een land nooit kunnen overschrijden, en dat universele karakter aannemen, indien zij niet in zichzelf alle elementen van die universaliteit droeg, dat wil zeggen indien zij geen werkelijk socialistische revolutie was, die de staat vernietigt en vrijheid creëert door gelijkheid en gerechtigheid. De grote, de enig werkelijke macht van deze eeuw — de arbeiders — zou voortaan door niets meer kunnen worden beroerd, bezield en opgezweept dan door de werkelijke en volledige bevrijding van de arbeid op de bouwvallen van alle instellingen ter bescherming van het erfelijk eigendom en het kapitaal.

4. Omdat de komende revolutie slechts universeel kan zijn, moet de Alliantie, of om eerlijk te zijn: de samenzwering, die haar moet voorbereiden, organiseren en versnellen, dit eveneens zijn.

5. De Alliantie zal een tweevoudig doel nastreven:

- Zij zal zich inspannen om onder de volksmassa’s van alle landen de juiste ideeën te verspreiden over politiek, sociale economie en alle filosofische vraagstukken. Zij zal een actieve propaganda voeren door kranten, brochures, boeken, en eveneens door het stichten van openbare associaties.

- Zij zal alle intelligente, energieke, vertrouwde en goedwillende mensen die onze ideeën oprecht zijn toegewijd, trachten bijeen te brengen om in geheel Europa en voor zover mogelijk in Amerika een onzichtbaar netwerk van toegewijde revolutionairen te vormen, die door deze alliantie zelf nog machtiger worden.


Sociale Revolutie en Geheime Organisatie

I

(Uit een brief aan Albert Richard [11]. 1 april 1870)

(...) Je zegt me steeds: wij zijn het over de hoofdzaken eens. Helaas, mijn vriend, ik ben bang dat wij op deze punten geen enkele overeenstemming vertonen. Uit je laatste brieven en berichten moet ik aannemen dat je meer dan ooit voorstander bent van centralisatie, van de revolutionaire staat. Hier ben ik meer dan ooit je tegenstander: ik zie slechts heil in de over de gehele linie door een onzichtbare collectieve kracht geleide revolutionaire anarchie — de enige dictatuur die ik tolereer, omdat alleen rij met de oprechtheid en volle energie van de revolutionaire beweging te verenigen valt.

Jouw revolutieplan laat zich als volgt samenvatten: Zodra de revolutie in Parijs uitbreekt, organiseert Parijs provisorisch de revolutionaire commune. Lyon, Marseille, Rouen en andere grote steden komen tegelijkertijd in opstand en zenden terstond hun revolutionaire afgevaardigden naar Parijs om gezamenlijk een soort Nationale Conventie of Comité de Salut Public voor heel Frankrijk te vormen. Dit Comité roept bij decreet de resolutie uit, de afschaffing van de oude staat, de maatschappelijke liquidatie, het collectief eigendom: het organiseert de revolutionaire staat, die voldoende macht krijgt om de binnen- en buitenlandse reactie te onderdrukken. — Is dat niet jouw opvatting?

Onze opvatting, ons plan is volledig tegengesteld. Om te beginnen is volstrekt niet bewezen dat de revolutionaire beweging perse in Parijs moet beginnen. Het is in het geheel niet onwaarschijnlijk dat zij in de provincie begint. Maar laten we aannemen dat Parijs overeenkomstig de traditie het initiatief neemt. Naar onze opvatting behoort Parijs alleen maar een geheel negatieve, dat wil zeggen een duidelijk revolutionair initiatief te nemen: niet organiseren, maar vernietigen en liquideren. Als Parijs in opstand komt en de overwinning behaalt heeft het de plicht en het recht de volledige liquidatie van de politieke, juridische, financiële en administratieve staat te proclameren, het openbaar en particulier bankroet, de ontbinding van alle macht, alle functies en vermogens van de staat; de plicht en het recht om in een vreugdevuur alle papieren, particuliere en openbare documenten te verbranden. -Parijs zal natuurlijk trachten zich zo goed en zo kwaad als mogelijk revolutionair te organiseren, nadat de in associaties verenigde arbeiders alle werktuigen, iedere vorm van kapitaal en de gebouwen in beslag hebben genomen, ondertussen gewapend blijven, naar straten en wijken georganiseerd. Zij zullen de revolutionaire federatie van alle wijken, de federatieve commune vormen. En deze commune zal het recht hebben te verklaren dat zij zich niet het recht aanmatigt Frankrijk te regeren of te organiseren, maar dat zij een beroep doet op het volk en alle plaatsen van Frankrijk en van wat men tot dan toe buitenland noemde, om haar voorbeeld te volgen en zelf een even radicale revolutie uit te voeren die de staat, het juridisch recht en het bevoorrechte eigendom vernietigt, en zich federatief te organiseren.[12] Zij zal deze Franse en ook buitenlandse plaatsen uitnodigen zich na deze revolutie in Parijs of een andere plaats met haar te federeren; zij zal alle Franse en buitenlandse revolutionaire communes uitnodigen afgevaardigden te zenden om gezamenlijk de productie- en ruildiensten en -betrekkingen te organiseren die nodig zijn voor het opstellen van de charte der gelijkheid, de grondslag ‘oor iedere vrijheid. Deze grondwet zal volledig negatief van aard zijn en veeleer nauwkeurig bepalen wat voor altijd moet worden afgeschaft dan positieve levensvormen aan te geven die alleen door de levende praktijk van ieder gebied geschapen kunnen worden.

En als wapen der revolutie zal men tegelijkertijd een gemeenschappelijke verdediging tegen de vijanden van de revolutie organiseren, actieve propaganda voor de revolutie maken, de praktische revolutionaire solidariteit beoefenen met de vrienden van alle landen tegen de vijanden ervan.

De revolutie moet kortom overal onafhankelijk zijn en onafhankelijk blijven van haar centrum, dat er wel de uitdrukking, het product van moet zijn, maar niet de bron, leiding en oorzaak.

Het is noodzakelijk dat de anarchie [13], de opstand van alle lokale hartstochten, het ontwaken van het spontane leven. overal zeer groot is, opdat de revolutie levend, waarachtig en machtig is en blijft. De politieke revolutionairen, voorstanders van de openlijke dictatuur, suggereren na de eerste overwinning het kalmeren der hartstochten, orde, vertrouwen en onderwerping aan de revolutionair gevestigde machten. Op deze wijze herstellen zij de staat. Wij zullen daarentegen alle hartstochten moeten voeden, aanwakkeren, ontketenen. wij zullen de anarchie moeten oproepen; als onzichtbare loodsen in de storm die het volk ontketend heeft, moeten wij hen niet door een zichtbare macht leiden, maar door de collectieve dictatuur van alle leden van de Alliantie.

Een dictatuur zonder sjerpen, zonder titels, zonder officieel recht, die des te machtiger is omdat zij geen schijn van macht heeft. Dit is de enige dictatuur die ik tolereer. Zij moet er evenwel zijn om te kunnen optreden, en daarom moet men haar voorbereiden en vooraf organiseren, want zij zal niet geheel uit zichzelf ontstaan, niet door discussies, niet door uiteenzettingen en principiële debatten, evenmin door volksvergaderingen. Een Alliantie met weinig, maar goede, energieke, discrete, en trouwe leden; sterke mannen, die vooral vrij zijn van ijdelheid en persoonlijke eerzucht, die ernstig en hoogstaand genoeg zijn van hart en geest om de werkelijkheid van de macht boven haar ijdele aanblik te verkiezen. Wanneer jullie deze collectieve en onzichtbare dictatuur vormen, zullen jullie de overwinning behalen; de goed geleide revolutie zal overwinnen. Zo niet, dan mislukt het! Wanneer jullie je ermee bezig houdt Comité de Salut Public en officiële zichtbare dictatuur te spelen, zullen jullie vernietigd worden door de reactie die je zelf geschapen hebt.

Beste vriend, ik bewonder de edelmoedige instincten en de zo levendige intelligentie van de Franse arbeiders, maar ik ben zeer bevreesd voor hun neiging tot effect, tot grote dramatische, heroïsche en spectaculaire taferelen.

Veel van onze vrienden, waartoe ik je reken, bereiden er zich op voor in de komende revolutie een grote rol te spelen, die van staatslieden der revolutie. Zij nemen zich voor de Danton, de Robespierre, de Saint Just van het revolutionaire socialisme te worden en treffen reeds voorbereidingen voor de fraaiste redevoeringen en de schitterendste coups die de wereld in verbazing moeten doen verzinken. Zij zullen natuurlijk de volksmassa’s als voetbankje, als opstap voor hun democratische eerzucht, hun roem gebruiken! Tot heil van iedereen zullen zij als dictator regeren.

Belachelijke en beklagenswaardige illusie! Zij zullen slechts handelen om hun ijdelheid te bevredigen en uitsluitend de reactie dienen. Zij zullen zelf de reactie zijn.

Omhoud dit goed: volkomen in tegenstelling tot de publieke beweging van personen met geldingsdrang die naar macht streven, staat de tegenwoordige socialistische beweging, die de bevrijding van het volk beoogt, geen overwinning en dictatuur van enkelingen toe. Wanneer de overwinning door enkelingen wordt behaald, dan is dit geen socialisme meer, maar politiek, een zaak van bourgeois — de socialistische beweging is verloren. Als zij niet te gronde gaat, dan zullen de paar ijdele eerzuchtigen, de aankomende dictators, een jammerlijk fiasco lijden.

Er bestaat nog maar een enkele macht, één enkele dictator waarvan de organisatie heilzaam en mogelijk is: dat is de collectieve en onzichtbare dictatuur van hen die in naam van ons beginsel verenigd zijn; en deze dictatuur zal des te heilzamer en machtiger zijn doordat zij met geen officiële, zichtbare macht bekleed is. Om deze echter te vormen zijn werkelijk sterke mensen nodig. die in hart en geest boven de vulgaire eerzuchtigen staan en alleen voldoende oprecht eerzuchtig zijn voor de overwinning van hun idee, niet van hun persoon; mannen die de werkelijke macht van zijn schijn ontdoen en eindelijk begrijpen dat onze eeuw die der collectieve krachten is, niet van individuele, en dat de collectiviteit een ieder die zich haar wil opdringen, zal verpletteren.

Je hebt teveel verstand om dit niet allemaal te begrijpen; zullen je hart en je karakter echter op hetzelfde niveau als je intelligentie staan?

Dat is het probleem. Wat zal in jou de overwinning behalen? De liefde voor gerechtigheid en gelijkheid of het verlangen je te zien schitteren in een historische pose? Zul je de kracht hebben de Italiaanse charlatan in je te overwinnen die je als een uitstekend middel gebruikt om de massa’s in je ban te brengen, die manie om te poseren en die dorst naar roem die je vandaag nog kwellen? Je ziet, ik spreek met de oprechtheid van een vriend en broeder die het recht meent te hebben je alles te zeggen, omdat hij in zijn hart een geweldige genegenheid voor je koestert en weliswaar een grote dosis individualisme in je ziet, maar rekent op je intelligentie en je hart, die nog groter zijn dan je fouten — die kortom vertrouwen in je vriendschap heeft. Wanneer je na deze brief hetzelfde vertrouwen in mij hebt, zal ik mij gelukkig prijzen hem geschreven te hebben.

Nog een woord. In een van je brieven zeg je mij, dat ik de Garibaldi van de sociale beweging zou kunnen worden. Je hebt werkelijk een te hoge dunk van me, beste vriend. Wees er van overtuigd dat ik mijzelf goed ken en bij mezelf geen der kwaliteiten en der fouten vind die zijn om een held te scheppen — en ik bekommer mij , met in het minst om een historische naam te verwerven. Weet je waartoe mijn eerzucht zich beperkt? Zij is groot, maar streeft noch naar roem, noch naar uiterlijk vertoon: zij bestaat daarin jullie te helpen de onzichtbare collectieve macht te vormen slechts deze kan de revolutie doen slagen.

II

(Uit een brief aan Netschajef [14], 2 juni 1870)

Bovenal onderscheidt zich mijn systeem hierin, dat het noch het nut, noch zelfs maar de mogelijkheid van een andere revolutie erkent dan de spontane of sociale revolutie van het volk. Elke andere revolutie is naar mijn diepe overtuiging eerloos, schadelijk en moordend voor vrijheid en voor het volk, daar zij het volk nieuwe armoede en nieuwe slavernij in het vooruitzicht stelt; Maar waar het vooral om gaat: elke andere revolutie is voortaan onmogelijk, onbereikbaar en onuitvoerbaar geworden. De centralisatie en de civilisatie, de spoorwegen. de telegraaf, de nieuwe bewapening en de nieuwe organisatie der strijdkrachten, over het algemeen genomen de administratieve wetenschap, d.w.z. de wetenschap der systematische knechting en uitbuiting der volksmassa’s, en de wetenschap van het bedwingen van volksoproeren en alle andere woelingen, die zo nauwgezet is uitgewerkt, aan de ervaring getoetst en vervolmaakt in de loop van de laatste 75 jaar van de nieuwste geschiedenis: dat alles bijeen heeft de staat in deze tijd met zo’n enorme macht gewapend, dat alle kunstmatige, in het geheim beraamde en buiten het volk om ondernomen pogingen, onverhoedse aanvallen, verrassingsaanvallen en aanslagen gedoemd zijn daarop dood te lopen, en dat die staat slechts overwonnen, gebroken kan worden door een spontane, sociale revolutie van het volk.

Welnu dan, het enige doel van een geheim genootschap moet niet de schepping van een kunstmatige macht buiten het volk om zijn, maar het opwekken, de bundeling en de organisatie van de spontane krachten in een volk; derhalve bestaat het enig mogelijke, het enig werkelijke leger der revolutie niet buiten het volk om. maar is dat het volk zelf. Het volk kunstmatig ertoe opwekken is onmogelijk, de volksrevoluties ontstaan door de kracht der dingen zelf of door de historische stroming die ondergronds en onzichtbaar, zij het ook onafgebroken en merendeels langzaam, voortgaat in de lagen van het volk, waarbij zij die steeds meer omvat, erin doordringt, die ondergraaft, totdat zij eindelijk van onder de grond te voorschijn zal springen en met haar onstuimige stroom de hindernissen verbrekend, alles zal vernietigen wat op haar weg komt.

Een dergelijke revolutie kunstmatig in het leven roepen is onmogelijk. Het is zelfs onmogelijk haar aanzienlijk te versnellen, ofschoon ik er niet aan twijfel, dat een degelijke en verstandige organisatie het uitbreken ervan kan vergemakkelijken. In bepaalde perioden van de geschiedenis zijn revoluties eenvoudig onmogelijk; in andere zijn zij onontkoombaar. In welke van deze twee perioden bevinden wij ons nu?

Naar mijn diepe overtuiging in de periode van een alomvattende onontkoombare volksrevolutie. Ik ga niet de juistheid van een dergelijke overtuiging aantonen, daar mij dat te ver zou voeren. Daarenboven hoef ik die ook niet aan te tonen, aangezien ik mij hier wend tot een man en tot mensen, die. lijkt mij, deze overtuiging ten volle met mij delen. Ik wil zeggen: overal, in heel Europa, is de sociale revolutie van het volk onontkoombaar. Of zij spoedig zal uitbarsten en waar zij het eerst zal uitbarsten: in Rusland, of in Frankrijk, of in welk ander deel van het Westen?

Niemand kan dat voorspellen. Misschien zal zij over een jaar uitbarsten, misschien eerder, misschien pas over 10 of 20 jaar. Daar gaat het niet om, en de mensen, die voornemens zijn de zaak naar eer en geweten te dienen, dienen haar niet om wille van hun eigen plezier. Alle geheime genootschappen, die haar metterdaad van nut willen zijn, moeten bovenal elke zenuwachtigheid, elk ongeduld opgeven. Ze moeten niet zitten te slapen, maar ze moeten integendeel elk ogenblik zo goed mogelijk klaar staan, dus op hun hoede zijn, altijd in staat zijn van elke gunstige gelegenheid gebruik te maken; maar tegelijkertijd moeten zij gesticht en georganiseerd worden, niet met het vooruitzicht op een nabije opstand, maar met het doel langdurig en geduldig ondergronds werk te verrichten naar het voorbeeld van onze vrienden de paters Jezuïeten.

Dusdanig moet van nu af aan de enige inhoud van ons programma zijn. Het naaste doel ervan is de oprichting van een geheime organisatie, die tezelfdertijd een helpende macht voor het volk moet stichten en een praktische school moet worden tot zedelijke opvoeding van alle leden.

Laten wij bovenal het doel, de betekenis en de bedoeling van deze organisatie nader bepalen. In mijn systeem moet zij, zoals ik reeds enige malen hierboven heb opgemerkt, niet het revolutionaire leger vormen — wij moeten slechts één revolutionair leger hebben, en wel het volk — de organisatie moet niets zijn dan de staf van dit leger, die bemiddelt tussen het volksinstinct en de revolutionaire gedachte, de organisator niet van haar eigen, maar van de volksmacht. En de revolutionaire gedachte is slechts daarom revolutionair en van een levende, authentieke werkelijkheid, omdat zij de volksinstincten tot uitdrukking brengt, die in de geschiedenis naar voren zijn gekomen en slechts voor zover zij die vorm geeft. Zich beijveren om zijn eigen gedachte, eenvoudig of vreemd aan diens instincten als zij is, aan het volk op te dringen, betekent dat volk aan een nieuwe staat te willen onderwerpen. Derhalve moet een organisatie, die oprecht slechts de bevrijding van het volksleven wil, een programma aannemen, dat de volledigste uitdrukking geeft aan de zaken die het volk nastreeft.

De organisatie wacht een enorme taak: niet slechts het voorbereiden van de zegepraal van de volksrevolutie door middel van propaganda en bundeling der volkskrachten; niet slechts, door de kracht van deze revolutie, de volkomen vernietiging van heel de nu bestaande economische, sociale en politieke ordening; maar bovendien, wanneer zij de eigenlijke zegepraal van de revolutie heeft beleefd, de dag na de overwinning van het volk, het onmogelijk maken van de vestiging van welk staatsgezag dan ook over het volk — zelfs van het schijnbaar meest revolutionaire, zelfs van dat van u —, omdat elke vorm van gezag, met welke naam het zich ook siert, onvermijdelijk het volk zou onderwerpen aan de oude slavernij n een nieuwe vorm. Derhalve moet onze organisatie hecht en levenskrachtig genoeg zijn, om de eerste overwinning van het volk te overleven — en dat is beslist geen kleinigheid — moet zij diep doordrongen zijn van haar beginsel, dat men de hoop mag koesteren, dat zij zelfs temidden van de revolutie zelve haar gedachten, haar aard, haar koers niet in de steek zal laten. Waaruit zal die koers dan wel moeten bestaan? Wat zal het voornaamste doel en de voornaamste taak van de organisatie lijn?

Het volk te helpen over eigen lot te beslissen op grond van volledige gelijkheid, en van volledige en alzijdige menselijke vrijheid, zonder ook maar de geringste bemoeienis van welk gezag dan ook, zelfs wanneer dat tijdelijk of voorlopig is, d.w.z. zonder enige vorm van staatsbemiddeling.

Wij zijn de aartsvijand van elke vorm van officieel gezag — al is dat ook nog zo'n hyperrevolutionair gezag — de vijand van elke openlijk erkende dictatuur, wij zijn sociaalrevolutionaire anarchisten. Maar indien wij anarchisten zijn, zult u vragen, met welk recht willen wij dan, en op welke manier zullen wij dan op het volk inwerken? Wanneer wij elke vorm van gezag verwerpen, met welk gezag, of juister, welke kracht zullen wij dan zelf de volksrevolutie leiden? Door de onzichtbare, door niemand erkende en zich aan niemand opdringende kracht, door de collectieve dictatuur van onze organisatie, die juist des te machtiger zal zijn, naarmate zij verborgener en onopgemerkter blijft, naar mate zij meer verstoken zal zijn van alle officiële erkenning.

Na het uitbreken van de revolutie zal een grote chaos ontstaan. Maar stelt u zich voor, dat te midden van deze anarchie onder het gehele volk zich een geheime organisatie bevindt, die haar leden in kleine groepen over het gehele gebied van het Russische keizerrijk heeft verspreid. maar desalniettemin hecht aaneengesloten is, bezield van één enkele gedachte, van één enkel doel, en die overal natuurlijk naar gelang de omstandigheden — wordt ingeschakeld en overal handelt volgens datzelfde enige plan. Deze kleine groepen, als zodanig onbekend, hebben geen enkel officieel erkend gezag. Maar ze zijn sterk door hun idee. die het eigenlijke wezen van de instincten, verlangens en aanspraken van het volk tot uitdrukking brengt. Ze zijn sterk door hun helder besefte doel, te midden van de massa der mensen die zonder doel en zonder plan strijden.

Ze zijn sterk door die hechte solidariteit die alle in het verborgen werkende groepen verbindt tot één organisch geheel. Sterk uiteindelijk door de intelligentie en de energie van de leden, die de groepen vormen en die erin geslaagd zijn rondom zich een kring van mensen te vormen, die min of meer dezelfde idee zijn toegedaan en op natuurlijke wijze aan hun invloed zijn onderworpen. Deze groepen zullen, zonder ook maar iets voor zichzelf te zoeken — noch privileges, noch eer, noch gezag in staat zijn de volksbeweging te leiden in weerwil van en tegen alle eerzuchtige personen, die geïsoleerd een onderlinge strijd voeren, en deze volksbeweging te brengen tot de zo volledig mogelijke verwezenlijking van het sociaaleconomisch ideaal en tot de organisatie van de meest volledige volksvrijheid. Dat nu noem ik de collectieve dictatuur van de geheime organisatie _______________



De Commune van Parijs en het staatsbegrip [15]

Zoals alle overigens weinig talrijke geschriften die ik tot nu toe gepubliceerd heb, is ook dit werk een product van de gebeurtenissen. Het is natuurlijke voortzetting van mijn Lettres à un Français [16] (september 1870), waarin ik de simpele en droevige eer genoot vooruitzichten en voorspellingen te geven over de verschrikkelijke rampen die Frankrijk en met haar de gehele beschaafde wereld momenteel treffen; rampen waartegen slechts één remedie bestond en nu nog steeds bestaat: DE SOCIALE REVOLUTIE.

Het bewijs leveren voor deze van nu af onaantastbare waarheid door de historische ontwikkeling van de maatschappij en door de feiten die zich zelf onder onze ogen in Europa voordoen, zodat zij aanvaard wordt door alle mensen die te goeder trouw zijn en oprecht de waarheid zoeken; en vervolgens openlijk, zonder terughoudendheid of dubbelzinnigheden een uiteenzetting te geven van de filosofische beginselen en de praktische doeleinden die om zo te zeggen de drijvende kracht, de gronddag en het doel vormen van wat wij de sociale revolutie noemen — dat is de bedoeling van het onderhavige geschrift.

De taak die ik mij heb opgelegd is niet gemakkelijk, ik weet het, en men zou mij van verwaandheid kunnen betichten, wanneer ik in dit werk ook maar de minste persoonlijke pretentie aanvoerde. Daar is echter geen sprake van. ik kan het de lezer verzekeren. Ik ben geen geleerde of filosoof of zelfs schrijver van beroep. Ik heb in mijn leven zeer weinig geschreven en ik heb het nooit gedaan dan om zo te zeggen uit noodweer en slechts wanneer een hartstochtelijke overtuiging mij dwong mijn instinctieve afkeer van iedere vertoning van mijn eigen ik in het openbaar te overwinnen.

Wie ben ik dan en wat drijft mij ertoe dit werk nu te publiceren? Ik ben een hartstochtelijk zoeker naar de waarheid en een niet minder verbitterd vijand van de kwaadaardige ficties waarvan de partij van de orde — die officiële, bevoorrechte vertegenwoordiger. die belang heeft bij alle religieuze, metafysische, politieke, gerechtelijke, economische en sociale schanddaden uit verleden en heden — zich nog heden ten dage meent te kunnen bedienen om de wereld dom te houden en te onderwerpen. Ik ben een fanatiek minnaar van de vrijheid en beschouw haar als het enige klimaat waarin het begrip, de waardigheid en het geluk der mensen zich kunnen ontwikkelen en uitbreiden; niet die strikt formele vrijheid, door de staat als gunst verleend, met mondjesmaat toegediend en gereglementeerd, die eeuwige leugen die in werkelijkheid nooit iets anders voorstelt dan het privilege van enkelen gebaseerd op de slavernij van allen: niet die individualistische, egoïstische, bekrompen en hersenschimmige vrijheid zoals die gepredikt wordt door de school van J.-J. Rousseau en alle andere scholen van het burgerlijk liberalisme en die het zogeheten recht van allen, vertegenwoordigd door de staat, als de beperking van ieders persoonlijk recht beschouwen, wat noodzakelijkerwijs steeds neerkomt op de reductie van ieders recht tot nul.

Nee, ik bedoel de enige vrijheid die deze naam werkelijk waardig is, de vrijheid die bestaat in de volledige ontwikkeling van alle materiële, intellectuele en morele krachten die bij iedereen als verborgen mogelijkheden aanwezig zijn; de vrijheid die geen andere beperkingen kent dan ons door de wetten van onze eigen natuur zijn voorgeschreven, zodat er eigenlijk gesproken geen beperkingen bestaan. Die wetten zijn ons immers niet door een of andere wetgever die zich naast of boven ons bevindt, opgelegd: zij zijn ons immanent en inherent, vormen de grondslag zelf van ons bestaan, zowel materieel als intellectueel en moreel — in plaats van ze dus een beperking op te leggen, moeten wij ze beschouwen als de werkelijke condities en de wezenlijke redenen van onze vrijheid. Ik bedoel die vrijheid van iedereen die verre van halt te houden voor de vrijheid van de ander als voor een grens, er integendeel haar bevestiging en uitbreiding tot in het oneindige vindt; de onbegrensde vrijheid van een ieder door de vrijheid van allen, de vrijheid door solidariteit, de vrijheid in gelijkheid; de vrijheid die triomfeert over de brute kracht en het autoriteitsbeginsel dat nooit anders dan de ideële uitdrukking van die kracht was; de vrijheid die alle hemelse en aardse afgoden omver zal werpen en vervolgens een nieuwe wereld grondvest en opbouwt: de wereld van de solidaire mensheid, op de ruines van alle kerken en staten.

Ik ben een overtuigd voorstander van de sociale en economische gelijkheid, omdat ik weet dat zonder die gelijkheid en vrijheid, gerechtigheid, menselijke waardigheid, moraliteit, het welzijn der mensen en welvaren van de naties nooit iets anders zullen zijn dan even zovele leugens. Maar omdat ik onder alle omstandigheden voorstander van de vrijheid ben, eerste voorwaarde voor de mensheid, ben ik van mening dat de gelijkheid in de wereld moet ontstaan door de spontane organisatie van de arbeid en het collectief eigendom in producerende associaties die vrij in communes georganiseerd en gefederaliseerd zijn, en door de even spontane federatie van de communes, maar niet door de opperste bevoogding van de staat.

Dit vormt het voornaamste twistpunt tussen de revolutionaire socialisten of collectivisten en de autoritaire communisten die voorstanders zijn van het absolute staatsinitiatief [17]. Hun doel is hetzelfde; beide partijen willen gelijkelijk de schepping van een nieuwe sociale orde, die uitsluitend gebaseerd is op de organisatie van de collectieve arbeid — onder de dwang der gebeurtenissen aan ieder en allen onvermijdelijk opgelegd, met voor allen gelijke economische condities — en op de collectieve inrichting van de arbeidsmiddelen.

Maar de communisten stellen zich voor dit te bereiken door ontwikkeling en organisatie van de politieke macht der arbeidersklassen en voornamelijk van het proletariaat uit de steden, met behulp van het burgerlijke radicalisme — de revolutionaire socialisten, vijanden van iedere dubbelzinnige vermenging en verbinding, zijn daarentegen van mening dat zij dit doel slechts kunnen bereiken door ontwikkeling en organisatie van niet de politieke maar de sociale en bijgevolg antipolitieke macht van de arbeidersmassa’s, zowel uit de steden als van het platteland en met inbegrip van alle goedwillenden uit de hogere klassen die oprecht met hun verleden zouden willen breken, zich bij hen voegen en hun program volledig aanvaarden.

Vandaar: twee verschillende methoden. De communisten geloven de arbeiderskrachten te moeten organiseren om zich meester te maken van de politieke macht der staten. De revolutionaire socialisten organiseren zich met het oog op de vernietiging of zo men een netter woord wil, de uitschakeling van de staten. De communisten zijn voorstanders van beginsel en praktijk van de autoriteit, de revolutionaire socialisten stellen slechts rouwen in de vrijheid. Terwijl beide evenzeer voorstander zijn van de wetenschappelijke methoden, zouden eerstgenoemden deze willen opleggen, terwijl de anderen zich zullen beijveren ze te propageren opdat de overtuigde groepen mensen zich spontaan en vrij, van beneden naar boven organiseren en federaliseren, uit eigen beweging en overeenkomstig hun werkelijke belangen, maar nimmer volgens een plan dat van te voren is opgesteld en aan de onwetende massa’s door enkele superieure breinen wordt opgelegd.

De revolutionaire socialisten menen dat er veel meer praktisch inzicht en geestkracht schuilt in de instinctieve aspiraties en werkelijke behoeften van de volksmassa’s dan in de diepzinnige intelligentie van alle geneesheren en opvoeders der mensheid die na zoveel mislukte pogingen om haar gelukkig te maken nog steeds beweren hun inspanningen te vergroten.

Daartegenover zijn de revolutionaire socialisten van mening dat de mensheid zich lang genoeg, té lang heeft laten regeren en dat de bron van haar ongeluk niet in deze of gene regeringsvorm ligt, maar in het beginsel en bestaan van de regering zelf, hoe die verder ook is.

Dit is dan uiteindelijk de reeds historisch geworden tegenstelling tussen het wetenschappelijk door de Duitse school ontwikkelde communisme enerzijds, dat ook gedeeltelijk door de Amerikaanse en Engelse socialisten is overgenomen, en aan de andere kant het ver ontwikkelde en tot zijn uiterste consequenties doorgevoerde proudhonisme, dat door het proletariaat uit de Latijnse landen (Het wordt eveneens — en in toenemende mate — geaccepteerd door het wezenlijk apolitieke instinct van de Slavische volken) wordt aangehangen. Het revolutionair socialisme heeft zich onlangs voor het eerst schitterend in de praktijk pogen te manifesteren in de Commune van Parijs. Ik ben een aanhanger van de Commune van Parijs, die ondanks het feit dat zij is afgeslacht en in haar bloed gesmoord door de beulen van de monarchale en klerikale reactie, in de verbeelding en het hart van het proletariaat uit Europa slechts levendiger en machtiger is geworden. Vooral steun ik haar omdat zij een stoutmoedige en uitgesproken ontkenning van de staat is geweest.

Het is een geweldig historisch feit dat deze ontkenning van de staat zich juist in Frankrijk heeft voorgedaan, tot nu toe het land van de politieke centralisatie bij uitstek, en dat het juist Parijs geweest is, de historische leider en schepper van die grote Franse beschaving, dat het initiatief ertoe genomen heeft. Parijs, dat zich ontkroonde en met geestdrift van zijn eigen rechten vervallen verklaarde om vrijheid en leven te schenken aan Frankrijk, aan Europa, aan de gehele wereld; Parijs dat opnieuw zijn historische energie bevestigde door alle in slavernij gehouden volken (en welke volksmassa’s zijn geen slaven?) de enige weg naar vrijheid en heil te wijzen; Parijs, dat om dodelijke slag toebracht aan de politieke tradities van het burgerlijke radicalisme en een werkelijke grondslag gaf aan het revolutionair socialisme! Parijs dat zich opnieuw de vervloeking van de gehele reactionaire bende van Frankrijk en Europa waardig toonde!

Parijs, dat zich in haar bouwvallen bedolf om plechtig de triomferende reactie te logenstraffen; dat door zijn rampspoed de eer en toekomst van Frankrijk redde en aan de getrooste mensheid bewees dat het leven, de intelligentie, de morele kracht energiek en vol toekomst bewaard worden in het proletariaat, wanneer zij aan de hogere klassen zijn onttrokken! Parijs, dat het nieuwe tijdvak inluidde. het tijdvak van de definitieve en volledige bevrijding van de volksmassa’s en van hun van nu af wezenlijke solidariteit doorhéén en ondanks de grenzen der staten; Parijs dat het patriottisme de doodsteek toebracht en op zijn ruïnes de religie der mensheid stichtte; Parijs, dat zich humanitair en atheïst verklaarde en de goddelijke hersenschimmen verving door de grote werkelijkheden van het maatschappelijk leven en het geloof in de wetenschap, dat in plaats van de leugens en onrechtvaardigheden van de godsdienstige, politieke en juridische moraal de beginselen van vrijheid, gerechtigheid, gelijkheid en broederschap stelt, de eeuwige grondslagen van iedere menselijke moraal! Het heroïsche, het rationele en gelovende Parijs, dat zijn krachtig vertrouwen in de toekomst van de mensheid bevestigde door zijn eervolle val, zijn dood, en de veel energieker en levendiger nalatenschap aan de komende generaties! Parijs, verdronken in het bloed van zijn grootmoedigste kinderen — het is de mensheid gekruisigd door de internationale en verbonden reactie van Europa, met als onmiddellijke inspirators alle christelijke kerken en de hogepriester der onrechtvaardigheid, de Paus; maar de komende internationale solidaire revolutie van de volkeren zal de wederopstanding van Parijs betekenen.

Dat is de werkelijke betekenis, dat zijn de geweldige, weldadige gevolgen van het twee maanden bestaan en de onvergetelijke val van de Commune van Parijs. De Commune van Parijs heeft niet lang genoeg geduurd en is te zeer in haar interne ontwikkeling belemmerd door de dodelijke strijd die zij heeft moeten leveren tegen de reactie uit Versailles, dan dat zij in staat zou zijn geweest haar socialistisch program ook maar theoretisch uit te werken, laat staan in toepassing te brengen. Overigens moet men wel erkennen dat de meerderheid der Communeleden eigenlijk geen socialist waren, en wanneer zij zich zo gedroegen komt dit doordat zij onweerstaanbaar werden meegesleept door de onoverwinnelijke dwang der gebeurtenissen, de aard van hun omgeving, de behoeften van hun positie, en niet door hun innerlijke overtuiging. De socialisten, met aan het hoofd natuurlijk onze vriend Varlin [18], vormden in de Commune slechts een zeer kleine minderheid; zij waren bij elkaar met zo’n veertien of vijftien leden. De rest bestond uit jacobijnen. Maar begrijpen wij elkaar goed, er zijn jacobijnen en jacobijnen.

Er zijn doctrinaire jacobijnse pleitbezorgers ik de heer Gambetta, wiens positivistische (Zie zijn brief aan Liltré in Le Progres, Lyon), laatdunkende, despotische en formalistische republikeinse gezindheid het oude revolutionaire geloof heeft verloochend en van het jacobinisme slechts de verering voor eenheid en autoriteit behouden heeft — dat het Frankrijk van het volk aan de Pruisen en later aan de inheemse reactie uitleverde; en er zijn de oprecht revolutionaire jakobijnen, de helden, de laatste eerlijke vertegenwoordigers van het democratisch geloof uit 1793, die liever bereid zijn hun zeer beminde eenheid en autoriteit op te offeren voor de behoeften van de Revolutie dan hun geweten te buigen voor de onbeschaamdheid van de reactie. Deze grootmoedige jakobijnen, met aan het hoofd natuurlijk Delescluze [19], een grote geest en een groot mens, wensen de zege van de Revolutie vóór alles; en omdat er geen revoluties plaatsvinden zonder volksmassa’s en deze massa’s tegenwoordig hij uitstek een socialistisch instinct hebben en geen andere revolutie kunnen maken dan een economische en sociale. laten de oprechte jakobijnen zich steeds meer meeslepen door de logica van de revolutionaire beweging en worden zij tenslotte ondanks zichzelf socialisten.

Dit was precies de toestand van de jakobijnen die aan de Commune van Parijs deelnamen. Delescluze en talrijke anderen met hem tekenden programs en verklaringen die naar hun algemene strekking stellig socialistisch waren. Maar omdat zij ondanks al hun goede trouw en goede wil veel meer door de omstandigheden meegesleepte dan innerlijk overtuigde socialisten waren, omdat zij niet de tijd of de mogelijkheden hadden om bij zichzelf een massa burgerlijke vooroordelen, die in tegenspraak waren met hun recente socialisme, te overwinnen en onderdrukken, valt het te begrijpen dat zij zich. door deze innerlijke strijd verlamd, nooit uit algemeenheden konden losmaken of een van die beslissende maatregelen nemen die voor altijd hun solidariteit en al hun betrekkingen met de burgerlijke wereld zouden verbreken.

Dit was voor de Commune en voor henzelf een grote ramp; zij werden erdoor verlamd en verlamden de Commune; maar men kan het hen niet als een fout aanrekenen. De mensen veranderen niet van de ene dag op de andere en wisselen niet naar willekeur van aard of gewoonten. Zij hebben hun oprechtheid bewezen door in de strijd voor de Commune te vallen. Wie tal meer van hen durven verlangen?

Zij zijn des te meer te verontschuldigen daar het volk van Parijs, onder wiens invloed zij hebben gedacht en gehandeld, zelf veel meer uit instinct socialist was dan uit idee of overwogen overtuiging. Het hele streven van het volk is in de hoogste graad en uitsluitend socialistisch; maar zijn ideeën of liever zijn traditionele voorstellingen zijn nog ver van deze hoogte verwijderd.

Er zijn nog veel jakobijnse vooroordelen, veel gedachten over dictaturen en regeringen bij het proletariaat uit de grote steden in Frankrijk en zelfs in Parijs. De wortels van de autoriteitscultus, noodlottig product van de religieuze opvoeding die historische bron van alle rampen, bederf en slaafsheid van het volk , zijn in zijn rangen nog niet volledig uitgeroeid. Deze uitspraak gaat zozeer op dat zelfs de intelligentste kinderen van het volk, de meest overtuigde socialisten, er nog niet in geslaagd zijn zich hier volledig van te ontdoen. Graaf in hun bewustzijn en u zult er de jakobijn terugvinden, de regeringspartizaan, inderdaad in een zeer duister en bescheiden hoekje teruggedreven, maar niet helemaal dood.

De positie van het kleine aantal overtuigde socialisten dat van de Commune deel uitmaakte was overigens bijzonder moeilijk. Zij voelden zich niet voldoende ondersteund door de grote massa van de Parijse bevolking en terwijl daarnaast de organisatie van de Internationale Arbeiders Associatie, — die trouwens nauwelijks enkele duizenden personen omvattend — en moesten een dagelijkse strijd tegen de jakobijnse meerderheid leveren. En onder wat voor een omstandigheden! Zij moesten arbeid en brood verschaffen aan enkele honderdduizenden arbeiders, hen organiseren en bewapenen en tezelfdertijd een toeziend oog houden op de reactionaire intriges in een geweldige stad als Parijs, belegerd, door honger bedreigd en uitgeleverd aan alle smerige ondernemingen van de reactie die zich met toestemming en bij de gunst van de Pruisen in Versailles had kunnen inrichten en handhaven. Zij moesten een revolutionaire regering en een revolutionair leger stellen tegenover regering en leger van Versailles, dat wil zeggen dat zij, om de monarchale en klerikale reactie te overwinnen de grondbeginselen van het revolutionaire socialisme op zij moesten zetten om zich te organiseren als een jacobijnse reactie.

Is het dan in dergelijke omstandigheden niet natuurlijk dat de jakobijnen, die door hun meerderheid in de Commune de sterkste waren en bovendien in een oneindig superieure graad het politiek instinct, de traditie en de praktijk van de regeringsorganisatie bezaten, geweldige voordelen op de socialisten hadden? Waar men zich over moet verbazen is dat zij er niet veel meer van geprofiteerd hebben, dat zij aan de Parijse opstand geen uitsluitend jakobijns karakter hebben gegeven en zich daarentegen door een sociale revolutie lieten meeslepen.

Ik weet dat vele socialisten die zeer consequent zijn in hun theorie, aan onze vrienden in Parijs verwijten dat zij zich onvoldoende socialist betoond hebben in hun revolutionaire praktijk, terwijl alle blaffers van de burgerlijke pers hen er daarentegen van beschuldigen het socialistisch program maar al te trouw gevolgd te hebben. Wij zullen de erbarmelijke denucianten van die pers voor het ogenblik terzijde laten! Tegenover de strenge theoretici van de bevrijding van het proletariaat wil ik erop wijzen dat zij tegenover onze Parijse broeders onrechtvaardig zijn; want tussen de meest juiste theorieën en hun praktische verwezenlijking ligt een geweldige afstand die men niet in enkele dagen overbrugt. Wie bijvoorbeeld het voorrecht gehad heeft Varlin te kennen om slechts hem te noemen, wiens dood vaststaat — weet hoe hartstochtelijk en tegelijk bezonken en ingeworteld de socialistische overtuiging bij hem en zijn vrienden was. Dat waren mannen wier brandend vuur, toewijding en goede trouw door hen die ze ontmoet hebben nooit in twijfel konden worden getrokken. Maar juist omdat zij te goeder trouw waren, zaten zij vol wantrouwen tegenover zichzelf bij het geweldige werk waaraan zij hun denken en leven hadden gewijd: zij achtten zich zo gering! Zij waren trouwens de mening toegedaan dat, zoals in ieder op- in tegenstelling tot de politieke revolutie, — in de sociale revolutie de individuele actie vrijwel niets was, de spontane acties van de massa’s alles moesten zijn.

Alles wat individuen kunnen doen is het uitwerken, verklaren en propageren van de ideeën die overeenkomen met het volksinstinct, en daarenboven door onophoudelijke Inspanningen bijdragen aan de revolutionaire organisatie van de natuurlijke kracht der massa’s — maar verder niets; al het overige moet en kan slechts door het volk gedaan worden. Anders zou men tenslotte een politieke dictatuur instellen, dat wil zeggen het herstel van de staat, de privileges, ongelijkheden, alle verdrukkingen van de staat, en men zou langs een zijdelingse maar logische weg uiteindelijk terechtkomen op een wederinstelling van de politieke, sociale, economische slavernij van de volksmassa’s.

Als alle oprechte socialisten en in het algemeen alle arbeiders die in het volk zijn geboren en grootgebracht. deelden Varlin en al zijn vrienden tot in de hoogste mate de overigens geheel gewettigde vooringenomenheid tegen het voortdurende initiatief van dezelfde personen. tegen de door superieure persoonlijkheden uitgeoefende overheersing: en omdat zij vóór alles rechtvaardig waren, koesterden zij deze voorzorg, dit wantrouwen evenzeer tegen zichzelf als tegen alle andere personen. In tegenstelling tot die mijns inziens volkomen foutieve opvatting van de autoritaire communisten dat een sociale revolutie gedecreteerd en georganiseerd kan worden door een dictatuur of een uit een politieke revolutie voortgekomen wetgevende vergadering, waren onze vrienden, de socialisten van Parijs, de mening toegedaan dat zij slechts door de spontane en voortdurende actie van de volksmassa’s, groepen en associaties gemaakt en tot volle ontplooiing gebracht kon worden.

Onze Parijse vrienden hebben duizend maal gelijk gehad. Want waar is het brein, hoe geniaal ook — of, als men van een collectieve dictatuur wil spreken, desnoods door verscheidene honderden met superieure capaciteiten begiftigde personen gevormd: waar zijn de hersenen die machtig en omvattend genoeg zijn om de oneindige veelheid en verscheidenheid te bevatten van de werkelijke belangen, aspiraties, wensen en behoeften die gezamenlijk de collectieve wil van een volk vormen, en om een maatschappelijke organisatie uit te vinden die iedereen kan bevredigen? Die organisatie zal niets anders zijn dan een Procrustesbed waarop de ongelukkige maatschappij gedwongen zal worden zich uit te strekken door het min of meer optredende staatsgeweld.

Zo is het tot nu toe steeds gelopen en juist aan dit ouderwetse systeem van organisatie met geweld moet de sociale revolutie een eind maken door de massa’s, groepen, communes, associaties, de personen zelf hun volle vrijheid te geven en eens en vooral de historische oorzaak van alle geweld te vernietigen, de macht en het bestaan van de staat zelf. die in haar val alle onbillijkheden van het juridisch recht met alle leugens van de verschillende erediensten moet meeslepen, omdat dit recht en deze erediensten nooit iets anders geweest zijn dan de ideale en reële verplichte inzegening van al het door de staat vertegenwoordigde, gewaarborgde en gemonopoliseerde geweld.

Het is duidelijk dat alleen dan vrijheid aan de mensheid zal worden geschonken, dat alleen dan de werkelijke belangen van de maatschappij, van alle groepen, plaatselijke organisaties en personen die de maatschappij vormen werkelijke bevrediging kunnen vinden, wanneer er geen staten meer zullen zijn. Het is duidelijk dat alle zogenaamde algemene belangen van de maatschappij die de staat verondersteld wordt te vertegenwoordigen en in werkelijkheid niets anders zijn dan de algemene en voortdurende ontkenning van de positieve belangen van gewesten, communes, associaties en het grootste aantal der personen die aan de staat zijn onderworpen, een abstractie. een hersenschim, een leugen vormen. De staat lijkt veel meer op een uitgestrekte slagerij en een onmetelijk kerkhof waar onder bescherming en voorwendsel van deze abstractie alle werkelijke aspiraties, alle levende krachten van een land zich edelmoedig en vroom komen laten afslachten en in een doodskleed wikkelen. En omdat geen enkele abstractie ooit op zichzelf of om zichzelf bestaat, omdat zij geen benen heeft om op te lopen of armen om scheppingen te verrichten of een maag om die massa slachtoffers te verteren die men haar te verslinden geeft, is het duidelijk dat -evenals de religieuze of hemelse abstractie, God, in werkelijkheid de heel stellige, heel rede belangen van een bevoorrechte kaste, de clerus, vertegenwoordigt — dat zo ook haar aardse complement, de politieke abstractie, de staat, de niet minder stellige en reële belangen vertegenwoordigt van de tegenwoordig hoofdzakelijk, zo niet uitsluitend uitbuitende klasse, de bourgeoisie, die de neiging vertoont alle andere klassen op te slokken. En zoals de clerus overal verdeeld is en tegenwoordig tendeert naar een nog verdergaande verdeling in een zeer machtige en rijke minderheid en een zeer ondergeschikte en tamelijk ellendige meerderheid, zo vergaat het ook de bourgeoisie en haar verschillende sociale en politieke organisaties in industrie, landbouw, bankwezen en handel, evenals in alle administratieve, financiële, juridische, universitaire, politiële en militaire werkingen van de staat: zij tendeert naar een dagelijks verder gaande scheiding in een werkelijk heersende oligarchie en een ontelbare massa min of meer verwaande en aan lager wal geraakte schepselen die in een voortdurende illusie leven maar onvermijdelijk en steeds meer in het proletariaat worden teruggeworpen. door de onweerstaanbare kracht van de huidige economische ontwikkeling. Hun rol wordt gereduceerd tot een blind instrument van deze almachtige oligarchie.

De afschaffing van kerk en staat moet de eerste onmisbare voorwaarde voor de werkelijke bevrijding van de maatschappij vormen; pas hierna kan en moet deze op een andere wijze georganiseerd worden, maar met van boven naar beneden en volgens een ideaal door enkele wijlen of geleerden gedroomd plan, of gedecreteerd door de een of andere dictatoriale macht of zelfs door een nationale vergadering die op grond van het algemeen kiesrecht is gekozen. Een dergelijk systeem zou, zoals ik al gezegd heb, onvermijdelijk tot de stichting van een nieuwe staat leiden en bijgevolg tot de vorming van een regeringsaristocratie, dat wil zeggen van een hele klasse mensen die niets gemeen heeft met de volksmassa en zeker zou beginnen deze weer uit te buiten en te onderwerpen onder voorwendsel van het algemeen welzijn of om de staat te redden.

De toekomstige maatschappelijke organisatie moet louter van onder naar boven worden opgebouwd door de vrije associatie of federatie van arbeiders, eerst in associaties, vervolgens in communes, gewesten, naties en uiteindelijk in een grote internationale en universele Organisatie. Alleen dan zal de waarachtige en levendmakende orde van vrijheid en algemeen welzijn worden verwezenlijkt, de orde die de belangen van personen en maatschappij, verre van ze te verloochenen, integendeel bevestigt en onderling in overeenstemming brengt.

Men zegt dat de universele overeenstemming en solidariteit van individuele en maatschappelijke belangen nooit feitelijk bereikt zal kunnen worden, omdat deze belangen tegengesteld zijn en niet in staat elkaar in evenwicht te houden of tot welke schikking ook te komen. Op een dergelijke tegenwerping antwoord ik dat zo die belangen tot nu toe nooit en nergens in onderlinge overeenstemming zijn geweest, dit zijn oorsprong vond in de staat die de belangen van de meerderheid opofferde ten gunste van een bevoorrechte minderheid. Daarom is die beruchte onverzoenlijkheid en strijd van de individuele belangen met die van de maatschappij niets minder dan politiek bedrog en leugen, voortgekomen uit de theologische leugen die de erfzonde uitvond om de mens te onteren en het bewustzijn van zijn eigen waarde in hem te vernietigen. Ditzelfde valse idee van het ongelijke huwelijk van belangen werd mede voortgebracht door de dromen van de metafysica die zoals men weet nauw aan de theologie verwant is. Omdat de metafysica de sociabiliteit van de menselijke aard negeert, beschouwt zij de maatschappij als een mechanische en zuiver kunstmatige opeenhoping van personen die plotseling uit naam van een of ander formeel of geheim verdrag verbonden zijn, dat vrijwillig of onder invloed van een hogere macht gesloten is. Voordat deze personen zich in een maatschappelijk verband aaneensloten. konden zij zich, met een soort onsterfelijke ziel begiftigd, in een volledige vrijheid verheugen.

Maar als de metafysici vooral degenen die in de onsterfelijkheid van de ziel geloven verklaren dat de mensen buiten de maatschappij vrije wezens zijn, dan komen we onvermijdelijk tot de conclusie dat de mensen zich slechts tot een maatschappij kunnen aaneensluiten op voorwaarde van een verloochening van hun vrijheid en natuurlijke onafhankelijkheid, en van een opoffering van hun belangen, eerst de individuele, vervolgens de plaatselijke. Een dergelijke verloochening en opoffering van zichzelf moet aldus des te gebiedender worden naarmate de maatschappij veelomvattender en haar organisatie complexer is. In zo’n geval is de staat de manifestatie van alle persoonlijke offers. Terwijl zij in een dergelijke abstracte en tegelijk gewelddadige vorm voortbestaat, gaat zij vanzelfsprekend voort de individuele vrijheid steeds meer te verdrukken uit naam van de leugen die men ‘algemeen welzijn’ noemt, hoewel dit duidelijk uitsluitend het belang van de heersende klasse vertegenwoordigt. Zo blijkt ons de staat een onvermijdelijke ontkenning en vernietiging van iedere vrijheid, ieder belang, zowel persoonlijk als algemeen.

Hier ziet men dat in de metafysische en theologische systemen alles met elkaar verbonden is en zichzelf verklaart. Daarom kunnen en moeten de logische verdedigers van deze systemen zelfs met een rustig geweten voortgaan de volksmassa’s uit te buiten door middel van kerk en staat. Zij proppen hun zakken vol en vieren hun lage lusten bot, en tegelijkertijd kunnen zij zich troosten niet de gedachte dat zij zwoegen voor de ere Gods, de zege van de beschaving en het eeuwig heil van het proletariaat.

Wij daarentegen, die niet in God geloven of in de onsterfelijkheid van de ziel of in de eigen vrije wil, wij verklaren dat de vrijheid in haar volledigste en ruimste betekenis dient te worden begrepen als doel van de historische voortgang der mensheid. Door een vreemde hoewel logische contradictie nemen onze idealistische tegenstanders uit de theologie en metafysica het beginsel van de vrijheid als basis en grondslag van hun theorieën, om heel eenvoudig tot de onontkoombaarheid van de menselijke slavernij te besluiten. Wij echter, materialisten in theorie, streven ernaar in de praktijk een rationeel en edel idealisme te scheppen en in stand te houden. Onze vijanden, goddelijke en transcendentale idealisten, vervallen in de praktijk in laag en bloeddorstig materialisme volgens dezelfde logica die iedere ontwikkeling in het tegendeel van zijn grondbeginsel doet verkeren. Wij zijn ervan overtuigd dat de gehele rijkdom aan intellectuele, morele en materiële ontwikkeling van de mens, evenals zijn schijnbare onafhankelijkheid — dat dit alles het product is van het leven in maatschappelijk verband.

Buiten dat verband zou de mens niet alleen niet vrij zijn, maar zelfs niet tot een ware mens omgevormd worden, dat wil zeggen tot een wezen dat zich bewust is van zichzelf, dat voelt, denkt en spreekt. Alleen het samengaan van intelligentie en collectieve arbeid hebben de mens kunnen dwingen de toestand van wilde en onbeschaafde te verlaten die zijn eerste natuur vormde of het uitgangspunt van zijn verdere ontwikkeling. Wij zijn van deze waarheid diep overtuigd: dat het hele leven der mensen — belangen, bedoelingen, behoeften, illusies, zelfs dwaasheden, evenals geweld, onrechtvaardigheid en alle daden die de schijn hebben vrijwillig te zijn slechts het gevolg is van de onweerstaanbare krachten van het leven in maatschappelijk verband. De mensen kunnen de idee van wederzijdse onafhankelijkheid niet erkennen zonder de onderlinge invloed en correlatie van de uitingen der natuur te loochenen. In de natuur zelf wordt deze wonderlijke correlatie en samenhang van de verschijnselen zeker niet zonder strijd bereikt. In tegendeel, de harmonie der natuurkrachten treedt juist slechts te voorschijn als het ware resultaat van deze voortdurende strijd die de voorwaarde is van leven en beweging. In de natuur en ook in de maatschappij geldt: orde zonder strijd is de dood.

Wanneer de orde in het heelal natuurlijk en mogelijk is. wordt dit uitsluitend veroorzaakt doordat dit heelal niet bestuurt wordt volgens enig tevoren uitgedacht en door een opperste wil opgelegd systeem. De theologische hypothese van een goddelijke wetgeving leidt tot een duidelijke absurditeit en niet alleen tot de ontkenning van iedere orde maar van de natuur zelf. De natuurlijke wetten zijn slechts reëel in zoverre zij aan de natuur inherent zijn, dat wil zeggen niet door enige autoriteit vastgesteld. Die wetten zijn slechts eenvoudige manifestaties of voortdurende modaliteiten van de ontwikkeling der dingen en van de combinaties van deze zeer gevarieerde, voorbijgaande, maar reële feiten. Het geheel vormt wat wij natuur’ noemen. De menselijke intelligentie en haar wetenschap onderwerpen deze feiten aan een onderzoek, controleren ze experimenteel, systematiseren ze en noemen ze wetten. Maar de natuur zelf kent geen wetten. Zij werkt onbewust, vertegenwoordigt uit zichzelf de oneindige verscheidenheid van verschijnselen, verschijnt en herhaalt zich op een vast bepaalde wijze. Daarom kan de universele orde bestaan en bestaat zij ook dank zij deze onvermijdelijke processen.

Een dergelijke orde treedt ook op in de menselijke maatschappij die zich in schijn op een zogenaamd tegennatuurlijke wijze ontwikkelt, maar zich in werkelijkheid aan de natuurlijke en onvermijdelijke loop der dingen onderwerpt. Slechts de superioriteit van de mens over de andere dieren en het vermogen tot denken dragen een bijzonder element in zijn ontwikkeling bij, een volkomen natuurlijke zaak zij in het voorbijgaan opgemerkt, in die zin dat de mens als al het bestaande het materiële product vormt van eenheid en wederzijdse beïnvloeding der krachten. Dit bijzondere element is het redenerend vermogen ofwel het vermogen tot veralgemenisering en abstractie, waardoor de mens zich door het denken kan projecteren, onderzoeken en beschouwen als een uitwendig en vreemd object. Door zich op ideëel plan boven zichzelf en de hem omringende wereld te verheffen, bereikt hij de voorstelling van de volmaakte abstractie, het absolute niets. Dit is al de uiterste grens van het hoogste abstractieniveau der gedachte; dit absolute niets is God. Dit is de betekenis en grondslag van iedere theologische leer. Omdat die eerste mensen in maatschappelijk verband leefden en geen inzicht hadden in de aard en materiële oorzaken van hun eigen gedachten, zich geen rekenschap gaven van de natuurlijke omstandigheden en wetten die hieraan eigen zijn, konden zij zeker niet bevroeden dat hun absolute begrippen slechts het resultaat waren van hun abstraherend vermogen. Daarom beschouwden zij deze aan de natuur ontkende ideeën als werkelijke objecten waarin de natuur zelf geen rol speelde. Vervolgens begonnen zij hun ficties, hun onmogelijke absolute begrippen te verafgoden en hogelijk te vereren.

Maar men moest de abstracte idee van het niets of van God op de een of andere manier verbeelden en tastbaar maken. Tot dat doel bliezen zij hun godsbegrip op en begiftigden het bovendien met alle goede en slechte eigenschappen en krachten die zij maar in natuur en maatschappij aantroffen.

Dat was de historische oorsprong en ontwikkeling van alle religies. te beginnen met het fetisjisme en te eindigen met het christendom. Het ligt niet in onze bedoeling ons in de geschiedenis van de religieuze, theologische en metafysische absurditeiten te verdiepen en nog minder te spreken over de verdere ontwikkeling van alle goddelijke incarnaties en visioenen die door eeuwen van barbarij zijn voortgebracht. Het is een ieder bekend dat het bijgeloof altijd verschrikkelijke rampen heeft voortgebracht en stromen bloed en tranen deed vergieten. Wij wijzen er slechts op dat al deze weerzinwekkende dwalingen van de arme mensheid onvermijdelijke historische feiten waren in de normale groei en ontwikkeling van de sociale organismen.

Dergelijke dwalingen veroorzaakten in de maatschappij die fatale idee die de verbeelding der mensen overheerst, dat het heelal zogenaamd door een bovennatuurlijke kracht en wil geregeerd wordt. Eeuwen en eeuwen verliepen en de verschillende samenlevingen wenden zich zozeer aan deze idee dat tenslotte iedere tendens naar een verdere vooruitgang en iedere mogelijkheid die te bereiken erin gedood werden.

De eerzucht van eerst enkele personen, daarna van enkele sociale klassen, verhief slavernij en verovering tot levensbeginsel en deed meer dan al het andere deze verschrikkelijke godsidee wortel schieten. Van toen af werd iedere maatschappij onmogelijk zonder de grondslag van die twee instituten: kerk en staat. Deze sociale plagen worden door alle doctrinaire verdedigd.

Nauwelijks verschenen deze instellingen in de wereld, of terstond ontwikkelden zich twee kasten: die der priesters en die der aristocraten, die er onverwijld zorg voor droegen het onderworpen volk onmisbaarheid, nut en heiligheid van kerk en staat diep in te prenten.

Dit alles had tot doel de beestachtige slavernij om te zetten in een slavernij die door de wil van het Opperwezen gewettigd, voorbeschikt en geheiligd was.

Maar geloofden priesters en aristocraten oprecht in deze instellingen die zij in hun eigen belang uit alle macht steunden? Waren zij slechts leugenaars en bedriegers? Nee, ik geloof dat zij tegelijkertijd gelovigen én bedriegers waren.

Ook zij waren gelovigen want zij hadden natuurlijk en onvermijdelijk deel aan de dwalingen van de massa en eerst later, ten tijde van het verval der oude wereld. werden zij schaamteloze sceptici en bedriegers. Er is nog een reden waarom de stichters der stalen als oprechte mensen beschouwd mogen worden. De mens gelooft altijd gemakkelijk in wat hij wenst en wat zijn belangen niet in de weg staat. Of hij nu intelligent en geschoold is maakt geen enkel verschil: uit eigenliefde en door zijn verlangen met zijn medemensen te leven en hun aanzien te genieten zal hij steeds geloven in wat hem aangenaam en nuttig is. Ik ben er bijvoorbeeld Thiers en de regering van Versailles zich er tot iedere prijs van trachtten te overtuigen dat zij Frankrijk redden door in Parijs enkele duizenden mannen, vrouwen en kinderen te doden.

Maar al konden de priesters, auguren, aristocraten en bourgeois van vroeger en nu oprecht geloven, daarom bleven zij nog wel oplichters. Men kan werkelijk niet aannemen dat zij alle absurditeiten van geloof en politiek voor waar hielden. Ik spreek nog niet eens van de tijd toen volgens Cicero’s woorden ‘geen twee auguren elkaar in de ogen konden kijken zonder te lachen’. Het is ook later, zelfs in de tijd van algemene onwetendheid en bijgelovigheid, moeilijk aan te nemen dat de uitvinders van de dagelijkse wonderen van de werkelijkheid van die wonderen overtuigd zijn geweest. Men kan over de politiek hetzelfde zeggen, wat in deze stelling samen te vatten is: ‘Men moet het volk het juk zodanig opleggen en het zodanig plunderen dat het zich niet al te zeer over zijn lot beklaagd, niet vergeet zich te onderwerpen en geen tijd heeft om aan weerstand en revolte te denken’. Hoe kan men zich nu dan nog voorstellen dat degenen die de politiek tot een vak gemaakt hebben waarvan het doel hen bekend is — dat wil zeggen de onrechtvaardigheid, het geweld, de leugen, het verraad, de massale en enkelvoudige moord —, dat zij oprecht konden geloven aan de ars politica en de wijsheid van de staat als oorsprong van het maatschappelijk geluk? Zij kunnen ondanks hun wreedheid niet zo’n graad van domheid bereikt hebben. Kerk en staat zijn te allen tijde grote leerscholen voor ondeugden geweest. De geschiedenis is er om van hun misdaden te getuigen; overal en altijd zijn priester en staatsman de bewuste, systematische, onverzoenlijke en bloeddorstige vijanden en beulen der volkeren geweest.

Maar hoe dan twee schijnbaar zo tegenstrijdige zaken met elkaar te verzoenen: bedriegers en bedrogenen, leugenaars en gelovigen? Logisch gesproken lijkt dat moeilijk; toch gaan deze hoedanigheden feitelijk, dat wil zeggen in de praktijk van het leven, zeer dikwijls samen.

In overgrote meerderheid levende mensen in tegenspraak en voortdurend misverstand met zichzelf; zij bemerken dit in het algemeen niet; totdat een uitzonderlijke gebeurtenis hen uit hun gewone apathie sleurt en hen dwingt een blik te werpen in en rond zichzelf. Zowel in politiek als religie zijn de mensen slechts machines in handen van de uitbuiters. Maar dieven en bestolenen, verdrukkers en verdrukten leven naast elkaar, door een handvol personen geregeerd die men als de werkelijke uitbuiters dient te beschouwen. Dit zijn dezelfde mensen die vrij van alle politieke en religieuze vooroordelen bewust mishandeling en onderdrukking plegen. In de 17e en 18e eeuw, tot het uitbreken der grote revolutie, heersen zij in Europa als in onze dagen en handelen zij vrijwel naar goeddunken. Het laat zich aanzien dat hun overheersing niet lang meer zal voortduren.

Terwijl de belangrijkste leiders in volk bewustzijn de volkeren bedriegen en te gronde richten, wijden hun dienaren of de creaturen van kerk en staat zich vol vuur aan de handhaving van heiligheid en zuiverheid van deze verfoeilijke instellingen. Zoals de kerk naar zeggen van de priesters en de meeste staatslieden noodzakelijk is voor het zielenheil, zo is de staat op zijn beurt nodig voor het bewaren van vrede, orde en gerechtigheid, en de doctrinairen van alle stelsels roepen uit: ‘Zonder kerk en regering, geen beschaving en vooruitgang’.

Wij behoeven het probleem van het eeuwig heil niet aan te snijden, want wij geloven niet in de onsterfelijkheid van de ziel. Wij zijn ervan overtuigd dat de kerk de schadelijkste zaak voor de mensheid, voor de waarheid, voor de vooruitgang is. En kan het ook anders? Neemt niet de kerk de zorg op zich om de jonge generaties, vooral de vrouwen, te bederven? Is zij het niet die door haar dogma’s en leugens, haar stompzinnigheid en smaad de logische redeneertrant en de wetenschap poogt te doden? Doet zij geen afbreuk aan de waardigheid van de mens door zijn begrip van rechten en gerechtigheid te vervormen? Maakt zij het levende niet tot lijk, vernietigt zij niet de vrijheid, preekt zij niet de eeuwige slavernij der massa’s ten bate van tirannen en uitbuiters? Is zij het niet, de onverzoenlijke kerk, die de heerschappij van de duisternis, de onwetendheid, de ellende en de misdaad poogt te laten voortduren? Als de vooruitgang van onze eeuw geen leugenachtige droom is, moet met de kerk worden afgerekend.


Het marxisme en de staat

(Uit een brief aan La Liberté, 5 oktober 1872[20]).

Nadat u de banvloek gepubliceerd hebt die het marxiaanse congres te Den Haag zojuist over mij heeft uitgesproken, zult u het billijk vinden, nietwaar, mijn antwoord op te nemen. Ziehier.

De triomf van de heer Marx en de zijnen is volledig geweest. Nu de marxianen zeker waren van een meerderheid die zij lang met veel handigheid en zorg hadden voorbereid en georganiseerd, zij het niet met veel eerbied voor die beginselen van Moraal, Waarheid en Gerechtigheid[21] die men zo dikwijls in hun redevoeringen aantreft en zo zelden in hun daden, nu hebben zij het masker afgelegd en zoals dat machtsminnende betaamt stoutmoedig de slavernij verordonneerd over het volk van de Internationale, steeds nog uit naam van die volkssoevereiniteit die voortaan alle gegadigden voor de regering over de massa’s tot springplank zal dienen.

Indien de Internationale minder levenskrachtig was, indien zij — zoals de marxianen zich dat voorstellen slechts gegrond was op de organisatie van leidinggevende centra, en niet op de werkelijke solidariteit van de wezenlijke belangen en aspiraties van het proletariaat uit alle landen van de beschaafde wereld, op de spontane en vrije federalisatie van arbeiderssecties en -federaties, onafhankelijk van iedere bedillerige bevoogding — dan zouden de besluiten van dat rampzalige Congres in Den Haag, die al te welwillende en getrouwe belichaming van de marxiaanse theorieën en praktijk, genoeg geweest zijn om haar te vermoorden. Zij zouden deze schitterende associatie, waaraan — ik constateer het graag — de heer Marx bij de oprichting een even intelligent als energiek aandeel gehad heeft, belachelijk en zelfs verfoeilijk gemaakt hebben.

Een universele staat, regering, dictatuur! De droom van een Gregorius VII, Bonifatius VIII, Karel V. Napoleon komt in nieuwe gedaanten maar met nog steeds dezelfde pretenties terug in het kamp van de sociaaldemocratie! Kan men zich iets kluchtigers voorstellen, maar ook iets walgelijkers? Te beweren dat een groep personen, zelfs wanneer dit de intelligentste en best gezinde waren, de gedachte, de ziel, de leidende en verenigende wil van de revolutionaire beweging en economische organisatie van het proletariaat uit alle landen zou kunnen vormen -het is een dusdanige ketterij tegen het gezond verstand en de historische ervaring, dat men zich met verbazing afvraagt hoe een zo intelligent man als de heer Marx zoiets heeft kunnen bedenken.

De pausen hadden tenminste de absolute waarheid nog als excuus, die zij door de genade van de Heilige Geest in handen zeiden te hebben en waarin zij verondersteld werden te geloven. De heer Marx heeft geen zulk excuus. en ik zal hem niet het onrecht aandoen te menen dat hij zich voorstelt wetenschappelijk iets te hebben uitgevonden dat de absolute waarheid benadert. Maar zodra het absolute niet bestaat, kan er voor de Internationale geen onfeilbaar dogma zijn en bijgevolg ook geen officiële politieke of economische theorie — en onze congressen mogen nooit aanspraak maken op de rol van oecumenische concilies die verplichte beginselen proclameren voor alle aanhangers en gelovigen.

Er bestaat slechts één werkelijk verplichte wet voor alle leden, personen, secties en federaties van de Internationale en deze vormt er de echte, de enige basis van. Dat is, in al haar volledigheid, in al haar consequenties en toepassingen: De internationale solidariteit van de arbeiders uit alle beroepen en uit alle landen in hun economische strijd tegen de uitbuiters van de arbeid. De werkelijke, levende eenheid van de Internationale berust uitsluitend op de werkelijke organisatie van deze solidariteit door de spontane actie van de arbeidersmassa’s en door de absoluut vrije — en hoe vrijer des te machtiger federatie van de arbeidersmassa’s van alle talen en naties: en niet door hun vereniging per decreet en onder de knoet van welke regering ook.

Dat uit deze steeds bredere organisatie van de militante solidariteit van het proletariaat tegen de burgerlijke uitbuiting de politieke strijd van het proletariaat tegen de bourgeoisie moet ontstaan en ook inderdaad opkomt wie kan eraan twijfelen? Marxianen en wij zijn op dit punt eensgezind. Maar onmiddellijk doemt het probleem op dat ons zo diepgaand van de marxianen scheidt. Wij zijn van mening dat de noodzakelijk revolutionaire politiek van het proletariaat de vernietiging der staten tot onmiddellijk en enig doel moet hebben. Wij begrijpen niet hoe men over internationale solidariteit kan spreken wanneer men de staten in stand wil houden -tenzij men als de grote keizers en pausen droomt van de staat, dat wil zeggen de universele slavernij: door haar aard zelve vormt de staat immers een breuk in deze solidariteit en bijgevolg een voortdurende bron van oorlog. Evenmin begrijpen wij dat men over vrijheid van het proletariaat of werkelijke bevrijding van de massa’s in en door de staat zou kunnen spreken. Staat wil zeggen: overheersing, en iedere overheersing veronderstelt de onderwerping van de massa’s en bijgevolg hun uitbuiting ten gunste van een of andere regerende minderheid.

Wij staan — zelfs als revolutionaire overgangsfase — geen Nationale Conventies of Wetgevende Vergaderingen toe, noch voorlopige regeringen of zogeheten revolutionaire dictaturen; want wij zijn ervan overtuigd dat de revolutie alleen in de massa’s oprecht, eerlijk en waarachtig is, en dat zij, wanneer in handen van enkele regerende personen geconcentreerd, onvermijdelijk en onmiddellijk tot reactie verwordt. Dit is onze overtuiging — het is hier niet het moment die nader uit te werken. De marxianen hangen volledig tegengestelde opvattingen aan. Als goede Duitsers zijn zij bewonderaars van de staatsmacht en noodzakelijkerwijs ook profeten van de politieke en sociale discipline, voorvechters van de van boven naar onder gevestigde orde — alles uit naam van het algemeen kiesrecht en de soevereiniteit der massa’s, voor wie het geluk en de eer zijn weggelegd aan gekozen meesters te mogen gehoorzamen. De marxianen staan geen andere bevrijding toe dan die zij van hun zogenaamde Volksstaat verwachten. Zij staan tegenover het patriottisme zo weinig vijandig dat hun Internationale maar al te vaak de kleuren van het pangermanisme voert. Er bestaat tussen de bismarckiaanse en de marxiaanse politiek ongetwijfeld een zeer duidelijk verschil, maar tussen de marxianen en ons ligt een afgrond. Zij willen regeren, wij zijn onder alle omstandigheden anarchisten.

Dit zijn de twee voornaamste politieke tendensen die momenteel de Internationale in twee kampen splitsen. Aan de ene kant staat eigenlijk alleen Duitsland; aan de andere in verschillende mate Italië, Spanje, de Zwitserse Jura, een groot deel van Frankrijk, België, Holland, en in een zeer nabije toekomst de Slavische volkeren. Deze twee tendensen botsten op het Congres in Den Haag en dankzij de grote handigheid van de heer Marx, dankzij de volstrekt kunstmatige organisatie van zijn laatste Congres, behaalde de Duitse tendens de overwinning[22] . Betekent dit dat het vreselijke probleem zou zijn opgelost? Het is zelfs nog niet werkelijk ter discussie gekomen; omdat de meerderheid gestemd heeft als een goed gedrild regiment, heeft zij iedere discussie onder haar stem vermorzeld. De tegenstelling bestaat dus levendiger en dreigender dan ooit, en ondanks alle bedwelmingen van overwinning zal de heer Marx zelf ongetwijfeld niet de illusie koesteren dat hij er zo gemakkelijk af kan komen.

En mocht hij zelfs een ogenblik een dergelijke dwaze hoop gehad hebben, dan is deze snel de bodem ingeslagen door de solidaire steun, het formeel zo bescheiden maar in wezen des te energieker en veelbetekenende protest van de afgevaardigden uit de Jura. Spanje. België, Holland — om over Italië maar te zwijgen zich zelfs niet verwaardigde afgevaardigden naar dit te openlijk vervalste Congres te zenden.

Dit protest [23] is zelf duidelijk slechts een zwakke voorloper van de geweldige oppositie die in alle werkelijk van beginsel en hartstocht der sociale revolutie doordrongen landen zal opkomen. En deze storm zal geheel ontketend zijn door de zo ongelukkige vooringenomenheid van de marxianen, van het politiek probleem een grondslag, een verplicht beginsel voor de Internationale te maken. Inderdaad is op dit moment tussen beide boven aangegeven tendensen geen verzoening mogelijk. Slechts de praktijk van de sociale revolutie, van nieuwe grote historische ervaringen, de logica der gebeurtenissen zullen hen vroeg of laat tot een gezamenlijke oplossing brengen; en sterk overtuigd van de juistheid van onze beginselen, koesteren wij de hoop dat de Duitsers zelf — de arbeiders van Duitsland en niet hun leiders -zich uiteindelijk aan onze zijde zullen scharen om die gevangenissen der volken die men staten noemt te vernietigen, en om de politiek te veroordelen, die in feite niets anders is dan de kunst om de massa’s te overheersen en te plukken.

Maar wat nu te doen? Nu momenteel een oplossing en verzoening op politiek terrein onmogelijk zijn, moet men elkaar wederzijds bestaansrecht gunnen en ieder land het onvervreemdbaar recht laten de politieke tendensen te volgen die het het meest aanstaan of het best aan zijn bijzondere situatie aangepast schijnen. Men dient bijgevolg alle politieke kwesties uit het verplicht program van de Internationale te verwerpen en de eenheid van deze grote associatie uitsluitend te zoeken op het terrein van de economische solidariteit. Deze solidariteit verenigt ons, terwijl de politieke vraagstukken ons noodlottig scheiden.

Zeker zullen Italianen noch Spanjaarden. Zwitsers, Fransen, Belgen, Hollanders, noch de Slavische volken, die historische vijanden van het pangermanisme, noch zelfs het proletariaat uit Engeland en Amerika, zich ooit onderwerpen aan de politieke tendensen die momenteel door de eerzucht van zijn leiders aan het Duitse proletariaat worden opgelegd. Maar zelfs wanneer we veronderstellen dat de nieuwe Algemene Raad[24] tengevolge van deze ongehoorzaamheid al die landen door verbodsbepalingen treft, en een nieuw oecumenisch concilie van de marxianen hen excommuniceert en tot van de Internationale uitgestotenen verklaart — zou dat de economische solidariteit die noodzakelijk, natuurlijk en feitelijk tussen het proletariaat uit alle landen en dat van Duitsland bestaat, verminderen? Wanneer de Duitse arbeiders in staking gaan, wanneer zij in opstand komen tegen de economische tirannie van hun werkgevers, of tegen de politieke tirannie van een regering die de natuurlijke beschermer is van kapitalisten en andere uitbuiters van de volksarbeid — zou het proletariaat uit alle door de marxianen geëxcommuniceerde landen dan met de armen over elkaar blijven staan, als onverschillig toeschouwer van die strijd? Nee, het zal zijn gehele armzalige geldschat afstaan en wat meer is, het zal tot de laatste druppel zijn bloed geven voor zijn Duitse broeders, zonder hun vooraf te vragen in welk politiek systeem zij hun bevrijding menen te moeten zoeken. Daar ligt dan de werkelijke eenheid van de Internationale: in het gemeenschappelijk streven en de spontane beweging van de volksmassa’s uit alle landen en niet in de een of andere regering of een uniforme politieke theorie die door een algemeen Congres aan deze massa’s is opgelegd.

Dit is zo duidelijk dat men wel door machtswellust verblind moet zijn om er niets van te begrijpen.

Ik kan me desnoods nog voorstellen dat gekroonde of ongekroonde despoten van de scepter der wereld konden dromen; maar wat te zeggen van een vriend van het proletariaat, van een revolutionair die voorgeeft ernstig de bevrijding der massa’s na te streven, die zich opwerpt als opperste leider en scheidsrechter van alle revolutionaire bewegingen die in verschillende landen kunnen losbreken, en zo durft dromen van de onderwerping van het proletariaat uit alle landen aan één enkele gedachte, ontloken in zijn eigen brein!

Ik geloof dat de heer Marx een zeer ernstig, zij het niet altijd zeer oprecht revolutionair is, dat hij werkelijk de opstand van de massa’s nastreeft; en ik vraag me af hoe hij erin slaagt niet te doorzien dat de vestiging van een universele dictatuur, collectief of individueel, een dictatuur die min of meer het werk van een hoofdingenieur van de wereldrevolutie zou uitvoeren en de opstandige massabeweging in alle landen regelen en leiden zoals men een machine bedient — dat de vestiging van een dergelijke dictatuur op zich al voldoende zou zijn om de revolutie om zeep te brengen, om alle volksbewegingen te verlammen en te vervalsen. Waar is de man, waar is de groep mensen, met hoe groot genie ook, die de hoop zou durven koesteren alléén de oneindige massa belangen, tendensen, acties te bevatten en begrijpen. die zo verschillend zijn in ieder land, iedere provincie, iedere plaats, ieder beroep een massa die in haar geweldig geheel de toekomstige sociale revolutie vormt, verenigd maar niet gelijkgeschakeld, door een groot gemeenschappelijk streven en enkele fundamentele beginselen die van nu af in het bewustzijn van de massa’s zijn overgegaan?

En wat te denken van een internationaal Congres dat zogenaamd in het belang van deze revolutie aan het proletariaat van de gehele beschaafde wereld een regering oplegt, die is bekleed met dictatoriale macht, met het hogepriesterlijke inquisitierecht om regionale federaties op te schorten, geboden uit te vaardigen aan gehele naties uit naam van een zogeheten officieel beginsel, dat niets anders is dan de gedachte van de heer Marx, door de stem van een kunstmatige meerderheid in absolute waarheid omgezet? Wat te denken van een Congres dat ongetwijfeld om zijn dwaasheid nog duidelijker te laten blijken — deze dictatoriale regering naar Amerika verbant, na haar te hebben samengesteld uit waarschijnlijk zeer eerlijke maar onbeduidende lieden die onwetend genoeg zijn en het Congres zelf onbekend? Onze vijanden, de bourgeois, zouden dus gelijk hebben wanneer zij onze congressen bespottelijk maken en verklaren dat de Internationale Arbeidersassociatie de oude tirannieën slechts bestrijdt om er een nieuwe voor in de plaats te stellen, dat zij om de oude absurditeiten waardig te vervangen er een nieuwe voor wil creëren! (...)

‘Nu tengevolge van Frankrijks nederlaag het initiatief van de socialistische beweging van Frankrijk naar Duitsland is overgegaan’, zei men in de Volksstaat, ‘zijn grote verplichtingen op ons komen te rusten’.[25]

In deze woorden vindt men de hele gedachtegang, alle hoop, alle ambitie van de marxianen terug. Zij geloven werkelijk dat de militaire en politieke overwinning die de Duitsers onlangs op Frankrijk behaalden, het begin is van een groot tijdperk in de geschiedenis, waarin Duitsland geroepen wordt in alle opzichten de eerste rol in de wereld te spelen, zonder twijfel ten gunste van de wereld zelve. ( ...)

Wat de heer Bismarck voor de politieke en bourgeois. wereld gedaan heeft, wil de heer Marx nu voor de socialistische wereld doen, binnen het proletariaat van Europa: het Franse initiatief vervangen door het Duitse initiatief en de Duitse overheersing; en omdat er volgens hem en zijn discipelen geen vooruitstrevender Duitse gedachte dan de zijne bestaat, heeft hij gemeend dat het moment gekomen is om deze theoretisch en praktisch in de Internationale te doen triomferen. Dat is het enige doel geweest van de Conferentie die hij in september 1871 te Londen bijeen liet komen.[26] (...)

De heer Marx bezit een heel bijzondere theorie, die overigens slechts een logische consequentie van zijn gehele systeem is. De politieke toestand van ieder land, zegt hij, is steeds het product en de getrouwe weergave van zijn economische situatie; om de eerste te veranderen behoeft men slechts de laatste om te vormen. Dat is volgens de heer Marx het hele geheim van de historische evolutie. Hij houdt in het geheel geen rekening met de andere elementen in de geschiedenis, zoals de toch overduidelijke reactie van politieke, juridische en religieuze instellingen op de economische situatie. Hij zegt: ‘De ellende brengt de politieke slavernij, de staat voort’; maar hij laat niet toe dat deze zin wordt omgedraaid en gezegd wordt: De politieke slavernij, de staat, brengt op zijn beurt de ellende voort en houdt deze in stand als een voorwaarde voor zijn bestaan; aldus moet men, om de ellende te vernietigen, de staat vernietigen’. En hoe merkwaardig: hij die zijn tegenstanders niet toestaat de politieke slavernij, de staat, als onmiddellijke oorzaak van de ellende aan te wijzen, draagt zijn discipelen van de sociaaldemocratische partij in Duitsland op de verovering van de macht en de politieke vrijheden te beschouwen als de conditio sine qua non voor de economische bevrijding.

De heer Marx miskent evenzeer volkomen een zeer belangrijk element in de historische ontwikkeling van de mensheid: het bijzondere temperament en karakter van ieder ras en ieder volk, die natuurlijk zelf het product lijn van een menigte etnografische, klimatologische, economische en historische oorzaken, maar die, eenmaal gegeven, zelfs buiten en los van de economische omstandigheden een aanzienlijke invloed uitoefenen op het lot en zelfs op de ontwikkeling van de economische krachten in ieder land. Onder deze om zo te zeggen natuurlijke elementen en karaktertrekken is er één van doorslaggevende betekenis in de afzonderlijke geschiedenis van ieder volk: dat is de intensiteit van het instinct van de opstand en daardoor van het vrijheidsinstinct, waarmee het volk begiftigd is of dat het bewaard heeft. (...)

De opstand der communards te Parijs heeft de sociale revolutie ingeluid. Het belang van deze revolutie wordt niet zozeer gevormd door de vrij zwakke pogingen waartoe zij tijd en gelegenheid vond, maar door de ideeën die zij heeft losgemaakt, het scherpe licht dat zij heeft geworpen op de ware aard en het doel van de revolutie, de hoop die zij alom heeft wakker geschud en daardoor weer de machtige schok die zij binnen de volksmassa’s van alle landen teweeg gebracht heeft vooral in Italië, waar het ontwaken van het volk dateert vanaf die opstand waarvan de voornaamste trek is: de opstand van de Commune en de arbeidersassociaties tegen de staat. Door deze opstand is Frankrijk in één klap weer in ere hersteld en heeft de hoofdstad van de wereldrevolutie. Parijs, haar roemvolle initiatief hervonden onder het oog en onder de kanonnen van de bismarckiaanse Duitsers. Het effect ervan was overal zo geweldig dat zelfs de marxianen, die al hun ideeën door deze opstand omvergeworpen zagen, genoodzaakt werden ervoor te buigen. Zij deden meer: tegengesteld aan de eenvoudigste logica en aan hun werkelijke gevoelens, verklaarden zij dat haar programma en doel de hunne waren. Dit was een waarlijk kluchtige travestie, maar noodgedwongen. Zij waren hiertoe genoodzaakt op straffe van zich door iedereen onder de voet gelopen en in de steek gelaten te zien — zo machtig was de hartstocht die deze revolutie bij een ieder had opgeroepen” [27] _______________


Staat en dictatuur

I

Het viel (Lassalle) gemakkelijk het economisch systeem van Schulze-Delitzsch te ontzenuwen en de algehele voosheid van het politieke systeem aan te tonen.[28] Niemand verstond het als Lassalle de Duitse arbeiders zo overtuigend uit te leggen en aan te tonen, dat onder de toenmalige economische omstandigheden de positie van het proletariaat niet alleen niet ongedaan kon worden gemaakt, maar dat zij integendeel, krachtens een onafwendbare economische wet, elk jaar moest en ook zou verslechteren, niettegenstaande alle pogingen tot coöperatie, die hoogstens aan een uiterst klein aantal arbeiders een kortstondig, snel voorbijgaand voordeel konden brengen. In zijn weerlegging van het politieke programma toonde hij aan, dat heel deze, vermeend voor de belangen van de volksklasse opkomende politiek slechts leidde tot een versterking van de economische privileges der bourgeoisie.

Tot zover zijn wij het eens met Lassalle. Maar ziehier, waar onze mening afwijkt van de zijne en over het algemeen van die van alle sociaaldemocraten of communisten van Duitsland. In tegenstelling tot Schulze-Delitzsch, die de arbeiders de aanbeveling gaf hun heil slechts in hun eigen energie te zoeken en niets van de staat te eisen en te verwachten, kwam Lassalle — nadat hij hun in de eerste plaats had aangetoond, dat onder de toenmalige economische omstandigheden niet alleen hun bevrijding, maar zelfs de geringste verlichting van hun lot onmogelijk was, de verslechtering ervan daartegen onvermijdelijk; en ten tweede. dat zolang er een bourgeois staat was, de economische privileges van de bourgeoisie ontoegankelijk zouden blijven — tot de volgende gevolgtrekking: om werkelijke vrijheid te verkrijgen, een vrijheid gegrondvest op economische gelijkheid, moet het proletariaat de macht over de staat in handen nemen, en de staatsmacht aanwenden tegen de bourgeoisie ten gunste van de arbeidersmassa, net zoals die nu wordt aangewend tegen het proletariaat enkel ten gunste van de uitbuitende klasse. Maar hoe de macht over de staat in handen te nemen? Daartoe bestaan maar twee middelen: hetzij een politieke revolutie, hetzij wettige agitatie onder het volk ten gunste van een vreedzame hervorming. In zijn hoedanigheid van Duitser, van jood, van geleerde en van vermogend man, raadde hij de tweede mogelijkheid aan.

In deze zin en met dit doel vormde hij een aanzienlijke, voornamelijk politiek ingestelde partij van Duitse arbeiders, organiseerde die hiërarchiek door haar te onderwerpen aan een strenge discipline en aan zijn dictatuur, kortom deed hij datgene, wat Marx de laatste drie jaar in de Internationale heeft willen doen. De poging van Marx liep op een mislukking uit, terwijl de poging van Lassalle een volledig succes werd. Als het rechtstreekse en naaste doel van de partij stelde hij de vreedzame agitatie onder het hele volk ter verovering van het algemene recht tot het kiezen van volksvertegenwoordigers en gezagsdragers.

Na dit recht door middel van legale hervorming verworven te hebben, moet het volk voortaan slechts zijn dien vertegenwoordigers naar het nationale parlement zenden, dat door een reeks van decreten en wetten de bourgeoisstaat in een volksheerschappij zal veranderen. De eerste daad van de volksstaat zal de opening van een onbeperkt krediet zijn voor de producerende en verbruikende arbeidersassociaties, die slechts dan in staat zullen zijn de strijd tegen het bourgeoiskapitaal te voeren en het binnen afzienbare tijd te overwinnen en op te slokken. Wanneer dit proces van opslokking voltooid zal zijn, dan zal de periode van radicale omvorming der maatschappij haar intrede doen.

Van dien aard is het programma van Lassale en van dien aard is evenzeer het programma van de sociaaldemocratische partij. Eigenlijk is het niet van Lassalle, maar van Marx, die het geheel en al naar voren heeft gebracht in het beroemde Manifest van de Communistische Partij, dat door hem en door Engels in 1848 is gepubliceerd. Een duidelijke toespeling daarop vindt men eveneens in het Inauguraal Adres van de Internationale Arbeiders Associatie, dat in 1864 door Marx geschreven is, in de woorden: ‘de eerste plicht van de arbeidersklasse bestaat in het veroveren van de politieke macht’, of zoals dat heet in het Communistisch Manifest: de eerste schrede der arbeidersrevolutie is de verheffing van het proletariaat tot heersende klasse. Het proletariaat moet alle productiemiddelen centraliseren in handen van de staat, d.w.z. van het als heersende klasse georganiseerde proletariaat.

Is het niet duidelijk, dat het programma van Lassalle zich in niets onderscheidt van het programma van Marx, die hij als zijn leermeester erkende? In de brochure tegen Schulze-Delitzsch erkent Lassalle, nadat hij zijn fundamentele opvattingen over de sociaal-politieke ontwikkeling van de jongste maatschappij met de waarlijk geniale helderheid, die zijn geschrift kenmerkt, heeft uiteengezet, dat deze ideeën en zelfs de terminologie niet van hem zijn, maar van de heer Marx.

Des te vreemder doet het protest van de heer Marx aan, dat na de dood van Lassalle in de inleiding van het Kapital is afgedrukt.[29] Marx klaagt steen en been, dat Lassalle hem bestolen heeft door bezit te nemen van zijn ideeën. Een hoogst vreemd protest van de zijde van een communist, die het collectieve bezit predikt en niet begrijpt, dat een eenmaal uitgesproken idee ophoudt het bezit van een persoon te zijn. Iets anders zou het geweest zijn, indien Lassalle een of meer bladzijden had overgeschreven: dat zou diefstal geweest zijn en een bewijs voor het geestelijk onvermogen van de schrijver, die niet eens in staat was de geleende ideeën te verwerken en een eigen geestelijk werkstuk te produceren in een onafhankelijke vorm. Zo gaan slechts lieden te werk, die verstoken zijn van verstandelijke vermogens en die ijdel en tegelijk eerloos zijn, raven in pauwenveren.

Lassalle was er te scherpzinnig en zelfstandig voor, dan dat het voor hem nodig zou zijn geweest om zijn toevlucht tot dergelijke armzalige middelen te zoeken ten einde de aandacht van het publiek op zich te vestigen. (...) Hij oefende een grote invloed uit op het proletariaat. maar hij was bij lange na niet een man van het volk. Door heel zijn leven, door zijn milieu, gewoonten en smaak behoorde hij tot de hogere bourgeoisie, tot de zogenaamde ‘Jeunesse dorée’. Natuurlijk, hij stak met kop en schouders boven haar uit, hij was heer en meester door zijn verstand en dankzij dit verstand ging hij aan het hoofd van het Duitse proletariaat staan. In het verloop van enkele jaren bereikte hij een geweldige populariteit. De hele liberale en democratische bourgeoisie vatte een dodelijke haat tegen hem op; zijn makkers en geestverwanten, de socialisten, de marxianen en zijn leermeester in eigen persoon, Marx, concentreerden al de kracht van hun onwelwillende afgunst op hem. Ja, zij haatten hem net zo uit de grond van hun hart, als de bourgeoisie dat deed; zolang hij nog in leven was, durfden zij hem hun haat niet te bekennen, omdat hij te sterk voor hen was.

Wij hebben al enige malen onze diepe afkeer uitgesproken van de theorie van Lassalle en Marx, die de arbeiders, zo niet als laatste ideaal, dan toch tenminste als het naaste hoofddoel, aanbeveelt: de stichting van een volksstaat, die volgens hun toelichting niets anders zal zijn dan ‘het tot heersende klasse georganiseerde proletariaat’.

De vraag rijst, over wie het proletariaat wel zal heersen, als het de heersende klasse wordt. Dus er zal nog een ander proletariaat blijven, dat onderworpen zal zijn aan deze nieuwe heerschappij, aan deze nieuwe staat. Bij voorbeeld, om maar een greep te doen, het plattelands proletariaat, dat zoals bekend, niet de gunst van de marxianen geniet en dat waarschijnlijk op een lagere trap van cultuur bevindt, door het stadsen fabrieksproletariaat geregeerd zal worden; of, als we deze kwestie vanuit nationaal gezichtspunt bekijken dan zullen — laten we aannemen — voor de Duitsers, om diezelfde reden, de Slaven ten aanzien van het zegevierende Duitse proletariaat in net zo’n slaafse onderworpenheid geraken, als die, waarin het laatste zich bevindt ten aanzien van zijn bourgeoisie.

Als er een staat is, dan is er beslist heerschappij, dientengevolge ook slavernij; een staat zonder slavernij, hetzij in openlijke, hetzij in bedekte vorm, is ondenkbaar: dat is nu de reden, waarom wij vijanden van een staat zijn. Wat betekent dat proletariaat verheven tot heersende klasse? Het hele proletariaat zal toch zeker niet aan het hoofd van de regering staan? De Duitsers tellen ongeveer veertig miljoen zielen. Al die veertig miljoen zullen toch zeker niet lid van de regering zijn? Het hele volk zal regeren en mensen, over wie geregeerd wordt, zullen er niet zijn. Dan zal er ook geen regering zijn, zal er geen staat zijn, en als er wel een staat zal zijn, dan zullen er ook mensen zijn, over wie geregeerd wordt, dan zullen er slaven zijn.

Dit dilemma in de theorie der marxianen wordt op een eenvoudige manier opgelost. Onder volksregering verstaan zij een regering over het volk door middel van een gering aantal vertegenwoordigers, die door het volk zijn gekozen. De verkiezing door de gehele natie van zogenaamde volksvertegenwoordigers en van de leiders van de ‘laat, dat nu is het laatste woord der marxianen, evenzeer die van de democratische school: een leugen, waar achter zich het despotisme van een regerende minderheid verschuilt, en een des te gevaarlijker leugen, daar zij zich voordoet als de uitdrukking van de vermeende volkswil. Welnu dan, uit welk oogpunt men deze kwestie ook bekijkt, telkens komt men tot hetzelfde afschuwelijke resultaat: de regering van een bevoorrechte minderheid over de overweldigende meerderheid van de volksmassa’s. Maar deze minderheid, zeggen de marxianen, zal uit arbeiders bestaan. Ja, uit gewezen arbeiders dan toch, maar arbeiders, die zodra zij regeerders of volksvertegenwoordigers worden, zullen ophouden arbeider te zijn en op de wereld van het arbeidersplebs gaan neerzien uit de hoogte van de staat; ze zullen verder niet meer het volk vertegenwoordigen, maar zichzelf en hun pretenties om over het volk te regeren. Wie daaraan nog durft te twijfelen. die weet niets af van de natuur van de mens.

Maar deze gekozenen zullen vurige voorstanders zijn en daarenboven geleerde socialisten. De woorden wetenschappelijk socialist en wetenschappelijk socialisme. die men onophoudelijk tegenkomt in de geschriften en redevoeringen van lassallianen en marxianen, tonen op zichzelf al aan, dat de vermeende volksstaat niets anders zal zijn dan de zeer despotische regering over de volksmassa’s van een nieuwe en zeer weinig talrijke aristocratie van werkelijke of vermeende geleerden. Het volk is niet geleerd, dus het zal geheel en al bevrijd zijn van de zorgen over de regering, het zal geheel en al deel uitmaken van de kudde, waarover wordt geregeerd. Een mooie bevrijding. voorwaar!

De marxianen voelen deze tegenstrijdigheid wel aan, en hoewel zij inzien dat een regering van geleerden de moeilijkste, de meest krenkende en de verachtelijkste ter wereld is, dat ze ongeacht alle democratische vormen een ware dictatuur zal zijn, troosten zij zich met de gedachte, dat deze dictatuur van tijdelijke aard en van korte duur zal zijn. Zij zeggen, dat haar enige zorg en doel zal zijn het volk zowel economisch als politiek tot een dergelijk peil te vormen en op te heffen, dat elke vorm van regering weldra onnodig zal worden en de staat, doordat hij heel zijn politieke, d.w.z. heersende karakter verloren heeft, uit zichzelf zal veranderen in een volkomen vrije organisatie van economische belangen en gemeenschappen.

Hier ligt een duidelijke tegenstrijdigheid. Als hun staat er waarlijk een van het volk zal zijn, waartoe moet hij dan ontbonden worden en aan de andere kant, als haar ontbinding onontbeerlijk is voor een waarlijke bevrijding van het volk, hoe durven ze hem dan een volksstaat te noemen? Door onze polemiek tegen hen hebben wij hen tot het inzicht gebracht dat vrijheid of anarchie, d.w.z. de vrije organisatie der arbeidersmassa’s van onderen af, het uiteindelijke doel is van de maatschappelijke ontwikkeling en dat elke vorm van staat — hun volksstaat niet uitgezonderd — een juk is, dus aan de ene kant het despotisme voortbrengt en aan de andere kant de slavernij.

Zij zeggen, dat een dergelijk staatsjuk, een dictatuur, een noodzakelijk tussenstadium is om de volledige bevrijding van het volk te bereiken: de anarchie of vrijheid is het doel, de staat of dictatuur is het middel. Dus, om de volksmassa’s te bevrijden moet men hen eerst knechten. De marxisten betogen, dat alleen een dictatuur, de hunne natuurlijk, de vrijheid van het volk kan scheppen, wij antwoorden: geen enkele dictatuur kan een ander doel hebben dan zichzelf te bestendigen en dat zij slechts in staat is om in het volk, dat haar moet verduren, slavernij voort te brengen en op te kweken; vrijheid kan slechts tot stand worden gebracht door vrijheid, d.w.z. door een opstand van het hele volk en door de vrije organisatie der arbeidersmassa’s van onderen af.

II

De politiek van de heer Bismarck is er een van het heden; de politiek van de heer Marx, die zich minstens als zijn opvolger en voortzetter beschouwt, is er een van de toekomst. En wanneer ik zeg dat Marx zich als de voortzetter van Bismarck beschouwt, belaster ik hem geenszins. Indien hij zich niet als zodanig beschouwde, zou hij zijn intiemste vertrouweling, de heer Engels, niet hebben laten schrijven dat Bismarck de zaak van de sociale revolutie dient.[30] Hij dient haar nu op zijn manier. Marx zal haar later op een andere manier dienen. Aldus zal hij later de voortzetter van Bismarcks politiek zijn, zoals hij er nu de bewonderaar van is.

Laten we nu het bijzondere karakter van de politiek van de heer Marx eens nader bezien. En laten we eerst de essentiële punten vaststellen, waarop hij zich van de bismarckiaanse politiek onderscheidt. Het voornaamste, en men zou kunnen zeggen enige punt is dit: de heer Marx is democraat, autoritair socialist en republikein; de heer Bismarck is een Junker uit Pommeren, een rotsvaste aristocraat en monarchist. Het verschil is dus zeer groot. zeer ernstig, en van beide kanten even oprecht. In dit opzicht is er tussen de heren Bismarck en Marx geen enkel verbond, geen enkele verzoening mogelijk. Nog los van de onweerlegbare diensten die de heer Marx zijn hele leven aan de zaak van de socialistische democratie heeft bewezen, zijn, zijn positie en eerzucht op dit punt voldoende garantie. In een monarchie, hoe liberaal ook, of zelfs in een conservatieve Republiek als die van Thiers, is er voor de heer Marx niet de minste plaats, niet de kleinste rol weggelegd, — des te minder echter in het Pruissisch-Germaanse Keizerrijk, door de heer Bismarck gesticht, met een korporaalkeizer, een vrome boeman als leider en alle baronnen en bureaucraten van Duitsland als bewakers. Alvorens aan de macht te komen, zal de heer Marx dat alles moeten wegvegen. Daarom is hij noodgedwongen revolutionair.

Waarin Marx zich van Bismarck onderscheidt is de vorm en de voorwaarden voor een regering. De een is op en top aristocraat en monarchist; de ander is ondanks alles democraat, republikein en ook nog socialistisch democraat en socialistisch republikein. Laten wij thans bezien wat hen verenigt. Dat is de eredienst van de staat door dik en dun. Ik behoef dat voor wat de heer Bismarck betreft niet te bewijzen, de bewijzen zijn er te over. Hij is staatsman van top tot teen en niets anders.

Maar ik meen weinig meer moeite te hoeven doen om hetzelfde ten aanzien van de heer Marx te bewijzen. Hij is zo’n groot liefhebber van de regering dat hij er zelfs een binnen de Internationale Arbeiders Associatie wilde instellen; en zo’n groot vereerder van de macht dat hij ons zijn dictatuur heeft willen opleggen en dit nog steeds probeert. Dat schijnt mij voldoende om zijn persoonlijke aanleg te karakteriseren. Maar zijn socialistische en politieke program is er de trouwe afspiegeling van. Het hoogste doel van al zijn inspanningen is, zoals de oprichtingsstatuten van zijn partij in Duitsland ons aankondigen, de stichting van de grote Volksstaat.[31] Maar wie staat zegt, bedoelt noodzakelijkerwijs een bijzondere, begrensde staat, die ongetwijfeld als hij groot is veel verschillende volkeren en landen omvat, maar er nog meer buitensluit. Want men kan wel dromen van de universele staat, zoals Napoleon en Karel V deden of zoals het pausdom van de universele kerk droomde,

Toch zal de heer Marx, ondanks alle internationale ambitie die hem momenteel verslindt, wanneer het uur van de verwezenlijking van zijn dromen voor hem geslagen heeft — zo het al ooit slaat, zich wel tevreden stellen met de regering over één enkele staat en niet over verschillende staten tegelijk. Wie bijgevolg staat zegt, bedoelt één staat, en wie één staat zegt, bevestigt daarmee het bestaan van verscheidene staten, en wie verscheidene staten zegt, zegt onmiddellijk wedijver, jaloezie, ononderbroken, eindeloze oorlog. De meest eenvoudige logica en de gehele geschiedenis kunnen als getuigen dienen. Het ligt in de aard van de staat de menselijke solidariteit ie verbreken en als het ware de mensheid te ontkennen.

De staat kan zich slechts als zodanig in zijn integriteit en met alle kracht handhaven, wanneer hij zich als hoogste, absolute doel stelt, minstens voor zijn eigen burgers, of eerlijker gezegd, voor zijn eigen onderdanen, omdat hij zich niet als zodanig aan de onderdanen van andere staten kan voordoen. Daaruit resulteert onvermijdelijk een breuk met het universele karakter van de menselijke moraal, met de universele rede, door het ontstaan van de staatsmoraal, een staatsrede. Het beginsel van de politieke of staatsmoraal is heel eenvoudig. Omdat de staat het hoogste doel is, is alles goed wat de ontwikkeling van zijn macht bevordert; alles wat tegen hem ingaat, is slecht, al is het de menselijkste zaak ter wereld. Deze moraal heet patriottisme. De Internationale is, zoals wij zagen, de ontkenning van het patriottisme en bijgevolg de ontkenning van de staat. Wanneer de heer Marx en zijn vrienden van de Duitse sociaaldemocratische partij er dus in konden slagen het staatsbeginsel in ons program in te voeren, zouden zij de Internationale vermoorden.

Voor zijn behoud moet de staat noodzakelijkerwijs naar buiten toe over macht beschikken; maar als hij naar buiten machtig is, is hij het onvermijdelijk ook intern. Omdat de staat zich moet laten inspireren en leiden door een bijzondere moraal overeenkomstig zijn bijzondere bestaansvoorwaarden, door een moraal die een beperking en bijgevolg de ontkenning vormt van de universele menselijke moraal, zal iedere staat er op moeten toezien dat al zijn onderdanen in hun gedachten en vooral in hun daden zich slechts baseren op de beginselen van deze bijzondere patriottische moraal en doof blijven voor de leer van de zuivere, universeel menselijke moraal. Daaruit vloeit de noodzaak van een staatscensuur voort; een te grote vrijheid van denken en van mening zijn immers, zoals de heer Marx — volledig terecht overigens vanuit zijn in de hoogste mate politieke gezichtspunt — gelooft, niet te verenigen met deze voor de veiligheid van de staat vereiste eenstemmige bijval. Hoe in werkelijkheid de opvatting van de heer Marx is, is ons afdoende bewezen door zijn pogingen onder geloofwaardige, gemaskeerde voorwendselen de censuur in de Internationale in te voeren.

Maar hoe waakzaam deze censuur ook mag zijn, tot zelfs het punt waarop de staat zichzelf uitsluitend het recht voor zou behouden van de gehele volksopvoeding en -opleiding, zoals Mazzini het wilde en Marx het nu wil, toch zal de staat er nooit zeker van kunnen zijn dat er geen verboden en gevaarlijke ideeën in het bewustzijn van de bevolking die hij regeert, binnengesmokkeld worden. De verboden vrucht heeft voor de mensen zoveel aantrekkingskracht en de duivel van de opstand, de eeuwige vijand van de staat, ontwaakt zo gemakkelijk in hun harten, wanneer zij niet volkomen stompzinnig zijn, dat noch die opvoeding, noch dat onderwijs, noch zelfs die censuur de rust van de staat voldoende garanderen. Hij heeft ook een politiemacht nodig, toegewijde agenten die in het geheim en zonder opzien de lijn van de publieke opinie en de stemming onder het volk in het oog houden en in goede banen leiden. (...)

Hoe laakt tenslotte de opbouw van opvoeding en onderwijs, van de censuur en de politie zijn vanuit het standpunt van de instandhouding van de staat, toch kan de staat niet zeker van zijn bestaan zijn, zolang er geen gewapende macht bestaat om hem te verdedigen tegen de vijanden van buiten, tegen de ontevredenheid van de bevolking. De staat is de regering door een of andere minderheid van hoog naar laag over een enorme hoeveelheid mensen, die zeer verschillend zijn wat betreft hun ontwikkelingsgraad, de aard van de landen of plaatsen die zij bewonen, hun beroep, hun bezigheden, hun belangen en wensen, al is deze minderheid duizendmaal gekozen bij algemeen kiesrecht en al wordt zij duizendmaal in haar handelingen door volksinstellingen gecontroleerd: tenzij zij begiftigd is met de alwetendheid, de alomtegenwoordigheid en de almacht die de theologen hun God beschrijven, is het onmogelijk dat zij de behoeften kan kennen, kan voorzien, of dat zij met gelijke rechtvaardigheid aan de meest wettige, de meest dringende belangen van iedereen tegemoet kan komen. Er zullen altijd ontevredenen zijn, omdat er altijd mensen zullen worden opgeofferd.

De staat is trouwens, als de Kerk, een groot offeraar van levende mensen. Het is een willekeurig wezen, waarbinnen alle positieve, levende, zowel persoonlijke als locale belangen van de bevolking elkaar treffen, met elkaar in botsing komen, elkaar onderling vernietigen, elkaar opslokken in die abstractie die men het gemeenschappelijk belang noemt, het algemeen welzijn, het salut public, en alle werkelijke wilsuitingen opgaan in die andere abstractie, die de naam volkswil draagt. Hieruit volgt dat die zogenaamde volkswil nooit anders is dan de opoffering en ontkenning van alle werkelijke wilsuitingen van de bevolking: juist zoals dat zogenaamde algemeen welzijn niets anders is dan de opoffering van hun belangen. Maar om deze alles verslindende abstractie aan miljoenen mensen te kunnen opleggen, moet zij door de een of andere realiteit, een levende kracht worden vertegenwoordigd en ondersteund. Welnu, die realiteit, die kracht hebben altijd bestaan. In de kerk heten zij clerus, in de staat de heersende of regerende klasse.

Men zegt ons: in de Volksstaat van de heer Marx zal helemaal geen bevoorrechte klasse zijn. Allen zullen gelijk zijn, niet alleen juridisch en politiek gezien, maar ook vanuit economisch standpunt. Men belooft het tenminste, hoewel ik, gezien de manier waarop men zich gedraagt en de weg die men wil volgen, sterk betwijfel of men die belofte ooit kan houden. Er zal dus geen bevoorrechte klasse meer zijn, maar een regering en, let wel, een bijzonder ingewikkelde regering, die zich niet tevreden zal stellen met het politieke bestuur en beheer van de massa’s, zoals alle huidige regeringen, maar die bovendien het economisch beheer zal voeren door de productie in haar handen te concentreren, en de rechtvaardige verdeling der rijkdommen, de bebouwing van het land, de vestiging en ontwikkeling van fabrieken, de organisatie en leiding van de handel, tenslotte het gebruik van kapitaal bij de productie door de enige bankier, de staat. Dit alles zal een geweldige wetenschap en vele hoofden boordevol van hersens[32], in de regering vereisen. liet zal de heerschappij van het wetenschappelijk verstand zijn, het meest aristocratische, despotische, arrogante en minachtende van alle regimes. Er zal een nieuwe klasse ontstaan, een nieuwe hiërarchie van werkelijke en denkbeeldige geleerden, en de wereld zal verdeeld worden in een minderheid die heerst in naam van de wetenschap en een geweldige onwetende meerderheid. En wee dan de massa onwetenden!


Over Karl Marx

Laten we erkennen dat Marx een zeer ernstig, zeer diep economisch denker is. Boven Proudhon heeft hij het geweldige voordeel een realist, een materialist te zijn. Ondanks al zijn moeite om de tradities van het klassieke individualisme af te schudden, bleef Proudhon niettemin zijn hele leven een onverbeterlijke idealist die zich, zoals ik hem twee maanden voor zijn dood zei, nu eens op de Bijbel, dan weer op het Romeinse recht inspireerde en steeds tot in zijn vingertoppen metafysicus bleef. Zijn grote ongeluk was dat hij nooit natuurwetenschappen studeerde of zich de methoden daarvan eigen maakte. Hij had geniale instincten die hem dikwijls de juiste weg vonden, maar meegesleept door de slechte of idealistische gewoonten van zijn geest, viel hij steeds in zijn oude dwaling terug, waardoor hij een voortdurende tegenspraak werd — een imposant genie, een revolutionair denker, die steeds met de spoken van het idealisme te kampen had en er nooit in slaagde ze te overwinnen.

Marx is als denker op de juiste weg. Hij stelde het grondbeginsel op, dat alle religieuze, politieke en juridische ontwikkelingen in de geschiedenis geen oorzaak maar gevolg zijn van de economische ontwikkelingen. Dit is een grote en vruchtbare idee die hij niet geheel en al bedacht heeft — zij werd door vele anderen in de verte gezien en gedeeltelijk tot uitdrukking gebracht —, maar hem komt tenslotte de eer toe dit vast gefundeerd te hebben en als basis te hebben gebruikt voor zijn gehele economische systeem. Van de andere kant had Proudhon veel beter dan hij de vrijheid begrepen en aangevoeld. Hoewel Proudhon zich met dogmatiek en metafysica inliet, had hij het ware instinct van de revolutionair — hij aanbad Satan en riep de anarchie uit. Het is wel mogelijk dat Marx theoretisch tot een nog rationeler ontwerp van de vrijheid kan opklimmen dan Proudhon, maar het instinct van de laatste ontbreekt hem. Als Duitser en jood is hij van top tot teen autoritair.

Hieruit ontstaan de beide tegengestelde systemen: het anarchistische systeem van Proudhon dat wij uitgebreid, ontwikkeld, en van al zijn metafysische, idealistische, doctrinaire aanhangsels bevrijd hebben door duidelijk de materie in de wetenschap en de sociale economie in de geschiedenis als basis van alle verdere ontwikkelingen aan te nemen. En het systeem van Marx, de leider van de Duitse school der autoritaire communisten.

De grondbeginselen van dat systeem zijn de volgende.

Net als wij willen de autoritaire communisten de afschaffing van het privé-eigendom. Zij onderscheiden zich hoofdzakelijk hierdoor van ons, dat zij de onteigening van alle eigendom door de staat wensen, terwijl wij daarentegen hetzelfde willen bereiken door de afschaffing van de staat en het natuurlijk door de staat gewaarborgde juridisch recht. Daarom proclameerden wij op het congres van Bazel de afschaffing van het erfrecht, terwijl zij zich toen daartegen verzetten met het argument dat deze afschaffing overbodig was zodra de staat de enige bezitter werd. De staat, zeggen zij, moet de enige grondbezitter en tegelijk de enige bankier zijn. Alleen de staatsbank, die de plaats inneemt van de momenteel bestaande particuliere banken, mag de nationale arbeid van geld voorzien, zodat alle arbeiders, land- en industriearbeiders, in feite loonarbeiders van de staat worden.

De Engelse communisten die hetzelfde systeem aanhangen, verklaarden op het congres te Bazel dat het land onder leiding van staatsingenieurs moet worden bebouwd.[33]

Wij hebben dit systeem om twee redenen afgewezen: ten eerste omdat het in plaats van de staatsmacht te verminderen deze juist doet toenemen door de concentratie van alle macht in handen van de staat. Zij zeggen weliswaar dat hun staat de Volksstaat zal zijn, bestuurd door vergaderingen en ambtenaren die direct door het volk gekozen en aan de controle van het volk onderworpen zijn. Dit is het parlementaire, het vertegenwoordigingsstelsel, met algemeen kiesrecht en de correctie door referenda en directe volksstemmingen over alle wetten. Maar wij weten wat er van de oprechtheid van deze vertegenwoordigingen te verwachten valt. Het is duidelijk dat het systeem van Marx, zoals dat van Mazzini, tot de instelling van een zeer sterke zogenaamde volksmacht leidt. dat wil zeggen tot de heerschappij van een intelligente minderheid die als enige in staat is een oplossing te bieden voor de ingewikkelde problemen die zich bij een centralisatie onvermijdelijk voordoen, en het gevolg is de onderwerping van de massa’s en hun uitbuiting door deze intelligente minderheid. Dit is het systeem van de revolutionaire autoriteiten, van de opgelegde en van boven geleide vrijheid dat wil zeggen, het is een schreeuwende leugen.

De tweede reden waarom wij dit systeem afwijzen is dat het direct tot de instelling van nieuwe grote nationale staten leidt. die onderling gescheiden zijn en noodzakelijkerwijs rivaliserend en vijandig, tot de ontkenning van het internationalisme, van de menselijkheid. Want tenzij zij pretenderen één enkele universele staat te willen stichten — een absurde en door de geschiedenis veroordeelde onderneming —, moeten zij noodzakelijk nationale Staten stichten, of wat nog waarschijnlijker is, grote staten waarin één ras, het machtigste en intelligentste, andere rassen zal onderwerpen, onderdrukken en uitbuiten — zodat de marxianen zonder het zichzelf te bekennen onvermijdelijk tot het pangermanisme geraken. (...)

Bibliografische aantekening

In verschillende talen bestaan er uitgaven van de werken van Bakoenin. Zij zijn allen incompleet en verschillend van inhoud.

De voornaamste zijn: · Oeuvres. Parijs 1895 1913. 6 dln. (1867-1872); · Gesammelte Werke. Berlijn 1921 1924, 3 din. (1865-1873); · Verzamelde Werken en Brieven (Russisch), Moskou 1934-1935. 4 din. (1828-1861); · Michael Bakunins sozial-politischer Briefwechsel mit Alexander Iw. Herzen und Ogarjow, Stuttgart 1895.

Een editie van het volledige werk verschijnt sinds 1961 onder de titel Archives Bakounine, Leiden, Krul, 3 dln (4 dbn) verschenen.

De voornaamste werken over Bakoenin zijn: Max Nettlau, Michael Bakunin, Londen 1896-1900. 3 din., gehektograreerd; E. H. Cart, Michael Bakunin, Londen 1937; Ju. Steklov, M. A. Bakunin. Zijn leven en werk (Russisch). Moskou 1927. 4 din.; James Guillaume, l’Internationale. Documents et Souvenirs (1864-1878), Parijs 1905-1910, 4 dln.

Algemene overzichten zijn o.a.: · H. P. G. Quack. De Socialisten Amsterdam 1923 (4e dr.) dl. 6, hfdst. 6; · G. D. H. Cole, A History of Socialist Thought, London, 1954, dl. 2, hfdst. 9; Franco Venturi, Roots of Revolution. New York 1966, hfdst. 2en 17.

Kortere werken zijn: · Fritz Brupbacher, Marx und Bakunin, Berlijn 1922; · H E. Kaminski, Bakounine, Parijs 1938.

Bloemlezingen: · G. P. Maximoff, The political philosphy of Bakunin, Glencoe, Illinois, 1953; · F. Munoz, Bakounine. La Liberté, Parijs 1965; · Henri Arvon, Michel Bakounine, om La vie conire la science, Parijs 1966; · Rainer Heer, Michael Bakunin, Philosophie der Tat, Keulen 1968.

Bronvermelding

Met uitzondering van IV en VIII zijn alle fragmenten uit posthuum verschenen geschriften. Behalve van VIII, is de originele tekst Frans. Met uitzondering van IV zijn geen van de titels van Bakoenin.

I. Het socialisme

1. Fragment uit het manuscript Fédéralisme, socialisme et antithéologismse (1867). Oeuvres I, pp. 36-59.

2. Fragment uit een brief, gericht aan Charles-Louis Chassin, redacteur van het Parijse dagblad La Démocratie, gepubliceerd april 1868.


II. Staat en Maatschappij

1. Fragment uit, Fédéralisme, socialisme et antithéologismse (1868). Oeuvres pp. 139-145.

2. Fragment uit het manuscript l'Empire Knouto-Germanique et la Révolution sociale (1871). Oeuvres 1. pp. 265-289.

3. Fragment uit het manuscript l'Empire Knouto-Germanique et la Révolution sociale (1871). Oeuvres III. pp. 211-215.

4. Fragment van een lezing gehouden voor de arbeiders van de Val de Saint-Imier (Zwitserland) (1871). Oeuvres V. pp. 315-322.

5. Fragment uit het manuscript Considérations philosophiques sur le Fantome divin, sur le monde réel et sur l'homme (1870). Oeuvres III, pp. 183 191.


III. Autoriteit en Wetenschap

Fragment uit het manuscript manuscript l'Empire Knouto-Germanique et la Révolution sociale (1871). Oeuvres III, pp 90-100


IV. Drie anarchistische programma’s

1. Manuscript 1868. L'Alliance de la Démocratie socialiste et l'Association internationale des Travailleurs. Londen 1873, pp. 126-132.

2. Manuscript 1868. Idem pp. 125-126.

3. Manuscript 1868, Mémoire presente par la Fédération jurassienne de l'Association internationale a toutes les Fédérations de l'Internationale, SonsviIliers 1873, Appendix pp. 39-40.


V. Sociale Revolutie en geheime organisatie

1. Fragment uit een brief van Albert Richard, gedateerd 1 april 1870. La Revue de Paris, 1 september 1896.

2. Fragment uit een brief aan Sergej Netschajef gedateerd 2 juni 1870. Cahiers du Monde russe et soviétique, 1966, no 4.


VI. De Commune van Parijs en het staatsbegrip

Fragment uit het manuscript l'Empire Knouto-Germanique et la Révolution sociale (1871). Oeuvres IV, pp. 247-275.


VII. Het Marxisme en de staat

Fragmenten uit een brief aan La Liberté (1872), Archives Bakounine II, pp. 147-168.


VIII. Staat en dictatuur

1. Fragmenten uit Gosurdarstvennost i Anarchija (1873) (Etatisme et Anarchie). Archives Bakounine III. pp. 344 348.

2. Fragment uit Ecrits contre Marx (1872). Archives Bakounine II. pp. 201-204.


IX. Over Karl Marx

Brief van juni 1872. bestemd voor spaanse geestverwanten. Manuscript Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis. Duitse vertaling in Gesammelte Werke III, p. 1

1]In 18[67 nam Bakoenin die toentertijd in Napels woonde, deel aan het stichtingcongres (9-12 sept.) van de Internationale Vredes- en Vrijheidsliga te Genève. Een week daarvoor vond het tweede Congres van de Eerste Internationale in Lausanne plaats: 26 van de 64 gedelegeerden van dit Congres namen deel aan het Vredescongres, waartoe Franse democraten het initiatief hadden genomen. Bakoenin hoopte op dit Congres propaganda te kunnen maken voor zijn revolutionaire ideeën hij houdt er zijn beroemde rede, waarin hij de staat de oorlog verklaart. De gecentraliseerde. bureaucratische en daardoor militaristische staat is onverenigbaar, zowel met de vrede als met de vrijheid: het idee van de ‘verenigde staten van Europa is onmogelijk zolang men de nationale staat als zodanig handhaaft. Hij wordt lid van het Centrale Comité van de Liga dat tot taak heeft een beginselverklaring en een tweede congres voor te bereiden. Bakoenin ontwerpt voor dit Comité een uitvoerig rapport, dat echter niet werd gepubliceerd. De titel was ‘Het revolutionaire vraagstuk. Federalisme. Socialisme en Anti-Theologisme’. Voor de eerste maal geeft Bakoenin hier een min of meer uitvoerige uiteenzetting van zijn anarchistische ideeën, die overigens in grote trekken overeenstemt met zijn vroegere ontwerpen voor de Internationale Broederschap. De hier afgedrukte fragmenten zijn aan dit, pas in 1895 gepubliceerde, rapport ontleend. In de inleiding komt hij onmiddellijk tot de kern van de zaak: Zonder oplossing van het sociale vraagstuk geen vrede en geen vrijheid.

De woorden vrijheid, democratie en republiek aldus Bakoenin zijn zeer verheven, maar ook dubbelzinnig. De Liga wil de vrede bouwen op de democratie, d.w.z. dat allen uitgesloten worden, die een monopolie wensen. Onverenigbaar met de vrede is vanzelf de monarchie, maar de republiek heeft slechts een negatieve betekenis. Het is niet voldoende de monarchie ten val te brengen. Integendeel, de grote militaire. bureaucratische en politiek gecentraliseerde republiek moet noodzakelijkerwijze tot een mogendheid worden, die oorlogszuchtig is naar buiten en onderdrukkend naar binnen. Wanneer tot tweemaal toe in Frankrijk de democratische republiek zich in een militaire dictatuur heeft veranderd, dan is dit te danken aan de politieke centralisatie, die door de monarchie en haar staatslieden was voorbereid. Maar de Franse Revolutie, die de vrijheid van de mens heeft verkondigd, heeft deze vrijheid weer bedreigd door zich tot erfgename te maken van de monarchie en de gecentraliseerde. almachtige staat in het leven te roepen. Om de vrijheid en de vrede in Europa te redden, moeten wij tegenover deze monsterlijke militaire, bureaucratische en despotische staten, het beginsel van het federalisme stellen

Op het eerstvolgende Congres van de Liga (september 1868) te Bern, ontstond een splitsing tussen de minderheid der revolutionaire socialisten en de meerderheid der burgerlijke pacifisten. Bakoenin en zijn vrienden stelden de economische en sociale gelijkheid aan de orde en de aanvaarding daarvan tot voorwaarde voor verdere samenwerking. Hij voert op het Congres vier maal het woord en zet zijn federalistisch en atheïstisch programma uiteen. Tegenover het verwijt communist te zijn, verklaart hij: ‘Omdat ik de economische en sociale gelijkheid van de klassen en individuen vraag, omdat ik mij voorstander verklaar van het collectieve eigendom. verwijt men mij communist te zijn. Welk verschil maakt ge dan tussen communisme en collectivisme? Ik veracht het communisme, omdat het de ontkenning van de vrijheid is en omdat ik mij niets menselijks kan denken zonder de vrijheid. Ik ben geen communist, omdat het communisme alle krachten van de maatschappij concentreert en doet absorberen in de staat, omdat het communisme noodwendig leidt tot de centralisatie van het eigendom in de handen van de staat, terwijl ik de afschaffing van de staat wil, de algehele uitroeiing van dit beginsel van de autoriteit en van de voogdijschap van de staat. die onder het voorwendsel, de mensen moreel en beschaafd te maken, tot op de huidige dag van hen slaven heeft gemaakt, hen heeft onderdrukt, uitgebuit en gedemoraliseerd. Ik wil de organisatie van de maatschappij en van het collectieve of sociale eigendom van beneden naar boven, over de weg van de vrije associatie en niet van boven naar beneden. door welke autoriteit het ook zij. De historie van de revolutie zelf en van de vijfenzestig jaar, die er sindsdien op zijn gevolgd, bewijzen, dat de politieke vrijheid zonder meer een leugen is. Gij kunt wel de gelijkheid der politieke rechten proclameren, maar zolang de maatschappij door zijn economische organisatie in verschillende lagen verdeeld zal blijven, zal deze gelijkheid niets dan een fictie zijn. Om een realiteit te worden, is het dus nodig, dat de economische oorzaken van dit klassenverschil verdwijnen.’ Met 18 leden treedt Bakoenin uit de Liga. om onmiddellijk een nieuwe organisatie te stichten de Internationale Alliantie der socialistische Democratie. Kort tevoren was Bakoenin lid van een Geneefse sectie van de Eerste Internationale.

[2] Gracchus Babeuf (1760-1797) organiseerde in 1796 een staatsgreep om de regering van het Directoire ten val te brengen met het doel de republikeinse grondwet van Robespierre van 1793 en een staatscommunisme in te voeren. De opstand mislukte en Babeuf werd ter dood veroordeeld en geguillotineerd. De Italiaan Filippo Buonarroti (1761-1837) was met Babeuf de voornaamste politieke en ideologische leider van het complot. Onder de titel la Conspiration pour l’Egalite’ dite de Babeuf publiceerde hij in 1828 de geschiedenis van deze conspiratie, waardoor de staatscommunistische ideeën in Frankrijk werden verbreid en de ideologische grondslag werd gelegd voor de jacobijnse traditie in het Europese socialisme, in het bijzonder de gedachte dat door politieke dictatuur, radicale sociale hervormingen moesten worden tot stand gebracht. Veertig jaar lang werkte Buonarroti. die door Bakoenin de grootste samenzweerder van zijn eeuw genoemd, door middel van geheime organisaties voor deze ideeën


[3] Charles Fourier (1772 1837) wilde door associaties het socialisme tot stand brengen. Hij is een der grondleggers van het ‘het coöperatieve socialisme’. Zijn psychologische ideeën om die sociale instellingen te vormen die in overeenstemming zijn met de menselijke behoeften vinden heden weer nieuwe aandacht. Victor Considérant (1808-1893) was Fouriers voornaamste volgeling en stichter van de fourieristische school. Hij nam deel aan de opstand in Parijs van 13 juni 1849 en hij vluchtte naar Brussel. In Texas stichtte hij fourieristische kolonies. Henri de Saint-Simon (1760-1825) wordt als een voorloper van het moderne socialisme beschouwd vanwege zijn conceptie van een planeconomie. Hij was de eerste die de dominerende rol van de economische organisatie van de maatschappij beklemtoonde en daardoor de basis legde voor de historisch-materialistische beschouwing van de geschiedenis.

[4] Pierre-Joseph Proudhon (1809 1865). Proudhon geloofde niet in politieke vertegenwoordigingen, noch in oplossingen van het sociale vraagstuk door de staat, daar dit alles slechts tot centralisme zou leiden. Opheffing van de uitbuiting en opheffing van de regering betekende voor hem hetzelfde. Om deze redenen wordt Proudhon beschouwd als de voornaamste voorloper van het moderne anarchisme, zowel van het anarcho-collectivisme als van het anarcho-communisme van Kropotkin.

[5] In tegenstelling tot de Organisatie van de arbeid door de staat van Louis Blanc, propageerde Proudhon een vrijwillige en op reciprociteit gebaseerde uitwisseling van producten en diensten. Hij noemde dit mutuellisme. Hiervoor wilde hij een ruilbank, die gratis krediet verstrekte aan al degenen die daarbij waren aangesloten. De dekking van het geld bestond uit de producten. Zulk een volksbank werd inderdaad in januari 1849 door Proudhon gesticht, niet zonder succes, maar drie maanden later werd Proudhon om politieke redenen gearresteerd en tot drie jaar gevangenisstraf veroordeeld. Dit betekende ook het einde van het experiment.

[6] Bedoeld wordt de in 1864 opgerichte Internationale Arbeidersassociatie, de Eerste Internationale.

[7] De Reform League was een in april 1865-1869 gestichte politieke organisatie voor propaganda voor algemeen kiesrecht. Zes leden van de Generale Raad van de Eerste Internationale hadden zitting in het bestuur van deze League.

[8] Charles Sumner (1811-1874). Amerikaans staatsman; van 1861 tot 1871 voorzitter van de Senaatscommissie van Buitenlandse Zaken, na de overwinning van het Noorden in de Burgeroorlog, streed hij voor de politieke rechten van de negers.

[8.1] In dit verband biedt de rechtswetenschap een volmaakte gelijkenis met de theologie: beide wetenschappen hebben overeenkomstig uitgangspunt — de een reële maar onrechtvaardige toestand: de toeëigening door geweld, verovering; de ander een fictief en absurd feit: de goddelijke openbaring als een absoluut beginsel — en na zich op die absurditeit of onrechtvaardigheid gebaseerd te hebben maken beide gebruik van een ijzeren logica om hier een theologisch daar een juridisch systeem op te bouwen.

[9] Het eerste programma is ontleend aan een manuscript van Bakoenin, geschreven als een ontwerp voor een geheime Internationale van revolutionairen, zoals hij ook reeds in 1865 dergelijke programma’s en statuten voor een ‘Fraternite’ had ontworpen. Na de uittreding van Bakoenin en zijn vrienden uit de Ligue de la Paix et de la Liberté (1868) stelde bij voor individueel lid te worden van de Internationale — waar hij zelf reeds lid van was, maar de Spanjaarden en Italianen wilden een aparte organisatie, die zich bij de Internationale zou aansluiten. Dit was de Internationale Alliantie van de socialistische Democratie, waarvoor Bakoenin een programma ontwierp: het hier afgedrukte tweede programma. Tegelijkertijd schreef hij een programma dat alleen voor de ingewijden bestemd was, het z.g. geheime programma van de Alliantie. Als ‘organisatie’ bestond deze in feite alleen uit contacten van Bakoenin met gelijkgezinden in verschillende landen. Dit is het hier derde gepubliceerde programma.

[10] Het begrip blanquisme is ontleend aan de Franse revolutionaire socialist Auguste Blanqui (1805-1889), organisator van vele opstanden, die 33 jaar van zijn leven in de gevangenis doorbracht. Hij meende dat een bewapende, bewuste minderheid, overal en te allen tijde een revolutie kon beginnen om de staatsmacht te veroveren en door middel van de dictatuur het socialisme kon invoeren. In 1850, en later in de Eerste Internationale, werkte Marx met de blanquisten samen. Het bolsjewisme met zijn theorie van een partij van eliterevolutionairen kan men beschouwen als een door het blanquisme beïnvloed marxisme. [11] Albert Richard aan wie deze brief is gericht, was een Frans socialist, die Bakoenin in 1868 had leren kennen en die deel uit maakte van zijn intieme, geheime, revolutionaire vriendenkring de Fraternité. Hij was lid van de Eerste Internationale en nam deel aan de opstand in Lyon, in september 1870, waaraan ook Bakoenin deel nam.

[12] Een jaar nadat Bakoenin dit schreef, publiceerde de Commune van Parijs op 19 april 1871 een oproep aan het Franse volk; hierin werd de volledige autonomie van alle gemeenten geproclameerd, de staat onverenigbaar verklaard met de zelfstandigheid van de gemeenten en gesteld dat de Franse eenheid door de vereniging van de communes moest worden tot stand gebracht.

[13] Bakoenin gebruikt hier het woord anarchie niet in de zin zoals op andere plaatsen van regeringsloze, staatloze maatschappij, maar als een door de revolutie ontstane wanorde, waarbij degenen die zich in het geheim hebben aaneengesloten op grond van het door Bakoenin ontworpen programma voor de vernietiging van de staatsinstellingen en voor de opbouw na de revolutie moeten verhinderen dat de reactionairen en de autoritairen zich meester maken van de revolutie.

[14] Sergei Netschajef (l847-l882), stamde uit een familie van lijfeigenen. Als onderwijzer nam hij in 1868 deel aan de revolutionaire studentenbeweging in Rusland en stichtte in 1869 een geheime organisatie in Moskou. In Maart van hetzelfde jaar kwam hij in Zwitserland in contact met Bakoenin op wie de jonge, fanatieke revolutionair een buitengewone indruk maakte. Enkele maanden werkten zij nauw samen met het oog op de propaganda voor een revolutie in Rusland, tot Netschajef in augustus weer naar Rusland terugkeerde. In de tijd van hun samenwerking schreef Netschajef de z.g. Catechismus van de revolutionair. Deze handleiding voor een streng disciplinair gedrag waaraan leden van geheime organisaties zich moeten houden, zette tevens uiteen dat ieder middel, hoe immoreel ook, gewettigd was, indien dit in het belang zou kunnen zijn voor de revolutionaire zaak. Januari 1870 kwam Netschajef voor de tweede maal naar Zwitserland. Ditmaal was hij gevlucht in verband met een moord op een student, lid van zijn geheime groep, waarvoor hij verantwoordelijk was. In Oktober 1872 werd hij door Zwitserland aan Rusland uitgeleverd. Tot 20 jaar dwangarbeid veroordeeld werd hij echter, op grond van een decreet van de Tsaar, opgesloten in de Peter en Paul Vesting, waar hij 10 jaar later stierf. In Juni 1870 brak Bakoenin met hem om morele en politieke redenen. Het hier gepubliceerde fragment is aan een omvangrijke brief, gedateerd 2 juni 1870, van Bakoenin aan Netschajef ontleend. In de Russische revolutionaire traditie moet men Netschajef meer als een blanquist dan als een anarchist beschouwen.

[15] Van 5 tot 23 juni 1871 schreef Bakoenin een beschouwing als voorwoord voor het tweede deel van zijn l’Empire Knouto-Germanique. Het werk verscheen echter niet. Onder de indruk van de heroïsche strijd en de val van de Commune betrok hij deze ook in zijn beschouwing, die echter bedoeld was als inleiding voor zijn theoretisch-historische werk. Uit zijn nagelaten manuscripten publiceerde Elisée Reclus dit manuscript in 1878, in een enigszins bewerkte vorm onder de titel De Commune van Parijs en het staatsbegrip in het anarchistische tijdschrift Le Travailleur. Volgens deze versie en onder deze titel is de tekst in vele talen herhaaldelijk gedrukt. Het is hier vertaald naar de correcte tekst van de Oeuvres 1907.

[16] De Lettres a un Français sur la crise actuelle verschenen in een door James Guillaume bewerkte tekst anoniem in september 1870. Hierin zette Bakoenin zijn opvatting uiteen, dat er na de Duitse militaire overwinningen voor Frankrijk geen ander heil bestond dan een sociale revolutie en een volksoorlog tegen het Duitse leger. Frankrijk kan alleen gered worden, schreef hij reeds 27 augustus, door een onmiddellijke niet politieke opstand van het volk.

[17] Met revolutionaire socialisten of collectivisten bedoelt Bakoenin hier de anarchisten. Met autoritaire communisten: de aanhangers van Marx.

[18] Louis-Eugene Varlin (1839-1871), een van de organisatoren van de Eerste Internationale in Frankrijk. Sinds 1868 behoorde hij tot de intieme vriendenkring van Bakoenin. Hij was lid van de Commune van Parijs; bij de verovering door de troepen van Thiers werd hij op 28 mei in de straten van Parijs gedood.

[19] Louis-Charles Delescluze (1809-1871), revolutionair democraat, een der leiders van de ‘jacobijnse’ meerderheid in het Comité van de Commune van Parijs. Hij viel bij de laatste barricade op 27 mei 1871.

20] De brief, gedateerd Zürich 5 oktober 1872. waaruit dit fragment is genomen, was gericht aan de redactie van het, te Brussel verschijnende dagblad La Liberté, een der belangrijkste bladen van de Internationale, Om onbekende redenen heeft Bakoenin de brief echter niet verzonden, en deze is pas postuum gepubliceerd. De Liberté had in zijn nummers van 8 en 15 september een uitvoerig verslag gegeven van het vijfde congres van de Internationale Arbeidersassociatie, dat in Den Haag van 2 tot 9 september 1872 werd gehouden. Een officieel verslag van dit congres is nooit gepubliceerd. In het nummer van 15 september publiceerde de Liberté de door de meerderheid van het congres aangenomen resolutie, waarbij Bakoenin en twee andere leden van de Jurafederatie in Zwitserland werden geroyeerd. Bakoenin wegens het stichten in Europa van een organisatie, genoemd de ‘Alliantie’ met statuten, die ‘geheel tegengesteld waren aan die van de Internationale’ en verder wegens frauduleuze handelingen en chantage. Het voornaamste punt van het congres — het enige congres van de Internationale waar Marx aanwezig was betrof de wijziging van de statuten. Het door Marx en Engels verdedigde voorstel, stelde de politieke actie verplicht, of zoals de door de meerderheid van het congres aangenomen resolutie het formuleerde: het proletariaat kan als klasse slechts handelen door zich tegenover alle oude, door de bezittende klassen geformeerde partijen als een afzonderlijke politieke partij te constitueren en de grote taak van het proletariaat bestaat in de verovering van de politieke macht. Na het congres bleek, dat de meerderheid slechts een minderheid van de Internationale vertegenwoordigde en dat de overweldigende meerderheid de in Den Haag genomen besluiten afwees, omdat zij de autonomie van de secties en de federaties niet wenste aangetast te zien. Buitendien bestreden de Belgische. Spaanse, Italiaanse en Franse-Zwitserse federaties de politieke partij en de verovering van de politieke macht principieel. Zowel de Spanjaarden als een aantal Russen protesteerden tegen de resolutie betreffende Bakoenin, terwijl de Jura Federatie, waarvan Bakoenin lid was het besluit van nul en generlei waarde verklaarde. Aan de in het geheim vergaderende commissie, die de zaak van Bakoenin moest behandelen, had Marx onder geheimhouding, een document getoond, waaruit de chantage van Bakoenin zou blijken. Het was een, door Netschajef geschreven, dreigbrief waarvan Marx toen hij aan de commissie suggereerde, dat deze op instigatie van Bakoenin was geschreven, het bewijs in handen had, dat er geen reden was dit aan te nemen. Voor de documentatie betreffende het Haagse Congres, zie het aanhangsel in Michel Bakounine et les Conflicts dans L’Internationale, Archives Bakounine II, Leiden, 1965, pp. 303-375. Ook marxistische historici hebben deze manipulatie als de zwartste bladzijde in het leven van Karl Marx bestempeld. Het is mede op grond van deze affaire, dat Bakoenin in dezelfde brief aan de Liberté over de lastercampagne schrijft waaraan hij van de zijde van de marxisten werd bloot gesteld. Reeds in 1848 had Marx zich weinig scrupuleus getoond toen hij in zijn dagblad de Neue Rheinische Zeitung, zonder redactioneel commentaar een bericht had afgedrukt waarin Bakoenin beschuldigd werd een tsaristisch agent te zijn. In 1870 had Marx in vertrouwelijke documenten, verzonden aan de Duitse partij, en ook naar België, lasterlijke beweringen over Bakoenin geuit, die ook hun weg naar de pers vonden. Vandaar dat Bakoenin in zijn brief aan de ‘Liberté’ onder meer schreef: ‘Met een werkelijk diep gevoel van walging zie ik mij gedwongen al deze verhalen te vertellen. Ik doe het vandaag voor de eerste en laatste maal om het publiek te tonen tegen welk soort mensen ik veroordeeld ben te vechten. Hun verbittering jegens mij, die hen nooit persoonlijk heeft aangevallen, die nooit over hun heeft gesproken, die zich zelfs systematisch onthouden heeft op hun lage aanvallen in te gaan, deze haat dragende vasthoudendheid waarmee zij mij, sinds mijn ontsnapping uit Siberië, in 1861, in hun gehele vertrouwelijke correspondentie en in al hun kranten trachten te belasteren en te onteren, is in mijn ogen een zo vreemd verschijnsel, dat ik er zelfs nu nog niet in geslaagd ben het te begrijpen. Wat zij mij aandoen is niet alleen afschuwelijk, walgelijk, het is dom. Hebben deze heren dan niet begrepen, dat zij, door mij met zo’n ongelofelijke hardnekkigheid aan te vallen, veel meer hebben bijgedragen tot mijn glorie dan ikzelf ooit had kunnen doen; want alle weerzinwekkende verhalen. die zij met zo’n vurige haat over mij rondstrooien in alle delen van de wereld, zullen vanzelf aan hun eigen dwaasheid ten gronde gaan. maar mijn naam zal blijven, en aan deze naam, waaraan zij met alle kracht hebben meegewerkt die wereldbekend te maken, aan deze naam zal de werkelijke, rechtmatige roem verbonden blijven de meedogenloze onverzoenlijke tegenstander te zijn geweest, niet van hun personen, daar bekommer ik me weinig om, maar van hun heerszuchtige theorieën en hun belachelijke en afschuwelijke pretentie op de werelddictatuur. Als ik roemzuchtig was, zou ik hen onmetelijk dankbaar zijn en hun aanvallen terzijde schuiven, want, in hun pogen mij naar beneden te halen, hebben zij gedaan wat nooit in mijn bedoeling heeft gelegen noch overeenstemt met mijn levensstijl: zij hebben mij op een voetstuk geplaatst.’

[21] De woorden ‘Waarheid, Gerechtigheid en Moraal’ werden door Marx gebruikt in de inleiding tot door hem in 1864 geschreven statuten van de Eerste Internationale.

[22] Een toespeling op het feit, dat een groot aantal van de gedelegeerden van de marxiaanse meerderheid van het Congres in feite geen organisaties van de Internationale vertegenwoordigden.

[23] Het protest betrof een verklaring van de minderheid, geïnspireerd door James Guillaume en voorgelezen door Victor Dave, die er op neer kwam dat men zich niet aan de besluiten van de meerderheid zou houden. Alle regionale federaties waaruit de Internationale bestond nl. de Federatie van de Jura, van Spanje, van Italië, van België, van Nederland, van Engeland, stelden zich achter de verklaring van de minderheid en zetten de Internationale voort op een federalistische en autonomistische basis.

[24] Een meerderheid van het Congres van Den Haag had besloten de Generale Raad, die sinds de oprichting te Londen zetelde, naar New York te verleggen. Dit wekte de woede op van de blanquistische gedelegeerden — die Marx overigens hadden gesteund in zijn voorstellen de Generale Raad een grotere macht te geven, de statuten te veranderen en Bakoenin uit te sluiten — en zij verlieten vóór het einde van het Congres. Den Haag en traden uit de Internationale. De nieuwe Generale Raad te New York had niets meer te betekenen en vertegenwoordigde in feite alleen nog maar een Noord-Amerikaanse sectie.

[25] Deze passage is gebaseerd op een artikel in de Volksstaat van 11 september 1870, het orgaan van de Duitse Sociaaldemocratische Partij, waarin een citaat voorkwam dat ontleend was aan een brief van Marx aan de Duitse partijleiding, gedateerd 20 juli 1870, waarin hij onder andere schreef: ‘De Fransen verdienen slaag. Als de Pruisen overwinnen, dan zal de centralisatie van de staatsmacht nuttig zijn voor de centralisatie van de Duitse arbeidersklasse. Het Duitse overwicht zal dan het centrum van de Europese arbeidersbeweging van Frankrijk naar Duitsland verleggen. Het overwicht van het Duitse proletariaat op wereldplan zal tevens het overwicht van onze theorie over die van Proudhon betekenen.’

[26] Op de conferentie van de Internationale in Londen, in september 1871, was reeds een resolutie aangenomen over de wijziging van de statuten intake de verovering van de politieke macht. Op het Congres in Den Haag moest dit punt worden geratificeerd om in de statuten te worden opgenomen.

[27] Bakoenin doelt hier op de in mei 1871 door Marx geschreven, maar door de leden van de Generale Raad ondertekende brochure De burgeroorlog in Frankrijk. De hierin voorkomende passages over de vernietiging van de staat, de autonomie van de Commune, de federalistische opbouw van de maatschappij zijn moeilijk in overeenstemming te brengen met de opvattingen die Marx sinds Het Communistisch Manifest had uiteengezet. Dit is ook onder meer door de marxist Franz Mehring in zijn biografie over Marx duidelijk uiteengezet.

[28] Ferdinand Lassalle(1825-1864), in 1863 oprichter van de eerste socialistische arbeiderspartij in Duitsland, de Allgemeine Deutsche Arbeiter Verein. Het voornaamste economische geschrift van Lassalle Herr Bastiat-Schulze von Delitzsch, der ökonomische Julian, oder Capital und Arbeit (Berlijn 1864) was tegen Schulze-Delitzsch gericht. Hermann Schulze-Delitzsch (1808-1883), econoom en Duits politicus. Hij propageerde krediet- en gebruikscoöperaties, maar was een tegenstander van het door Lassalle verdedigde staatskrediet.

[29] In het voorwoord van de eerste editie van Het Kapitaal (Hamburg 1867, p. 8) schreef Marx dat Lassalle in zijn geschrift tegen Schulze-Delitzsch, in de uiteenzetting van de waardeleer van Marx, grote vergissingen had begaan, maar dat Lassalle zonder zijn bron te noemen, bijna woord voor woord de begrippen en zelfs de terminologie van hem had overgenomen. Lassalle had echter uitdrukkelijk Marx als bron genoemd.

[30] In een brief van Friedrich Engels aan Carlo Cafiero had Engels geschreven, dat zowel Bismarck als koning Victor Emmanuel een enorme dienst aan de revolutie hadden bewezen door in hun respectievelijke landen de politieke centralisatie te realiseren.

[31] Marx was in het geheel geen aanhanger van de volksstaat, terwijl Lassalle ondanks het feit dat hij ook uit de school van Hegel kwam, geen enkel begrip opbracht voor het dialectische afsterven van de marxistische staat. De aanhangers van Marx in Duitsland. Rebel en Liebknecht, hadden het idee van de volksstaat van Lassalle overgenomen en ook in het beginselprogram van de in 1869 gestichte Duitse Sociaaldemocratische Arbeiderspartij opgenomen, 0p het ogenblik dat Bakoenin dit schreef, was van de kritiek van Marx op deze opvattingen niets bekend. Nog in 1875 bekritiseerde Marx in scherpe bewoordingen het nieuwe beginselprogram, aangenomen op het Congres van Gotha, maar deze kritiek werd door de Duitse leiders verduisterd en pas voor het eerst in 1891 bekend. Van het standpunt van Bakoenin uit maakte het trouwens weinig principieel verschil of het in theorie om de ‘overgangsstaat’ van Marx ging, die hij ook nog in 1870 de ‘dictatuur van het proletariaat’ noemde of de Lassalliaanse ‘Volksstaat’, waarop de praktijk van de Duitse sociaaldemocratie zou uitlopen.

[32] Een toespeling op een opmerking van de Amerikaanse gedelegeerde op het Haagse Congres, Sorge, de vertrouwensman van Marx, die duidelijk doelend op de schrijver van Het Kapitaal verklaarde: ‘De voorstanders van de autonomie zeggen, dat onze Associatie geen hoofd nodig heeft; wij daarentegen denken dat ze er wel een nodig heeft, en met veel hersens erin.’ [33] Op het vierde congres van de Internationale te Bazel (1869) stond onder meer de kwestie van het landeigendom op de agenda. Een der Engelse afgevaardigden, Benjamin Lucraft (1809 -1897), lid en gedelegeerde in Bazel van de Generale Raad, verklaarde dat de grond staatseigendom moest worden en dat na de verovering van de politieke macht door de arbeidersklasse staatsambtenaren toezicht moesten houden op de bewerking van het land.


https://www.marxists.org/nederlands/bakoenin/index.htm

https://www.marxists.org/nederlands/