Berthier, René - Michael Bakoenin (1814-1876), tegen het Insurrectionalisme

Uit Anarchief
Naar navigatie springen Naar zoeken springen



Monde Libertaire

24/05/2015

[bewerkt en vertaald door Thom Holterman]



Inleiding

Het schiet niet op met de fundamentele verandering van de maatschappij in antikapitalistische zin. Dat levert ongeduld op en leidt bij sommige personen tot het grijpen naar het middel van de gewelddadige opstand op individuele basis of vanuit zogeheten affiniteitgroepen uitgevoerd. Wapengeweld en illegaliteit worden niet geschuwd. De verschillende opstanden en aanslagen moeten tenslotte leiden tot massale opstand. Men vat dit samen met de term insurrectionalisme (van het Franse insurrection: opstand, rebellie). Binnen de anarchistische beweging is dat eind 19de, begin 20ste eeuw bekend geworden onder de term ‘propaganda van de daad’, ook wel ‘daadsanarchisme’ geheten (Anarchisme van de daad; onder die titel schreef Anton Constandse ooit over dit verschijnsel; Den Haag, 1969). Gaat men in de geschiedenis terug dan komt men vaak de bewering tegen dat Bakoenin een groot voorstander van deze gewelddadige bewustwordingstactiek zou zijn geweest, gezien het feit dat hij regelmatig bij opstanden in Europese landen betrokken was. Dit laatste kan niet worden ontkend, maar het betekent niet dat hij er veel heil van verwachtte, zo is te ontlenen aan een artikel van de Franse Bakoenin-kenner René Berthier, onlangs gepubliceerd in het Franse anarchistische weekblad Le Monde liberaire nº 1771 van 9-15 april 2015. Het is getiteld ‘Michael Bakoenin tegen het insurrectionalisme’. Het wordt hieronder in een bewerkte vertaling opgenomen (zie voor de noten Le Monde libertaire). [ThH]

Apathische massa’s

De antiautoritaire Internationale kent eind 19de eeuw een scheiding der geesten in een stroming die revolutionair pre-syndicalistisch genoemd zou kunnen worden, met in het bijzonder James Guillaume (1844-1916), en een pre-anarchistische stroming waarin voornamelijk Italiaanse activisten stellingen betrekken. Het gaat hier om een nieuwe, ongeduldige en minder opgeleide generatie, die geconfronteerd wordt met nieuwe omstandigheden vanwege de concentratie van de industrie en het massieve uiterlijk ervan. Tevens moet hier ook rekening gehouden worden met het feit, dat vele activisten denken dat de revolutie echt op uitbreken staat en dat de apathische massa tot leven gebracht moet worden. Die massa heeft een zetje nodig.

Bakoenin daarentegen dacht dat de ellende en wanhoop niet genoeg waren om de sociale revolutie te laten uitbreken. In zijn Étatisme et anarchie houdt hij die situatie wel voor voldoende ‘om lokale opstanden te doen ontstaan, maar het is niet genoeg om grote massa’s zich te laten verheffen. Daarvoor is het noodzakelijk dat een volk een gemeenschappelijk ideaal kent, (…) een algemeen idee heeft van zijn recht en een diep, gepassioneerd, religieuze geloof erin, als je wilt, in dat recht.’ Want ‘noch schrijvers en filosofen noch hun werken, noch socialistische kranten, weten een levend en krachtig socialisme tot stand te brengen. Dat laatste kent slechts een werkelijk bestaan ​​in het revolutionaire instinct, in de collectieve wil en in de eigen organisatie van de werkende massa’s zelf – en wanneer dit instinct, de wil en de organisatie ontbreken, dan zijn de beste boeken van de wereld niets anders dan de leegte van onmachtige dromen’, aldus Bakoenin.

In deze dialectiek van revolutionaire ontwikkeling treffen we drie onlosmakelijk met elkaar verbonden elementen: het revolutionaire instinct; de collectieve wil; de organisatie. Bakoenin vat hier perfect het anarchistische standpunt samen.

Het revolutionaire instinct die de massa’s drijft om spontaan in opstand te komen tegen een onhoudbare situatie, is een feit dat men constateert in elke groep mensen en dit geldt uiteraard ook voor de arbeidersklasse. Maar de revolutionaire spontaniteit is slechts een moment van het revolutionair proces. De collectieve wil of, zo u wilt, een politiek project, en de organisatie waarmee de strijd zal worden gestreden en het project zal worden uitgevoerd, die zijn even onmisbaar. Dit is een optiek die ver af staat van het idee volgens welke een opstandige uitbarsting veroorzaakt door een kleine minderheid voldoende is om de massa’s uit hun apathie te halen.


Het werk van het proletariaat zelf

Bakoenin heeft verschillende opstanden meegemaakt; hij weet wat ze betekenen in termen van mensenlevens. Daarom blijft hij altijd voorzichtig en bezorgd om te voorkomen dat mensen naar het slachthuis worden gestuurd. Zo vinden we een voorzichtige Bakoenin die weinig overeenkomt met het stereotype beeld dat van hem bestaat: hij was uiterst kritisch op degenen die mensen tot avonturistische acties overhalen en die zich ‘voorstellen dat het voldoende is om samenzwerende groepjes te vormen’ waarbij zij ‘hooguit een paar honderd werknemers meekrijgen, om onvoorbereid een opstand te beginnen, die de massa’s dan zouden gaan volgen. Maar vooreerst, ze zijn nog nooit in staat geweest om een gelijktijdige ​​opstand te organiseren.’ Je vraagt je af of de ‘insurrectionalisten’ die zich op Bakoenin beroepen hem echt gelezen hebben. [Berthier verwijst hier mede naar een brief van Bakoenin aan Celsio Ceretti van 13-27 maart 1872.]

De revolutie was voor Bakoenin geen gewelddadige daad van de massa. Het was de omverwerping van een politieke en sociale orde met als voorwaarde te weten wat daarvoor in de plaats moest komen: ‘Niemand moet iets willen vernietigen, zonder ten minste een denkbeeldige voorstelling voor ogen te hebben, juist of onjuist, van de orde der dingen die moet volgen op wat daarvoor bestond. En naarmate die voorstelling meer in de massa leeft, des te krachtiger zal haar destructieve kracht zijn; en des te meer die voorstelling met de waarheid overeenkomt, dat wil zeggen conform is aan de noodzakelijke ontwikkeling van de sociale actuele wereld, des te meer zullen de effecten van haar destructieve actie worden verwelkomd en nuttig zijn.’ Dit is een ondubbelzinnige veroordeling van het insurrectionalisme.

In oktober 1873 schrijft Bakoenin aan de ‘metgezellen van de Jura Federatie’ een ontroerende brief waarin hij zijn terugtrekken uit de antiautoritaire Internationale aankondigt. […] Door geboorte, zegt hij, is hij slechts een burgerlijk persoon, en als zodanig kon hij niet anders dan theoretische propaganda voeren. ‘Wel, ik heb de overtuiging dat de tijd voor de grote theoretisch debatten, gedrukt of gesproken, voorbij is. In de afgelopen negen jaar zijn in de boezem van de International meer dan voldoende ideeën ontwikkeld om de wereld te redden. Als alleen ideeën deze zou kunnen redden, dan daag ik iedereen uit, die nog een nieuwe zou weten te verzinnen. Het belangrijkste vandaag is de organisatie van de krachten van het proletariaat. Maar deze organisatie moet het werk zijn van het proletariaat zelf.’

De voorstelling van zaken is heel duidelijk: het is tijd om te handelen, dat wil zeggen, het ‘organiseren van de krachten van het proletariaat’, wat ‘het werk van het proletariaat zelf, moet zijn.’ Bakoenin besluit zijn brief van oktober 1873 met een aanbeveling. Activisten, die zich met opstand of terroristische acties bezighouden, zullen die negeren. De aanbeveling:

1. Houd je beginsel van grote en brede vrijheid hoog, zonder welke gelijkheid en solidariteit zelf een leugen zullen zijn. 2. Organiseer bovenal de internationale, praktische, activistische solidariteit van de arbeiders van alle beroepen en alle landen, en vergeet niet, hoe oneindig zwak individuen, gemeenschappen of individuele landen ook zijn, dat u een enorme, onweerstaanbare kracht vindt in deze universele gemeenschap.’


Onzinnige beweging

De Italiaanse activisten interpreteren deze woorden op hun manier. Want twee maanden nadien, in januari 1874, zullen deze activisten namelijk het ‘Italiaanse Comité voor de sociale revolutie’ oprichten. Dat Comité poogt meerdere volksopstanden te doen uitbreken, georganiseerd door kleine groepen van activisten die geen contact hebben met het proletariaat en zelfs niet met het ‘volk’, dat ze zich veronderstellen te laten ontwaken uit haar verdoving. Het is een activiteit volledig in strijd met de aanbevelingen van Bakoenin.

Sommige Italiaanse activisten, onder wie Malatesta en Cafiero, hielden zich tussen 1874 en 1877 met gewapende bewegingen bezig, die volledig mislukten of op een belachelijke wijze eindigden. Omdat ze geen poot aan de grond kregen bij de plaatselijke bevolking, zwierven onze revolutionairen voor een paar dagen rond op het platteland, verkleumd en wel werden ze uiteindelijk gearresteerd. Aan het eind van hun proces ondergingen de leden van de groep Bénévent zelfs de vernedering om te worden vrijgesproken, om te laten zien dat ze niet serieus werden genomen. Ondanks het fiasco van dergelijke opstandige acties, lijken deze toch op veel anarchisten indruk te hebben gemaakt.

Nog geen vijf jaar eerder had Bakoenin zijn Italiaanse vrienden voor dergelijke initiatieven gewaarschuwd. Had hij in zijn brief aan Celsio Cerretti niet geschreven dat ‘men de revolutie niet moet onteren met een onzinnige beweging en dat het idee van een revolutionaire opstand iets belachelijks is’?

Het Bulletin van de Jura Federatie publiceert op 3 december 1876 een brief van Carlo Cafiero aan Malatesta in waarin hij stelt: ‘De Italiaanse federatie is van mening dat het plegen van de opstandige daad, bedoeld om aandacht voor socialistische beginselen te vragen, het meest effectieve propaganda middel is.’ Men kan stellen dat deze brief op een bepaalde manier het begin is van dit soort anarchisme, waarbij ze de klassenstructuur aan de antiautoritaire Internationale ontneemt om die vervolgens om te zetten in een affiniteitsgroep – wat geheel tegen de opvatting van Bakoenin ingaat. Om hun zienswijze te ondersteunen, baseren de Italianen zich op bepaalde teksten die de Russische revolutionair aan het eind van zijn leven had geschreven. Zij gaven daaraan echter een betekenis, die volledig in strijd is met wat hij gezegd heeft.


Propaganda van de daad

De anarchistische actie wordt in Le Révolé in 1880 als volgt gedefinieerd: ‘De permanente opstand in woord en geschrift, door de dolk, het geweer, het dynamiet (…) alles is goed voor ons, dat niet legaal is.’ Deze zin, gepubliceerd in het tijdschrift door Kropotkin geleid, is valselijk aan hem toegeschreven – maar we kunnen terecht denken, dat hij hem heeft bijgevallen. Men treft de zin aan in een niet ondertekend artikel getiteld ‘Actie’, waarvan Carlo Cafiero de auteur is. Het gaat om een vaak geciteerde, ingekorte uitspraak. Aan de aanbevolen actiemiddelen wordt na het woord dynamiet, in het artikel nog toegevoegd, ‘of zelfs, soms, door verkiezingen, als het gaat om te stemmen voor Blanqui en Trinquet, onverkiesbaar…’ Kropotkin nam pas afstand van aanslagen, maar nog steeds zeer gematigd en dubbelzinnig, toen de anarchistische beweging zelf zich distantieerde.

Op 14 juli 1881, ontmoeten de anarchisten elkaar in Londen tijdens een congres, waar Kropotkin als voorzitter optreedt, in een poging om de beweging te reorganiseren. Dit congres wordt soms voorgesteld als een congres van de antiautoritaire Internationale, maar dat is ten onrechte. Twee moties worden aangenomen: de eerste, die nooit zal worden uitgevoerd, voorziet in de oprichting van een ‘internationale informatie-kantoor’. De andere motie, verwijzend naar de antiautoritaire Internationale, herinnert eraan dat die het nodig gevonden had om aan de propaganda in woord en geschrift toe te voegen de ‘propaganda van de daad’.


De verwijzing naar de antiautoritaire Internationale is echter onjuist, omdat die onder ‘propaganda van de daad’ verstond de oprichting vakverenigingen, mutuelles, coöperaties, bibliotheken, enz. De motie die voorstelt ‘de geest van opstand te propageren’ en de actie ‘in de sfeer van de illegaliteit te brengen als de enige weg die leidt naar de revolutie’, luidt:

‘De technische wetenschappen en de chemie hebben reeds hun diensten verleend aan de revolutionaire zaak en ze worden opgeroepen voor nog groter diensten in de toekomst; in dat geval adviseert het Congres organisaties en individuen […] veel aandacht te schenken aan de bestudering en de toepassing van deze wetenschappen als een middel ter verdediging en aanval.’

Er is iets puberaals in dergelijke verklaringen, die doet denken aan het razen en tieren van hen die zich machteloos bevinden in een situatie waaraan zij niets kunnen veranderen. Toch zijn het deze oproepen, die zouden leiden tot de grootste dwalingen – waarvan de ergste is de aanslag in het theater in Barcelona in november 1893, waarbij 80 slachtoffers vielen.


De juiste interpretatie

De erfgenamen van de Spaanse sectie van de antiautoritaire Internationale, hebben evenwel de oproep van de ‘propaganda van de daad’ op juiste, ‘orthodoxe’, wijze geïnterpreteerd, dat wil zeggen, in de exacte betekenis van de term als omschreven door de Internationale. Op grond van hun congres van 1873, zal die sectie oproepen om stakingen te ondersteunen, weerstandskassen te creëren, om evenementen, vergaderingen, netwerken van consumptiecoöperaties te organiseren, om scholen, bibliotheken, onderwijsinstellingen, ‘maatschappijen van nut’ en uitzendbureaus op te richten. Het feit is dat de Spaanse sectie de enige was, die het karakter van een massaorganisatie behouden had.

Een citaat van Gaston Leval hier ter afsluiting van deze problematiek: ‘Na onvermoeibaar constructieve methoden te hebben aangeprezen die onbekend zijn gebleven bij alle anarchisten – misschien zijn er een paar uitzonderingen die ik niet ken – kwam Bakoenin, gelet op het falen van de revolutionaire pogingen, waaraan hij had deelgenomen en ook wat Commune betreft, tot de conclusie dat ‘het uur van de revoluties voorbij was.’ Hij beval de ‘propaganda van de daad’ aan waarvan hij verwachtte, dat de directe uitwerkingen ervan als voorbeelden zouden dienen. Maar demagogie en domheid maakten de dienst uit in de anarchistische beweging, de formule werd geïnterpreteerd als een aanbeveling voor individuele aanslagen, die niets te maken hadden met de denkbeelden van deze grote strijder.’ [Leval zinspeelt hier op de laatste brief geschreven door Bakoenin aan zijn vriend Elisée Reclus, 15 februari 1875; deze brief is opgenomen in de bundel, geredigeerd door Arthur Lehning, getiteld Bakounine et les autres, herdruk 2013, pp. 347-349.]


Conclusie

Het insurrectionalisme, net als het individualisme trouwens, zijn twee zeer vergelijkbare verschijnselen, die op dezelfde wijze kunnen worden geanalyseerd. Het is grofweg de ‘theorie van de worst’ te noemen. Het anarchisme is een omvangrijke leer, die het nadenken omvat over de samenleving, over de revolutie en ook over een theorie omtrent kennis, een theorie van het individu, enzovoort.

Sommige mensen hebben, gegeven een bepaalde situatie, besloten om zich van het voornaamste deel van de leer los te maken en om zich vervolgens op slechts één aspect van de leer te richten, waarna zij dit als ‘nieuw’ voorstelden en het ‘anarchisme’ noemden. Aldus werd dit nieuwe stukje worst de enige manier om emancipatie te bewerkstelligen. Hieraan is toe te voegen een ongetwijfeld grote onwetendheid omtrent de teksten van de anarchistische auteurs of, wat nog erger is, een opzettelijke poging om die te vervalsen.

Zo vindt men absoluut niets bij Bakounin noch bij Proudhon, dat de geringste neiging richting het ‘individualisme’ suggereert:

integendeel, men vindt er bij hen zware kritiek op. Wat we wel vinden, zowel bij de een als bij de ander, is een uitgewerkte theorie van het individu, die veel verder gaat dan wat men kan vinden bij ‘klassieke’ individueel-anarchistische auteurs. Hetzelfde kan gezegd worden over insurrectionalisme.

Een politieke beweging die streeft naar het creëren van de algemene voorwaarden voor de emancipatie van de mensheid, kan niet aldoor op een uniforme wijze, ongeacht plaats en tijd, dezelfde strategie toe te passen. We kunnen bijvoorbeeld van iemand die niet werkt, niet vergen om ​​deel te nemen aan de vakbondstrategie. Maar we weten dat we ons moeten organiseren om op een bepaald ogenblijk de revolutie te verdedigen; daarop moeten we ons dus voorbereiden…En toen Bakoenin zei dat de tijd aan ‘de feiten en de daden’ is, bedoelde hij te verwijzen naar de ‘organisatie van de krachten van het proletariaat’ die ‘het werk van de arbeidersklasse zelf moet zijn’.

René Berthier 2015/03/07