Constandse, A.L. - Huwelijken worden gesloten in den hemel (1930)

Uit Anarchief
Naar navigatie springen Naar zoeken springen


markdown: http://anarchief.org/wiki/Bestand:Constandse,_A.L._-_Huwelijken_worden_gesloten_in_den_hemel_(1930)-markdown.tgz
epub: http://anarchief.org/wiki/Bestand:Constandse,_A.L._-_Huwelijken_worden_gesloten_in_den_hemel_(1930).epub

bron: https://archive.org/details/constandse.huwelijkenwordengeslotenindehemel/


Huwelijken worden gesloten in den hemel
Door A.L. Constandse

Uitgeverij “De Albatros”, Den Haag
Naar aanleiding van het verboden tooneelspel van W. Hasenclever.

Worden huwelijken in den hemel gesloten?

De kneveling der vrijheid in ons land neemt gaandeweg toe. De schijn van ruimdenkendheid, die de Nederlandsche staat sinds de liberale periode nog had hooggehouden, wordt thans niet meer geëerbiedigd. Het gezag toont zich in zijn ware gedaante: als wilsuitvoerder eener groep, die de geestelijke vrijheid evenzeer haat als de maatschappelijke, en die in de kerk nog steeds haar steun en toeverlaat ziet. Redevoerintgen voor de radio worden verbroken door willekeurig-besluitende en fascistisch handelende bureaucraten. Films, die waarlijk schoonheid bevatten en opvoeden, zijn verboden met allerlei calvinistische argumenten. De opvoering van tooneelstukken wordt in het huichelachtigste aller landen onmogelijk gemaakt, wanneer ze de officiëele kerk en haar handlangers in de regeering onaangenaam zijn.
Een der ergerlijkste voorbeelden van domperij is wel het verbod, om de komedie van Walter Hasenclever: “Huwelijken worden in den hemel gesloten”, te spelen en zelfs…. voor te lezen. Ja, in Den Haag werd ons zelfs een voordracht met…. citaten uit dit blijspel verboden! Het farizeïsme is wel volmaakt: ieder kan de Duitsche uitgave bestellen en vaak onmiddellijk verkrijgen. (Propyläen-Verlag – Berlin). Lezen mag men dus het werk – er over spreken niet. Het denken is vrij – het spreken verboden. Hoog deze vrijheid!
Het is alles erger dan Roomsch. Het is het achterlijkste Calvinisme, dat elke critiek op den godsdienst (liefst elk dispuut erover) wil voorkomen. Consekwent zou men aldus wel de werken onzer grootste tooneelschrijvers verbieden moeten. Zelfs Vondel is gemakkelijk te betrappen op anti-calvinistische toespelingen, Ibsen, Shaw, Hauptmann, Strindberg e.a. zullen het lot deelen met Molière’s “Tartuffe” en Lessings “Nathan de Wijze”, terwijlschrijvers als Galsworthy, Octave Mirbeau, Carl Sternheim –om van Heijermans niet te spreken– ten doode gedoemd zullen wezen. En zoo zou het achterlijkste deel des volks, dat het grootste contingent ministers, burgemeesters en ambtenaren levert, zijn zin krijgen en tooneel en film zooal niet geheel uitroeien, dan toch “kerstenen”. Als het, door de ellendige laksheid van “de massa”, zoover komt, zullen we er slechter aan toe zijn dan in de Middeleeuwen.

God ten tooneele.

De groote grief tegen Hasenclevers tooneelstuk is, dat hij God ten tooneele voert. Alsof dit ongewoon zou zijn! De Bijbel zelf beeldt ons God in levenden lijve af: den mensch scheppende naar zijn eigen beeld, donderend in het Paradijs, worstelende met Jakob, verschijnende aan Mozes. Ja, in het Nieuwe Testament wordt God zelve geboren uit een vrouw, groeit op van kind tot man en leeft als mensch onder de menschen. Is dit alles dan “profanatie”, ontheiliging, spot of ongeoorloofde critiek – in den Bijbel zelf?
In alle tijden hebben tooneelschrijvers God als persoon doen optreden. Men denke slechts aan het begin van Goethe’s “Faust”, een navolging van de voorstellingen uit het boek Job. En hier wordt God toch geschetst als iemand, die goed overweg kan met den Duivel! Wanneer heden ten dage te Oberammergau in de passiespelen Jezus optreedt (toch God zelve!) door de menschen bespot en gekruisigd – is het dan zoo vreeselijk, indien Hasenclever dien God als moe en machteloos Heer ten tooneele voert?
Ja, roept men uit – Hasenclever spot! Indien dat waar zou zijn, zou toch die spot van een zoo goed en wijsgeerig gehalte wezen, dat ze veredelde humor wordt. Want deze schrijver heeft zijn roem niet te danken aan oppervlakkigheid: De waarheid is echter, dat uitgaven als “De amusante Bijbel” en mijn “Godsdienst in de Caricatuur” veel feller en hatelijker spot hebben verzameld dan Hasenclever deed: daarbij vergeleken is deze zeer matig en sober, goedaardig zelfs. En hoe ontzaglijk vele malen zijn hoofdstukken daaruit niet in het openbaar vóórgelezen – hoe wordt nog steeds op tallooze vrijdenkers-vergaderingen een greep gedaan uit deze bundels humor en satire! Moet dat alles nu worden verboden?!
Maar het ergste is, dat ons thans een vrijheid wordt onthouden, die in de Middeleeuwen algemeen werd toegestaan. Het théater der veertiende eeuw bijvoorbeeld was grootendeels religieus: men vertoonde mysterie-spelen, die alle gestalten uit de Heilige Schrift en de gewijde geschiedenis ten tooneele brachten, en die deze figuren afbeeldden zonder eenigen eerbied. Ook “mirakelspelen”, die bijvoorbeeld de wonderen van Onze Lieve Vrouwe (Maria) vertolkten, bewijzen het. God, Jezus, Maria, de Heiligen – ze werden met evenveel critische humor afgebeeld als Hasenclever dat thans doet. Men sprong uiterst gemoedelijk met de Heiligen om, en voerde tal van komische scènes in, vooral door het doen optreden van Satan en zijn duivels en dwazen, of wel door Judas te veranderen in een komische –zij het ook verachtelijke– figuur. Later schrijft Boileau (“Art poétique”) dat men uit piëteit de Heiligen, de Maagd en God speelde, maar dat het een ruwe bende was. Meestentijds speelden amateurs (soms had men er 500 noodig!) het stuk, en kwam God op in het costuum der veertiende eeuw (zooals Hasenclever’s God in modern kleed). En niemand nam er aanstoot aan. Wel hadden weinigen er lust in, om den Judas te spelen, hoewel ook Jezus geen plezierig baantje had: hij hing soms zoolang aan het kruis, dat hij bewusteloos werd, en eens stootte een tooneelsoldaat hem werkelijk met de lans in den buik. Daarbij vergeleken was het ophangen van Judas minder gevaarlijk. Voor andere rollen bestond weer meer animo, en de rol van God zelf werd verkocht aan den meest biedende! Den avond vóór de voorstelling hielden de acteurs in vol ornaat een optocht, aan het hoofd waarvan plechtig schreed God de Vader….
Er bestaat bijv. ook een Mirakel-spel, waarin Maria een kind wil redden uit de klauwen der Duivelen. Ze klopt aan bij God, en deze, als opperste rechter, roept de Duivels voor zich. Hoewel hij alles weet, laat hij voor den vorm Maria en de Duivelen hun pleidooien houden. Aanvankelijk vertrouwen de advocaten van Satan in Gods onpartijdigheid: de moeder heeft hun zèlf gebeden en gesmeekt, zich over het kind te ontfermen. De Heilige Maagd echter maakt misbruik van het feit, dat ze de Moeder is van God: ze noemt hem familiaar “mijn zoon”, en zegt o.a. “Mijn lieve, beste zoon, zie deze borsten, waarmee ik je gevoed heb….” en tenslotte –want de Duivels kunnen hun rechten met documenten staven– verzint God het argument, dat hij niet in de overdracht van het kind is gekend, en dat elk schepsel zijn eigendom is, terwijl ook de natuurlijke vader (die vrouw en kind verliet!) geen toestemming gaf. Maria krijgt dus het kind. Maar de Duivel beklaagt zich zeer over dit onrecht, en zegt: “We zijn eigenlijk gek, ons op God te hebben verlaten. Hij is ons altijd vijandig. Hij durft niet voor zijn moeder. Als hij iets deed tegen haar zin, zou hij slaag krijgen op den terugweg.”
Deze zelfde geest leeft soms nog in Vlaamsche Volksverhalen, waarin God met de Heilige Petrus rondwandelt. Petrus houdt hem vaak voor den gek, en samen sollen ze met de menschen. God is een luie egoïst. Als hij eens met Petrus te gast is bij een arme weduwe, slapen ze zóó lang, dat de arme vrouw Petrus (die vóóraan lag) afrost, Deze wil er dan uit, maar God zegt: laten we nog wat slapen. Petrus, bang voor een tweede pak slaag, wil echter niet meer vooraan liggen, en God –die alles vooruitziet– verwisselt met hem van plaats. Ten tweeden male kwam de vrouw toornig binnen, om hen er uit te staan. “Maar wacht, zei ze, ik heb den voorste al gehad, nu is de beurt aan den achterste!” En Petrus kreeg ten tweeden male slaag!
Is deze spot met God’s slechte eigenschappen niet erger dan Hasenclever’s glimlach?

Huwelijk en Liefde.

Het eerste probleem, van den grootsten ernst, dat Hasenclever aan de orde stelt, is dit: kan het huwelijk den drang naar liefde van de vrouw bevredigen? Maakt het de menschen gelukkig?
Zijn antwoord is: in het door mij gegeven geval niet. Het huwelijk is niet in staat, onze wenschen te bevredigen. Er bestaat een disharmonie tusschen de sexueele en de geestelijke behoeften. Wanneer de eerste worden bevredigd, wordt aan de laatste niet voldaan. Daarbij komt, dat het huwelijk veroorzaakt, dat twee menschen voortdurend met elkander leven moeten, en tezamen voor kwesties staan, die de liefde geheel op den achtergrond dringen. Ibsen heeft in zijn “Comedie der Liefde” al gezegd, dat het huwelijk de liefde doodt, omdat het een bedrijf wordt, financiëele zorgen, alledaagsche geschillen en slechte humeuren verwekt, maar de menschen niet opvoedt. Wezens, die elkaar sexueel bevredigen, kunnen vaak elkaar niet begrijpen, elkaar niets leeren; ze vervelen zich, en ze zoeken hun geluk elders, de aanvulling van hun persoonlijkheid buitenshuis: de vrouw schenkt den man niets, de man de vrouw evenmin. Dit geval doet zich voor in de meerderheid der huwelijken, die gevangenissen worden voor de persoonlijkheid, welke zich wil ontplooien, en die geen ruimte daartoe vindt binnen de enge grenzen der familie, en dus gemeenschap verlangt met “vreemden”’, die haar nader staan. Deze waarheid heeft feministen en socialisten, en vooral ook den anarchisten, geleerd, dat wij streven moeten naar zoo groot mogelijke vrijheid, naar kleine gezinnen, naar ontwikkeling door deelneming aan sociaal-politieke actie, naar een levenswijze, waardoor het doel van ons leven niet meer ligt in de beperkte en bekrompen familie-belangen, doch in het verwerkelijken van gemeenschapsidealen. De moderne mensch kan niet meer volledig zijn persoonlijkheid ontwikkelen door het samenleven met een vrouw; hij stelt verdere doeleinden.
Dit verklaart, waarom zoovele vrouwen, onbevredigd –zij het wellicht sexueel voldaan– door hun eigen man, toch het gezelschap zoeken van een of meer andere mannen, die haar behoefte naar levensgeluk van andere kwaliteit weten te vervullen. Op deze vrouwen vestigt Hasenclever de aandacht. Een twintigjarige vrouw uit Parijs, die aldus van twee mannen hield, heeft zelfmoord gepleegd, omdat ze moest kiezen, en niet leven kon zonder één van beiden. In den hemel wordt dit medegedeeld, en de Heilige Magdalena weet God te bewegen, een wonder te doen, en haar weer op aarde terug te zenden. Tegelijk met haar hebben twee mannen zelfmoord gepleegd: een 50-jarige uit Boston, omdat hij de vrouw niet kon huwen, die hij beminde. En een 23-jarig student uit Bologna, omdat hij hield van een gehuwde vrouw, die zijn liefde niet kon beantwoorden. Magdalena nu meent, dat de jonge vrouw met den 50-jarige moet huwen en den jongen student tot minnaar kan hebben; op deze wijze zullen allen gelukkig zijn. “Huwelijken worden in den hemel gesloten. Waar twee gelukkig zijn, is er ook plaats voor den derde.”
De drie zelfmoordenaars keeren aldus tot de aarde terug. De echtgenoot is een rijk bourgeois, die zijn jonge vrouw alle vrijheid laat. Zij houdt van hem, en toch bemint ze ook den jongen student. Maar niet op gelijke wijze. Met haar echtgenoot kan ze samenleven als met een vertrouwd kameraad; de liefde voor den student echter is te poëtisch, te teer, te romantisch om de proza van het dagelijksch leven te verduren, “Liefhebben is eenvoudig – met elkaar leven is moeilijk”. Haar man is “een werkdier, den ganschen dag in de fabriek.” Maar ze wil hem niet verlaten. In vertwijfeling schiet zich dan de jongen door het hart; en de vrouw, die schuld gevoelt jegens hem, kan niet meer gelukkig zijn. Tijdens een autotocht veroorzaakt zij een ongeluk, waardoor zij en haar man beiden omkomen. De interventie des hemels was vergeefsch: wederom plegen zij zelfmoord.
Ibsen heeft een soortgelijke tragedie (o.a. in Rosmersholm) meermalen op het tooneel gebracht, Zola in “Thérèse Raquin” eveneens. Het element, dat Hasenclever invoert, is nieuw: God is onmachtig, de menschen gelukkig te maken. En hij demonstreert verder. Want Magdalena wil nog een laatste poging doen. Voor deze rijke menschen, zegt ze, die véél genieten kunnen, is de liefde niet meer alles overheerschend. Trouwens in het algemeen hebben de menschen geen fantasie genoeg meer, om hun geliefde zoodanig te idealiseeren, dat ze in de verbeelding genot kunnen vinden. Liefde is geen hoofdzaak meer: ze is nog slechts een episode. De vrouw zei tot den student: “Ik houd van je; doch dit is geen reden, om te gaan samenleven.” En ze sprak de waarheid. God keurt dit af: “Men mag de waarheid niet zeggen.” En Magdalena: “Moeten we dan altijd liegen? Mogen we nooit oprecht zijn jegens een man? Zijn de menschen zóó eenzaam?
Magdalena wil hen helpen. Deze menschen zullen opnieuw terug keeren: nu de vrouw gehuwd met den jongsten man, den oudsten als vriend. Ze zullen arme arbeiders wezen, voor wie liefde nog het hoogste genot is. En zoo geschiedt Magdalena’s wil. De vrouw kan sexueel niet zonder haar echtgenoot; en haar ware kameraad is toch de oudste. Beiden bemint ze, op verschillende wijze. Om háár hebben de mannen twist, ze vechten, grijpen de messen….
Dan treden God, Petrus: en Magdalena binnen, in de gedaante van: “Kommerzienrat”, Directeur en Dame. De twistenden komen tot kalmte. Doch ze wijzen, alle drie, elken vorm van inmenging af in hun moeilijke aangelegenheden; ze kunnen van elkaar niet scheiden, ook al verdragen ze elkander niet. En de echtgenoot wijst elk aanbod af: “Wij moeten er zelf raad op vinden. Hierin kan niemand ons helpen.”
Dat is de hoofdgedachte van dit werk: geen God kan de menschen verlossen; ze moeten zichzelf bevrijden. Hoe groot ook de huwelijksellende moge zijn: slechts de lijdenden zèlf kunnen die overwinnen – òf…. er aan onder gaan….

God is een illusie.

En tenslotte, wat Hasenclever dan aantoont: “God is een illusie.” De menschen, die behoefte hadden aan hulp en steun, hebben zich verbeeld, dat er wezens waren, die helpen konden. Ze schiepen zich hun God naar eigen beeld, maar machtiger gedacht. Toch is God ònmachtig, slechts een hersenschim, een fantasie. Zooals de mensch zich God vóórstelt, zoo brengt Hasenclever hem ten tooneele, met zijn gansche omgeving: zoo menschelijk mogelijk! Magdalena in haar elegant boudoir, onderhandelend over den prijs van een diamanten heiligenschijn. Het kleinood is te duur, nu Magdalena een fatsoenlijke vrouw is geworden. En toch wil ze het graag bezitten, om de Heilige Johanna te ergeren. Maar Petrus wil niet veel geld beschikbaar stellen. De kerkbelasting komt slecht binnen, veel processen zijn er gaande…. En God zelf, in sportcostuum, terug van een partijtje golf, koffie drinkend bij Magdalena, zit vol zorgen. De Engelen verlangen den 8-urendag. De Heilige Augustinus is in de oppositie, omdat hij zich achteruitgesteld voelt; en hij is gevaarlijk, want hij heeft betrekkingen tot de pers! God is het regeeren moe. “Men beschuldigt mij, het heelal te hebben geschapen, en stelt me voor zijn zwakheden en fouten verantwoordelijk. Het geval is omgekeerd. De menschen hebben mij geschapen. Niet in staat, zichzelf te regeeren, en zonder illusies te leven, hebben ze in mij een hoogste wezen belichaamd, dat voortkomt uit hun eigen behoeften. ….Mijn persoon dient tot voorwendsel voor de domste pretenties der menschen. Oorlogen worden in mijn naam begonnen en revoluties tegen mij gevoerd. Ze maken van me, wat ze willen…. De tronen wankelen. Ik heb geen lust meer, een rol te spelen, die tot een komische figuur is geworden. De monarchie heeft haar tijd gehad. Mijn collega’s op aarde pakken hun koffer. En daar ik ten slotte niet meer ben dan de laatste vertegenwoordiger van een verouderde staatsvorm, die zich op mij beroept als opperste instantie, wil ik het goede voorbeeld geven. Ik wil me laten pensionneeren” God wil ook hout hakken en memoires schrijven. Hij kan toch niets aan de wereld veranderen. Ingrijpen in den loop der dingen zou trouwens tegen de natuurwet zijn. Hij voelt niets voor wonderen, die toch op niets uitloopen. En slechts de verleidelijke betoogen en de heerlijke koffie van Magdalena bewegen hem, de expeditie op te dragen, de zelfmoordenaars ditmaal terug te zenden. Niet tot hun en Gods heil. En liever wil God ook met vrouwen niet redeneeren. Ze zijn niet eerlijk in hun overredingen….
Wanneer de drie zelfmoordenaars worden teruggezonden op aarde, moeten ze van valsche identiteitspapieren worden voorzien. “Dat vervalschen is strafbaar”, zegt Petrus. “Wees niet zoo pedant, Petrus. Als alle oorkonden echt waren, zaten wij hier niet!” meent Magdalena! Intusschen blijft God overtuigd, dat hij niets aan de menschen veranderen kan. Alles en allen…. ze blijven hetzelfde, Petrus zoo goed als Augustinus. De menschen vreezen de waarheid, en hechten zich vast aan waan en dogma. “Ze maken uit den nood een deugd. Hun wetten, hun instellingen, hun staat en hun kerk zijn de vestingen, die hen voor den twijfel behoeden.” En toch “kunnen ze slechts zichzelf verlossen…. Daarom wil ik afstand doen!” God is met den nieuwen tijd verzoend. Petrus ziet niet graag het portret van Karl Marx, maar God kapittelt hem daarover: “Mijn goede Petrus, hoe dikwijls heb ik je al gezegd, dat je niet zoo antisemitisch moet wezen!”
In het laatste bedrijf, wanneer Gods onmacht volkomen is en de menschen hem niet meer blijken te gehoorzamen, herhaalt hij, dat hij slechts een licht is in de verbeelding der menschen, die in den donkeren nacht moeizaam zwoegen en hulp verwachten van een schoonschijnende, maar machtelooze ster. “Zooals de ster schijnt, verschijn ook ik. Zie je, ik kan de menschen niet helpen.

Dit is het diepzinnige einde van een tooneelstukje, dat in den vorm eener satire diepe wijsheid bezit, dat tracht zielkundig den mensch te begrijpen en dat tevens het einde van den godsdienst proclameert, door ons vóór te houden, dat geen wet, geen staat, geen kerk ons helpen kunnen: bevrijden kunnen we ons slechts zelf.
En deze “komedie” wordt…. verboden. Misschien mag ze geheel verminkt worden opgevoerd. En we zullen beseffen, een keer te meer, dat huichelachtige beschermers van de kerk, die ons heil zeggen vóór te staan en slechts de ellende bestendigen willen, die de domheid en de leugen liefhebben uit vrees voor de waarheid, – dat deze vóór-historische magistraten ook dit werk hebben vermoord!

A.L.C.

–EINDE–