Constandse, A.L. - Multatuli en het sexuele vraagstuk (1935)
markdown: http://anarchief.org/wiki/Bestand:Constandse,_A.L._-_Multatuli_en_het_sexuele_vraagstuk_(1935)-markdown.tgz epub: http://anarchief.org/wiki/Bestand:Constandse,_A.L._-_Multatuli_en_het_sexuele_vraagstuk_(1935).epub
bron: https://archive.org/details/constandsemultatulisexuelevraagstuk/
Multatuli en het sexuele vraagstuk
Lezing gehouden te Den Haag op 21 februari 1935
Door A.L. Constandse.
Multatuli en het sexuele leven.
De tijd waarin Multatuli leefde was er één van doffe, muffe kleinburgerlijkheid. Zijn Droogstoppels, Wavelaars en Slijmerings zijn caricaturen, naar heel het leven in Holland van zijn tijd was een caricatuur. Al wat fris was, opstandig, nieuw, werd geschuwd en gevreesd. Busken Huet noemde het Holland van dien tijd saai en ridikuul, en terwijl de arbeiders, afgestompt, jenever zopen, was het geestelijk leven “ploertig”.
De invloed daarvan op het sexuele leven kon niet anders dan noodlottig wezen, Terwijl toch de erotiese instinkten van den mens tot de diepste driften behoren, eensdeals gericht op genot, anderdeels op de voortplanting, werden dezen een gevaar voor meer dan ooit verdrongen door het huichelachtige fatsoen. Alles wat sexueel was, werd beschouwd als een gevaar voor de burgerlijke orde. De liefde is anarchisties, het huwelijk echter behoudend. Immers van ouds is het huwelijk niet gericht op bevrediging van liefdes-behoeften, doch op het instandhouden van de familie, van het familie-kapitaal, van den privaatseigendom. Daardoor werden: sparen, beperking van de behoeften, kuisheid, verzwijging van begeerten – evenzoveel devgden. Ze datéren vanuit de oudste menselijke samenlevingen, en men vindt ze bij alle opkomende, strijdende, machtbegerige klassen en volken. Ze gaan echter teloor bij rijkdom, bij luxe, bij weelde. Vanouds echter is de kuisheid voor de vrouw (niet voor de man) als een noodzaak beoordeeld. Ze was gemonopoliseerd bezit van den man, ze was de dienstbare, de slavin of de kinderlijke pop, sloof of speelgoed. En de godsdienst moest de vrouw leren, dat God (“een Man”) gewild had, dat de vrouw –zoals het staat in den Bijbel– in onderdanigheid moest leven. Wat dus in elke sanenleving, gebaseerd op gezin en privaat-eigendom, onrustig werkt onder de oppervlakte van het leven, zijn de onbevredigde sexuele gevoelens en gedachten.
II.
Eduard Douwes Dekker, geboren in 1820 te Amsterdam, heeft een nerveus, overgevoelig karakter. De moeder is zeer bezorgd over hem en de andere kinderen, en deze teerheid geeft aan Eduard zijn genegenheid voor de Moeder en zijn verlangen naar tederheid, naar het vrouwelijke, naar zinlijke warmte. De vader idealiseert hij. Deze is kapitein ter zee, veel van huis, een flinke zeerob, autoritair doch gevoelig tevens. In zijn jeugd wil hij als die vader zijn, heeft met zijn weke natuur behoefte aan het manlijke, heeft vader-heimwee. Zeer duidelijk komt dit nog tot uiting in zijn Gebed van den Onwetende.
De jonge Eduard is spoedig door de hardheid der wereld gekwetst. Veel onlustgevoelens maken zich van hem meester. In Woutertje Pieterse heeft men de herinnering aan de beledigingen op het bureau, waar hij jongste bediende was. Het minderwaardigheids-gevoel doet hem vergoeding zoeken in hoogmoed, in ijdelheid. Zeer trots is hij, als hij een mutsje van een jodenkind met levensgevaar uit het water haalt, als hij zwemt in een zee met haaien, als hij kan weldoen, geld kan wegsmijten, zich kan doen waardéren. Zijn grootmoedigheid en zijn kleinheid vindt men in “Woutertje Pieterse” terug. Zo heeft het burgerlijk milieu in Eduard de driften teruggedrongen naar de droomwereld.
Doch dan komt hij in Indië! Klerk, maar weldra in Natal controleur. Dat was op zo’n buitenbezitting een functie van alleenheerser. Daar voelt hij zich een Napoleon, een keizer, droomt hij weg…. en laat de administratie in de war lopen, wat tot grote vernederingen en eerst daarna tot zijn rehabilitatie leidt. Toch heeft Dekker hier zichzelf gevonden. Zijn manlijke zelf, zijn zelf-bewustzijn. Dat gaat gepaard met sexueel bewustzijn – het besef van zijn invloed op vrouwen, zijn erotiese macht. Daar is Si Oepi Keteh “zijn eerste vrouw”. Zijn moed is nu hoogmoed geworden, en nederigheid acht hij een ondeugd en een huichelarij. Zo ondergaat hij alle invloeden van de romantiek.
III.
Tot de kenmerken van de Romantiek –waaraan de namen zijn verbonden van Goethe en Heine, van Byron en Shelly, van Lamartine en Victor Hugo– en dan van Alphonse Karr, aan wien Multatuli veel denkbeelden ontleende - behoren: gevoel van de eenzaamheid van het genie, van de weemoed om die eenzaamheid, van heimwee naar een andere wereld – en toch van het besef, dat deze wereld de enige is. (Musset bijv.) Dus blijft de tegenstelling tussen verheven ideeën en platte toestanden, tussen droom en werkelijkheid. Hier is de humor en sarcasme. De Natuur, die de enige “God” is, is een blinde kracht, ze is de Noodzakelijkheid, (Heine, Multatuli, de Vigny), De zeden der gemeenschap, gebaseerd op de godsdienst, zijn al even wreed, plat, banaal en …. onzedelijk. In naam der zedelijkheid komt M. op tegen de zeden. Byron en Baudelaire verdedigen Kain als de door God onrechtvaardig behandelde, wiens offer wordt afgewezen. De romantici voelen zich zelf als “stiefkinderen”, verguisd. Hun sympathie gaat uit naar prostituées, in wie ze slachtoffers zien, die zich moeten wegwerpen. Ook Multatuli vindt het vernederend, zijn gedachten, zijn “kinderen” te moeten verkopen, zichzelf te moeten aanbieden. Zozeer is bij hem sexueel en geestelijk leven één, dat hij andere handelingen met erotiese vergelijkt. Zijn ganse karakter is typies on-burgerlijk, en zoals hij zijn liefde graag schenkt, schenkt hij even gul zijn geld. Daarom haat hij den burger, en verheerlijkt ten zijnen koste de ridderlijke deugden, de “chevalerie” zelfs de koning. Evenals bij Heine schuilen er in zijn gedachten invloeden van Saint-Simon, die zich een staat dacht, door wijzen en bekwamen bestuurd, omdat hij het volk daartoe onbekwaam achtte. In 1847 huwt hij Baronesse Everdine van Wijnbergen. Hij zinspeelt er op, dat indien de familie weerstand zou bieden, hij met haar in vrij huwelijk zou gaan leven. Vóór deze verloving is hij zeer verliefd geweest op Caroline V., voor wie hij zelfs katholiek werd. Alles biecht hij op aan… Tine. Het katholicisme heeft steeds een veel beter beoordeling bij hen gevonden dan het protestantisme. (Zijn “Sainte Vierge”). Het katholicisme moge officieel onmogelijke dogma’s verkondigen, het komt volgens M. tegemoet aan de menselijke nóden en behoeften, vooral op sexueel gebied. De priesters spreken openhartig met de kinderen reeds over het sexuele instinkt, ze pardonneren het, maar laten het zich uiten. Iemand als Multatuli heeft altijd behoefte gehad aan een “biechtvader”, aan iemand met wie hij volstrekt openhartig kon spreken. In Holland vond hij niemand, behalve de vrouwen, die hem liefhadden. Nog tijdens de verloving is hij zo weer verliefd op Cateau Theunisz. Immer zoekt hij behalve de vrouw, de moeder in het eeuwig vrouwelijke. Gedurende tien jaar is zijn huwelijk met Tine zeer goed en gelukkig geweest. Hij vindt afleiding voor zijn hartstochten in de literatuur, in zijn schrijven.
IV.
Tijdens zijn verlof in Holland is hij weer buitengewoon royaal, en on zijn geldzorgen te verdrijven, speelt hij en verliest wèèr. Zijn zorgen doen zijn haat tegen het burgerdom nog vermeerderen. Hij reist door West-Eurooa en verheerlijkt de vrouwen van Zuid-Frankrijk, Tegenover de ellenden van de geldwereld stelt hij het genot der liefde. Hij is geen “hoerenloper”. Dat erkent zelfs zijn vijand. Zijn gevoelens zijn steeds serieus. Terug in Indië komt hij met de resident en de gouverneur-generaal in konflikt tengevolge van de misbruiken, die hij in Lebak wilde opheffen, en blijkt hij de ware opstandeling. Geen socialist, maar wel volmaakt anti-burgerlijk. Vandaar de praatjes over zijn uitspattingen, over zijn waanzin, over zijn “onbetrouwbaarheid”. Tine, zijn vrouw, hangt wel aan hem, maar begrijpt hem niet. Zij vervreemdt van hem in de armoe, in het trekken en reizen, en in het steeds weer gescheiden zijn. Veel vrouwen hangen Dekker aan: Ottilie, Eugénie, later Mimi. Zijn vrouw is te koel voor dit temparament, te burgerlijk, te deftig. Zij wordt moedeloos, raadt hen aan maar…. hofmeester of matroos te worden, en van elkaar te scheiden. Ze voelt zich door de ellende diep vernederd. Plotseling vertrekt ze naar Italië. Multatuli vindt liefde en begrip –platonies gebleven– bij zijn nichtje Sietske Abrahams. Een liefdesverhouding mag dit niet worden. Dan ontmoet hij de grote liefde van zijn leven in Mimi, Mevrouw Hamminck-Schepel. Over haar schrijft hij openhartig aan Tine. Deze komt terug, om de geruchten tegen te spreken, dat Dekker haar heeft verstoten en mishandeld. Een merkwaardige driehoeksverhouding ontstaat nu in het huis in den Haag, dat Mimi heeft ingericht voor Tine met haar kinderen. De beide vrouwen sparen elkaar, hebben achting voor elkander, helpen elkaar en Dekker, doch het gaat niet. Vooral de zoon van Dekker dwingt zijn moeder, weer te vertrekken naar Italië. Ze sterft in 1874. In 1875 huwt Multatuli wettelijk met Mimi.
Zijn kinderen zijn volstrekt van hem vervreemd, en de zoon verwijt hem alle ellende, onder invloed van het lijden der moeder. Multatuli was geen goed vader. Hij was als een kind. Hij had zelf behoefte aan de Moeder. Dat is Mimi voor hem. Zij is jaloers op zijn werk, waarop hij later “verliefd” is, meer dan op haar, van wie hij veel houdt.
V.
Multatuli’s ideaal was: te genieten, vooral van de liefde. Het leven met ééne enkele vrouw was hem te grote armoe. Doch voornaam wilde hij zijn, en hij was zeldzaam openhartig, ruiterlijk, verantwoordelijk. Zijn meningen waren in dat opzicht volkomen in overeenstenming met zijn leven.
In de “Japanse Gesprekken” verkondigt hij de theorie, dat aanvankelijk de geciviliseerde zeden niet bestonden, doch dat toen alles beter en zedelijker was. (Invloed van Rousseau). Er waren geen “onechte kinderen”, want elk kind was welkom aan den dis. De ongehuwde moeder werd door niemand geschuwd. We moeten opnerken, dat dit slechts het geval was in perioden van primitief communisme –zoals nog de Eskimo’s gedeeltelijk vertonen– of in het matriarchaat, het noeder-rechtelijk leven, dat nog op de Polinesiese eilanden wordt aangetroffen. In het eerste geval zorgt de stam voor de kinderen – in het twede geval is de band tussen man en vrouw zo los, dat de kinderen worden beschouwd als toebehorende aan de moeder, niet aan de vader. Moeder en kind zijn bloedverwanten – de vader niet. De “ongehuwde” moeder is dus min of meer regel. In het patriarchaat echter (vader-heerschappij) is overspel steeds zwaar gestraft. Multatuli heeft echter volkonen gelijk, dat eerst het privaat-bezit, en dus de scheiding in armen en rijken, de families van elkaar heeft gescheiden, waardoor de gemeenschap niet meer bestond, en niet de zorg der kinderen op zich nam. De ongehuwde moeder, zonder “kostwinner” werd beklaagd en vanwege haar onkuisheid, haar onvoorzichtigheid, haar onzakelijkheid gehoond. Kuisheid, zegt Multatuli, was slechts…. berekening. De deugd schuilt in geld en stand. Met zedelijkheid heeft dit “zich verkopen” niets te maken.
In de “Minnebrieven” vinden we in Fancy de gedachte aan de bezielende Eros, hier Godin der liefde, die inspireert, die verenigt, die doet bloeien en genieten. Genot is deugd, want genot is slechts mogelijk door uitstorting van energie, door te bloeien en vrucht te dragen. Hier is weer het hele symbool van het sexuele leven.
De brief aan Mevrouw X, de ongehuwde moeder verdedigend, zegt “dat de eer en de adel des nensen wonen boven den navel”. Dat beduidt, dat niet de vraag is, of een vrouw een kind ter wereld brengt, doch uit welke motieven ze zich heeft geschonken aan den man. Of ze haar kind uit liefde heeft ontvangen en gebaard. Hier vindt men de gedachten terug van vooral Franse romantici, als van George Sand.
Het stukje over Samojedie belicht nog eens het verschil tussen de “goede zeden” en de “zedelijkheid”.
Tenslotte is Woutertje Pieterse het verhaal van aandoenlijke kinderliefde, van het kind, dat Multatuli zelf gebleven was in zijn diepste wezen – gewond door de wereld, dorstend naar liefde, gekwetst en toch reeds vol zelfwaardering. Heimwee naar de moeder en naar de vrouw spreekt er uit.
Tenslotte is Multatuli een vroege voorloper van het feminisme. Met Mina Kruseman was hij zeer bevriend geweest. Op tal van plaatsen komt hij op voor gelijkstelling van man en vrouw. De vrouw, zo slaafs als ze gedwongen was te zijn, trok hem aan, hij wilde haar emancipatie, uit de knellende en vernederende banden van het burgerlijke huwelijk. Heeft hij invloed gehad op Heyermans, die zo de ongehuwde moeder en de vrije liefde verdedigde? Zeker is, dat F.M. Wibaut zeer onder zijn invloed heeft gestaan. Deze was één der twee Hollanders, die de crematie van Multatuli in 1887 bijwoonden, en hij heeft in zijn boek –samen met zijn vrouw geschreven– “Wordend Huwelijk” de vrije verloving verdedigd, en het driehoeks-huwelijk, waarbij één man en twee vrouwen (of omgekeerd) kunnen samenleven als goede kameraden.
VI.
Multatuli heeft er op willen wijzen, dat het levenslange, monogame huwelijk, omdat het tot de goede zeden behoorde, daarom nog niet zedelijk behoefde te zijn. Ongetwijfeld zijn er wel vele monogame en duurzame huwelijken uit liefde gesloten en in stand gehouden. Vele andere zijn echter door en door onzedelijk, en dan is vrije liefde of dan zijn andere huwelijks-verhoudingen – met meerdere vrouwen bijv. – uit liefde aangeknoopt – zedelijker dan het “fatsoenlijke” huwelijk. Hier valt niets te veroordelen, omdat het niet “in de mode” is. Begrip en verdraagzaamheid zijn nodig. Multatuli was in dit opzicht eerlijk en menselijk. Hij was als anti-burgerlijk mens even opstandig in godsdienstige en politieke als in sexuele aangelegenheden: een volkomen, een gaaf mens, hoe uitzonderlijk ook, hoe ongewoon van verschijning en formaat ook. Maar eerlijker ongetwijfeld dan menig moraalprediker en oprechter dan vele godsdienstige theorieen.
–EINDE–