Constandse, A.L. - Sexuele nood en fascisme (1935)
markdown: http://anarchief.org/wiki/Bestand:Constandse,_A.L._-_Sexuele_nood_en_fascisme_(1935)-markdown.tgz epub: http://anarchief.org/wiki/Bestand:Constandse,_A.L._-_Sexuele_nood_en_fascisme_(1935).epub
bron: https://archive.org/details/constandse.sexuelenoodenfascisme/
Sexuele nood en fascisme
Door A.L. Constandse
Inleiding.
De veelvuldige nood van deze tijd is niet van ekonomiesen en politieken aard alleen. De krizis heeft een keer te meer een schril licht geworpen op de erotiese nood. Gebrek aan vreugde en stijging van de angst vindt één zijner oorzaken in de ekonomiese zorgen, in het gebrek aan toekomst, in het feit, dat millioenen zich het eerst nodige moeten ontzeggen. Maar daarnaast vergete men niet, hoe het tekort aan geluk ook door sexuele jammer wordt verergerd.
Het kapitalisme is het systeem, dat gebaseerd is op het kunstmatig kweken van het tekort aan produktie-middelen. De handhaving van den privaat-eigendom eist winst en rente, en daarvoor behoren de prijzen hoog genoeg te zijn. Bij stijgende over-produktie kan dit niet het geval wezen. Derhalve is het kapitalisme genoodzaakt, de produktie te beperken, voortbrengselen te vernietigen, en dus het tekort te bestendigen. Op deze wijze ook is het mogelijk, de ekonomiese ongelijkheid, het lage levenspeil van een deel der bevolking, te handhaven, dus het parasitisme te verankeren. Daarom dient het kapitalisme de berusting te preeken, de aanvaarding van de strenge beperking onzer behoeften, de askese. Ja, zelfs moet de zuinigheid, de spaarzaamheid –in een schatrijke wereld nota bene– als een deugd worden geroemd! Het is klaar dat juist de godsdienst hier een geweldige steunpilaar vormt voor het systeem, omdat gewoonlijk religie –men denke aan het hier inheemse calvinisme– het recht op aards levensgeluk ontkent, en alle vreugde afhankelijk stelt van de genade Gods. Deze prediking van stoffelijke en geestelijke armoe, van levens-verschrompeling, van uitdelging der begeerten is den meesten godsdiensten eigen. Doch nodig is dan vooral ook het onderdrukken van de sexuele, toch gezonde en noodwendige verlangens. Vandaar de verwoede strijd, welke de kerk voert tegen sexuele vrijheid, tegen moderner huwelijks-opvattingen, tegen openhartige gezondmaking van het sexuele leven. De oude zedelijkheids-begrippen, zegt Dr. P.H. van der Hoog terecht, zijn nooit in staat geweest, de uitspatting en de huichelarij, de leugen en de schijnheiligheid, in te tomen, “Maar hoeveel wanhoop, hoeveel nutteloos leed, hoeveel ongemotiveerd berouw, hoeveel ontaardingen, zelfmoorden en misdaden hebben ze niet veroorzaakt bij de zwakken en oprechten, bij de angstvalligen, die vergiftigd werden door een opvoeding, welke vervalst is met de bestanddelen van een primitieve en barbaarse wetgeving, een overlevering uit vroeger tijden, die alleen nog maar onze aandacht verdient als een merkwaardigheid! En toch knielt de gewone mens, onderworpen, verblinde en bedrogen slaaf, nog altijd maar in aanbidding er voor neer en siddert alleen al bij de gedachte, dat men de oorzaken van zijn knechtschap zou durven bespreken.”
Zeer terecht heeft W. Reich gewezen op de leiding, die hier de kerk zich heeft toegeëigend, een kerk, die hij met reden een “sexueel-politieke organisatie” noemt. En die in dit opzicht zich wonderwel bij het patriarchale familie-leven met zijn eigendomsbegrippen aanpast.
Sexuele nood.
Volgens de huidige maatschappelijke zeden is de bevrediging van de sexuele behoeften slechts mogelijk binnen het wettelijke en burgerlijke huwelijksverband. Dat beduidt, dat het huwelijk met zich medebrengt het stichten van een gezin en een huishouden, dat als klein-bedrijf een cel vormt der maatschappij. De eigendom behoort in een dergelijke organisatie familie-bezit te zijn, dat door erfrecht overgaat op de kinderen, soms zelfs alleen op den oudsten zoon, die het bedrijf voortzet. Het ideaal der “erfboerderijen” in Duitsland is typies burgerlijk. Doch door de inperking van het sexuele leven binnen het genoemde verband, wordt het ideaal van elke man en van elke vrouw: een “goed” huwelijk te sluiten, d.w.z. de mogelijkheid tot sexuele gemeenschap te verwerven door middel van de verwerkelijking van de ekonomiese en financiele voorwaarden: geld, een goede betrekking, een bruidschat, uitzicht op een erfenis enz. Elke belofte tot het mogelijk maken van het huwelijk door het verschaffen van arbeid aan den man –waarbij dan de vrouw haar werkkring desnoods moet verlaten, om in een volstrekt afhankelijke positie te geraken– moet bij de meeste burgerlijk-denkenden een goed onthaal vinden, zelfs bij vrouwen, die slechts den man verlangen, en niet haar onafhankelijkheid, noch haar arbeid. Zo zal men in tijden van reactie en fascisme de leus horen verkondigen van afschaffing van den vrouwen-arbeid, omdat deze verdringing van de vrouw twee vooruitzichten opent voor den man: eerstens hoopt hij op werk, dat hem in staat zal stellen, een vrouw te “nemen” en een huishouden op te richten, “een familie te stichten” – anderzijds heeft hij behoefte aan een dienstvaardige wederhelft, welker slavernij is gewaarborgd door haar ekonomiese afhankelijkheid, door de onmogelijkheid, een eigen inkomen te verwerven en zich desgewenst van den man los te maken….
Onder deze omstandigheden doen zich drie verschijnselen voor. Ten eerste dat van het niet kunnen huwen, zolang geen voldoende inkomenis verkregen, om een gezin te onderhouden. Dit geval vindt men bij vrijwel alle werklozen, die (volkomen volwassen) met alle hartstochten van levende mensen behept, bij voortduring de gezonde en normale bevrediging dezer behoeften moeten onderdrukken, of hun toevlucht moeten nemen tot goedkope, hygienies verwoestende prostitutie, tot onanie of tot homo-sexualiteit. Er is geen andere keuze dan zenuwslopende verdringing van het sexuele of verontrustende ontaarding. En men kan vermoeden, dat talloze vrouwen hieronder meer nog lijden dan mannen….
Ten twede mislukken vele huwelijken door gebrek aan keuze en aan kennis van elkanders eigenschappen. Men moet huwen in zijn stand, vaak binnen den kring zijner kennissen, de samenzweringen der families doen niet zelden het werk, dat liefde en openhartigheid moesten verrichten, om twee mensen in elkanders armen te voeren. Onbekend met elkaars intieme eigenschappen en behoeften, vaak zonder geestelijk contact en ware kameraadschap, moeten dan van elkaar vervreemdende wezens, die van elkander afkerig zijn, die zich in elkaar vergisten, die elkaar niets hebben te zeggen, bij elkaar blijven, in dezelfde kamer, in hetzelfde bed…. Hoe wreekt zich hier in jammerlijk-mislukte levens het gebrek aan opvoeding en inwijding tot het sexuele leven!
In de derde plaats dan wordt de prostitutie een noodzakelijke aanvulling –hoe armzalig ook!– van het huwelijk. Aan den énen kant vrouwen, die hun lijf verkopen als broodwinning – aan de andere zijde mannen, die de illusie kopen, alsof zich hier een vrouw gaf…. uit liefde, en die een schamele vergoeding nastreven voor sexuele ellende. In zekeren zin is de prostituée niet minderwaardig aan de parasiterende “dame”, die zich aan een rijk echtgenoot levert –soms met de bijgedachte, dat voor geld ook een minnaar nog wel apart valt aan te werven!– en die zich met haar louter sexuele bekoorlijkheden een goed inkomen verzekert. Men zal zich verbazen uit de praktijk van een zenuwarts te vernemen, welk een “onkuise” gedachten en ziekelijk-erotiese verlangens vele braaf-gehuwde vrouwen wel voeden. Doch aangezien een “mevrouw” fatsoenlijk is gehuwd, en de prostitué zich onwettelijk verkoopt, leeft de eerste in eer en de twede in schande.
Ondanks deze uitwassen en ziekte-verschijnselen wordt toch de deugd der zelf-kastijding er niet minder om gepredikt. Als een noodlot moeten man en vrouw aanvaarden, dat zonder liefdegeluk hun leven te verlopen heeft. Ze moeten zich opofferen voor het begrip, dat als een Goddelijk principe moet worden gehandhaafd, waarin alle ideeën van fatsoen en conventie zijn samengevat – voor de “eer”.
Bloed en eer.
“Bloed is een zeer bijzonder sap”, heeft Goethe geschreven, en men zou er aan kunnen toevoegen: een vereerde fetisch, een met wonderkracht toebedeeld en vereerd vocht. De schrijvers van de aan Mozes toegeschreven boeken zagen er de ziel in, en wie spreekt niet van “de stem des bloeds”? Er is een mythe van het bloed, die de nationaal-socialisten weder tot leven hebben gewekt, en die stamt uit de oude kasten-samenleving. Ze leert, dat sexuele gemeenschap uit liefde, uit aantrekkingskracht en kameraadschap –met uitsluiting van andere overwegingen– een schandelijke levensopvatting is, die onmiddellijk de grondslagen der huidige samenleving moest ondermijnen. Grotendeels is dit juist. De pure liefde toch kent grenzen noch rassen, kleur noch afkomst. Ze overbrugt klassen- en nationale tegenstellingen, ze breekt de klove tussen blank en bruin. Ze zou in staat zijn de wel-overwogen politiek van gezinsopbouw en standenbesef, van familie-discipline en ouder-heerschappij te verbreken. Daarom moet men de liefde beletten, zich normaal en gezond te openbaren, moet men de jonge mensen tot berusting in tekort en in gebrek aan geluk opvoeden. En die nederige overgave aan het noodlot heet “eer”, heet “reinhouden van het bloed”.
In de burgerlijke samenleving is eer – teer…. “Terwille van haar ‘eer’ veroordelen talloze jonge meisjes, door bleekzucht en onvoldane hartstochten verteerd, zichzelf tot een vreugdeloos bestaan, omdat ze den bruidschat niet bezaten die het zelfs aan de lelijkste onder haar mogelijk maakt, een man te kopen. Familievaders worden tot moordenaars”om de eer van hun naam te wreken“. Anderen maken een einde aan hun leven omdat ze de schande niet kunnen verdragen. Dit is het resultaat, dat wij met onze ‘sexuele moraal’ hebben weten te bereiken.” (Dr. v.d. Hoog).
Dit begrip nu van eer als sexuele zelf-tuchtiging, als zelfkastijding (flagellantisme) is typies eigen aan het Duitse nationaal-socialisme, waar de dwang, zich zelf onbevredigd te laten, als een deugd wordt aangebeden. Men spreekt voortdurend van “reinhouden van het bloed”‚ en verstaat daaronder, dat de jonge man en vrouw slechts dan elkaar mogen toebehoren, indien ze zijn van hetzelfde “ras”. Het anti-semitisme, het verbod, om te huwen met alle “niet-Ariërs” (Joden, halfbloeden, Indonesiërs) en de leer der “kuisheid” hebben geen ander doel, dan normale zinlijke bevrediging te vervangen door de dienstbaarheid aan de “eer”. Hoe is het in Duitsland gegaan? Aanvankelijk hebben we een reeks van uitspattingen beleefd. De fascistiese beweging bestond grotendeels uit jonge mannen, die hun erotiese driften niet gezond konden bevredigen. Tal van werktozen, kantoorbedienden met een te gering inkomen en eenvoudig perverse naturen behoorden tot de S.A. Zo trad op den voorgrond de theorie van de sexuele bevrediging zonder verantwoordelijkheid. De vermaarde ras-specialist Dr. Staemmler kondigde af, dat men ras-zuivere kinderen zou verwekken, door daartoe speciaal jonge, gezonde mannen aan te wijzen. “Voor de paring met de aanwezige vrouwen en meisjes worden voldoende bereidwillige en vlijtige mannen en jongelieden gevonden en gelukkig is één geschikte jonge man genoeg voor tien of twintig meisjes, die den wil om een kind te hebben, nog niet hebben gedood.” Men begrijpe, welke aantrekkingskrachten uitgaan van zulke theorieën op jonge mensen, ook op vrouwen, die hunkeren naar sexuele genoegens. De talloze schandalen bij de Hitler-jeugd en de meisjes-verenigingen zijn voldoende bekend. Doch aangezien de meeste nat. soc. verenigingen typiese mannenorganisaties zijn, kon de homo-sexualiteit niet uitblijven. En elkéén weet, welke praktijken van knapen-schennis in de S.A. onder Röhm heersten.
Echter, na deze uitspattingen kwam –van hoger hand– de reactie. En deze bestond niet daarin, dat men streefde naar gezonde regeling der problemen, maar dat men terugkeerde tot de Middeleeuwen, die men geweldig idealiseerde als bloeitijd van Germaanse zeden, naar het ridderdom en zijn malle romantiese, mysterieuze en erotiese idealen, zoals die in de sagen en legenden tot ons zijn gekomen. De ridder streed –in de verbeelding!– alleen om de eer van zichzelf en zijn “dame” die hij platonies beminde tot hij haar mocht toebehoren, en hij vocht voor zijn land, zijn huis, zijn kerk – alles ter meerdere glorie van de vrouw, die later het bed met hem zou delen en zijn toegewijde dienares zou zijn, in devote aanbidding en slaafse overgave. Men weet, dat het nationaal-socialisme de typies kleinburgerlijke reactie is op het socialisme, en dus het gezin, het monogame huwelijk, de familie-eigendom en dergelijke, moest herstellen. Alleen een kleinburger kan zijn vale bestaan opsmukken en het beeld ervan vervalsen op bovengenoemde romantiese wijze. En aldus kwam Rosenberg tot zijn verafgoding van “eer en bloed”.
Nu vergete men niet, dat prakties gesproken de eer ook gebiedt, niet alleen, dat men rassen-vooroordeel heeft, maar niet minder standen-scheiding wil. De fascistiese staat is een standenstaat, die de huwelijksmogelijkheid weer beperkt tot leden van dezelfde klasse. Hiermee is men weer geheel terug bij het oertype van de burgerlijke maatschappij, door den godsdienst gescanctioneerd. Een patriarchale familie-vorm verheft weer den man tot alleenheerser, dwingt het jonge meisje tot een huwelijk dat voor de eer niet kwetsend is –of tot huwelijksloosheid– en den jongen man tot den militairen dienst, tot den “mannenbond”, waarin hij alle sexuele driften moet onderdrukken, totdat de tijd voor de gezinsvorming zal zijn gekomen, in alles is het manlijke, het dierlijke mannetje, beter gezegd, tot ideaal verheven, en regeert het. Met een ontzaglijk vertoon van dat manlijke (een vorm van exhibitionisme, van de lust, zijn manlijkheid te ontbloten) door uniformen, martiale gebaren, wapens en bruut optreden heeft het nationaal-socialisme opgang gemaakt. De jonge mannen, nauwelijks hun puberteit ontgroeid, beleefden op deze wijze het genot, zich in hun kracht te openbaren, zoals het pronkerige mannetjesdier in paringstijd. Ze willen onbewust de vrouw, het vrouwelijke, verkrachten, en leven zich uit op de “massa”, wier zwakheid ze benutten, om haar primitieve vrijheden, haar eerste rechten, te schenden. Aldus zijn we tot de geestesgesteldheid van de oerhorde teruggekeerd.
Maar de vrouwen? Verdragen ze het? Men zie niet over het hoofd dat de zeden haar hebben geleerd, dat alleen het wettelijke, monogame huwelijk en een voldoende salaris van den man, met wien ze huwt, haar een fatsoenlijk bestaan waarborgen. In tallooze gevallen wil ze dus de mannenheerschappij, om aldus kans te hebben op een veilig nest, een milieu waarin moeder-instincten en sexuele begeerten kunnen worden bevredigd, zij het in dienstbaarheid. Juist haar afhankelijkheid van den man doet haar vasthouden aan de theorie, dat zij ondanks gebrek aan liefde, ondanks afwezigheid van kameraadschap, hem moet trouw blijven – in de hoop, dat ook de man deze normen zal aanvaarden, en ook trouw zal zijn aan haar. Slechts zo is haar bestaansmogelijkheid gered.
Doch Freud heeft op nog iets anders den nadruk gelegd. Bij niet gelukkig-gehuwde en onvoldane naturen, en zelfs bij “fatsoenlijke”, maar sexueel sterk-beïnvloede vrouwen treft men de voortdurende aanbidding aan van het manlijke, van het zinlijk begeerde. Het wijfje vindt behagen in het exhibitionisties vertoon van het mannetje. En in die omstandigheden kunnen (onbewust) bajonetten, dolken, sabels enz. voor haar symbolen zijn van ’t manlijke geslachtsdeel…. Ook dit openbaart ons weder het veelvoudige verband tussen militarisme en sexualiteit.
Sexuele ontaarding.
Meermalen is opgemerkt geworden, dat zekere vormen van vroomheid en van strenge sexuele moraal samen gaan met verhoogde wreedheid. Men denke aan de calvinistiese Hollanders uit onze koloniale geschiedenis, aan den even wreden als godsdienstigen Jan Pietersz. Coen, aan de uitspraak van gouverneur-generaal Reaal, dat de Nederlanders zich gedroegen “als de allerwreedste natie van de gehele wereld”. De Zuid-Afrikaanse Boeren hebben zich in hun strijd tegen de kleurlingen als ruwe slavenhouders gedragen, die door massa-moorden trachtten, de kaffers te verdringen. En die dit alles deden met een beroep op het Oude Testament. In Amerika vindt men de wreedste lynchpartijen en de onmenselijkste behandeling van negers in die gebieden, waar de strengste, godsdienstige en sexuele, moraal heerst. Magdeleine Paz zegt: “Psychologies –het is verscheiden malen terecht opgemerkt– maakt het lynchen (o, Freud) deel uit van de sexuele behoefte, die aan den enen kant door den godsdienst wordt onderdrukt, aan den anderen kant er door wordt opgewekt. Het werd de veiligheidsklep voor een menigte, die door de priesters in een staat van grove onwetendheid en dom vooroordeel werd gehouden….”De martelingen, waarmee het lynchen gepaard gaat," zegt Dr. Brill, een vooraanstaand psychiater, “bewijzen, dat het hier een daad van wellust betreft, die men slechts kan verwachten bij wezens, die geteisterd worden door geslachtelijke ontaarding”. Typerend is in dit verband ook, dat de neger, die wordt gelyncht, bijna steeds beschuldigd wordt van het aanranden van een blanke vrouw, omdat de verhitte blanken zelf door niets zó worden beroerd als door de lust, een blanke vrouw te kunnen veroveren, te kunnen verkrachten. Blijkt ook in oorlogstijd niet, hoe de hevigste gevechten steeds voorafgegaan of gevolgd worden door een bestorming van de frontbordelen?
Op verschillende wijzen nu kan de sexuele drift ontaarden. Daar bestaat eerstens de noodzaak, de geluksbevrediging uit te stellen, en te vervangen door de illusie, of door de belofte aan toekomstig geluk. Doordat nu de onbevredigdheid met ziekelijke fantasieën samen gaat, kan zelfs het onlust-gevoel…. een lust worden. Men spreekt dan van “Masochisme” –naar den schrijver Sacher Masoch– dat zich uit in het ondervinden van wellust door het geslagen, gegeeseld worden (flagellantisme). Ganse massa’s kunnen masochisties zijn, en de zweep kussen, waarmee ze worden geranseld.
Het onlustgevoel kan echter ook verminderd worden door zich in te denken de nog grotere smart van anderen. Hoe meer anderen lijden, hoe meer…. leedvermaak. De jaloesie is ook bijna steeds een verlangen, dat anderen het zelfde leed zal overkomen, als men zelf ondergaat. Hier hebben wij te doen met “Sadisme”, met de ziekelijke afwijking, waardoor men geluk ondervindt bij het martelen van anderen –zo genoemd naar den markies de Sade– en dus het wrede pijnigen behoeft voor zijn lusten. Niet zelden ook ontbreekt de macht tot sexuele genieting (impotentie) of het vermogen tot geluk in het algemeen, en zoekt men derhalve voor alles de macht. Deze machtswellust leert, dat reeds het bezitten van macht een bron van genot zijn kan, een botvieren van aanvals- en heersersdriften.
Van grote betekenis moet hierbij worden geacht, de voortdurende poging, om door vertoon van kracht en demonstratie van geweld zijn eigen angst te overwinnen. Nu staat het vast, dat de kwelling der sexuel onvoldaanheid zich in angst (neurose, dromen) openbaart. De poging, deze vrees te boven te komen heeft voor een niet gering deel meegewerkt tot het ontstaan van den godsdienst. In het algemeen bewerkt de vrees, dat men minder redelijk, minder wilskrachtig, en meer hulpbehoevend en instinktief wordt. De vrees doet ons terugkeren tot de mentaliteit van het kind, tot infantilisme. Massa’s, door angst bijeengehouden, dalen af tot het peil der kindsheid. Om dan weer dezelfde aandoeningen te beleven, dezelfde behoeften te hebben. Het kind nu zoekt vóór alles de moeder en de vader, en in den godsdienst –zowel als in het fascisme– vlucht de infantiele massa in de verbeelding, om daar vader en moeder weer te vinden. Met reden spreekt men dan van “moederkerk”, van “de schoot der kerk”, omdat men daar de bescherming zoekt, die de moeder in de jeugd meegaf. En het is niet toevallig, dat het vader-heimwee zich openbaart in de begeerte, te geloven, dat “God de Vader” in den Hemel zich wel over ons zal ontfermen.
Aan deze en soortgelijke behoeften tracht nu ook het nationaal-socialisme tegemoet te komen. Daarom is het meer een vorm van bijgeloof, dan van politiek, en wel van bijgeloof aan de reddende macht van den Messias, van den Verlosser. Voorzoover het fascisme een mannenbeweging is, en wel één van de jongere, kleinburgerlijk georiënteerde angstig geworden generatie, is het de organisatie van diegenen, die de mentaliteit hebben van het manlijke kind, van den zoon. De zoon nu verzet zich enerzijds tegen den vader, omdat deze de gezaghebber is in de familie, en de moeder –tot wie de zoon onbewust in een innige verhouding staat– voor zich opeist. Maar de zoon wil niet alleen de vader wegdringen. Hij wil zelf de vader zijn. Hij idealiseert dus het vader-wezen (macht hebben, een vrouw hebben!) en stelt zich in zijn verbeelding met den vader wezensgelijk. Hij identificeert zich met hem zodanig, dat hij even sterk, even groot, even machtig wil wezen. In dien zin is het fascisme “de opstand der zonen”, die zelf patriarch, vaderlijke autoriteit willen zijn. Deze massa’s komen niet zelf aan de macht. Doch het is voldoende, als één van hen het opperste gezag uitoefent, want door zich dan met één hunner te veréénzelvigen, hebben ze in de verbeelding allen deel aan de macht. De verheerlijking van den Leider, die verlost, is feitelijk aanbidding van het eigen Ik, dat men in den Leider aanschouwt. Daarom is de Leider der incarnatie van de begeerten der massa, is hij de vleesgeworden middelmatigheid, in wien elk gelovig aanhanger zichzelf kan aanschouwen. Leidersvergoding is in zekeren zin dus zelf-vergoddelijking (narcisme) even zo als de godsdienstige in God zichzelf weervindt, door zich een Godsvoorstelling te maken naar zijn eigen beeld.
Freud heeft erop gewezen, dat tot de typiese massa-organisaties behoren de kerk en het leger. In beide gevallen brengt angst voor het leven en voor den dood de mensen bijeen, houdt het geloof aan de verlossing en de overwinning hen staande, geven ze hun lot geheel uit handen en verlaten zich op Hogere Leiding, hetzij van God of Christus, hetzij van den Leider. Maar men zal in de praktijk zeker ook tal van partijen en verenigingen en sekten van denzelfden aard ontdekken.
En het verlangen naar de Moeder, die koestert en beschermt? De Vader wil men zijn, de Moeder wil men bezitten. En alle behoefte daaraan uit zich in vertrouwen op de natie, waartoe men behoort. De nationaal-socialisten hebben hun wreedheid verdedigd met de opmerking, dat ze de eer van Duitsland hebben gewroken, want…. “men laat toch ook niet straffeloos zijn moeder beledigen”. Dit begrip van de moeder-natie, van de moedertaal, die men bezit en beheerst, leidt weer tot het geloof, dat men inderdaad als volk de macht heeft. En aangezien men nu volk en staat gelijk stelt (wat een algemene dwaling is) geloven de “völkische” massa’s, dat zij wezenlijk den staat beheersen….
Zo is het Nationaal-socialisme een produkt van sexuele ontaarding gebleken, van infantile angst en redeloze driften…. van opstand tegen de moderne kultuur, en van de vlucht uit de realiteit in de ziekelijke verbeelding….
De genezing.
Onder de suggestie van de illusies, die de armzaligheid van den zieken mens moeten bedekken, schroeft een groot deel van de Europese massa’s zich tot ontaarde geestdrift op. Hoe lang zal dit duren? Niemand weet het. Slechts dit kan men vermoeden: dat de heerschappij der driften machtiger en langduriger zal wezen dan de redelijke bezinning vaak vermoedt en wil, en dat de strijd ertegen ontzaglijk zwaar wezen zal. Eens komt de ontstellende ontnuchtering, de verschrikkelijke ontwaking. Doch hoe, indien niet nieuwe idealen de illusies vervangen, indien niet positieve beginselen de genezing mogelijk maken? En juist daarom is het onze taak, op drieërlei gebied de gezondmaking der samenleving na te streven.
Wat het sexuele leven aangaat, dient men den onvermoeiden strijd voort te zetten tegen wat “sexuele moraal” heet, tegen de samenstelling van ekonomies-politieke wetboeken over het huwelijk, zonder dat met wezenlijke liefde wordt rekening gehouden. De zo hoog geroemde "“moraal” heeft met zedelijkheid niets te maken, slechts met bepaalde “zeden” in een zeker maatschappelijk milieu. Ware moraal eist slechts, dat de mensen in hun sexuele verhoudingen oprecht zijn, kameraadschappelijk, vervuld van verantwoordelijkheidsgevoel, en in dien zin vrij. Proefhuwelijk, vrije verloving, vrij huwelijk, huwelijk in kameraadschap tussen bijvoorbeeld drie mensen – ze zijn geen van alle ònzedelijk, en dus alle toelaatbaar, indien wederzijdse vrijheid, onafhankelijkheid en liefde aanwezig zijn – maar ze zullen evengoed als vele wettelijke huwelijken mislukken, indien deze voorwaarden ontbreken; en tot onzedelijke tyrannie ontaarden, indien mensen tot elkanders ongeluk bijeen blijven. Daarom zijn de beginselen, waarvan het liefde-leven behoort uit te gaan, belangrijker dan de vormen, waarin het zich kan uiten.
Doch het is klaar, dat dan de invloed van den godsdienst op het sexuele leven dient gebroken te worden, dat de kerkelijke sexuele zeden moeten worden overwonnen en de illusies der religie, het omhullen der werkelijkheid met den sluier van het geheimzinnige, dienen te worden verstoord. De mens hebbe te beseffen, dat zijn geluk slechts op aarde liggen kan, en nergens elders – en dat het erotiese leven en het sexuele geluk niet minderwaardig zijn of zondig.
Maar vooral zal de kamp op ekonomies-politiek terrein moeten worden gestreden. Het kapitalisties systeem, dat ons op een schatrijke aarde verdoemt tot ellende, en dat naar geluk hunkerende massa’s veroordeelt tot bevrediging op tegennatuurlijke wijze of tot “genot”, dat slechts in ziekelijke illusies bestaat – dit stelsel, dat de vrouw terugbrengt tot een afhankelijk wezen-twede-klas, dient te worden weggewenteld, om plaats te maken voor een vrije socialistiese ordening, waarin bij matige arbeid reeds zo onzaglijk veel kan worden geproduceerd, dat voor de noodwendige levensbehoeften het “nemen naar behoeften” kan worden in praktijk gebracht. Eerst dàn zal de jaloesie verminderen, de ongelijkheid haar grondslag verliezen, de kameraadschap sociaal mogelijk gemaakt zijn. En eerst dàn zal de vrouw in ruil voor haar arbeid dezelfde rechten en dezelfde welvaart deelachtig kunnen worden als de man. Haar ekonomiese bevrijding kan haar van huissloof of koopwaar verheffen tot den staat van waardige onafhankelijkheid.
De strijd voor het doen aanvaarden van deze idealen moge zwaar zijn…. wanneer het mogelijk is, ze te benaderen, zal de wereld genezen kunnen van de ziekte, waaraan ze lijdt, het fascisme met zijn kultuur-vijandige strekkingen kunnen overwinnen, en de grondslagen ener nieuwe beschaving kunnen leggen.
2 April 1935.
Literatuur.
- W. Reich: Massenpsychologie des Faschismus.
- S. Freud: De toekomst ener illusie.
- S. Freud: Ich-Analyse und Massenpsychologie.
- Fedor Vergin: Het onbewuste Europa.
- Dr. P.H. v.d. Hoof: Sexuele hygiëne en moraal (Groene Amst. 23 Maart).
- A. Rosenberg: Mythus des 20. Jahrhunderts.
- Magdeleine Paz: Omdat ik zwart ben….
–EINDE–