Constandse, A.L. - Welke partijen zullen Ontwapenen (1925)

Uit Anarchief
Naar navigatie springen Naar zoeken springen


markdown: http://anarchief.org/wiki/Bestand:Constandse,_A.L._-_Welke_partijen_zullen_Ontwapenen_(1925)-markdown.tgz
epub: http://anarchief.org/wiki/Bestand:Constandse,_A.L._-_Welke_partijen_zullen_Ontwapenen_(1925).epub

bron: https://archive.org/details/constandse.welkepartijenzullenontwapenen/


Welke partijen zullen Ontwapenen?
Door
A.L. Constandse

Drukkerij-Combinatie Sloot, Bakkerstraat 8, A’dam.
Uitgave van de I.A.M.V.
Administratie Brochuredepot
Wingerdweg 99 – Amsterdam

Welke partijen zullen Ontwapenen?

"Pogingen, om de ontwapening nationaal, met verwaarloozing van de internationale beteekenis, ligging, plichten en verhoudingen van het land, te doen plaats hebben, zullen hoogstens aan de Partij een mooi lijkend programpunt, waarmee in zekere kringen te paradeeren valt, verschaffen, maar de natie daarom nog niet verlossen van het militarisme."

P.J. Troelstra
“De Wereldoorlog en de Sociaal-demokratie.”

Er zijn staatslieden, die het ongeluk met zich dragen, hun eigen vonnissen te hebben geschreven. Toen Troelstra “de beweging voor het ‘geen man en geen cent’ pure demagogie” noemde, heeft hij wellicht niet vermoed, dat nog geen tien jaar later de vraag moest worden gesteld, of zijn ontwapeningsleuze wellicht inderdaad…. “pure demagogie” was. En of de groote werkzaamheid der politieke partijen tegen het militarisme niet in volstrekte strijd was met doel en wezen van elke partij.
De goed voorbereide ontwapeningsactie vindt haar verklaring in voor de aanstaande verkiezingen uiterst belangrijke factoren. Eerstens toch is de bepaling van een verkiezingsprogram er op berekend, groote en voor de massa aantrekkelijke leuzen onder te brengen op de verlanglijst, waarvan de vervulling wordt aangekondigd bij voldoende parlementair succes. En ten tweede hangt het slagen eener verkiezingscampagne grootendeels van het zielkundig inzicht harer leiders af. Het schijnt of de ontwapenings-leuze als een psychische epidemie veld heeft gewonnen en zij de partijleiders aanvankelijk heeft verrast. Niemand echter zou een goed politicus zijn die niet de huik naar den wind wist te hangen en aldus de stemmen voor zijn partij behouden kon. Toch heeft de plotselinge overgang naar de leuze der ontwapening als programpunt een verwarring met zich gebracht, waarvan de vele artikelen, geschreven met propagandabedoelingen, herhaaldelijk getuigen. Er is zelfs een zoo groote tegenstelling tusschen de propaganda der ontwapening en de theoretische grondslagen der partijen, dat praktijk en theorie elkaar geenszins meer vermogen te dekken. Het niet te loochenen, grootsche verlangen, van de bewapening te worden verlost, is uit de massa voortgekomen; los van elke politiek en gericht tegen den staatkundigen grondslag, waarop het militarisme was gebouwd. Het ontsproot niet aan het wezen der partij, het was geen gevolg van den wil van den staat. De pogingen tot ontwapening hebben elken staat, elke partijpolitiek genegeerd. Wanneer desondanks partijen zich aanpassen, de leuze overnemen, rechtsomkeerd maken en zich aanbieden als de ware huwelijkscandidaten, die de ontwapening een gelukkig leven aanbieden, is het dan niet de taak der critiek zich af te vragen, of deze bekeering der partijen oprecht is, of ze zullen en kunnen ontwapenen, wanneer haar het gezag ten deel valt? “Is niet de eerste vraag, die de sociale vervormer zich zou moeten stellen –aldus Kropotkine in zijn boekje over den modernen staat– deze:”Kan de staat, die in de geschiedenis der beschaving werd voltooid om een wettelijk karakter te geven aan de uitbuiting der massa door de bevoorrechte klassen, het instrument zijn voor haar bevrijding?" Het antwoord kan niet twijfelachtig zijn: de staat, waarvan de partijen zich willen meester maken, kan niet ontwapenen, omdat hij wortelt in maatschappelijke verhoudingen die de bewapening voorschrijven.

Het doel der partijen.

Eén der noodzakelijke gevolgen van de burgerlijke parlementaire staatsorde moest wezen, dat de verschillende klassen en groepen der samenleving haar belangen trachten te doen behartigen door vertegenwoordigers, die leiders en leden werden eener met dat doel opgerichte politieke partij. Deze partijen konden uit den aard der zaak geen ander doel hebben, dan te trachten het staatsgezag aan te wenden tot het welzijn der door haar vertegenwoordigde belangen. De staat, gegroeid in den tijd, toen koningshuizen hun dynastiek gezag wilden centraliseeren, was aanvankelijk slechts de organisatie van de economische en militaire middelen, waardoor de heerschappij der dynastie werd gewaarborgd. In de 18de en 19de eeuw is een verwoede strijd gevoerd der burgerlijke klasse, van den derden stand, teneinde dit gezagsapparaat te ontrukken aan Koning, adel en geestelijkheid en het aan te wenden tot de heerschappij der bourgeoisie. Toen dit door een reeks van revoluties, waarvan de groote fransche de bekendste is, gelukte, en de kapitalistische burgerlijke orde had gezegevierd, behield de nieuwe maatschappij het parlement als regelend en blijvend congres der vertegenwoordigers van den derden stand. De “staten”, die de vertegenwoordigers der stedenbourgeoisie hadden vereenigd reeds kort na de Middeleeuwen, bleven in het bezit der wetgevende macht, welke zij zich hadden veroverd en welke zij in Nederland reeds tijdens den 80-jarigen oorlog uitoefenden. De staat en het parlement, uitvoerend gezag en wetgevende macht, dienden de verdediging van de belangen der bourgeoisie.
Waar echter de kapitalistische klasse niet bestaan kon zonder geestelijkheid eenerzijds en niet zonder proletariaat anderzijds, waar ze dus afhankelijk was van steun der kerken en van de lijdzaamheid der arbeidersklasse, stelde ze pogingen in het werk, tot een verzoening te komen met den geestelijken stand die boven haar, en de proletarische klasse die onder haar had gestaan. De kerken, wier bestaan door wetenschap en wijsbegeerte en door de aanvallen der anti-clericale bourgeoisie zelf zeer zwak was geworden, aanvaardden gaarne de hulp der kapitalisten. De groote moeilijkheid voor de bourgeoisie was thans, de proletarische klasse tot samenwerking te brengen met haar uitbuiters, een maatschappelijken vrede en een klassenverzoening te bereiken, die de rust en orde der samenleving zouden grondvesten. De linkervleugel der bourgeoisie begon, de arbeiders te interesseeren bij het kapitalisme door winstuitkeeringen en medezeggenschap, en een politiek te voeren, er op gericht het ware wezen van het kapitalisme te verbloemen door den schijn der democratie. Haar geweldigste wapen was daarbij het parlement. Teneinde te verbergen, dat de staat slechts was het geweldsapparaat der bezittende klasse, leidde ze tegen 1890 het tijdperk in der staatsbemoeiïng, waardoor de schijn moest worden gewekt alsof de staat een sociaal lichaam was. Het was duidelijk, dat de staat een werktuig was der klassenheerschappij, der onderdrukking van de eene klasse door de andere, en dat hij door zijn functies nauw verbonden was aan het kapitalisme. Als exploitant van bedrijven, bankhouder, financier, geld en leeningen opnemend lichaam had de staat zelf zuiver kapitalistische belangen. En waar het kapitalisme noodwendig tot militarisme leidt, moest de staat militaristisch zijn. Dit alles echter moest worden verbloemd.
Toch is de staat een gedwongen verbintenis. De burger, die binnen zijn grenzen wordt geboren, eischt hij op als onderdaan, als eigendom, over wiens lijf en goed hij beschikt. Het geweld is derhalve onmisbaar ter handhaving van dit gezag. Het “Ik zal handhaven” is begin en einde van elke regeeringspolitiek. En waartoe dient het staats-gezag zich te verdedigen en zijn wil op te leggen? Eerstens teneinde den eigendom te beschermen, dus de door diefstal op de arbeidskracht aan de arbeidende gemeenschap onttrokken kapitalen. Ten tweede door dit verbond der bezitters, der onteigenaars, te verdedigen tegen “roovers van over de grenzen.” Ten derde door grondstoffen en afzetgebieden met militair geweld te veroveren of te behouden. En ten vierde door iedere proletarische revolutie in den kiem te verstikken en in bloed te smoren. Justitie, politie, politielegers en het militarisme dienen dit veelvoudig doel.
De taak der partij en de strekking harer daden is geen andere, dan dezen staat te veroveren, de regeering te bemachtigen. Waartoe? Elke staat blijft zichzelf gelijk: een boven de gemeenschap staand dwang- en geweldmiddel. Elke patrij moet den staat aanvaarden en aanwenden tot de onteigening der arbeiders. Doch daarmee is gezegd, dat het doel van elke partij wezen moet, den staat met zijn militaire instituten te veroveren, te gebruiken, dat het ideaal der partijen is: te regeeren. Doch regeeren zonder bewapening is onmogelijk.
Het is deze waarheid, welke de verkiezingen moeten bedekken en aan het oog onttrekken willen. Men wil den staat voorstellen als een sociaal lichaam, als een werktuig ter opvoeding, ter beschaving, ter vooruitgang. En men heeft slechts één vrees, één bekommernis: dat het volk in zijn drang tot ontwapening werkelijk, over de hoofden der regeerders en partijleiders heen, naar het beroemde woord van Spencer, het recht nemen zal, den staat te ontkennen, en daadwerkelijk, zelf, revolutionnair, den staat te ontwapenen, de regeering machteloos te maken….<ref>Professor Dr. G.J. Heering durft althans oprecht te erkennen, dat hij voor ontwapening is teneinde revolutie te voorkomen, daar oorlog tot revolutionnaire situaties aanleiding zou geven. (“gewelds-anarchisten.”). Hij vreest ook, dat de arbeiders hun wapenen gebruiken zullen tegen de bourgeoisie en tegen de huidige orde. Men zie zijn “Zedelijke eisch tot ontwapening”.</ref>

De grondslag der partijen.

Het aantal voorstanders van ontwapening is uitermate groot en in alle schakeeringen voorhanden: er is keus te over. Deze omstandigheid maakt het moeilijk, weer te geven, wat de verschillende partijen als beginsel belijden. De twee groote partijen der ontwapening zijn: de Sociaal-democratische Arbeiderspartij en de Vrijzinnig-democratische Bond. Doch de Democraten onder Heeres hadden reeds eerder de ontwapening op hun program, terwijl de christelijk-democratische federatie en vele personen er ook thans voor ijveren. Bepalen wij ons voorloopig tot de Vrijzinnig-Democraten en Sociaal-Democraten.
De Vrijzinnig-Democraten hebben onder Marchant de theorie van den franschen sociaal-democraat Jaurès over het volksleger tezamen met de S.D.A.P.’ers gepropageerd. Het ideaal was: de gewapende natie. Niet slechts algemeene dienstplicht gold als democratisch doel, doch elke vorm van beroepsmilitarisme moest worden vermeden. Elk staatsburger moest deelnemen aan de verdediging van het vaderland. Tot na den oorlog toe was deze bewapening een politieke leuze. Op 11 December 1918 zei Mr. Marchant in de Kamer: “Ik stel mij voor, dat die Belgische kwestie een zeer tijdelijke kwestie is, dat deze zaak beslist is, wanneer de vrede zal zijn gesloten. In afwachting daarvan hebben wij ons voor te bereiden op verdediging met wapengeweld, tegen iedereen, die zou trachten een stuk van ons land af te scheuren.” Dat was duidelijke taal: vóór bewapening.
En de S.D.A.P.? In April 1913 zeide Troelstra: “Er wordt gevraagd: wilt gij het vaderland niet verdedigen? Ja, mijne heeren! Wanneer daar in de tegenwoordige bedeeling een aanslag komt op de onafhankelijkheid van ons land, zult gij ons oproepen en dan zullen wij aan uw oproeping gehoor geven. De oude idee van dienstweigering past in het Tolstojanisme, staat recht tegenover de sociaal-demokratische opvattingen”. En Bebel had eens geschreven (zie “Volk” 12 Februari 1915): “Zoolang de groote mogendheden gewapend zijn tot de tanden, kunnen de kleine staten onmogelijk ongewapend zijn….” In 1914, toen de S.D.A.P. voor de mobilisatie-credieten stemde, toen Troelstra zijn eigen zoon bereid was te offeren, toen de S.D.A.P. de vaderlandslievende partij was bij uitnemendheid, verried de S.D.A.P. wèl het socialisme en de arbeiders, doch niet haar program, nièt haar beginsel. De S.D.A.P. heeft krachtens haar grondslagen op het standpunt gestaan van landsverdediging en handhaving van het gezag. Hoe kon ze plots van gedachten veranderen, hoe in één jaar tijds de zwenking maken, die lijnrecht in voerde tegen wat ze 25 jaar lang had gepropageerd? De eene mogelijkheid is, dat de S.D.A.P. haar grondslagen radicaal had gewijzigd. Doch niets is minder waar dan dat: ze is marxistisch gebleven, heeft dezelfde principes en hetzelfde doel: de verovering der staats-macht, staatsbemoeiïng, sociale maatregelen van den staat, en onafhankelijkheid, zelfstandigheid van den staat. De tweede mogelijkheid is, dat dus de ontwapenings-leuze in strijd is met de grondslagen der partij, evenals bij de Vrijzinnig-Democraten, en dat ze slechts een opportunistische verkiezingsmanoeuvre is, zonder ernstige bedoeling, zonder vatbaarheid tot verwezenlijking. Dat ze dus een leugen is? Helaas zal de praktijk deze laatste ziens-wijze zeker rechtvaardigen.

Motieven tot ontwapening.

Het is voor de Vrijzinnig-Democraten professor Van Embden geweest, die het luidruchtigst de ontwapening heeft gepropageerd, o.a. in het debat met generaal Snijders en wel op de zwakste gronden. Hij erkende, een vaderland te bezitten en het lief te hebben. “Over één unt kunnen de heer Snijders en ik het terstond eens zijn: wij verlangen beiden de onafhankelijkheid van Nederland bewaard te zien; ons beiden drijft de liefde voor ons land en wij willen daarvoor offers brengen.” Om welke redenen kon niettemin de heer Van Embden voor ontwapening zijn?

  1. De oorlog is van karakter veranderd, en door vliegtuigen, chemische krijgvoering, stikgassen en bacteriën-verspreiding zoo wreed en vernietigend geworden, dat ook de burgerbevolking in de ongewapende steden zal worden gedood.
  2. De oorlog is zoo kostbaar, dat lands-verdediging, indien al mogelijk, het land financieel zou ruïneeren.
  3. Ondanks alle pogingen kan een land als Nederland zich nooit verdedigen tegen een groote mogendheid.
  4. Een onbewapend land zal als ongevaarlijke factor buiten den krijg blijven.
  5. De Volkenbond zal den vrede zeker waarborgen.

Met geringe variaties zijn dit ook de argumenten der S.D.A.P., welke ook nog vertrouwt op de acties van het I.V.V.
Bij deze opgave van redenen treft ons één feit als onrustbarend: het is, dat niet één beginsel, niet één ideaal ten grondslag ligt aan de motieven. En dat het dus begrijpelijk is‚ dat niet één der partijen zich verzet tegen de huidige maatschappelijke en staatsorde. Het ontwapenings-voorstel der partijen is nationaal opportunisme met ’t oog op de verkiezingen. Noch eenig principe, noch eenig internationalisme spreekt er uit, Is het wonder, dat deze partijen zeer beslist de dienstweigering afwijzen? Immers dienstweigering zou tot werkelijke ontwapening leiden, maar tevens tot ontkenning van het staatsgezag. Maar hoe bitter weinig ernst de genoemde partijen maken met haar ontwapening blijkt nog beter uit ’t feit, dat ze voor handhaving van den dienstplicht zijn. En wie dienstplicht zegt, zegt bewapening.
Gaan we thans de argumenten tot ontwapening na. Het eerste is verbijsterend: omdat bij vorige oorlogen alleen soldaten stierven, alleen door granaten en machinegeweren de menschen vermoord en in stukken gereten en verminkt werden, waren ze toelaatbaar. Doch nu ook burgers, arbeiders…. professoren en kamerleden gevaar loopen, is oorlog onverdedigbaar geworden! Het tweede en derde argument zijn van dezelfde waarde en hetzelfde gehalte. Zoolang militarisme op een koopje het land nog verdedigen kan, zoolang is oorlog wel te aanvaarden. Zoodra men het tegendeel vreest, is men er tegen. Maar is dit alles niet zedelijk minderwaardig? Wie beweert een vaderland te bezitten, het lief te hebben, er offers voor te willen brengen, maar wiens liefde verdwijnt als ze te gevaarlijk of te duur wordt, is een dergelijk iemand niet laf- en laaghartig? Eén van beiden: óf ik heb een vaderland lief en breng er alle offers voor, óf ik erken geen vaderland en leef en arbeid voor de overwinning der vaderlandloosheid. Dit laatste, consekwente standpunt is het onze. Er volgt uit, dat we nooit bereid zouden zijn een vaderland te verdedigen, zelfs al was het ongevaarlijk, goedkoop en mogelijk. Doch het is niet beslist uitgemaakt, dat bijvoorbeeld de verdediging van Nederland onmogelijk zou zijn. Het komt in den toekomstigen oorlog niet aan op de vele manschappen, maar op eenige duizenden goede vliegeniers en scheikundigen, op een klein, goed geschoold leger, dat de chemische oorlogsvoering kan toepassen en voorts op goede materialen: vliegtuigen, scheikundige fabrieken, gashoudende projectielen voor een vèr-schietende artillerie, goede bommen en onbekende, vreeselijke stikgassen. Heeft Nederland geen ingenieurs en chemici, geen vliegtuig- en scheikundige fabrieken daartoe? En kan het die niet oprichten? Voor de ontwapenings-propagandisten is dit toch van belang: hun standpunt zou er door worden gewijzigd. Wat ons betreft: al zou het vaderland duizendvoudig te verdedigen zijn, we zouden het niet willen, we zouden het weigeren.
Het vierde argument, dat een onbewapend land niet wordt onder den voet geloopen, is zeer betwistbaar. We wijzen op de ongewapende natie Luxemburg, op de Afrikaansche en Aziatische landen, die alle zijn overweldigd, op Egypte, dat een prooi is van Engeland. Neen, ongewapend of bewapend, het militarisme en imperialisme laten zich slechts leiden door krijkskundige en kapitalistische overwegingen. Wie op genoemde gronden meent tegen het militarisme te kunnen zijn, doet beter militarist te blijven!
En tenslotte: welke waarde heeft de Volkenbond?

Volkenbond en ontwapening.

De Volkenbond draagt zijn naam zeer ten onrechte: hij is slechts de bond der regeeringen, een blijvende politieke conferentie der staten. Als raadgevend lichaam zwak, als uitvoerend instituut volstrekt machteloos. De Volkenbond is na den vrede van Versailles opgericht, teneinde de bij dit verdrag vastgestelde grenzen blijvend te doen eerbiedigen, de nieuwe koloniën van Frankrijk en Engeland (zooals Syrië, Palestina, Irak) te beschermen en conflicten te voorkomen. Doel was dus: den toestand na Versailles gunstig voor de overwinnende landen te handhaven. Doch spoedig bleek, dat de groote overwinnaars in Europa en Azië toch zeer verschillende belangen hadden en dat de tegenstrijdigheden tusschen de nationale belangen zich deden gelden. De verdeeldheid in den Volkenbond nam groote afmetingen aan en trad voortdurend aan den dag. De groote conflikten gingen buiten hem om. Polen bezet de stad Wilna van Littauen. Frankrijk bezet het Roergebied. In beide gevallen verzet Engeland er zich tegen, de Volkenbond behoort in te grijpen. Besluit hij echter ten voordeele van Engeland, dan zullen Polen en Frankrijk zich slechts door wapengeweld laten verdrijven: dat zou oorlog beduiden. Italië bezet het Grieksche Korfoe: stelt de Volkenbond het in het ongelijk, dan treedt Italië uit den Bond en behoudt Korfoe. Daarop verwijst de Bond de kwestie naar den gezantenraad, waar Engelands bedreiging Italië terugdrijft. Engeland zelf overweldigt Egypte om zijn katoenbelangen te verdedigen: de Volkenbond durft niet ingrijpen, uit vrees‚ dat Engeland dan den Bond zal verlaten. En de Bond zwijgt.
Hoe kunnen de democraten iets van dezen Volkenbond verwachten? Mr. Marchant sprak 18 Februari 1920 in tegenovergestelden zin: “Maar komt er weer een wereldoorlog tusschen twee groote partijen, dan zijn wij door ons lidmaatschap van den bond niet gebonden. Waarom niet? Dan zal niet een van de partijen kunnen zeggen: nu ben ik de bond en de anderen zijn de overtreders. Neen, de Bond zal door het uitbreken van een nieuwen wereldoorlog feitelijk zijn ontbonden; zijn bepalingen zullen automatisch ophouden te gelden‚ wij zijn vrij onze positie van neutralen staat te hernemen.”
Dus in oorlogstijd bestaat de Volkenbond niet meer!
Zoo is het inderdaad. Maar waarom vertrouwen nu deze zelfde politici er op? In waarheid doen zij dat ook niet, en zullen ze ook niet ontwapenen: het is alles verkiezings-leuze, wat van ontwapening spreekt. Want welke taak heeft de Volkenbond? Komen zijn leden hun verplichtingen na, dan zullen ze een conflikt voorleggen aan den Bondsraad. Deze doet binnen een aantal dagen uitspraak, wie in het gelijk moet worden gesteld. Indien de partij, die met deze uitspraak geen genoegen neemt, toch overgaat tot de oorlog, geldt hij als aanvaller. Is de oorlog een feit, dan beslist de Volkenbond, of hij kan ingrijpen. Indien dit besluit met algemeene stemmen wordt genomen, worden maatregelen beraamd tegen den aanvaller, economisch, militair, financieel, maar elke staat is vrij te bepalen welke wijze hij daaraan wenscht deel te nemen. Dit is van weinig belang, want de staat die den “aanvaller” economisch zou boycotten, zou toch in staat van oorlog verkeren met den geïsoleerden vijand en alle gevaren daarvan loopen. Voorloopig echter zal geen enkele staat een belangrijk geschil voorleggen aan den Raad, òf diens besluit niet aanvaarden, en doen wat hij wil. En met algemeene stemmen zal wel nimmer een besluit tot Volkenbondsactie worden genomen, zoodat deze zal uitblijven.
De S.D.A.P. echter, op grond van internationale besluiten<ref>Besluiten van Tweede Internationale en I.V.V. tijdens de conferentie te Brussel op 4 Januari 1925.</ref> zal het Protocol van Genêve blijven voorstaan. Dit is door Engelands verwerping van de baan, maar het bedoelde uitbreiding der Volkenbondsstatuten in dien zin, dat automatisch de Volkenbond een actie zou beginnen tegen den aanvaller. Alle leden (ook Nederland) zouden den aangevallen staat te hulp moeten snellen. Nu is de term “aanvaller” en “aangevallene” zeer willekeurig. Wanneer Duitschland gebieden van Polen zou willen terugnemen, die Polen het in 1919 ontrukte, is Duitschland dan aanvaller of was Polen het in 1919? Wanneer Frankrijk Italië aanvalt, is dan de fransche bourgeoisie of het imperialistische fascisme schuldig? Er bestaat geen “onschuldige staat”, geen “aangevallen bourgeoisie”. Elke kapitalistische natie, elke staat is evenzeer schuldig en verantwoordelijk voor een oorlog, elke bourgeoisie valt haar concurrenten aan. Oorlog is slechts een andere vorm van strijd met dezelfde bedoelingen. En indien de S.D.A.P. haar doel zou bereiken, zou ze bewerken, dat hollandsche soldaten niet alleen voor de nederlandsche bourgeoisie, maar ook voor haar bondgenooten zouden moeten strijden en sterven. Want de Volkenbond zou dan niets dan een verdedigend militair verbond der regeeringen zijn. Op die gronden zou elke regeering moeten bewapenen, en van ontwapening kon geen sprake zijn!<ref>Op grond van het Protocol van Genève dringt het Handelsblad van 13 en 26 November 1924 en “De Amsterdammer” van 15 Nov. 1924 (Prof. Kernkamp) op bewapening aan!</ref>
De S.D.A.P. heeft ook erkend, vóór een oorlog te zijn, indien de Volkenbond dien voerde. De heer Vliegen zei in de Kamer (Volk 10 Dec. 1924): “Wij hebben ervaren, wat een wereldoorlog beteekent. De Volkenbond is het instituut, dat de oplossing moet brengen en behoeft daarvoor de noodige macht. Als een oorlog moet worden gevoerd, nadat het internationaal instituut een vonnis heeft uitgesproken, is dat iets heel anders dan een oorlog van een land, dat zich sterk genoeg gevoelt om zijn buurman een stuk land af te kapen.” Vliegen komt dus op voor een “rechtvaardigen” oorlog! En, een hoofdartikel (in het “Volk” van 12 Januari 1925) citeert wat Vliegen in de Kamer zeide over den Volkenbond en zijn uitbreiding: “Wie den oorlog maakt, in vredesnaam, die moet dan in naam van den vrede maar op zijn gezicht hebben, dat is de eenige manier om in dit geval de werkelijke oorlogsmisdadigers van het lijf te houden. Wanneer ieder land een zeker kontingent zou moeten leveren voor een internationale macht in dienst van den Volkenbond, zou geen enkel land zich daaraan moeten onttrekken.” Hier worden tenminste openlijk oorlog en bewapening gepredikt.

Kan een regeering ontwapenen?

De partijen, welke ontwapening propageeren, zijn bereid te regeeren. Ze hopen, in een democratische combinatie te mogen mee-regeeren, wanneer de verkiezingen gunstig zullen afloopen. En de S.D.A.P, belooft openlijk: een “arbeidersregeering” zal ontwapenen.
Nu zijn de voorbeelden in andere landen niet hoopgevend. Waar democratische partijleiders regeeren, schijnen ze waar te maken wat Delaisi reeds jaren geleden bewees: dat het kapitalisme, teneinde het volk aan zich te binden en het inzicht te verwarren, zijn reactionnaire maatregelen laat uitvoeren door vooruitstrevende politici. In Frankrijk stemden de sociaal-democraten voor de credieten der Roerbezetting, die Herriot aanvroeg, en zullen ze elke landsverdediging steunen. In Duitschland maakten Ebert en Noske gebruik van de troepen onder Ehrhardt en Hindenburg, teneinde de revolutie te smoren. Ebert zelf gaf in het Maagdenburger-proces te kennen, immer tegen staking van munitie-arbeiders te zijn geweest en vóór lands-verdediging. Kort vóór zijn dood zond hij, toen de nieuwe Duitsche kruiser “Emden” werd te water gelaten, een telegram, waarin hij hoopte, dat voor dezen kruiser “een gelukkige taak zou zijn weggelegd”. Het was zinnebeeldig volstrekt juist, dat voor Eberts lijk de troepen met artillerie en cavallerie defileerden. Zijn begrafenis deed niet onder voor die van Branting, den Zweedschen sociaal-democraat, die met vorstelijke eerbetoogingen plaats vond, onder deelneming van alle gewezen gealliëerde regeeringen, wier vriend Branting tijdens den oorlog was geweest en daarna was gebleven. Branting was fel anti-duitsch: aangenaam voor de duitsche sociaal-democraten! In België tenslotte zijn de sociaal-democraten voor 6-maandelijkschen dienstplicht en een sterke kustverdediging (N.R.C. 7 Febr. 1925).
De jongste voorbeelden zijn die der Engelsche en Deensche regeeringen. Maar Mac Donald in Engeland bouwde 5 kruisers van 10.000 ton (het oude type was van 5000 ton) en 6 nieuwe luchteskaders, zoodat zijn begrooting van oorlog, marine en luchtvaart 120 millioen gulden hooger was dan die der voorafgaande conservatieve regeering. De praktijk der ontwapening kwam hierop neer, dat vliegtuigen bommen wierpen op de opstandige Soedaneezen in Egypte en op de grensstammen van Irak, teneinde de katoen- en oliebelangen der bourgeoisie te beschermen. (Telegraaf 1 Oct. 1924), En “Het Volk” van 19 Aug. 1924 keurde dit zelfs goed: “Het thans eenvoudig prijsgeven der koloniën zou het onmiskenbaar beschavingswerk van jaren vernietigen en de koloniale gebieden overleveren aan de hebzucht der omringende imperialistische staten.”<ref>“Het Handelsblad”, dat deze bekeering toejuichte, trekt terecht conclusies voor Nederlandsch-Indië. Over de koloniën zwijgt het ontwapeningsvoorstel der S.D.A.P. geheel. Daar zij deze gebieden voor Nederland wenscht te behouden, zal ze dus ook in den toekomstigen Zuidzee-oorlog tot hun verdediging bereid zijn.</ref> Dus het koloniaal militarisme en de roofbouw aan den Nijl door de engelsche katoenbaronnen dienen ter…. beschaving! “Het Volk” van 6 Maart 1925 betoogt overigens, dat Engeland niet mag ontwapenen, want…. zijn bewapening waarborgt den vrede! “De kleine staten, feitelijk reeds onverdedigbaar geworden, kunnen door den vrijwillig gekozen staat van weërloosheid den vrede niet in gevaar brengen. Maar het wegvallen van een mogendheid als Engeland uit den raad van machthebbers, die over oorlog en vrede hebben te beslissen, zou in de tegenwoordige gesteldheid van Europa een ongeluk moeten heeten.” Een ontwapend Engeland zou dus…. een ramp zijn! Men vreeze dit voorloopig niet, want Bromley, secretaris van den modernen machinisten- en stokersbond, verklaarde onlangs (Volk 10 Jan. 1925), dat “als het land in gevaar mocht komen, de spoorwegmannen evenmin als in 1914 op zich zouden laten wachten”. Het militarisme viert hoogtij.
Wat Denemarken aangaat: ook daar blijft de bewapening bestaan, Een flink politieleger, dat als beroepsmacht militaristischer zal zijn dan een lichting en veel zwaarder bewapend, vliegtuigen en een politievloot: dat alles wijst op flinke voorbereiding tot landsverdediging of het gewelddadig onderdrukken van proletarisch verzet. Op voorstel der democraten zijn bovendien de mijnvelden gehandhaafd.
Waar de sociaal-democratische en democratische regeeringen aldus bewapenen, welke waarborg zal er dan zijn, dat de nederlandsche geestverwanten, internationaal aan de anderen gebonden, het tegendeel zullen doen en zullen òntwapenen?

Ontwapening in Nederland.

De ontwapening van Nederland zal nimmer door de partijen geschieden kunnen, omdat het haar geen ernst is. Op het S.D.A.P.-congres Maart 1921 zei van der Goes: “Waren de omstandigheden als enkele jaren geleden, toen het risico nog zoo groot was, onze nationale zelfstandigheid te verliezen, dan zou ik aarzelen u den raad tot ontwapening te geven. Maar het oorlogsgevaar neemt af in dien zin, dat een algemeene uitbarsting voorloopig niet waarschijnlijk is. De machten tot afwering van den oorlog zijn grooter geworden. Daarom kunnen de voorstanders van landsverdediging met meer gerustheid dan vroeger de kans op zich nemen.” Ze aanvaardden dus de kans der ontwapening, omdat er geen oorlogsgevaar scheen te dreigen. Bij oorlogs-mogelijkheid zouden ze voor de bewapening zijn geweest, dus juist dàn wanneer ontwapening noodig was! Dat bij oorlogsgevaar de regeering rekenen kan op de S.D.A.P. en de moderne arbeiders, is nooit ontkend. Op bladzijde 3 van het Voorloopig Verslag op de begrooting van 1920 leest men trouwens nog: “Het is de taak der moderne arbeiders-beweging, oorlog te voorkomen. Is de oorlog eenmaal uitgebroken, dan staan ook de moderne arbeiders aan de zijde van hun land, maar tot zoolang spannen zij al hun krachten in om den strijd te voorkomen.” Tot zoolang: dan er weer op los! Het is trouwens bekend, dat S.D.A.P. en N.V.V. vóór de subsidie-verleening zijn aan “hulpbehoevende” industrieën, zelfs indien dit grootendeels munitie-fabrieken zijn zooals “Het Volk” van 9 Februari 1924 verhaalt van de werf van P. Smit Jr. te Rotterdam. Deze fabriek had niet goed geboerd en vroeg een subsidie van 87.500 gulden. “Voor zoover we konden nagaan –schreef”Het Volk“– is het tot heden niet gelukt veel van het oorlogstuig te verkoopen. De strop, hierdoor ontstaan, zal weer op de arbeiders verhaald worden.” Dat geschiedde ook: met subsidie en loonsverlaging kon worden voortgearbeid, wat niet verhinderde, dat 28 Februari 1924 de gansche Rotterdamsche soc.-dem. raadsfractie vóór subsidie-verleening bij lagere loonsvoorwaarden stemde, waarmee een munitiefabriek was gered! In “Het Volk” van 28 Februari 1922 verklaart Kleerekooper, waarom de S.D.A.P. dienstweigeraars niet wil vrij laten, maar hun tot straf dubbelen diensttijd wil opleggen in het uitvoeren van ander staatswerk. “Met alle genoegen willen wij onze bedoeling nader verduidelijken. Zoolang de militaire dienst nog bestaat, kan de dienstweigeraar niet naar huis gaan zonder meer, omdat hij gemoedsbezwaren heeft, terwijl een ander een lastigen en ook voor miliciens zonder gemoedsbezwaar drukkenden plicht vervult. Op die manier zou het gemoedsbezwaar zóó plezierig worden, zulk een voorrecht, dat het aantal gemoedsbezwaarden binnen 24 uur in de tienduizenden zou loopen.
Nou, wat zou dat, zal de inzender zeggen, hoe meer grappenmakers hoe beter, want als ze naar huis zijn is het leger afgeschaft…. Dit is nu wel heel komiek, maar je voelt wel, dat men er zóó niet komt. Want de bedoeling is immers om gewetensbezwaarden te helpen, niet om het leger af te schaffen langs een grappigen weg!” Commentaar op dit minderwaardig gebrabbel is wel overbodig: er blijkt slechts uit, dat ontwapening niet wordt nagestreefd! Gelukkig hebben Ankersmit en Schaper ons gewaarschuwd, dat wanneer de S.D.A.P. met andere democraten regeeren zal, men van haar geen ontwapening, doch vermindering van bewapening heeft te verwachten tot lichtingen van 13.000 man en een begrooting van 50 millioen<ref>Schaper tijdens zijn jubileum (Tel. 18 Maart 1924), Ankersmit in “Ontwapening” (Kerstmis 1924) en in “Het verkiezingsprogram 1925”.</ref>. In ruil voor ministerzetels zal dus de S.D.A.P. afstand doen der ontwapening en voor de oorlogs- en marinebegrooting stemmen. Dit is van zeer veel belang: doel der partijen is hoogstens bezuiniging op het militarisme, geen ontwapening. Maar zelfs de “Standaard” wilde reeds 30 millioen bezuinigen op leger en vloot, Schaper 50 millioen. Het verschil is té gering teneinde er op te speculeeren; het gelijkt veel op het onderscheid tusschen Colijn en Wibaut: met de loupe moet het worden waargenomen!
Een amusante comedie is voorts de indiening van een ontwerp-ontwapeningswet der S.D.A.P. in de Tweede Kamer. Het ontwerp heet officiëel een poging tot beperking van land- en zeemacht en berust hier op, dat de lichtingen hoogstens 3200 man omvatten zullen, de diensttijd wordt gesteld op 4 maanden voor de landmacht en op 8 maanden voor de zeemacht. Artikel 2 schaft het leger af en… vervangt het door een “Veiligheidswacht”. “De Veiligheidswacht heeft tot taak de bescherming van de grenzen en de handhaving van de veiligheid.” Toen dit lichaam nog “leger” heette, was de taak geen andere! Artikel 4 bepaalt, dat dienstplichtigen in dienst gehouden of teruggeroepen kunnen worden “in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden.” Artikel 6 vervangt de marine door…. een “zeewacht”. “De zeewacht heeft tot taak de bewaking van het zeegebied van het Rijk in Europa en de handhaving van de veiligheid in dat gebied. Precies wat anders de”marine" placht te doen! Is het niet een wat al te ridicule ontwapening, waarbij de marine door een zeewacht en het leger door een veiligheidswacht vervangen worden?

De partijen kunnen niet ontwapenen.

In het voorgaande hebben wij getracht de oorzaken op te sporen, waardoor partijen nooit ontwapenen kunnen, en de praktijk te doen spreken teneinde dit aan te toonen. Er zijn nu twee standpunten mogelijk: men aanvaarde openlijk de bewapening of men stelle zich op radicaal anti-militaristisch standpunt. Het eerste hebben de rechtsche partijen aangedurfd en de bolsjewistische, de laatste met de mededeeling, dat zij het leger wenschte aan te wenden tot de verovering en het behoud van het staatsgezag onder leiding van haar partij en tot uitoefening der dictatuur. Dat deze dictatuur met haar inkwisitoriale en middeleeuwsche praktijken militaristisch is en de arbeiders onteigent en tot gewapende slaven maakt, kan niet meer worden ontkend, doch de ontwapening wordt ook niet gepropageerd. Het andere standpunt, het revolutionnair anti-militaristische, is het onze. Het wil de directe nationale en internationale ontwapening door de acties van ónder op, door de weigering der menschen zèlf. De Internationale Anti-Militaristische Vereeniging, deel uitmakend van het Internationaal Anti-Militaristisch Bureau, propageert reeds sinds 1904 algemeene werkstaking en massale dienstweigering tegen het militarisme, zooals vele andere groepen (anarchisten, vrijheidlievende socialisten, Tolstojanen e.a.) evenzeer hadden gedaan en nog voeren. Haar tegenstanders, waartoe alle partijen behooren, spraken honend vóór den oorlog over algemeene werkstaking, als “algemeene onzin” en tijdens den krijg als “algemeene misdaad”. Welnu, deze misdaad tegen de staten, die een weldaad zijn zal jegens het volk, propageert de I.A.M.V. onvermoeid voort. Meer dan 1000 dienst-weigeraars kwamen uit haar kringen als levende getuigenissen van haar wil. Want de daad van één arbeider die dienst weigert, is van meer internationale en socialistische beteekenis dan de organisatie van 24 millioen arbeiders, welke in de munitiewerkplaatsen en in de loopgraven lijf en ziel doen prostitueeren door de regeeringen. Ondanks alle resoluties van het I.V.V. heeft dit lichaam zich op burgerlijk-pacifistisch standpunt geplaatst, door ontwapening te verwachten van autoriteiten. Het dreigement met werkstaking tegen oorlog wordt onmiddellijk geneutraliseerd door de saamhoorigheid der moderne vakbonden met de regeeringen. Was het niet de voorzitter van het Haagsche I.V.V.-vredescongres, Thomas, die als engelsch minister van koloniën met militair geweld Soedan en Irak deed onderwerpen? Tijdens de Roerbezetting kwam geen enkele daad van de zijde der fransche arbeidersbeweging en de Duitsche verbond zich met het Stinnes-patriottisme. De engelsche georganiseerde arbeiders hebben de kruisers en luchtvloten onder Macdonald dapper dóórgebouwd en massa’s munitie uitgevoerd. Ook van die zijde is niets voor de ontwapening te verwachten.
Een actie tegen den oorlog en tegen het militarisme, die niet tevens tot den aanval durft overgaan op de regeeringen, maar integendeel naar het regeeringsgezag streeft, is huichelarij en waardelooze verkiezingspropaganda. Wij moeten doelbewust de consekwenties onzer ontwapening aanvaarden. Welnu, binnen het raam der huidige, kapitalische maatschappij, onder de productie-verhoudingen van dezen tijd en met den staat als politieke uitdrukking der economische heerschappij van de bourgeoisie – in het kapitalisme en zijn orde is ontwapening onmogelijk. Wie haar wil doorzetten, begaat een revolutionnaire daad, voor staat en bourgeoisie een “misdaad”. Het volk moet op onwettelijke wijze ontwapenen, of het kàn niet ontwapenen. Wanneer tegen de mobilisatie de arbeidsweigering wordt toegepast, treinen stilstaan, fabrieken niet werken en het economische leven is lamgeslagen, wordt een revolutionnaire situatie geschapen. De regeering zal antwoorden met mobilisatie der stakers. Dan komt het er op aan, ook den militairen dienst te weigeren, ook het staatsgezag te ontkennen. Doch dit zal beteekenen het machteloos maken, het ontwapenen van den staat door de arbeidende gemeenschap. Deze aanval van het volk zal doodelijk zijn voor den staat: hij zal de grootste revolutie wezen, welke de geschiedenis sinds eeuwen heeft gekend. Ze kan zich bloedeloos voltrekken, indien de arbeiders weigeren, thans reeds weigeren, munitie en wapenen te fabriceeren voor den staat en zijn militarisme. Ze kan geweldloos leiden tot de machtsvorming der arbeiders in de bedrijven en tot het beheeren van productie en distributie door hen zelf in socialistischen zin, indien vóórdien de staat ontwapend is. “Wij naderen met rassche schreden een trap van ontwikkeling der productie, waarop het bestaan der klassen niet alleen opgehouden heeft een noodzakelijkheid te zijn, maar waarop het een bepaalde hindernis der produktie wordt. Ze zullen vallen, even onvermijdelijk als zij vroeger zijn ontstaan. Met hen valt onvermijdelijk de staat. De maatschappij die de produktie op den grondslag van vrije en gelijke associatie der voortbrengers nieuw organiseert, zet de heele staatsmachine daar, waar zij dan hooren zal: in het museum van oudheden, naast het spinnewiel en de bronzen bijl.”<ref>F. Engels in zijn boek over: “Het ontstaan der gemeenschap” enz.</ref> –
Aldus verschijnt het anti-militarisme als de actieve anti-autoritaire en anti-kapitalistische beweging van de revolutionnaire menschheid, die slechts verlossing verwacht van het opheffen van privaat-eigendom, staat en militarisme en van het grondvesten eener vrije socialistische samenleving door het volk zelf. Wie deze revolutionnaire consekwenties niet durft te aanvaarden, kan geen daadwerkelijk anti-militarist zijn. Want de strijd tegen den oorlog is er een tegen het militarisme, dat staat en partij voeden en in stand houden. Tegenover de illusie van “ontwapenende regeeringen” stellen wij als eenige mogelijkheid tot opheffing van leger en vloot de leuze:

Vóór de ontwapening.

Tegen de regeeringen.

4 Mei 1925.

–EINDE–

<references />