Constandse, Anton - Het anarchisme in de Nederlanden

Uit Anarchief
Naar navigatie springen Naar zoeken springen


Voor volledige versie, zie ook:
Constandse, Anton - Anarchisme inspiratie tot vrijheid (hoofdstuk 17)

http://anarchief.org/wiki/Constandse,_Anton_-_Anarchisme_inspiratie_tot_vrijheid


Het anarchisme in de Nederlanden

Anton Constandse

bron: Ons Erfdeel. Jaargang 22. Stichting Ons Erfdeel, Rekkem / Raamsdonksveer 1979



Dr. A.L. Constandse (geb. 1899) studeerde romaanse talen en filosofie en schreef een proefschrift over Calderón de la Barca. Was aktief in de beweging van vrijdenkers, anti-militaristen en anarchisten van 1919 tot 1939 en zat tijdens de oorlog vier jaar in Duitse gevangenkampen. Na de oorlog wijdde hij zich voornamelijk als journalist aan de modernste geschiedenis en de internationale politiek. Hij schreef meer dan dertig boeken over de genoemde onderwerpen.

Adres:

Rusthoekstraat 37, 2584 CR Den Haag

In de noordelijke Nederlanden heeft zich een halve eeuw lang, van omstreeks 1890 tot 1940, een anarchistische beweging ontwikkeld die naar verhouding groter was dan in enig ander land van Europa, met uitzondering van Spanje. Over de oorzaken daarvan kan men verschillende veronderstellingen formuleren. Marxisten wijzen gaarne op de onderontwikkelde industrialisatie en de ‘kleinschaligheid’ van het toenmalige bedrijfsleven, waardoor partikularisme en individualisme in de hand werden gewerkt. Maar het anarchisme heeft in Nederland zijn voedingsbodem gevonden in de steden, onder geschoolde arbeiders, en in de agrarische gebieden van Noord-Holland, Friesland en Groningen, die evenzeer broedplaatsen waren van sociaal-demokratie en kommunisme. Soms wordt verwezen naar de tradities van de federale republiek der Zeven Provinciën (1579-1795) en de daarop volgende Bataafse republiek (tot 1810), hoewel de laatste in mindere mate de regionale en gemeentelijke autonomie van de ‘bloeitijd’ respekteerde. Maar hoewel de Franse socialist Proudhon(1) heeft gewezen op het verzet tegen staatscentralisatie in de republiek der Zeven Provinciën en men de mogelijke nawerking van zulk een voorbeeld niet geheel mag miskennen, lag dit alles toch vrij ver weg. Een andere verklaring berustte op het feit dat de pacifistische en antimilitaristische gezindheid groot was, mede door het ontbreken van oorlogen sinds 1815, als men afziet van de koloniale ekspedities en de kortstondige militaire operaties tegen het afgescheiden België in 1830. Ook dit feit moet echter van betrekkelijke betekenis worden genoemd. Stellig houdt het anarchisme meer verband met het bestaan van een aktieve en georganiseerde Vrije Gedachte, in de tweede helft van de vorige eeuw een kweekschool voor alle progressieve stromingen, vertegenwoordigd door uiteenlopende figuren, zoals Multatuli en Domela Nieuwenhuis: antikolonialisme, antiklerikalisme, sociale deernis met het proletariaat, vrouwenemancipatie, respekt voor wijsgerige redelijkheid en godsdienstloze ervaringswetenschap, het bepleiten van een verzorgingsstaat(2). De allervoornaamste oorzaak dient echter wel te worden gezocht in de suggestieve kracht van de man, die het socialisme in Nederland tot een volksbeweging maakte, Ferdinand Domela Nieuwenhuis, die in de periode van 1891-1897 geleidelijk overging van sociaal-demokratische tot anarchistische idealen, en die grote groepen van zijn aanhangers op die weg meevoerde(3). Hij was van 1879 tot 1919 een vooraanstaande verdediger van de zuiverste doeleinden van het socialisme, het antimilitarisme, de vrije gedachte. Zijn autobiografie van 1910 kreeg een titel, die tevens een programma inhield: Van christen tot anarchist.


Het anarchisme vóór 1897.

Toch was Domela geenszins de eerste Nederlandse propagandist voor het anarchisme, opgevat als een vorm van vrijheidlievend (‘libertair’) socialisme. Het socialisme was voortgekomen uit de vele stromingen, die sinds 1848 tegen de kapitalistische praktijk en teorie indruisten. In 1847 werd al geijverd voor ‘het kommunisme’ door een aantal Duitse arbeiders, naar Nederland geëmigreerd, die in kontakt stonden met Karl Marx toen deze in Brussel vertoefde. Het daaropvolgende jaar voerden zij uit Brussel honderd eksemplaren in van het Communistisch Manifest, al heeft dit slechts weinig ontevreden arbeiders kunnen bereiken. De woelingen van het jaar 1848, ook in Nederland, geïnspireerd door de revolutionaire akties in Parijs en Berlijn, konden republikeins worden genoemd en gericht op de schepping van een verzorgingsstaat, met als instrumenten arbeidersbonden en het verlangde algemeen kiesrecht. In de vrijdenkersvereniging De Dageraad, opgericht in 1856, kwamen vervolgens allerlei idealen van die aard tot uiting, en E.H. Hartman, zowel betrokken bij De Dageraad als bij het weekblad De Werkman en bij het Genootschap de Humaniteit (respektievelijk opgericht in 1863 en 1867) schiep zoals vele anderen een voedingsbodem voor een demokratisch socialisme.

Toen in 1864 te Londen de Eerste Internationale werd opgericht, met grote invloed van Marx en Engels maar zonder bepaald ‘Marxistisch’ te zijn, begonnen zich in de Nederlanden sekties te vormen op basis van vakbonden, zoals typografen, meubelmakers, diamantbewerkers, sigarenmakers, scheepstimmerlieden, smeden. Deze laatsten noemden, op initiatief van W. Ansing, hun vereniging Recht voor Allen, een naam die een program zou worden. Ook Ansing kwam voort uit de vereniging De Dageraad. De grondleggers van het socialisme waren allen vakarbeiders: de typograaf C.P. Michon, de sigarenmaker P. Werthweyn, de kleermaker H. Gerhard (een man overigens, die door verblijf in het buitenland uitstekend Frans en Duits kende), de timmerman K. Ris. Hoewel er allerlei kontakten met de Internationale waren, waren de Vlamingen in dit opzicht verder voortgeschreden, en in Antwerpen werd een sektie geleid door Ph. Coenen, die beschikte over het blad De Werker. Daarmee werd in 1869 kontakt gezocht, en in 1870 werd er zelfs een gemeenschappelijk kongres gehouden (te Antwerpen) van de Nederlandse en Vlaamse sekties. De oprichting van de Nederlandse afdeling van de Internationale vond plaats in 1869(4).

In die tijd was binnen de Internationale de strijd al gaande tussen de ‘libertaire’ aanhangers van Proudhon en Bakoenin en de ‘autoritaire’ volgelingen van Marx en Engels. Op het kongres in Bazel was in 1869 de kloof duidelijk gemanifesteerd. Ze werd niet op de voorgrond gesteld in het Nederlandssprekende gebied. De Frans-Duitse oorlog van 1870 maakte echter de verschillen groter. Hoe vreemd het ook moge klinken Marx heeft toen van Londen uit alle schuld geworpen op Napoleon III en (zoals later bleek uit een brief aan Engels) de wens gekoesterd dat de Pruisen zouden overwinnen, omdat met de schepping van een Duits rijk de centralisatie der Duitse arbeidersklasse mogelijk zou worden, en eveneens haar leidende positie in de Internationale. Bakoenin echter (Proudhon was in 1865 overleden) wenste dat in Frankrijk een ‘gewapende revolutie’, zowel gericht tegen de Franse bourgeoisie als tegen de Pruisen, aan wie een nederlaag moest worden toegebracht, zou leiden tot een grote Europese omwenteling(5). In Nederland gaf men zich niet veel rekenschap van hetgeen internationaal geschiedde, maar de jaren 1870 en 1871 waren voor de socialistische beweging ongunstig. Terwijl de grote ekonomische krisis nog moest komen, namelijk omstreeks 1873 om in 1893 haar dieptepunt te bereiken, waren de sociale verhoudingen toch al zeer deprimerend en dit verhoogde het geloof aan het socialisme toen nog niet. Een loon van acht gulden per week gold als hoog, maar daarvoor moest een vakman dan ook twaalf uur per dag werken. Weliswaar speelden in Nederland buitenlandse socialisten nog steeds een rol, zoals de Duitsers in 1848. Nu waren het in Den Haag de Belg Victor Dave (die veel in het Frans schreef) en de Franse journalist Charles Rodenback. Zij waren onder andere betrokken bij de Haagse bladen De Toekomst en De Vrijheid.

In 1871 werkte de Parijse Commune als een ontploffing. Zowel het verzet van de bevolking der Franse hoofdstad tegen ‘de staat van de bourgeoisie’ en tegen de Pruisen, als de tragische ondergang van de rebellen veroorzaakten een golf van sympatie: de Internationale had haar martelaren. Geen fraktie kon zich aan deze verering van de Commune onttrekken. Terwijl de Commune, door de ontkenning van de Franse staat en haar verlangen, om een federatie van gemeenten te organiseren, en door het propageren van een sociale revolutie, de idealen van Bakoenin in praktijk trachtte te brengen, voelde Karl Marx zich gedwongen in zijn Bürgerkrieg in Frankreich deze Commune toch te verdedigen. Het boek zou later van bijzondere betekenis worden voor staats-ontkennende tendensen in het marxisme(6). Maar tegelijk voelden Marx en Engels dat de invloed van het anarchisme in Frankrijk, Zwitserland, Italië en Spanje hun ideologie bedreigde. De strijd moest worden uitgevochten. En het toneel van deze broedertwist werd het kongres, dat in september 1972 in Den Haag werd gehouden. Daar zou Bakoenin worden geroyeerd, wat leidde tot de uittocht van de libertaire socialisten, die onder leiding van de Zwitser Guillaume nadien hun eigen kongressen zouden organiseren, om te beginnen in 1872 in Saint-Imier. De breuk in de Internationale dwong de Nederlandse en Belgische socialisten tot een keuze.


Désiré Brismée.

Bakoenin, en dat deed ook de Vlaamse socialist Philip Coenen evenals de Brusselse afgevaardigde D. Brismée. Misnoegd verlieten zij het Haagse kongres, waarin zij de minderheid hadden vertegenwoordigd. Op uitnodiging van de Amsterdamse smedenvereniging Recht voor Allen kwamen ze naar Amsterdam, waar Guillaume, Dave, Coenen en Brismée het woord voerden. De meerderheid (Marx, Engels, Lafargue) was eveneens in Amsterdam aanwezig om daar voordrachten te houden, waarbij Gerhard (hoewel hij tegen haar had gestemd in Den Haag) als bestuurslid van de Internationale voorzitter was van de bijeenkomst waar de marxisten spraken. Ideologisch was dit geen opoffering, want hij was stellig geen anarchist, maar ook in de daarop volgende jaren bleef hij afkerig van het streven der marxisten om de hegemonie in de Internationale te behouden.


Na 1872 echter was het anarchisme in Nederland pas goed geïnstalleerd. Zijn aanhangers werkten samen met de Belgische socialist H. van den Abeele, toenmaals ook tamelijk libertair gezind. Deze vertegenwoordigde tisch gezind was, evenals zijn vriend Van Ommeren. Nadat einde 1887 De Vrije Pers ophield te bestaan, gaven de Haagse anarchisten in januari 1888 het eerste nummer uit van De Anarchist, orgaan van goddelozen, havelozen en regeringlozen. Hoewel Domela Nieuwenhuis, de grote man van de Sociaal-Demokratische Bond en van Recht voor Allen veel ruimte placht te geven aan anarchistische beschouwingen (van Bakoenin, Kropotkin, de ‘Martelaren van Chicago’ in 1887) vonden Methöfer en zijn vrienden toch, dat ze een eigen orgaan behoefden. Daarbij werden nauwe relaties onderhouden met een groep van Belgische anarchisten, die begin 1888 in Gent hun orgaan De Opstand publiceerden. In Den Haag trad als kontaktpersoon de Vlaming Henri Wijsman op. In 1890 maakte De Anarchist een moeilijke periode door, maar door financiële steun van Domela (zelf in die tijd kamerlid!) verscheen het blad weer. Dit betekende overigens niet dat Domela veel dankbaarheid oogstte. Zowel De Anarchist als de eveneens anarchistische De Oproerkraaier verweten aan Domela dat hij in 1888 kamerlid was geworden. Ze werden versterkt door Cornelis Croll, gewezen mede-redakteur van Domela's blad Recht voor Allen. Maar in januari 1891 hield de uitgave van De Anarchist voorlopig op. Het werd namelijk steeds duidelijker dat Domela, de ‘kerkvader’ van het socialisme, veel voor het anarchisme voelde en zeer teleurgesteld was in de parlementaire demokratie. Eind maart 1891 vond een anarchistische konferentie plaats, waarbij J. Sterringa op de voorgrond trad. In april 1892 verscheen De Anarchist weer met als ondertitel Anarchistisch-Kommunistisch Orgaan. Het bevatte provocerende leuzen: Eigendom is diefstal (Proudhon); Noch God, noch meester (Blanqui); Uw meester is uw vijand (Lafontaine).

Een lange reeks van brochures, onderandere uitgegeven door Sterringa, verbreidde de anarchistische denkbeelden. Er was toen ook een Belgisch anarchistisch orgaan, L'homme libre, dat een artikel had gepubliceerd van Merlino, een teoretikus van het anarchisme, die een verzoening bepleitte tussen marxisten en anarchisten. Dat lag Domela na aan het hart. Hij sprak in 1894 met Methöfer op een anarchistische vergadering ten gunste van een ontslagen onderwijzer, die libertaire denkbeelden had verkondigd. Uit ingezonden stukken blijkt, hoezeer De Anarchist ook in Vlaanderen (vooral in Gent) werd gelezen. In die tijd was Dave in België nog aktief. Van 1892 tot 1897 bestond er een goede verhouding tussen anarchisten uit Mechelen (o.a. J. Bus) en hun geestverwanten in Holland.

In september 1894 vond te Amsterdam een anarchistisch kongres plaats, en daar bleek niet alleen de groep van De Anarchist aktief te zijn, maar ook die van Licht en Waarheid, onder invloed van de gewezen predikant W. Meng. Dat kongres werd een fiasko, de onderlinge verschillen waren te groot. In 1896 hield De Anarchist op te verschijnen. Voor korte tijd, want onder andere redakties (o.a. van B. Reijndorp) kwam een blad uit van dezelfde naam, waarbij bleek dat er kontakten bestonden met Vrijheid in Mechelen. Maar in 1899 was het met De Anarchist dan toch wel gedaan. Twee jaar daarvoor was Domela Nieuwenhuis een overtuigd anarchist geworden en zijn nieuwe blad De Vrije Socialist werd de spreekbuis van de meeste libertaire socialisten in Nederland


(1)P.J. Proudhon, De la capacité politique des classes ouvrières, Paris, 1865.

(2)A.L. Constandse, Geschiedenis van het humanisme in Nederland, Den Haag, 2de druk, 1978.

(3)A. de Jong, F.D. Nieuwenhuis, 2de druk, 1972.

(4)J.J. Giele, De Eerste Internationale in Nederland, Nijmegen, 1973.

(5)A.L. Constandse, Anarchisme van de daad, 5de druk, 1978.

(6)Men zie o.a. Lenin, Staat en Revolutie, 1917

(7)J.M. Welcker, Heren en arbeiders, Amsterdam, 1978.