De Jong, Albert - Het revolutionaire antimilitarisme in Nederland (1954)
Het revolutionaire antimilitarisme in Nederland
Door Albert de Jong
Verschenen: 1954
Bron: antimilitarisme.org; http://www.antimilitarisme.org/
Origineel verschenen in Handboek voor de Vredesbeweging. Ondertitel: de radicaal-pacifistische stromingen. Uitgegeven door: N.V. UITGEVERIJ NIJGH & VAN DITMAR ’S GRAVENHAGE 1954.
Het revolutionaire antimilitarisme in Nederland
Het revolutionnaire anti-militarisme in Nederland is voortgekomen uit de vrije socialistische of anarchistische arbeidersbeweging, die omstreeks 1900, onder leiding van Ferdinand Domela Nieuwenhuis, in ons land van grote betekenis is geweest.
Anarchisme en anti-militarisme
Wanneer men het anarchistisch beginsel in enkele woorden wil samenvatten, zou men het als volgt kunnen formuleren: niet over zich laten heersen en niet heersen over anderen. Dus: niet gehoorzamen en niet heersen. Het is zonder meer duidelijk, dat het anarchisme krachtens zijn wezen vierkant tegenover het militarisme staat, dat zich kenmerkt door discipline en sub-ordinatie. Het anarchisme is echter (afgezien van het “christen-anarchisme”) niet geweldloos. Integendeel, het erkent principieel het recht van de onderdrukten zich met geweld tegen overheersing te verzetten en zich door middel van geweld van ieder gezag te bevrijden. Het revolutionnaire anti-militaristische standpunt kwam duidelijk tot uitdrukking in de houding van een aantal Zweedse anarchisten, die na 1917 naar Rusland waren getrokken om er de revolutie met de wapenen te verdedigen tegen de contra-revolutionnaire legers, maar die naar Zweden terug gingen, toen de bolsjewistische regering de militaire dienstplicht invoerde. In Zweden weigerden zij daarop de militaire dienst aan de kapitalistische staat. Het niet-geweldloze revolutionnaire anti-militaristische standpunt kwam ook duidelijk naar voren in het volgende gesprek van een Nederlandse dienstplichtige met de artsen, die hem moesten keuren. Toen hem werd gevraagd, of hij er onder alle omstandigheden tegen was een medemens te doden, antwoordde hij: “Helemaal niet. Als ik op geen andere manier mijn leven kan verdedigen, zal ik er voor vechten en ik ben ook bereid te vechten voor de verdediging van het recht en van de vrijheid.” Men vroeg hem, welk bezwaar hij dan had tegen de militaire dienst. Zijn antwoord luidde: “Als ik vecht, wil ik zelf uitmaken, waarvoor en waartegen ik echt, met wie en tegen wie.” Men vond hem daarvoor nog wel wat jong en meende, dat hij een en ander wel aan de regering kon overlaten. Zijn antwoord was afdoende: “In Duitsland hebben alle jongens het aan Hitler overgelaten en dat neemt U hun heel kwalijk!” De anarchist is bereid te vechten, voor zijn overtuiging, maar niet op bevel; als vrij man, niet als slaaf.
Anarchisten en soldaten
De bestrijding van het militarisme is steeds een zeer belangrijk onderdeel geweest van de propaganda en de strijd van anarchistische arbeidersbeweging, vooral in Nederland. Voor een deel vond deze propaganda haar grond in een oprechte afschuw van de gruwelen en de misdadigheid van een oorlog. Maar de nadruk lag toch ergens anders. De anarchistische beweging was niet pacifistisch, maar revolutionnair en anti-kapitalistisch. Zij was voorstander van de directe actie der arbeiders, die door staking, sabotage, lijdelijk verzet en het bezetten van bedrijven hun lot moesten verbeteren. Deze acties moesten tenslotte uitmonden in de algemene werkstaking en in een sociale revolutie, die staat en kapitalisme ten val zouden brengen en de economische macht zouden leggen in handen van de arbeiders en hun organisaties. De anarchistische beweging ging er van uit, dat de strijd tussen arbeiders en bourgeoisie, tussen het revolutionnaire volk en de staat, zich niet geweldloos zou voltrekken. In iedere staking van enige betekenis zagen de arbeiders hun “broeders in de wapenrok” tegenover zich. De grote algemene werkstaking van April 1903 bijvoorbeeld gaf aanleiding tot een geweldig militair vertoon van de zijde der regering. Amsterdam alleen kreeg extra bezetting van 35.000 man. De anarchisten hebben van begin af aan ingezien, dat het militarisme het machtige wapen was van de staat en de bezittende klasse om de arbeiders en de arbeidersbeweging blijvend te onderdrukken. Zij gingen er van uit, dat de militaire macht in hoofdzaak werd gevormd door in uniform gestoken arbeiders. Zij maakten die arbeiders daarvan geen verwijt, maar schreven hun optreden als soldaten toe aan hun onwetendheid en hun gebrek aan klassebewust zijn. De anarchisten beschouwden het daarom als hun zeer voorname taak, de arbeiders en de soldaten het karakter, het doel en het wezen van het militarisme bewust te maken, meer nog wanneer het optrad bij arbeidsconflicten dan in de oorlog. Na de staking van 1903 schreef Domela Nieuwenhuis in een aan deze strijd gewijd brochure, dat er ook gewerkt moet worden onder de militairen. “Immers zij zijn het, die in tijd van nood gebruikt worden om de staking er onder te krijgen en de kapitalisten te beschermen in hun brandkastbelangen. Het mooiste zou zijn om ook een militaire werkstaking te krijgen en daarvoor moet natuurlijk evenzeer gewerkt worden. De soldaten zijn ook arbeiders, al steekt men ze tijdelijk in een soldatenpak, en als ze begrijpen toch ondanks hun kleeren bovenal arbeiders te moeten blijven, dan is er reeds veel gewonnen.” Om de soldaten dit begrip bij te brengen waren de oude anarchisten steeds op post en… niet zonder succes! In manifesten wekten zij bij iedere staking de soldaten op tot solidariteit met de strijdende arbeiders. Hun lectuur werd onder militairen dóór militairen verspreid, waarvoor deze herhaaldelijk straf opliepen. Militairen riepen in de bladen openlijk op tot solidariteit met de arbeiders. Herhaaldelijk werden militairen, met name “mariniers”, wegens anti-militaristische karaktereigenschappen uit de dienst ontslagen. Voor de lotelingen werden speciale vergaderingen belegd, soms zelfs vlak bij de lotingszaal “gedurende het koffieuurtje der lotingsbazen”. Anarchisten werden vervolgd wegens het verspreiden van opruiende manifesten onder militairen. Soldaten en mariniers uiten hun klachten in De Vrije Socialist van Domela Nieuwenhuis, zij raden hun lotgenoten aan bij conflicten niet op de arbeiders te schieten. Afdelingen van de Bond van Miliciens en Oud-Miliciens belegden vergaderingen met anarchisten als sprekers, om te protesteren tegen het oproepen der militairen onder de wapenen en in een resolutie werd door hen voorgesteld om, in navolging van de militairen in Italië, bij een werkstaking de soldij te storten in de stakingskas. Te Amsterdam nam het “mindere marine-personeel” een resolutie aan, waarin het verklaarde zich als arbeiderskinderen te beschouwen, waarmede zij bij een eventueel gewelddadig optreden rekening zouden houden.
De oprichting van de I.A.M.V.
In De Vrije Socialist van 26 November 1902 verscheen een oproep van de Franse anarchisten TAILHADE, LHERMITTE, JANVION en VALLIER om in Londen een internationaal anti-militaristisch congres te houden. Toen dit niet mogelijk bleek te zijn, droeg de Vrije-Socialistenconferentie op 31 Mei en 1 Juni 1903 te Arnhem aan de Vrije-Socialistenvereniging te Amsterdam op, de voorbereiding van het internationaal congres in handen te nemen. Deze vereniging benoemde M. DE BOER en F. Domela Nieuwenhuis tot secretarissen. Na een aantal oproepen, waarvan, naast revolutionnaire anarchisten, ook de christen-anarchist ds LOUIS A. BÄHLER en de letterkundige FREDERIK VAN EEDEN tot de ondertekenaars behoorden, kwam het congres op 26, 27 en 28 Juni 1904 te Amsterdam bijeen. Een 70ta1 gedelegeerden waren aanwezig, waaronder vertegenwoordigers uit Engeland, Frankrijk, Zwitserland, België, Spanje en Oostenrijk. Een groot aantal organisaties, waaronder 150 Nederlandse, hadden een begroetingsschrijven gezonden. De Franse afgevaardigden, waaronder YVETOT en DELALÉ, twee functionarissen van de Franse syndicalistische vakbeweging, waren slechts als personen en niet als vertegenwoordigers van hun organisaties op het congres aanwezig. In de Franse vakbeweging schijnt de vraag van een officiële vertegenwoordiging zelfs niet aan de orde te zijn geweest. In hoeverre de twee Spaanse afgevaardigden, bannelingen die te Parijs leefden, een mandaat hadden van hun organisaties en in hoeverre de Tsjech VOHRYZECK de organisatie van enige tienduizenden mijnwerkers in Bohemen vertegenwoordigde, is niet met zekerheid te zeggen. De Engelse afgevaardigden vertegenwoordigden meer dan honderdduizend mijnwerkers van Durham en Northumberland, maar zij verlieten het congres vóór de afloop, waarschijnlijk tengevolge van het revolutionnaire karakter der te stichten vereniging. Een heftige discussie ontstond bij punt 4 der agenda: Anti-militarisme en persoonlijke dienstweigering. Een aantal gedelegeerden, onder wie de Franse individuele anarchist ARMAND, de christen-anarchist prof. VAN REES, ds SCHERMERHORN, de Zwitserse dienstweigeraar NAINE, EDO FIMMEN (die onder het pseudoniem NEL JACQUARD aan het congres deelnam), de anarchist NACHT uit Bohemen, de christen-anarchist ds Bähler en de Belg THONAR, stelden een resolutie voor om alle acties te steunen voor persoonlijke dienstweigering “welk het sociaal of godsdienstig motief er toe zij”. Hiertegen ontstond een fel protest. Niet zozeer tegen de dienstweigering zelf, als wel tegen de clausule “godsdienstig motief”. De Fransen in het bijzonder keerden zich tegen de resolutie, omdat hierin tevens de geweldloosheid werd aanvaard. Zij meenden, dat zowel iedere christelijke motivering als de geweldloosheid in strijd waren met het revolutionnaire karakter van het congres en de te stichten internationale. De resolutie werd daarop ingetrokken en met 31 stemmen werd een resolutie der Fransen aanvaard, terwijl een door SAMSON voorgestelde resolutie, waarin hoogachting voor de dienstweigeraars werd uitgesproken, maar tevens, dat “niemand onzer persoonlijk kan aanraden tot dienstweigering”, zes stemmen haalde. De christen-anarchist Bähler verliet hierop het congres, NAINE en Thonar trokken zich uit het internationale comité terug. Het congres, dat samengesteld was uit anarchisten, christen-anarchisten, Engelse radicalen en een socialist, had oorspronkelijk alle anti-militaristen bijeen geroepen onder de leuze “Geen man en geen cent voor het militarisme”. Het resultaat van het congres was, dat alleen anarchisten en libertaire syndicalisten deel konden uitmaken van de nieuwe internationale, die de naam droeg van Internationale Anti-Militaristische Vereniging. Buiten Nederland ontstonden secties in België, Frankrijk en Italië, die er een aantal afdelingen vormden, maar deze hadden slechts een kortstondig bestaan. Een werkelijke internationale is de I.A.M.V. eigenlijk nooit geweest. Zij zou definitief worden geconstitueerd op een in 1905 te Oxford te houden congres, maar dit congres kwam niet tot stand. Toen in 1907 in Amsterdam een Internationaal Anarchisten Congres werd gehouden, kwamen een aantal afgevaardigden van dit congres tevens in een anti-militaristisch congres bijeen. Op dit congres waren vertegenwoordigers uit een twaalftal landen aanwezig, maar het leverde het bewijs, dat er van een anti-militaristische internationale geen sprake was. MARMANDE, de Franse afgevaardigde, gaf uitdrukking aan de practisch vrijwel overal in het buitenland heersende opvatting, dat het anti-militarisme een onderdeel, een uitvloeisel is van anarchisme en socialisme, zodat er geen afzonderlijke anti-militaristische organisaties nodig zijn. Het “congres” van 1907 was voorlopig de laatste internationale bijeenkomst van de I.A.M.V.
De I.A.M.V. in Nederland
Geheel anders was het in Nederland. Ook hier waren niet alle anarchisten voorstander van een afzonderlijke anti-militaristische beweging. Maar een zeer bijzondere omstandigheid was, dat Domela Nieuwenhuis, die een overheersende, ja bijna magische invloed in de beweging had, zich als verklaard tegenstander verzette tegen iedere organisatie van de anarchisten. Slechts “vrije groepen” van voor de anarchistische propaganda samenwerkende kameraden konden in zijn oog genade vinden. In de grote plaatsen bestonden verscheidene van zulke groepen los naast elkaar zonder enig plaatselijk laat staan landelijk organisatorisch verband. Maar Domela Nieuwenhuis was geen tegenstander van een anti-militaristische organisatie, die toch in hoofdzaak uit anarchisten bestond. Vele anarchisten, die zich tot organisatorisch werken voelden aangetrokken, hebben hun krachten aan de anti-militaristische beweging gewijd. De propaganda tegen oorlog en militarisme vond in Nederland een vruchtbare bodem. Iedere oorlog versterkt de nationalistische en militaristische geest, maar Nederland had sedert 1839 geen oorlog meegemaakt. De anti-militaristische propaganda vond bovendien gemakkelijk weerklank bij een groot der bevolking, die zich, omstreeks 1900 meer dan nu, kenmerkte door een geest van individualisme en onafhankelijkheid. Daardoor heeft in Nederland de I.A.M.V. - die er eigenlijk N.A.M.V. had moeten heten - een grote populariteit kunnen verwerven, vooral op het platteland, met name van Friesland, Noordholland, Groningen en Zuidholland.
De activiteit van de Nederlandse I.A.M.V.-sectie
Op 9 October 1904 werd de Nederlandse sectie van de I.A.M.V. die wij verder zonder meer “de I.A.M.V.” zullen noemen - op een congres te Zwolle gesticht met 375 leden in tien plaatselijke afdelingen. Enkele maanden later waren acht nieuwe afdelingen opgericht en was het aantal leden tot 700 gestegen. In 1906 waren er 28 af delingen met ongeveer 900 leden, welk aantal in 1908 tot 1000 was gestegen. Tegen het uitbreken van de eerste wereldoorlog was dit aantal in bedenkelijke mate gedaald, maar de op zichzelf zeer kleine organisatie ontwikkelde een bewonderenswaardige activiteit. Een deel van haar actie was gericht op het ondermijnen van leger en vloot met het doel deze onbruikbaar te maken voor de heersende klasse als instrument in de klassenstrijd. Als protest tegen de werving voor leger en marine werd in 20.000 ex. de brochure “De Nederlandsche regeering als zielkoopster” verspreid. In 1905 werd besloten jaarlijks een soldatenalmanak uit te geven, speciaal voor de militairen bestemd. Deze almanak is 17 jaar achtereen in een oplage van 5.000 tot 10.000 ex. verschenen. Als orgaan van de vereniging werd het maandblad “De Wapens Neder” overgenomen, dat reeds enige jaren op eigen initiatief door enkele geestverwanten was uitgegeven. Ook dit blad richtte zich telkens weer rechtstreeks tot de soldaten. In een van de nummers is een plaatje opgenomen, waarop arbeiders afscheid nemende recruten de hand drukken met de woorden: “Ziezoo, dat is dus afgesproken, ge zult nimmer op uw broeders schieten!” In 1909 werd besloten vier van de 12 maandelijkse nummers speciaal voor lotelingen en militairen, die met verlof naar huis komen, te bestemmen. In dat jaar werden niet minder dan 81.000 nummers van “De Wapens Neder” verspreid, d.w.z. 6.000 à 7.000 per maand door een organisatie van nog geen duizend leden. Een hoge vlucht nam het blad onder redactie van N. J. C. Schermerhorn (destijds predikant te Nieuwe Niedorp) gedurende de jaren 1910-1922. Deze onvermoeide en begaafde redenaar heeft op honderden plattelandsvergaderingen het woord gevoerd en won op iedere vergadering tientallen abonnees. Gedurende de 51 maanden van de eerste wereldoorlog bedroeg de gemiddelde oplage 18.000 ex. en de hoogste oplage 33.000 ex. per maand. In 1928, toen het aantal leden der I.A.M.V. slechts 600 bedroeg, werden maandelijks 9.500 ex. van “De Wapens Neder” aan de man gebracht en van het afzonderlijke belangrijk vergrote Kerstnummer zelfs 15.000 ex. of 25 ex. per lid. Maar ook met talloze vlugschriften en manifesten werd de schriftelijke propaganda gevoerd. In 1906 werd een manifest over de politieke toestand in Europa in 100.000 ex. verspreid; een geschrift over anti-militarisme en vakbeweging bereikte een oplage van 26.000 ex. In 25.000 ex. verscheen een brochure tegen de vereniging “Onze Vloot”, in 20.000 één tegen militaristisch kinderspeelgoed. Tientallen sprekers voerden het woord op anti-militaristische dorpsvergaderingen, waar soms de burgemeester tot de bezoekers behoorde. Daarnaast werden grote openbare meetings in de steden belegd. Op 15 Januari 1905 werden in verschillende plaatsen protestvergaderingen gehouden in verband met de Russische-Japanse oorlog. Op 16 Juni 1907 vond in Den Haag een door 4.000 personen bezochte meeting plaats met zes sprekers om “het gehuichel van de tweede vredesconferentie te ontmaskeren”. Op 31 Augustus 1913 werd ter gelegenheid van de opening van het Vredespaleis in Den Haag een door 5.000 bezoekers bijgewoonde meeting gehouden, waar ook sprekers uit Frankrijk, België en Duitsland het woord voerden en Domela Nieuwenhuis de gedenkwaardige uitspraak deed: “Het Vredespaleis is geopend, nu kan de oorlog beginnen.”
Gerechtelijke vervolgingen
Tal van malen hebben de propagandisten van de I.A.M.V. aan gerechtelijke vervolgingen blootgestaan. In 1908 werden WURPEL en PIETERS vervolgd wegens het verspreiden van een manifest aan de lotelingen. Deze vervolging wekte een storm van protest, te meer daar gepoogd werd, I.A.M.V. tot een verboden vereniging te verklaren. Niet minder dan 23 organisaties werkten met de I.A.M.V. samen in een agitatiecomité, dat een grote protestmeeting in het Paleis voor Volksvlijt organiseerde en in tienduizenden exemplaren een geschrift van 16 pagina’s, “Tot aanval en verweer”, verspreidde. Blijkens dit geschrift waren de beide propagandisten op 4 Juni 1908 veroordeeld wegens hun lidmaatschap van de I.A.M.V., waardoor “dus genoemde vereeniging tot een verboden vereeniging verklaard” was. De vervolging zou zijn ingesteld op instigatie van de Pruisische regering naar aanleiding van het feit dat door Nederlandse anti-militaristen een poging was gedaan om een anti-militaristisch geschrift, namelijk “Soldaten-Brevier”, in Duitsland binnen te smokkelen. Dit geschrift was een klein boekje, gecamoufleerd in de Duitse nationale kleuren met het Pruisische wapen en het motto „Mit Gott für Konig und Vaterland”. Het Handelsblad dier dagen schreef, “dat we niet gediend zijn van Pruisischen peper in onze rechtspleging”. Ook De Telegraaf drong er op aan, dat hieromtrent het juiste licht zou worden verspreid. In hoger instantie werden Wurpel en Pieters vrijgesproken. In 1909 werd J. W. SMIT wegens een opruiend artikel in de Soldatenalmanak tot drie maanden veroordeeld. Op grond van een artikel in de Soldatenalmanak naar aanleiding van “de bloednacht op Kattenburg”, waarbij tijdens een staking in 1911 enkele arbeiders werden doodgeschoten en anderen ernstig gewond, werd de administrateur van het brochuredepot der I.A.M.V., C. BERKHOUT, tot een maand veroordeeld. Het gewraakte artikel werd, thans ondertekend door 800 personen, herdrukt en verspreid, zonder dat dit tot nieuwe vervolgingen aanleiding gaf. In 1917 werd M. v. GELDER tot drie maanden veroordeeld wegens het verspreiden van een manifest van de I.A.M.V. naar aanleiding van het neerschieten van een aantal mannen en vrouwen bij een hongerbetoging.
De beginselen der I.A.M.V.
Een eigenlijke beginselverklaring heeft de I.A.M.V. tot Kerstmis 1919 niet gehad. Wel heeft zij reeds in 1914 uitgegeven de brochure “Wat de Roode Internationale wil”, die als zodanig kan worden beschouwd. Haar standpunt komt duidelijk tot uitdrukking in de drie klare, klassiek geworden leuzen, die zij heeft aangeheven vanaf de eerste dag van haar bestaan: Geen man en geen cent voor het militarisme. Indië los van Holland. (Van Indonesië werd in 1904 nog niet gesproken.) Wij strijden voor een maatschappij, waarin voor ruw geweld geen plaats meer is. De eerste leuze is even kort als duidelijk en afdoende. Tegen de oorlog propageerde de I.A.M.V. de internationale massale dienstweigering en de algemene werkstaking, een standpunt, dat door de moderne vakbeweging na de eerste wereldoorlog korte tijd is aanvaard, maar na de opkomst van het nationaal-socialisme weer is losgelaten. Eenmaal is - van bolsjewistische zijde - een ernstige poging gedaan om de I.A.M.V. ontrouw te doen worden aan haar consequente standpunt “Geen man en geen cent”. Op het Kerstcongres van 1919 stelde de communist JOH. BROMMERT, een oud-dienstweigeraar en bestuurslid van de I.A.M.V. voor, dat zij alleen het militarisme van de kapitalistische staat zou bestrijden. Met 33 tegen 3 stemmen en 1 stem blanco handhaafde de I.A.M.V. haar standpunt om te strijden tegen iedere vorm van militarisme, van welke staat ook.
Indonesië los van Holland
De leuze “Indië los van Holland”, later overgenomen door de communisten, is het eerst door de anti-militaristen aangeheven. Reeds in 1871 had Domela Nieuwenhuis als predikant te Harlingen een oproep gedaan tot een openbare vergadering als protest tegen de Frans-Duitse oorlog en tot stichting van een vredesbond. In een artikel van prof. BUIJS in de Gids van Augustus had deze zich tegenstander van een vredesbeweging verklaard. In een antwoord op dit artikel schreef Domela Nieuwenhuis, die toen nog geen socialist was, reeds: “En tenslotte moeten de koloniën onafhankelijk verklaard worden. Want het bezit van koloniën is een voortdurend oorlogsgevaar. Zij zijn onrechtmatig verworven en het gevolg daarvan is, dat het eene onrecht gestapeld wordt op het andere. Om den diefstal mogelijk te maken, moest men moorden. We hebben schatten verworven ten koste van het bloed en het zweet der inlanders, en we zijn niets dan roovers in een land, waar we niets te maken hebben.” De uit deze woorden sprekende geest heeft de I.A.M.V. steeds beheerst en zij heeft er naar gehandeld. De werving voor het koloniale leger heeft zij altijd krachtig bestreden. De brochure “De Nederlandsche regeering als zielkoopster” en die tegen de vereniging “Onze Vloot” hebben wij reeds genoemd. Op de reclameplaten voor het Indische leger werd de kop van de militair, die er tussen de palmen rijdt, met een doodshoofd overplakt, en het woord “handgeld” met: bloedgeld. De I.A.M.V. nam stelling tegen de plannen in 1916 om in Indonesië een militie in te voeren, o.a. door het aanplakken van 10.000 platen in geheel Nederland. Zowel in “De Wapens Neder” als op openbare vergaderingen, alsmede in manifesten en brochures is onafgebroken protest aangetekend tegen de koloniale onderdrukking en uitbuiting.
De I.A.M.V. en het geweld
Haar standpunt ten opzichte van het geweld heeft de I.A.M.V. duidelijk tot uitdrukking gebracht in de verklaring, dat zij streed voor “een maatschappij, waarin voor ruw geweld geen plaats meer is”. Ongetwijfeld is de I.A.M.V. mede geboren uit verzet tegen en afschuw van het brute geweld der staten, waarmede de uitbuiting en de onderdrukking der arbeidersklasse werden gehandhaafd en duizenden proletariërs in bloedige oorlogen werden afgeslacht. Zij beschouwde de terzijdestelling van het geweld als grondslag der maatschappij als haar voornaamste doel. Zij zag het geweld echter niet als een gevolg van de persoonlijke zonde van arbeider of kapitalist, maar als een uitvloeisel van de economische en politieke inrichting onzer samenleving. Het standpunt, dat het geweld - ook als verzet der onderdrukten - verworpen moet worden, omdat men “zijn vijanden moet liefhebben”, heeft de I.A.M.V. nooit aanvaard. In “Wat de Roode Internationale wil” wordt verklaard, dat de geweldloosheid door de vereniging niet als beginsel wordt aanvaard, maar dat dit niet wil zeggen, dat zij geen eerbied zou koesteren voor hem, die, omdat hij alle geweld uit den boze acht, weigert in militaire dienst te treden. Zij plaatste zich echter niet op tolstojaans standpunt en nam de mogelijkheid aan “dat in den strijd der klassen niet immer de geweldsdaad is te ontwijken, noch af te keuren”. De strijd tegen het militarisme was voor de I.A.M.V. een stuk klassenstrijd en zoals deze strijd werd gevoerd met het doel de klassen op te heffen, aanvaardde zij het geweld om het geweld als grondslag der maatschappij op te heffen. Intussen betekent dit niet, dat de I.A.M.V. ooit haar kracht heeft gezocht in het geweld. Integendeel! Steeds propageerde zij vóór al het andere de verbroedering der arbeiders door de weigering der soldaten om zich als onderkruipers te laten gebruiken of op het volk te schieten en kwam zij op voor massale staking en dienstweigering, teneinde de oorlog tegen de “arbeiders aan de andere zijde der grens” te verhinderen. Haar ideaal is altijd kort en goed geweest: De wapens neer.
Geweldlozen worden lid van de I.A.M.V.
Van ingrijpende, ja van beslissende betekenis is voor de I.A.M.V. de invloed van de eerste wereldoorlog geweest. Wij kunnen deze invloed in een drietal punten samenvatten, die echter innerlijk nauw samenhangen. De aandacht van de I.A.M.V. werd meer dan ooit gericht op de bestrijding van de oorlog en geleidelijk werd de verbondenheid met de klassenstrijd der arbeiders verzwakt. De dienstweigering trad veel sterker dan vroeger op de voorgrond. In de eerste wereldoorlog werden ook jonge mannen ouder dan 19 jaar onder de wapenen geroepen en onder hen bleek het aantal dienstweigeraars verhoudingsgewijze veel groter te zijn. In September 1915 verscheen een door 178 personen ondertekend “dienstweigerings-manifest”. Op 12 en 22 October verschenen reeds een tweede en derde oplaag met resp. 326 en 529 handtekeningen, waaronder vele leden van de I.A.M.V. Het aantal na September 1915 gevangen genomen dienstweigeraars steeg van 108 in Juni 1917 tot 425 in Juni 1918. En tenslotte traden een aantal min of meer religieus getinte en geweldloze anti-militaristen tot de I.A.M.V. toe. Zij kwamen niet uit de revolutionnaire arbeidersbeweging, maar uit christen-anarchistische en christen-socialistische kringen voort. Zij vertegenwoordigden de richting, die op het internationale congres van 1904 uitdrukkelijk was geweerd. Terwijl het anti-militarisme van de oude I.A.M.V. een uitvloeisel was van de vrije-socialistische klassenstrijd, vond hun anti-militarisme zijn hoofdwortel in het christendom. Bij sommigen hunner nam de persoonlijke dienstweigering een allesoverheersende plaats in. Zij legden sterk de nadruk op het ethische en individuele. Het ging hun in de eerste plaats om een zuivere levenshouding voor de enkeling. De oude I.A.M.V. had daarentegen steeds het oog gericht op een onmiddellijk doorvoerbare tactiek voor de arbeidersbeweging; zij had wel klassesolidariteit van de arbeiders verlangd, maar geen individuele daden, die boven de zedelijke kracht van de gemiddelde mens uitgaan. Het accent der beweging kwam steeds meer te liggen op de individuele dienstweigering en het “verantwoordelijk produceren”. Het contact met de soldaten ging geheel verloren en dat met de arbeidersbeweging nam meer en meer af. Hierbij heeft in de latere jaren ongetwijfeld ook een rol gespeeld de achteruitgang van de vrije-socialistische arbeidersbeweging, waarbij de syndicalistische organisatie, het N.A.-S., goeddeels door de bolsjewiki werd veroverd. Tegelijkertijd begonnen ook de oude I.A.M.V.-ers steeds minder heil van het geweld voor de sociale bevrijdingsstrijd te verwachten. Zij stelden zich voor ogen, dat de hoge vlucht van de oorlogs- en vernietigingstechniek het geweld tot een bedreiging op zichzelf maakt, ongeacht voor welk doel het wordt aangewend. Zij maakten zich bewust, dat het beschikken over en hanteren van de moderne geweldsmiddelen voor een onderdrukte klasse steeds minder mogelijk wordt. Bovendien begrepen zij, dat deze middelen zich wel lenen om tégen een volksmassa te worden gebruikt, maar niet om door de massa tegen de eigenlijke onderdrukkers te worden aangewend. Om deze practische, om deze tactische redenen zochten zij naar betere, meer effectieve middelen om de vijanden van de arbeidersklasse te overwinnen en de sociale revolutie te verdedigen. Zij legden daarbij de nadruk op de economische wapenen, staking, boycott, non-coöperation, echter zonder het geweld uit beginsel te verwerpen. Niettemin groeiden de beide richtingen in de I.A.M.V. daardoor naar elkander toe. Zij waren het erover eens, dat men door het bevorderen van de economische strijdmiddelen (verantwoordelijk produceren, arbeidsweigering, dienstweigering en boycott) het geweld zoveel mogelijk overbodig moest maken. En op deze grondslag hebben zij gedurende meer dan 15 jaar even kameraadschappelijk als vruchtbaar samengewerkt, eigenlijk zonder ooit als fracties tegenover elkander te staan. Op nog een belangrijk punt waren de beide richtingen het eens, n.l. dat de I.A.M.V. plaats moest bieden aan álle anti-militaristen, zowel aan de “geweldaanvaarders” als aan de “geweldverwerpers”. Dit bleek duidelijk in 1921. Toen werd op initiatief van de IA.M.V. te Den Haag een nieuwe internationale gesticht: Het Internationaal Anti-Militaristisch Bureau tegen oorlog en reactie (I.A.M.B.). Tegelijkertijd vond te Bilthoven een internationale bijeenkomst plaats van geweldlozen buiten de IA.M.V. om. Deze bijeenkomst zond een delegatie naar het congres in Den Haag met de mededeling, dat te Bilthoven alle voorbereidingen waren getroffen om een anti-oorlogsinternationale op geweldloze grondslag te stichten, maar dat men daartoe niet zou overgaan, indien het I.A.M.B. de geweldloosheid wilde aanvaarden. Daartoe was het I.A.M.B. niet bereid; de geweldlozen in de I.A.M.V. hebben zich toen op het standpunt gesteld, dat het I.A.M.B. ook voor niet-geweldlozen moest openstaan.
Activiteit tijdens en na de Eerste Wereldoorlog
Terwijl de I.A.M.V. tegen 1914 in aantal leden en afdelingen sterk was gedaald, breidde zij zich tijdens de eerste wereldoorlog belangrijk uit. Einde 1918 telde zij meer dan 80 afdelingen met 3200 leden. Maar na de oorlog daalde het ledental regelmatig, n.l. tot 1250 in 1922 en tot 630 (verdeeld over 36 afdelingen) in 1928. Niettemin bleef de I.A.M.V. zowel schriftelijk mondeling een krachtige propaganda voeren. Een vlugschrift “Aan de Moeders” werd in 40.000 ex. verspreid, alleen in 1921 werden 59.000 ex. van elf verschillende brochures omgezet. Een anti-militaristisch jaarboek werd in 6.000 ex. uitgegeven, een brochure aan de onderwijzers (“School en Oorlog”) eveneens in 6.000 ex. Bij stakingen, oorlogsdreiging en andere daartoe aanleiding gevende gebeurtenissen werden manifesten in grote oplagen onder de bevolking verspreid. In talrijke dorpen, waar de politieke partijen hoogstens eens in de vier jaar een vergadering organiseerden, belegde de I.A.M.V. enige openbare vergaderingen per jaar. Haar sprekerslijst telde in 1923 niet minder dan 41 namen.
De “Groenendaal-actie”
Een hoogtepunt van activiteit vond plaats in het jaar 1921 naar aanleiding van het feit, dat de Haarlemse dienstweigeraar HERMAN GROENENDAAL na zijn arrestatie op 6 Juni alle voedsel weigerde als protest tegen zijn gevangenhouding en als een appèl aan het geweten der arbeidersklasse. Toen het Landelijk Comité (bestuur) van de I.A.M.V. hiervan eerst op Zondag 19 Juni kennis kreeg, stelde het onmiddellijk de gehele Nederlandse dagbladpers op de hoogte. Op 20 Juni bracht het een bezoek aan de directeur en de behandelende geneesheer van het militair hospitaal in Den Haag, waar Groenendaal juist die dag voor het eerst gewelddadig kunstmatig was gevoed. Het Landelijk Comité deed tevergeefs een beroep op de artsen, zich niet voor het militarisme te laten misbruiken en zond opnieuw een uitvoerig communiqué aan de pers. Van Woensdag 22 Juni af werden door leden van de Haagse afdeling der I.A.M.V. 50.000 strooibiljetten uitgereikt en liepen de geestverwanten, de werklozen onder hen ook overdag, met borden “Herman Groenendaal moet vrij.” Op onwettige wijze belemmerde de politie deze propaganda voor een op Zondag 26 Juni te houden openbare vergadering in de tuin van het Volksgebouw. Maar juist door haar optreden werkte zij er toe mede Den Haag in het teken van de Groenendaal-actie te stellen. Het werd een ware volksbeweging. De protestmeeting op 26 Juni slaagde schitterend. Uit angst voor zijn gewelddadige bevrijding hadden de autoriteiten Herman Groenendaal overgebracht van het militair hospitaal naar de bijzondere strafgevangenis te Scheveningen. Maar de duizenden betogers begaven zich na afloop van de meeting naar het huis van de minister van oorlog, de heer Por, waar zij door de politie werden uiteengeslagen. Nu bleek hoe diep de volkspropaganda der I.A.M.V. tot de harten van de arbeidersklasse was doorgedrongen. Iedere avond stroomde de tuin van het Volksgebouw vol, onverschillig of er al dan niet een vergadering was uitgeschreven. Overal in den lande werden druk bezochte protestvergaderingen gehouden en op Dinsdag 28 Juni legden te Amsterdam duizenden arbeiders spontaan het neer om “Groenendaal vrij te staken”. De grote massa der arbeiders volgde echter niet en gezien dit feit, besloten de syndicalistische organisaties, op Zondag 3 Juli, niet tot het afkondigen van de algemene werkstaking over te gaan. Daarmede was de actie verloren, al had de anti-militaristische agitatie een omvang aangenomen als nooit te voren. B. DE LIGT en ALBERT DE JONG werden wegens opruiing gearresteerd en resp. tot 27 en 29 dagen - de tijd van hun voorarrest - veroordeeld. Tal van kameraden werden vervolgd wegens verspreiden, lopen met borden, enz. Door de I.A.M.V. werd, tezamen met het syndicalistische N.A.-S., een blad „De Dienstweigeraar” in 50.000 ex. verspreid. De dienstweigeraars VAN DER PUTTEN, KROOK en CAMMELOT waren eveneens in voedselstaking gegaan. De slechte behandeling van deze laatste en van Herman Groenendaal gaf de I.A.M.V. aanleiding tot het verspreiden van een manifest in een oplage van 200.000 ex. Herman Groenendaal heeft zijn voedselweigering vijf maanden volgehouden en werd al die tijd kunstmatig gevoed. Na het inzinken van de volksbeweging legden twee oppositionele communisten en een anarchist een bom voor het huis van een der leden van de krijgsraad te 's-Gravenhage, in de hoop daardoor nieuwe agitatie te verwekken. Dit doel werd niet bereikt; zij werden gearresteerd en tot verscheidene jaren gevangenisstraf veroordeeld. Naar aanleiding van hun daad gaf Herman Groenendaal op aanraden van zijn advocaat, de voedselweigering op. Hij heeft zijn tien maanden gevangenisstraf ten volle moeten uitzitten.
Het I.A.M.B. en de I.A.K.
Een belangrijke activiteit heeft de I.A.M.V. nog op internationaal terrein vervuld. Reeds tijdens de wereldoorlog nam zij de stichting van een nieuwe internationale ter hand. Besloten werd een internationale centrale in het leven te roepen, waarbij zich ook andere dan uitsluitend anti-militaristische verenigingen zouden kunnen aansluiten. Daartoe werd op een prachtig geslaagd internationaal congres, van 26-31 Maart 1921 te Den Haag gehouden, het reeds genoemde Internationale Anti-Militaristische Bureau tegen oorlog en reactie gesticht. Op dit congres waren anti-militaristen, anarchisten en syndicalisten vertegenwoordigd uit Nederland, België, Frankrijk, Engeland, Duitsland, Zweden, Oostenrijk, Zwitserland en de Ver. Staten. Een 25-tal afgevaardigden waren wegens pas-moeilijkheden afwezig, een zestal afgevaardigden waren zonder pas gekomen, zodat de eigenlijke zittingen des nachts in het geheim moesten plaats vinden. Er werd een beginselverklaring aangenomen, waaraan het volgende is ontleend: “Het (I.A.M.B.) tracht in de arbeiders het bewustzijn te versterken van hun beslissende economische macht.” “Het propageert de algemene staking en de massale dienstweigering ter voorkoming van oorlog.” „Het propageert de onmiddellijke staking van alle oorlogsproductie.” „Het bevordert de desorganisatie van legers en vloten, en huldigt de persoonlijke dienstweigering.” „Het richt zich tegen elke poging om door interventie een proletariaat, dat het kapitalistisch juk heeft afgeworpen, opnieuw te onderdrukken.” „Het keert zich tegen elke militaire onderdrukking en economische uitbuiting der gekleurde rassen . . .” In 1923 waren bij het I.A.M.B. 34 Nederlandse organisaties aangesloten van anti-militaristen, anarchisten, syndicalisten en vrijdenkers. En voorts 20 organisaties in België, Denemarken, Duitsland, Engeland, Frankrijk, Noorwegen, Oostenrijk, Spanje, Zweden en Zwitserland. Het I.A.M.B. heeft van stonde af aan zijn stem verheven tegen de vervolging van revolutionnairen in alle landen, het heeft deelgenomen aan talrijke internationale congressen en zijn vertegenwoordigers hebben het woord gevoerd op openbare vergaderingen in verscheidene landen. Het werd echter bijna uitsluitend gefinancierd door Nederlandse organisaties en geestverwanten. Hierin kwam enige verandering ten goede, toen het I.A.M.B. in 1928 tezamen met de syndicalistische internationale, de I.A.A., de Internationale Antimilitaristische Kommissie vormde, een werkcommissie voor de anti-militaristische propaganda, waarvan de uitgaven door de beide internationales tezamen werden betaald. Deze I.A.K. heeft een tiental jaren een zeer gewaardeerde persdienst uitgegeven in Nederlands, Frans, Duits en Engels; enkele malen zijn ook nummers in Spaans, Noors en Esperanto uitgegeven. Deze persdienst werd in een totale oplage van 750 exemplaren aan bladen en personen in de vijf werelddelen gezonden. In één jaar werd, voor zover het secretariaat dit heeft kunnen nagaan, 750 maal een artikel van de persdienst in de pers afgedrukt. Wanneer men bedenkt, dat de totale inkomsten van I.A.M.B. en I.A.K. tezamen nooit meer dan ƒ 4.000,- à ƒ5.000,- hebben bedragen, is dit geen gering resultaat. Daar het werk voor de internationale beweging bijna uitsluitend door Nederlandse anti-militaristen is verricht, verdiende het in dit artikel te worden vermeld.
De Spaanse Burgeroorlog en het geweld
De uiteenlopende opvattingen over het geweld hebben in I.A.M.V. en I.A.M.B. in 1936 tot een beslissend conflict geleid en wel in verband met de Spaanse Burgeroorlog. Bij het uitbreken van de Spaanse revoluties, als weerslag op de staatsgreep van FRANCO, stelden de Spaanse anarcho-syndicalisten geheel overeenkomstig het in 1904 door de I.A.M.V. ingenomen standpunt - geweld tegenover geweld. Zij namen het initiatief tot het verzet en organiseerden in samenwerking met alle andere anti-fascistische groeperingen der bevolking, aanvankelijk los van de regering en geheel op de grondslag van vrijwilligheid en spontaneïteit, revolutionnaire volkslegers. De “milicianos”, zoals de deelnemers werden genoemd, kozen hun eigen leiders en zij konden die ook afzetten. De “geweldaanvaarders” in I.A.M.V. en I.A.M.B. waren volledig solidair met het Spaanse volk, ook voor zover zij theoretisch aan boven-gewelddadige strijdmethodes de voorkeur hadden gegeven. Iedere actie der internationale arbeidersklasse om met de door het I.A.M.B. gepropageerde middelen het militarisme van Franco lam te leggen, bleef immers achterwege en naar hun oordeel had het Spaanse volk volkomen het recht zijn eigen strijdmiddelen te kieren, die overigens niet in strijd waren niet de beginselen van de oude I.A.M.V. Indien er sprake had kunnen zijn van het verschaffen van wapenen aan de milicianos, zouden zij daartegen persoonlijk geen bezwaar hebben gehad, al begrepen zij, dat dit niet de taak zou kunnen zijn van de beide organisaties, waarbij immers ook geweldlozen waren aangesloten. De geweldlozen in I.A.M.V. en I.A.M.B., en ook in de anarchistische beweging, namen van begin af aan een ander standpunt in. Hun houding was aanvankelijk aarzelend, maar in sommige gevallen critiseerden zij met name het anti-fascistische geweld en enkelen wilden zelfs iedere materiële steun aan het Spaanse volk onthouden, omdat het een gewelddadige strijd voerde. Intussen werden de Spaanse volkslegers meer en meer gemilitariseerd, hetgeen vanzelfsprekend in strijd is met elk, en ook met het niet-geweldloze, anti-militaristische beginsel. In de beide organisaties trad nu een derde richting op. Zij aanvaardde wel het individuele en spontane geweld, maar verwierp iedere vorm van “georganiseerd” geweld. Zij was namelijk van oordeel, dat iedere georganiseerde oorlogsvoering noodzakelijkerwijze tot militarisering leidt, omdat het doeltreffend toepassen van de moderne oorlogstechniek militarisering tot voorwaarde heeft. De “geweldaanvaarders” konden dit standpunt niet delen. Zij achten organisatie van elk gewelddadig volksverzet volkomen vanzelfsprekend. Zij beschouwen de vrije zelf-organisatie van het volk als een uitvloeisel van het sociale wezen van de mens en zien daarin juist de grondslag voor de opbouw van een vrije samenleving. Zij achten elke vrijwillige organisatie doeltreffender dan de disciplinaire en waren ook om die reden tegen de militarisering. De oorzaak hiervan in Spanje lag naar hun overtuiging in de politieke ontwikkeling in dit land. De macht was er meer en meer overgegaan uit handen van de spontaan gevormde volkscomité's in die van de regering. De sociale revolutie werd niet consequent doorgevoerd, de staat en ten dele ook het kapitalisme werden gehandhaafd. De Spaanse anarchisten werkten samen met socialisten en burgerlijke partijen, die staat en militarisme in beginsel aanvaarden. Zij hebben zelfs, onder de drang der omstandigheden, aan de regering deelgenomen, welke tactiek in strijd was met hun beginselen en die zij thans algemeen weer verwerpen. Maar als anti-militaristen hebben zij zich tegen de militarisering zo lang mogelijk verzet. Vaak echter is deze afgedwongen door de meestal buitenlandse bolsjewiki, die in Spanje over de Russische vliegtuigen beschikten, en deze weigerden in te zetten, zolang de troepen de militarisering niet hadden aanvaard. Een meerderheid in I.A.M.V. en I.A.M.B. verklaarde ieder “georganiseerd geweld” in strijd met de anti-militaristische beginselen en wijzigde de beginselverklaringen der beide organisaties in deze geest. De niet-geweldlozen verlieten daarop zowel de I.A.M.V. als het I.A.M.B., daar zij een verdere samenwerking op de grondslag der nieuwe beginselverklaringen niet mogelijk achtten. Die samenwerking was mogelijk geweest, vijftien jaar lang, volkomen loyaal en kameraadschappelijk, zo lang het ging om een zuiver ideële propaganda; zij bezweek in het aangezicht van de wezenlijke strijd, toen opnieuw bij de een de vraag van de doorvoerbare tactiek der strijdende arbeidersklasse, bij de ander de principieel-zuivere houding voor individu en ideële groep de doorslag gaf. Het bewijst, hoe diep en wezenlijk de klove in werkelijkheid is gebleven. De in 1938 tot stand gekomen scheuring betekende het einde van het I.A.M.B. en de I.A.K. Noch de syndicalistische internationale, noch de buitenlandse organisaties konden zich met het nieuwe standpunt verenigen. De I.A.M.V. hield stand tot het uitbreken van de tweede wereldoorlog, maar is in 1945 niet herleefd.
Slotbeschouwing
Men zou aan het slot van dit opstel de vraag kunnen opwerpen, in hoeverre de doeleinden van de I.A.M.V. zijn bereikt. Men zou dan kunnen zeggen, dat een van haar doelstellingen is verwezenlijkt – “Indië” is namelijk los van Holland -, maar dat van het “Geen man en geen cent” niets is terechtgekomen. De nationale bevrijding van Indonesië is echter niet het werk van de I.A.M.V. geweest, al heeft zij er in belangrijke mate toe bijgedragen. En dat er op het ogenblik meer geld voor oorlogsvoorbereiding wordt uitgegeven, dan ooit te voren, betekent anderzijds niet, dat het optreden van de I.A.M.V. zonder betekenis is geweest. Wij willen het vraagstuk even anders zien. Het te boven komen van de oorlog is langzamerhand een probleem geworden voor de mensheid en wordt dit steeds meer. In alle delen van de wereld openbaart zich het bewustzijn, dat oorlog en militarisme moeten worden overwonnen en de menselijke persoonlijkheid moet worden beveiligd. Van dat bewustzijn, van die geest is ook de I.A.M.V. een symptoom, een verschijningsvorm geweest, in een bepaalde volksbeweging, in een bepaald land. Tegenover de milliarden voor de legers heeft zij slechts enkele duizenden guldens kunnen bijeenbrengen voor haar schamele blaadjes en pamfletten. Tegenover twee wereldoorlogen, die de volkeren hebben gemilitariseerd, heeft zij slechts kunnen stellen de kracht van haar overtuiging. Niettemin heeft zij er in duizenden individuele gevallen toe bijgedragen de menselijke persoonlijkheid tegenover het militarisme te handhaven en te doen zegevieren. Dat gaat niet verloren. De I.A.M.V. is geen overwinnaar geworden. Dat worden pioniers gewoonlijk niet. Maar zoals het I.A.M.B.-lid, mevrouw dr HELENE STÖCKER eens heeft gezegd: Die zweitkommenden werden die Sieger sein.