De Jong, Rudolf - De ontwikkeling van het anarchisme (1979)
De ontwikkeling van het anarchisme
Door Rudolf de Jong
Verschenen: 1979
Bron: Spiegel Historiael, 14de jaargang, nummer 11, november 1979
Heel licht gemoderniseerd en gedigitaliseerd door: Leonardo Groen
De ontwikkeling van het anarchisme
'Anarchisme hier en daar, gisteren en vandaag', luidde de titel van een speciaal nummer over het anarchisme dat het Franse tijdschrift Le mouvement social enige jaren geleden publiceerde. Het geeft aan hoe moeilijk het is om één afgerond beeld van het anarchisme te geven. En deze moeilijkheid is niet van gis, teren of vandaag. De meeste schrijvers van algemene geschiedenissen van het anarchisme hebben er problemen mee gehad alles en iedereen wat zich aandiende als anarchisme of anarchist (om nog maar te zwijgen over alles wat daarvoor aangezien werd en wordt!) op een gemeenschappelijke noemer te brengen. Nu kan men opmerken dat hierin juist het kenmerk van het anarchisme ligt: de verscheidenheid, het individuele, het ongebondene, het 'vrije'. Daar is zeker veel van waar, maar het zou toch onjuist zijn het hierbij te laten.
Het anarchisme, de anarchistische beweging, hangt niet als los zand aan elkaar, er zijn wel degelijk enkele rode - in dit geval rood-zwarte - draden te vinden die door zijn hele geschiedenis heen lopen. De belangrijkste draad is misschien wel - en hel zal de lezer die het anarchisme verbind met utopisme en onwezenlijke, onrealistische toekomstdromen wellicht verbazen - het zoeken naar een praktisch handelen, naar het antwoord op de vraag: Wat moeten wij doen? Hier en nu.
Het antwoord op de vraag: wat te doen? - en het dikwijls ontbreken van zo'n antwoord - is zo niet dé, dan toch zeker een sleutel tot begrip van de anarchistische geschiedenis. Dit zoeken naar praktisch handelen noemde H.P.G. Quack in zijn beroemde, onlangs herdrukte boek De socialisten, personen en stelsels, al kenmerkend voor Proudhon, de'vader' van het moderne anarchisme. P.J. Proudhon (1809-1865) richtte in het revolutiejaar 1848 een ruilbank op waar de arbeiders hun producten tegen kostprijs (in arbeidsuren uitgedrukt) konden ruilen, onder uitschakeling van winst, rente en kapitaal. De bank zou de arbeiders ook behulpzaam zijn om in eigen beheer te gaan werken. De gedachte aan arbeiderszelfbestuur gaat terug op Proudhon. Proudhon was niet de eerste anarchist. In de tijd van de Franse revolutie verbaasde de Engelsman William Godwin (1756-1836) zijn lezerskring met een boek An inquiry concerning political justice and its influence upon general virtue and happiness (1793). Het boek was even dik en even duur als de titel lang was. Vanuit een consequent doorgetrokken 18de-eeuws rationalisme kwam Godwin tot anarchistische conclusies. Als in de besluitvorming de rede en de redelijkheid steeds gehandhaafd worden, dan zijn staat en wetten overbodig. Zijn verbintenis met de jong gestorven Mary Wolstonecraft, voorvechtster voor de rechten van de vrouw, was dan ook een vrij huwelijk, zonder sanctie van kerk of staat.
In dezelfde tijd dat Proudhon actief werd, verwerkte Der Einzige und sein Eigentum (1845) van Max Stirner in Duitsland opzien in de filosofische kring van de jong-Hegelianen, waartoe ook Feuerbach en Marx behoorden. De zelfverwerkelijking van het individu, waarbij elke vorm van autoriteit remmend werkt, moet ook de basis zijn van de gemeenschap.
Maar al hadden Godwin en Stirner opzien gebaard in beperkte kring, Proudhon verwekte opschudding in brede kring. Hij was autodidact, voortgekomen uit het volk, en hij schreef voor het volk, voor de anarchie ('de anarchie is de orde'), tegen de bestaande maatschappelijke orde ('eigendom is diefstal','god is het kwaad') maar ook tegen de andere socialisten, die streefden naar een straffe maatschappelijke orde met een alles besturende leiding. Quack drukte het zo uit: ,,Toen echter weerklonk eensklaps, uit het eigen kamp der Franse socialisten, een luid en doordringend 'neen'. Het was de stem van Proudhon“.
En daarmee hebben wij tegelijk twee andere hoofddraden van de geschiedenis van het anarchisme te pakken. Ten eerste de stem uit het kamp der socialisten zelf; het anarchisme behoort tot het socialisme, tot het streven de mensen ook economisch gelijk te maken en te bevrijden. Ten tweede het neen tegen alle andere, in anarchistische ogen autoritaire, socialisten die veranderingen van boven af willen. Met dit neen is de vraag: wat dan wel - wat moeten we doen - geboren. Heel algemeen gesteld, is het antwoord van de anarchisten een propageren, zoeken en activeren van zichzelfsturende socialistische gemeenschappen geweest. Van onder op zouden die moeten groeien, spontaan en door directe actie (dat is handelen van de mensen zelf en niet namens hen door vertegenwoordigers).
Parlement en staat waren burgerlijke instrumenten. Men moest ze niet - zoals de Marxistische strategie zou worden - gebruiken en veroveren; want dan zou men er de gevangene van worden. Ook de dictatuur van het proletariaat houdt de verburgerlijking van het socialisme in en draait in de praktijk uit op de dictatuur over het proletariaat door een nieuwe klasse. De staat moest niet veroverd maar vernietigd worden en vervangen door autonome en federatief samenwerkende wijken, communes en bedrijven.
Had Proudhon een grote - en blijvende - invloed, een school stichtte hij niet. De anarchistische beweging ontstond na zijn dood in de tijd van de Eerste Internationale (Het Internationaal Werklieden Verbond, opgericht 1864, ook wel Internationale Arbeiders Associatie genoemd), waarvan de statuten openden met de door Marx geschreven - maar eerder anarchistisch dan Marxistisch klinkende - woorden: ,,Overwegende dat de bevrijding van de arbeiders het werk van de arbeiders zelf moet zijn…. In de boezem van de Internationale speelt zich de strijd tussen Marx en Bakoenin af, waar Paul Avrich elders in dit nummer dieper op ingaat, en die tot de splitsing leidt, op het congres in 1872 in Den Haag, waarbij de anarchisten op het congres in de minderheid zijn, in de beweging in de meerderheid. De splitsing zal tot aan de Russische revolutie van 1917 de belangrijkste scheidslijn zijn in de socialistische arbeidersbeweging.
De zo ontstane internationale anarchistische beweging vindt zijn zwaartepunten in de Romaanstalige landen: Spanje en Portugal in de eerste plaats, dan Italië en Frankrijk; Argentinië, Uruguay en Brazilië en andere Latijns-Amerikaanse landen. Verder zal de Russische revolutionaire beweging, zonder uitgesproken anarchistisch te zijn, er sterk door worden beïnvloed, en vinden wij grotere of kleinere anarchistische bewegingen in alle landen van Europa (waarbij Bulgarije nog speciaal te noemen valt), de Verenigde Staten en overal elders waar de invloed van progressieve denkbeelden uit Europa doordrong.
Heel lang is door niet-anarchisten - met name ook door Marxisten - betoogd dat het anarchisme een kenmerkend verschijnsel was voor een voor-industriële en voor-kapitalistische samenleving, ja kenmerkend is voor een half-feodale wereld die nog geen echte burgerlijke revolutie heeft doorgemaakt. De anarchisten behoren in deze gedachtegang tot de 'primitieve rebellen' (Eric Hobsbawm). even heldhaftig als donquichotterig. Speciaal het agrarische anarchisme in Zuid-Spanje en Italië scheen dit beeld te bevestigen. Tegenwoordig denkt men hier anders en genuanceerder over. Heilsverwachting was zeker aanwezig, maar ging samen met praktische en zakelijke strijd en organisatie. Inderdaad was de anarchistische beweging sterk in landen en streken die niet in het hart maar aan de rand - de periferie - van de kapitalistische wereld lagen. Maar de periferie behoort niet minder dan het centrum tot de kapitalistische wereld en de gevolgden van de kapitalistische ontwikkeling kwamen in de periferie even hard aan - zeker voor het arme volk, slachtoffer van deze ontwikkeling - als in de industriële centra. In die centra profiteerden de arbeiders eerder en sneller van de kruimels die van de kapitalistische tafel vielen en begon al in een vroeg stadium - Bakoenin constateerde het al ten aanzien van Duitsland - de verburgerlijking van de arbeidersklasse en het ingroeien van de arbeidersbeweging in de bestaande orde. Voorts is men afgestapt van het centristische denken, waarbij er van uitgegaan werd dat het 'centrum' het model was voor den 'achtergebleven' randgebieden die vanzelf een zelfde ontwikkeling als het centrum zouden moeten doormaken. Integendeel, ook onder invloed van de culturele antropologie is de aandacht gericht op de zelfontwikkeling en het eigen karakter van deze gebieden.
Deze zelfontwikkeling en bewustwording, aansluitend op de eigen praktijk, was kenmerkend voor het anarchisme. In Zuid-Spanje had het een heel nuchtere sociaal-economische ondergrond: een harde klassenstrijd tegen een kapitalistische ontwikkeling die de landarbeiders en kleine boeren in hun bestaansmogelijkheden bedreigde, hen een groot deel van het jaar overtollig maakte en voor-kapitalistische plaatselijke vormen van 'werkloosheidsverzekering' vernietigd had. Tot op zekere hoogte kan men van een vroege vorm van neo-kapitalisme spreken. De voordelen van het kapitalisme kwamen zelfs niet indirect aan het land ten goede, de prijzen en de productie werden door de afnemers en niet door de producenten bepaald (met name gold dit voor de sherry, waarover de Engelsen de volledige controle hadden en dat een massaproduct begon te worden in de streek rond Jerez).
Het antwoord op de vraag: Wat te doen?, was in deze situatie bijna als vanzelfsprekend gegeven: de praktische strijd om het dagelijks brood had tegelijkertijd een revolutionair karakter en was tevens een strijd voor recht op organisatie, voor vrijheid van organisatie, voor de eigen lokale identiteit. en tevens - ja, automatisch - een strijd tegen de, met het kapitaal eng verbonden, staat en tegen de kerk.
Het is evenmin toeval dat in allerlei gebieden waar zich later eenzelfde sociaaleconomische ontwikkeling voordeed, strijdvormen ontstonden die, zonder dat er enige anarchistische ideologie - of zelfs maar de kennis ervan - achter zit, sterke overeenkomsten het de anarchistische vertonen. De Zapatabeweging in Mexico - waarover elders in dit nummer meer - ontstond in de staat Morelos, destijds de derde suikerproducent ter wereld, waar de kapitalistische plantages en fabrieken heenwalsden over de Indiaanse gemeenschappen en hun rechten op de grond. En in de 'theologie van de bevrijding' van progressieve katholieken in het Latijns-Amerika van nu ondergaat de anarchist soms de 'schok der herkenning'. Zo zijn de ideeën van de - in 1972 door de hiërarchie afgezette - bisschop van Puno (Peru) geheel Bakoeninistisch: ,,De mens, afgesneden van zijn medemens, bestaat niet. Hij bestaat slechts in, met en voor de samenleving”. Over het soort van gezag dat hij wil uitoefenen: ,,Eerder dan een beginsel van de orde, om te commanderen, te verbieden en toezicht te houden (…) is het een gezag om de mens te bevrijden, opdat hij kan handelen en zijn lot in eigen hand neemt“. Over de door hem gestimuleerde sociale veranderingen in zijn kerkprovincie: ,,Zij komt overeen met de strijd die de boerengemeenschappen voeren om hun identiteit te veroveren, een nieuwe samenleving op te bouwen, uitgaande van hun eigen denk- en gevoelswereld en hun eigen ervaringen”.
Het anarchisme was overigens nooit een agrarische zaak alleen. In Spanje was naast het agrarische Andalusië het industriële Catalonië de grote haard. In Frankrijk was het een stadsaangelegenheid, evenals noordelijker in Europa. In Italië en Portugal vond men het onder de door een agrarisch kapitalisme uitgebuite plattelandsproletariaat, en in de steden. In Latijns-Amerika was de beweging eveneens sterk in de grote steden, Buenos Aires, Rosario, Montevideo, Sao Paulo. In de Verenigde Staten was het anarchisme een krachtige beweging onder immigranten, in het Londense East-End onder de joodse arbeiders afkomstig uit Oost-Europa. Het niet-agrarische anarchisme had met de vraag: Wat te doen? al evenmin problemen. Het was een tijd van politieke reactie, stagnerende economie, en grote sociale ellende; men verwachtte de sociale revolutie met grote vanzelfsprekendheid. De herinnering aan de Franse revolutie was door de revoluties van 1830 en 1848 levend gebleven. De Commune van Parijs en Garibaldi lagen nog vers in het geheugen.
Al deze factoren deden een spoedige sociale revolutie verwachten. Het voeren en organiseren van een actieve mondelinge en schriftelijke propaganda en het stimuleren van en meedoen aan de talrijke uitingen van sociale opstandigheid waren inderdaad voldoende voor een realistisch antwoord op de vraag wat te doen. De revolutie werd gezien als de uitkomst van de sociale, en steeds bewuster gevoerde strijd.
Een internationale anarchistische organisatie, of zelfs een coördinerend informatiecentrum bestond niet meer nadat de anarchistische tak van de Eerste Internationale afstierf. Het internationale congres van 1881 te Londen is er een laatste uiting van. Als de Tweede Internationale in 1889 wordt opgericht, worden de anarchisten er door de sociaal-democraten op weinig verheffende wijze uitgewerkt. Tijdens de congressen in 1893 (Zürich) en 1896 (Londen) leidde dit tot tegenconferenties van de eruitgegooide anarchisten met andere socialisten, die de sociaal-democratische handelwijze verwierpen. Een anarchistisch internationaal congres in Parijs in 1900 werd verboden, maar in 1907 werd er in Amsterdam één gehouden.
Tot blijvende internationale organisatie van enige betekenis leidde dit niet. Het internationalisme in de anarchistische beweging komt op andere wijze tot uitdrukking: in de verspreiding en uitwisseling van ideeën in periodieken en andere geschriften. Peter Kropotkin, de Fransman Elisée Reclus, de Italiaan Errico Malatesta, de Duitser Johann Most en later ook Ferdinand Domela Nieuwenhuis waren internationale figuren, waarvan de artikelen en brochures in vele talen werden vertaald. Kropotkin moet hier genoemd worden. Hij nam in de periode tot aan de eerste wereldoorlog (1914) in zekere zin en op anarchistische manier dezelfde positie in als Karl Kautsky in die tijd in de Marxistische wereld van de sociaal-democratie innam (voor beiden geldt ook: vooral in de eerste helft van dat tijdvak). En zoals Kautsky's naam verbonden was met Die neue Zeit, het tijdschrift dat de internationale sociaal-democratie een Marxistisch richtsnoer gaf bij alle vraagstukken van theorie en praktijk, zo is Kropotkins naam verbonden met het in 1879 opgerichte Franstalige blad Le Révolté, later omgedoopt À La Révolte, en na 1894 voortgezet als Les Temps Nouveaux (tot 1914), en aan het vanaf 1886 verschijnende (en nog bestaande) Engelse blad Freedom. De genoemde Franse bladen - waarvan Jean Grave de ziel en redacteur was - zorgden ook voor een imposante reeks anarchistische literatuur in brochure- en boekenreeksen, affiches enz. (tot 1914 een aantal van 94 brochures met een gezamenlijke oplage van 2.476.000). Het Franse anarchisme kon zich ten gevolge van de repressie na de Commune pas na 1880 ontplooien.
De Franse beweging was veel minder dan de Spaanse een massabeweging. Er waren een paar honderd groepen met in totaal misschien drieduizend werkelijk actieve militanten. Er bestond echter een grote verscheidenheid en het anarchisme bereikte en beïnvloedde brede sectoren. Naast de arbeiderswereld werd ook de artistieke en literaire wereld er sterk door beroerd. Kunstenaars en literatoren -Steinlen, Luce, Pisarro, Signac, Richepin, Octave Mirbeau, Félix Fénéon - werkten mee aan de anarchistische tijdschriften. Le Père Peinard, het blad van Emile Pouget, vertolkte en verbreidde, mede door een heel eigen taalgebruik, het volkse anarchisme van het Franse proletariaat.
De verscheidenheid van het Franse anarchisme (maar dit geldt ook voor andere landen, zoals Nederland) hield ook zee: bedenkelijke bijverschijnselen in, die nog versterkt werden door de organisatie vorm van kleine groepen, dikwijls rond tijdschriftjes. Niet alleen bestond er een vrij groot sektarisme, met onderlinge haarkloverij, haat en nijd, het was ook niet makkelijk om corrigerend op te treden tegen individuen die zich tot het anarchisme aangetrokken voelden uit weinig fraaie motieven (al liggen edele en minder edele drijfveren bij sommige anarchisten soms wonderlijk dooreen).
Daarbij kwamen nog politiespionnen, die in de beweging geïnfiltreerd waren. Het Franse anarchisme heeft ook een authentiek heiligenleven voortgebracht in de persoon van Louise Michel (1830-1905) die meevocht in de Commune van Parijs en jarenlang verbannen was naar Nieuw Caledonië. Ook daarna zou zij herhaaldelijk gevangenisstraffen ondergaan. Reeds ver vóór de Commune was zij feministe en merkte daarover in haar memoires op ,,dat de mannen, zonder dat zij het willen, uit gewoonte en oude vooroordelen, ons weliswaar schijnen te helpen, maar zich altijd weer met deze schijn tevreden stellen. Laten wij dus de ons toekomende plaats innemen en er niet om vragen“.
Een van de belangrijkste strijdvragen was die van de organisatie en samenwerking. Beperkte die niet de vrijheid en daarmee het anarchist-zijn? In zekere zin droeg Kropotkins anarchisme tot de anti-organisatie bij. De tegenstanders van hechte organisatie vond men - het klinkt als een paradox - bij de aanhangers van Kropotkins communistisch anarchisme. Communistisch anarchisme wilde zeggen: van ieder naar zijn capaciteiten, aan ieder naar zijn behoeften. Het stond tegenover het collectivistisch anarchisme van Bakoenin, dat leerde: van ieder naar zijn capaciteiten, aan ieder naar zijn prestatie. Het collectivisme was meer op de sociaal-economische strijd in de bedrijven gericht; het communisme meer op de lokale gemeenschappen, steden en dorpen die, naar het voorbeeld van de Commune van Parijs, direct in opstand moesten komen. Kropotkin zag het anarchisme als de uitkomst van de ontwikkeling van de samenleving (al was hij zelf op dit punt veel genuanceerder dan de vulgarisators), de sociale revolutie zou onvermijdelijk een anarchistisch karakter krijgen.
Waar het anarchisme directer verbonden was met praktische sociale strijd (in Spanje en later in het anarcho-syndicalisme) dacht men veel organisatorischer. Ook de Italiaan Errico Malatesta (1853-1931), misschien wel het zuiverste voorbeeld van de anarchist, streefde naar duidelijke samenwerkingsvormen tussen anarchisten onderling en ook wel met andere revolutionairen. De Italiaanse beweging in zijn geheel volgde hem hier echter niet in; in zekere zin neemt Italië een tussenpositie in tussen Spanje en Frankrijk.
In verschillende Noord-Europese landen - Duitsland, Nederland, Zweden - ontstonden anarchistische bewegingen (en later anarcho-syndicalistische) in de jaren negentig. Zij kwamen voort uit de sociaal-democratie en waren een reactie tegen de feitelijke verburgerlijking van de Marxistische partijen. In Duitsland had de agitator Johann Most deze ontwikkeling al doorgemaakt vóór 1880. De repressie had aan de anarchistische propaganda in Duitsland en Oostenrijk een einde gemaakt. In Londen en New York redigeerde Most het Duitstalige blad Die Freiheit, dat onder anderen op Domela Nieuwenhuis grote indruk maakte.
De Belgische arbeidersbeweging was in de tijd van de Eerste Internationale sterk beïnvloed door het anarchisme. De Belgische sectie van de organisatie, met mannen als César De Paepe en de vrijdenkers E. Hins en Hector Denis, was tegen Marx gekant in de tijd van de splitsing. César De Paepe, ,,deze 'goede dokter' - met een grote armenpraktijk maar met een klein inkomen” (Julien Kuypers) werd in 1842 geboren en stierf in 1890 aan tuberculose. Hij was een bewonderaar van Proudhon; zijn rede in Patignies uit 1863 behoort tot de klassieken van het anarchisme. Na 1874 ging hij met bijna de hele Belgische arbeidersbeweging de sociaal-democratische en parlementaire kant uit. Zijn ontwikkelingsgang is, zoals de hele Belgische ontwikkeling, precies tegengesteld aan die van zijn vriend en bewonderaar F. Domela Nieuwenhuis.
De eerste anarchistische propagandabladen die in Nederland verspreid werden nog voordat Domela anarchist was geworden - waren uit Vlaanderen over komen waaien. In intellectuele kringen had het anarchisme rond de eeuwwisseling een tijdlang een zekere invloed. De tijdschriften Van Nu en Straks (van August Vermeylen) en Ontwaking getuigen er onder andere van. Wat het Franstalige deel van België betreft, moet zeker vermeld worden dat de Franse anarchisten Elisée en Elie Reclus verbonden waren aan de Vrije Universiteit van Brussel. Beiden waren aardrijkskundigen. Vooral Elisée behoorde tot de meest gelezen anarchistische schrijvers.
Arbeidersanarchisme vond men in België onder meer in de streken rond Luik en Verviers, maar een anarcho-syndicalistische vakbeweging heeft België nooit gekend.
Zwitserland laat hetzelfde beeld zien als België. De Jura Federatie, die een grote rol had gespeeld in het conflict in de Eerste Internationale (James Guillaume, de voorman ervan, werd met Bakoenin geroyeerd in 1872), verdween aan het eind van de jaren zeventig.
In Argentinië is het anarchisme zeer sterk geweest. Osvaldo Bayer, die aan de geschiedenis ervan werkt, meent zelfs dat in geen land ter wereld de anarchistische idee zo'n invloed heeft gehad op de sociale, historische en culturele ontwikkeling. Het land maakte aan het eind van de 19e eeuw een zeer snelle economische groei en industrialisatie door, werd opgenomen in de wereldmarkt (vlees, graan) en was economisch praktisch een Engelse kolonie. De arbeidersbevolking bestond in meerderheid uit immigranten. In 1914 was de helft van de bevolking van Buenos Aires buitenlander. Het anarchisme was zowel Spaans als Italiaans. Ook E. Malatesta had enige tijd in Argentinië geleefd. De klassenstrijd werd door staat en kapitaal uiterst gewelddadig gevoerd. Een grote algemene werkstaking in 1902, waarbij 70.000 arbeiders in Buenos Aires betrokken waren, werd onder meer beantwoord met een speciale wetgeving, waarbij arbeiders met hun gezinnen rücksichtslos uit het land, waar zij soms ai jaren woonden en werkten, gejaagd werden. Cultureel was - onder anderen door toedoen van de Italiaan P. Gori - het anarchisme een stuwende kracht.
In de Verenigde Staten was het anarchisme van belang onder immigrantengroepen: Duitsers in de jaren tachtig, later Russen en Oost-Europese joden en Italianen. Amerika kende ook een ouder, 'inheems' en individualistisch getint anarchisme. De bekendste vertegenwoordiger ervan was H. D. Thoreau' Hij was een fel bestrijder van de slavernij. Van hem zijn ideeën over burgerlijke ongehoorzaamheid (hij zat in de gevangenis wegens belastingweigering) en geweldloosactief zijn afkomstig. Tolstoj en Gandhi beschouwden Thoreau als een van hun leermeesters.
Het immigrantenanarchisme was veel meer Europees en op arbeidersorganisatie gericht. Het Duits-Amerikaanse anarchisme vormde een drijvende kracht achter de eerste grote en revolutionaire beweging voor de achturige werkdag in de jaren tachtig. Het eindigde met de Haymarket-affaire in Chicago (1887), een bomaanslag tegen de politie (waarschijnlijk een provocatie), die beantwoord werd met een anarchisten-hetze en de veroordeling van acht - waarvan vijf ter dood - volstrekt onschuldige woordvoerders van de anarchistische beweging. De 'martelaren van Chicago' bleven een rol spelen in de internationale anarchistische traditie met jaarlijkse herdenkingen en een uitgebreide literatuur. Een overeenkomstige beweging kwam op gang door de terechtstelling van Ferrer in Barcelona in 1909 en de zaak Sacco en Vanzetti, die in 1927 in Boston ter dood werden gebracht.
Bij de immigrantengroepen ziet men het anarchisme en de revolutionaire gezindheid echter verminderen, naarmate zij langer in de Verenigde Staten wonen.
Het leven van Emma Goldman (1869-1940) weerspiegelt allerlei aspecten van het Amerikaanse anarchisme en de druk waaraan het blootstond. Haar leven is ook bijzonder actueel, door haar vrouw-zijn en vrij willen zijn in een progressieve omgeving die dat in theorie prachtig vindt. maar in de praktijk heel wat minder waardeert.
In de periode na 1890 begon het duidelijk te worden dat de revolutie niet voor de deur stond. Na 1894 ontwikkelde de economie zich in een stijgende lijn; de vijanden kapitaal en staat versterkten zich eerder dan dat zij verzwakten, in veel landen kozen de arbeiders voor reformistische sociaal-democratie, en de vraag wat te doen werd door veel anarchisten opnieuw gesteld. De antwoorden waren niet allemaal gelijk, maar men komt de verschillende antwoorden in vrijwel alle landen in dezelfde periodes tegen; overigens bleef een belangrijk deel van de beweging doorgaan volgens de reeds gebaande paden: het verkondigen van de ideeën in woord en geschrift en een samenwerkingsvorm die men wel tijdschriftorganisatie heeft genoemd.
Hoewel dit enerzijds een vorm van 'permanente educatie' en bewustwording opleverde, bracht het anderzijds ook sleur mee en een zich opsluiten in eigen gelijk en zelfgenoegzaamheid. Het is dan ook geen wonder dat men op zoek ging naar concrete taken die al vóór de revolutie praktische resultaten konden afwerpen. Het libertair onderwijs, waar elders in dit nummer op in wordt gegaan, is er een voorbeeld - onder vele - van. Het was ook zeer internationaal: Ferrer- en andere libertaire scholen ontstonden niet alleen in Spanje en Frankrijk, maar onder meer ook in Nederland, de Verenigde Staten, Argentinië en Italië. Hiernaast kunnen de pogingen genoemd worden om - eveneens in vele landen - productieve associaties te vormen, 'bedrijven in eigen beheer', vaak met leefgemeenschappen, communes. Andere praktische terreinen waarop wij anarchisten actief zien zijn de seksuele voorlichting en gezinsplanning, de vrijdenkersbeweging, de strijd om de rechten van de mens en tegen vervolgingen (onder andere via speciale actiecomités), de strijd tegen het kolonialisme en het antimilitarisme met de dienstweigering als concrete daad.
De idee van de productiegemeenschap was veel meer dan het zich begeven op een zijterrein. De pioniers hoopten dat hun voorbeeld aanstekelijk zou zijn en zich uit zou breiden over de gehele maatschappij. Het kapitalisme werd zodoende vervangen en niet in directe klassenstrijd verslagen. Dit bleek een illusie te zijn. Voorts is het onmiskenbaar dat in landen waar een sterke sociaal-democratie bestond, een aantal anarchisten zich daar tenslotte bij aansloot, niet zozeer -omdat zij marxist werden, maar veeleer uit de behoefte praktische resultaten te zien, al waren het kleine verbeteringen.
In zijn - autobiografische - verhalenbundel Twee vorstinnen en een vorst heeft R. J. Peskens, in de vaderfiguur, een prachtig beeld geschilderd van zo'n pragmatische, hardwerkende ex-anarchist en in de moederfiguur de anarchiste als de grote opstandige die geen moment terugdeinst een daad te stellen, direct en uiterst persoonlijk. De overgang van haar man ziet zij als verraad, maar ook voor anarchisten die volstaan om met de mond anarchist te zijn voelt zij slechts minachting.
Het anarchisme van de daad! De gewelddadige aanslag op een vertegenwoordiger van de klassenvijand, en liefst een gekroonde! Dit anarchistische antwoord op de vraag: wat te doen?, heeft in hoge mate, maar ten onrechte, het image van het anarchisme bepaald. Hoewel het doorgaans om eenlingen of kleine groepen aan de rand van de beweging ging, maakte de sensatie er zich van meester, leidde het tot panische schrikreacties van de zijde van de staat en werd 'het' anarchisme ermee vereenzelvigd. De bekendste aanslagen-'golf' (want ook dit attentatisme vertoont een zekere golfslag) vond in Frankrijk plaats tussen 1892 en 1894 met aanslagen van Ravachol, E. Henry, E. Vaillant en S. Caserio, en werd beantwoord met een repressieve wetgeving tegen de hele beweging. Een groot proces tegen alle vooraanstaande Franse anarchisten gericht (het proces van de dertig) werd echter een triomf voor de beklaagden.
Begrijpelijkerwijs leidden de aanslagengolven ook tot heftige debatten binnen het anarchisme, waaruit zich moeilijk algemene conclusies laten afleiden. In het anarchistische kamp was er vooral sympathie, begrip en solidariteit met anarchisten die gedreven werden door de 'geest van de opstand', en door woede en verontwaardiging over repressie, terreur en foltering, gepleegd door de staat, waarvan stakers, anarchisten of anderen het slachtoffer waren. Hiertoe behoorden aanslagen op de Italiaanse koning (die het doodschieten van stakers geprezen had), op Spaanse ministers en Argentijnse en Russische folteraars. Deze aanslagen hadden dus een heel concrete achtergrond en richtten zich tegen de direct verantwoordelijken voor de repressie.
De gedachte om door de daad de arbeiders wakker te schudden, speelde bij aanslagen ook mee. De redenering dat men in permanente oorlog met de bestaande orde verkeert en dat dus 'elke bourgeois een vijand' is, komt men eveneens tegen. Deze laatste rechtvaardigingsgrond - waarbij verdedigd werd dat men willekeurige slachtoffers maakte - heeft weinig weerklank gevonden onder mede-anarchisten. Een aantal anarchisten ging zelfs het woord anarchisme vermijden en noemde zich libertair. In feite zijn de begrippen gelijk.
Het uitblijven van een revolutie leidde nog tot een heel andere reactie, het opkomen van een uitgesproken individualistische stroming in het anarchisme. De vrijwel vergeten Max Stirner werd herontdekt (maar niet altijd juist geïnterpreteerd!). Het individualistische anarchisme was op zichzelf niet anti-maatschappelijk, maar had niet het uitgesproken vertrouwen in en verwachtingen van een revolutionaire massa dat in het denken van Bakoenin en Kropotkin zo sterk aanwezig was.
De instelling was: we leven zelf zo anarchistisch mogelijk, we geven het voorbeeld, wie volgen wil die volgen ons, wie niet, die niet. Anarchistisch leven betekende in de praktijk echter wel eens uitleven zonder rekening te houden met anderen. Ook een wat superieur neerkijken op de massa, die zich door kerk, fabriek, kazerne en school laat knechten, komt men tegen. Doorgaans was er een extreme afkeer van elke organisatievorm. Maar - ogenschijnlijk paradoxaal ook bij de anarchistische communes en productieve associaties komt men vaak individualistische anarchisten tegen. Wat hen aantrok was de idee een voorbeeld te geven, waarbij men niet hoefde te wachten op de grote massa en de revolutie. Hendrik Ibsen, de toneelschrijver, was bij anarchisten zeer populair. De held strijdt voor maatschappelijke belangen en tegen vooroordelen, maar onbegrepen en eenzaam. Bij de aanslagen en bij het illegitimisme (de theorie en de praktijk van de 'onteigening' in de vorm van diefstal en dergelijke) speelden individualistische anarchisten en groepen een relatief grote rol. Een voorbeeld, een signaal, zou de mensen wakker schudden; maar het werkte in feite isolerend.
Het christen-anarchisme, dat elk geweld en ook de idee van de klassenstrijd verwierp, ontstond eveneens rond 1900, geïnspireerd door Tolstoj. Hier stond het christen-anarchist zijn, als voorbeeld én als levenshouding, heel centraal. Het stond echter ver van het dagelijks leven van de arbeiders.
Het probleem: wat te doen?, werd voor vele anarchisten opgelost toen rond 1900 de revolutionaire vakbeweging, het syndicalisme (later ook anarcho-syndicalisme genoemd) ontstond. Frankrijk leverde de belangrijkste theorie ervoor, maar die theorie was in de eerste plaats een beschrijving van de praktijk. Het syndicalisme was geheel uit de strijd van de arbeiders voortgekomen en in zekere zin een antwoord op de economische concentratie die in deze jaren doorzette. Het bepleitte dan ook organisatie, maar geen gecentraliseerde organisatie. Integendeel, het syndicalisme was federalistisch, anti-parlementair, anti-staat. Spontaniteit en directe actie (stakingen, sabotage), ondersteund door solidariteit, waren de uitgangspunten voor een heftige klassenstrijd, die gevoerd werd op het economisch vlak en niet op het politieke. Het syndicalisme organiseerde de arbeiders op de werkplaats en de fabriek en nam deze 'natuurlijke' omgeving als uitgangspunt voor de acties. Elke actie voor lotsverbetering kreeg hierdoor een revolutionaire betekenis, de strijd zou uitmonden in een revolutionaire algemene werkstaking die het einde van het kapitalisme zou brengen. Geen wonder dat het anarchisme zich thuis voelde in deze gedachtewereld - het hielp dan ook het syndicalisme vorm te geven en zich te ontwikkelen.
In Spanje, waar het anarchisme al in sterke syndicale tradities wortelde, kwam de synthese tussen anarchisme en syndicalisme wellicht het best tot stand. In landen als Frankrijk en Nederland werkten individualistische en anti-organisatorische tradities door, die los van en soms tegenover de syndicalistische idee stonden. Veel sociaal-anarchisten steunden het syndicalisme actief, maar beschouwden het toch niet als de enige weg naar revolutie en anarchisme. Dit was onder andere het meerderheidsstandpunt op het congres in Amsterdam in 1907, zoals het verdedigd werd door E. Malatesta tegenover P. Monatte, die vond dat het syndicalisme genoeg had aan zichzelf.
De sociale strijd was in die dagen fel en bitter. Nederland kende in 1903 zijn algemene werkstaking, Buenos Aires in 1902, de eerste Russische revolutie was in 1905; ook veel jonge Marxisten hadden in die dagen grote verwachtingen van revolutionaire massa-acties (H. Roland Holst, Rosa Luxemburg en Anton Pannekoek, bijvoorbeeld).
Anarchisme en syndicalisme hadden hun antimilitarisme gemeen. Het leger werd bij grote stakingen immers ingezet om deze te breken; het was het meest autoritaire en gevaarlijke wapen waarover staat en kapitaal beschikten bij een directe confrontatie. Het antimilitarisme was niet geweldloos; het was er op gericht de 'arbeiders in soldatenrok' te weerhouden om op hun 'stakende broeders' te schieten, ten oorlog te trekken en koloniale volken te helpen onderdrukken ten behoeve van de belangen van het kapitaal. De oorlog, zo bepleitte de door toedoen van F. Domela Nieuwenhuis in 1904 opgerichte Internationale Anti-Militaristische Vereniging (I.A.M.V.), moest beantwoord worden met de algemene werkstaking.
De praktijk van het syndicalisme - met name van de Franse organisatie, de CGT - ontwikkelde zich echter in een richting tegengesteld aan de door de theorie verwachte. Successen in stakingen en op het organisatorische vlak leidden tot een verzwakking van de revolutionaire en de anarchistische instelling. De praktijk bracht ingewikkelde en plaatselijk uiteenlopende contacten tot stand met 'de politiek'. Na het uitbreken van de eerste wereldoorlog in 1914 accepteerde de CGT zelfs de oorlogsinspanning. Ook de anarchisten en antimilitaristen hadden de oorlog niet verhinderd. Ja, een aantal vooraanstaande anarchisten, waaronder Kropotkin en Grave en de Nederlandse syndicalist C. Cornelissen trokken partij voor de geallieerden (het manifest van de zestien, waarin werd opgeroepen het Duitse militarisme te helpen verslaan). De grote meerderheid van hun geestverwanten, onder wie ook Malatesta en Domela Nieuwenhuis, verwierp dit standpunt evenwel. En men kon elkaar weer vinden toen in februari 1917 de lang verwachte revolutie tenslotte toch uitbrak en nog wel in het land met het meest gehate regime: het tsaristische Rusland! Dat de revolutie in een land als Rusland, buiten het industriële hart van het kapitalisme, plaats vond zowel als de vorm die de revolutie aannam - de van onderop gevormde sovjets - beantwoordde geheel aan de anarchistische opvattingen. De bolsjewistische (communistische) greep naar de macht (Oktoberrevolutie) werd door de anarchisten eveneens als een voorwaarts gaan gezien; het vernietigde immers de burgerlijk parlementaire structuur die in februari was ontstaan. Maar daarna begonnen de ontgoochelingen, en die zouden heel diep zijn. Hoe radicaal Lenin en de communisten ook waren, juist op de punten die anarchisten en Marxisten van elkaar scheidden, stonden zij aan de uiterst rechtse zijde. De bevrijding van de arbeiders kon in de ogen van Lenin nooit het werk van de arbeiders zelf zijn; zij moest het werk van een partij zijn die straf georganiseerd en aan de centrale leiding onderworpen was. Dictatuur en onderdrukking van alle revolutionaire groepen en personen die zich niet aansloten bij de partij, was hiervan het gevolg. Deze revolutionairen waren de eerste bewoners van de Goelag archipel, en onder hen bevonden zich de anarchisten.
De geschiedenis van de anarchiserende Machno-beweging staat elders in dit nummer. De 'opstand van Kronstadt' in 1921 - waar gesproken werd van een derde revolutie die de arbeiders weer democratische rechten, zoals vrije sovjets, zou geven, en die bloedig werd neergeslagen - is een definitief breekpunt. Voor de anarchisten is het bolsjewisme voortaan de georganiseerde contrarevolutie. De reacties op de revolutie die H. Ramaer voor Nederland schildert, gelden internationaal. Eén gevolg is dat de revolutionaire syndicalisten, die Lenin als één van de belangrijkste revolutionaire krachten in West-Europa zag en die hij voor het communisme probeerde te winnen, zich er juist van af wendden of verdeeld raakten. De anarcho-syndicalisten, die zich zeer bewust zijn van hun anarchisme, vormen eind 1922 in Berlijn een Internationale Arbeiders Associatie (IAA). Rudolf Rocker, de laatste grote internationale figuur van het anarchisme, is hierbij de drijvende kracht. Bij de oprichting omvat de IAA twee miljoen aangesloten leden, van wie één miljoen in Spanje; 500.000 in Italië; 200.000 in Argentinië, 150.000 in Portugal, 120.000 in Duitsland en 22.M in Zweden. Een aanzienlijke kracht, maar vrijwel overal toch een minderheid.
In veel landen bestaan er naast het anarcho-syndicalisme nog talrijke andere vormen van anarchisme. Allerlei aspecten en stromingen die wij al vermeldden, die elkaar soms aanvullen, soms bestrijden, komen we opnieuw tegen. De jaren twintig zijn een tijd van revolutionaire hoop en sociaal-economische reactie. De hoop kwam onder meer tot uiting in de felle jeugdbeweging en een strijdbaar antimilitarisme. De reactie, en niet de hoop, is echter de realiteit, en die wordt steeds sterker. Fascistische en aanverwante regimes - Italië 1922, Spanje 1923-1931, Portugal 1926, Argentinië 1930 - voeren een keiharde repressie tegen het anarchisme. De economische concentratie en rationalisatie, de werkloosheid daarna en vervolgens het nationaal-socialisme, de oorlogsdreiging en de tweede wereldoorlog maken tenslotte een einde aan het klassieke anarchisme dat zich op de arbeidersbeweging baseert. Het 'gelijk' van het anarchisme in zijn kritiek op kapitalisme, reformistisch socialisme en autoritair communisme is waarschijnlijk nooit zo groot geweest als in de periode tussen de wereldoorlogen; cultureel blijven de anarchistische periodieken op hoog peil en intellectueel interessant, maar dat levert geen antwoord op de vraag: wat te doen, hier en nu.
De anarchistische beweging wordt er één van old soldiers die naar hun verleden kijken en langzaam verdwijnen. Waar het anarchisme echter een krachtige beweging was - in Argentinië en Spanje - ging het strijdend ten onder. In Argentinië woedde vanaf de eerste wereldoorlog een regelrechte klassenoorlog tussen praktisch ongewapende arbeiders en de politie, het leger en ordediensten die men gerust fascistisch mag noemen en die in 1919 de eerste pogrom in Latijns-Amerika op hun geweten hadden. Bijna dagelijks werden arbeiders doodgeschoten; toch werden een aantal rechten, zoals de achturige werkdag, veroverd. In 1916 waren er 300.000 stakers. Begin 1919 kwam het bij stakingen tot een opstand, la semana tragica waarbij 1100 arbeiders werden doodgeschoten in Buenos Aires, zonder dat zij capituleerden. In 1921 brak een revolutionaire staking uit onder de landarbeiders in Patagonië. In een gebied, groter dan West-Duitsland, hielden zij hun actie drie maanden vol. Met mitrailleurs werden de stakers weggemaaid: 1800 doden.
In deze sfeer ontstond een splitsing in de Argentijnse anarchistische beweging. Een minderheid beantwoordde terreur met systematische en georganiseerde tegenterreur: bankovervallen, onteigeningen en bomaanslagen. De ziel van deze stroming was Severino di Giovanni die tenslotte, in 1931, na acht jaar strijd, zwaar gewond werd gearresteerd, gemarteld en terechtgesteld. De anarchosyndicalistische FORA had zijn methode volledig afgewezen, wat tot heftige, ook gewelddadige, uiteenzettingen voerde. Het anarchisme in Argentinië, zo concludeert de historicus Osvaldo Bayer, was sterk zo lang de arbeiders volledig waren overgeleverd aan de werkgevers. Zodra de staat echter begon enige broodkruimels uit te delen om te voorkomen dat het systeem ineenstortte, zodra de arbeiders een paar garanties en wat arbeidswetten hadden gekregen, zodra de staat, als trouwe vertegenwoordiger van het kapitaal, met arbeidersvertegenwoordigers in gesprek kwam, vond het anarchisme geen passend antwoord meer. Het gewelds- en 'onteigenings'-anarchisme van de jaren twintig was een vertwijfelde poging de overwinning op het kapitalisme te bespoedigen, nadat men had ingezien dat én de libertaire intellectuelen én de arbeiders zich neergelegd hadden bij hun lot slechts critici van het kapitalisme te zijn en geen handelenden in de revolutie.
Wat hier voor Argentinië beweerd wordt. geldt voor het gehele internationale anarchisme. Overal stond men voor hetzelfde dilemma; al was het niet op zo'n dramatische wijze. Ook in Spanje leidde het al voor de burgeroorlog tot grote spanningen in de beweging en ook vandaag de dag, zoals J. Peirats in zijn artikel aangeeft, zoekt men naar een antwoord. Tijdens de Spaanse burgeroorlog en revolutie (1936-1939) kwam het dilemma in andere vorm tot uiting, namelijk in de moeilijkheid enerzijds een sociale revolutie te steunen en anderzijds een bondgenootschap te sluiten met burgerlijke en communistische vijanden van die revolutie. Toch blijft de Spaanse revolutie met zijn collectivisaties het hoogtepunt in de geschiedenis van het anarchisme. Nooit eerder of later werd een zich zelf-sturende socialistische gemeenschap, die zijn eigen nieuwe organen schept en dit doet vanuit en door de arbeiders-zelf, zo dicht benaderd. Het is, schreef Emma Goldman, toen de revolutie en Spanje verloren waren, als of je je hele leven naar een kind verlangd hebt, en dan, als je de hoop al hebt opgegeven, er toch nog één te krijgen, om het daarna te zien sterven.
Voor anarchisten bleef de troost dat het kind niet was gestorven door gebrek aan eigen levenskracht, maar met geweld was verstikt. Die levenskracht betekent echter niet dat men mag rekenen op een wedergeboorte, zeker niet in dezelfde vorm. En toch is het anarchisme sedert de jaren zestig op verrassende wijze teruggekomen. Heel paradoxaal ook: gedragen niet meer door arbeiders, maar door mensen die economisch van de staat afhankelijk zijn: studenten, leerkrachten, welzijnswerkers en dergelijke. De uitbarstingen ervan - tot uiting komend in aspecten van Provo, van de Franse Meirevolutie van 1968 en van Nieuw Links in de Verenigde Staten zijn eigenlijk minder interessant dan het feit dat onderhuids in de maatschappij iets anarchistisch door blijft kriebelen.
Niet als een volledig alternatief, maar als een manier van zijn, een bepaalde visie en ook als een heel concrete aanpak van praktische zaken. Velen zullen de woorden van de bisschop van Puno niet alleen van belang achten voor Indianen in de Andes, maar voor elke samenleving en velen proberen in heel andere situaties in dezelfde geest te handelen. Het gaat ook zelden onder de anarchistische vlag. Oude anarchisten betreuren dat. Maar is ook het geloof in een vlag niet autoritair?