De Ligt, Bart - Mobilisatie tegen de oorlog! (1934)
Mobilisatie tegen de oorlog!
Door Bart de Ligt
Verschenen: 1934
Bron: http://www.antimilitarisme.org/
Inleiding
Wij publiceren hierbij het strijdplan tegen oorlog en oorlogsvoorbereiding, en de daarbij behorende, bekende 100 minutenrede van Bart de Ligt, uitgesproken 29 Juli 1934 op de driejaarlijksche Conferentie van de Internationale der Oorlogsbestrijders (War Resisters’ International) te Welwyn, Herts., Engeland, onder voorzitterschap van Lord Arthur Ponsonby, een van de moedigste Engelse pacifisten, gewezen Onder-Secretaris van Buitenlandse Zaken, leider van de oppositie in het Hoger Huis en schrijver van „Now is the Time (Nu of Nooit)”, 1925.
Op deze Conferentie waren afgevaardigden der aangesloten organisaties uit 22 van de 27 landen aanwezig, terwijl sympathiebetuigingen toestroomden uit de gehele wereld.
Het strijdplan is door de Internationale Raad van de W.R.I. onmiddellijk in studie genomen en wordt in alle betrokken landen ernstig onderzocht. In Engeland is een Studie-Comité opgericht, dat zich speciaal met het onderzoek van het plan de Ligt bezig houdt.
Het strijdplan en de rede, ons door de schrijver welwillend ter beschikking gesteld, verschijnen ook in het Frans, Engels, Spaans, enz.
Een Nederlandse uitgave verscheen reeds te Antwerpen in een extra-nummer van „Nooit Meer!” met een inleiding van Frans Arijs. Dit bevat bovendien een verslag van de gehele Conferentie en de volledige openingsrede van Lord Ponsonby. Van veel belang zijn daarin ook de verslagen der redevoeringen van Reginald A. Reynolds over „Valstrikken voor Pacifisten” en van A. Fenner Brockway over „Pacifisme en Klassestrijd”.
Het doel van het hierbij gepubliceerde strijdplan is om te komen tot eenheid van antimilitaristische aktie over de ganse wereld, op grond van vrije discipline.
Over de betekenis van de gehele Conferentie raadplege men het artikel Nieuwe Oriëntering in de W.R.I. door Observator, gepubliceerd in de Persdienst IAK. No. 151, uitgave Albert de Jong, Haarlem, en o.a. afgedrukt in ,,Bevrijding” van januari 1935.
Mobilisatie tegen de oorlog!
Rede den 29en Juli 1934 gehouden op de Driejaarlijksche Conferentie van de Internationale der Oorlogsbestrijders (W.R.L) te Welwyn (Herts., Engl.)
==1. Noodzakelijkheid eener stelselmatige oorlogsbestrijding
Kameraden!==
Wij leven in een tijdperk van bedenkelijken terugval. Sinds dan aanvang der historie hebben de volken zich nimmer zoo bewapend, als sedert de opening der Ontwapenings-Conferentie! In elk beschaafd land worden methodes van wetenschappelijke krijgsvoering - chemisch, bakteriologisch, elektrotechnisch - stelselmatig uitgewerkt en reusachtige nationale mobilisaties voorbereid, die mannen zoowel als vrouwen en jeugd omvatten, om doeltreffend te kunnen voeren wat men reeds la guerre totale, den alomvattenden oorlog, noemt. Het is een tijdperk van overbeschaafde barbaarschheid.
Nog slechts enkele jaren geleden scheen het verzet tegen deze gruwelijke stuwing overal zeer krachtig toe te nemen. Ge weet echter, dat sinds de fascistische geestesgesteldheid zich als een besmettelijke ziekte van land tot land verspreidde, dit verzet sterk is verzwakt. De kansen op een nieuwen wereldoorlog - waarvan de gevolgen nog ontzettender zouden wezen dan van dengene, die nu juist 20 jaar geleden uitbrak - nemen dagelijks toe. Een reden te meer waarom wij onze inspanning hebben te vertienvoudigen om een wereldomvattend bloedbad te voorkomen, en zelfs onmogelijk te maken.
Laten we overigens niet vergeten, dat, ondanks alles, ons antimilitarisme nog lang geen verloren zaak is. Er is geenerlei reden om defaitisten van den vrede te worden! Zelfs indien de regeeringen in staat waren millioenen mannen en vrouwen in een nieuwen grooten oorlog te storten, is het meer dan waarschijnlijk, dat de gemobiliseerden, ontzet door de verschrikkingen der wetenschappelijke krijgsvoering, zich weldra aan de zgn. nationale defensie zouden onttrekken en de wanhoop der volken zou omslaan in oproer en revolutie. Deze mogelijkheid is reeds een der redenen, waarom zelfs de meest oorlogszuchtige regeeringen tegenwoordig aarzelen tot nieuwen krijg over te gaan. Want zij weten zeer wel, dat een nieuwe oorlog een uiterst gevaarlijke onderneming zou zijn, waarin zij alles op het spel zouden zetten en waarvan het gevolg waarschijnlijk zou wezen, wat men in die kringen „de bolsjewiseering van de gansche wereld” noemt.
Laten we evenmin vergeten, dat, ondanks alles, in verschillende landen de oorlogsbestrijding in allerlei kringen nog altijd toeneemt en, over het geheel genomen, onze zaak er sterker voor staat dan ooit.
Met dat al is de zwakke zijde van onzen strijd vooral hierin gelegen, dat terwijl men in militaristische kringen dag en nacht, in het publiek en in het geheim, plannen en methoden uitwerkt om den krijg zoo doeltreffend mogelijk te voeren, de antimilitaristische beweging daar geen voldoende organisatie tegenover weet te stellen en nog nimmer welbewust een even volledig als doeltreffend stelsel van mobilisatie tegen den oorlog heeft uitgewerkt. Het is méér dan tijd om in dit gebrek te voorzien! Er is bovendien nog een bizondere reden waarom wij onze aandacht op den praktischen kant der oorlogsbestrijding hebben te richten: de moderne jeugd heeft genoeg van vage en stichtelijke verklaringen; ze eischt nauwkeurige zedelijke en technische richtlijnen en, vooral, praktische voorschriften. Onze antimilitaristische beginselen zijn tegenwoordig trouwens algemeen bekend. Wat heden noodzakelijk is, is niet zoozeer theorie of philosophie, als praktijk.
Deze gedachte begint zich in onze beweging dan ook reeds te verspreiden. Doch een groot aantal kameraden heeft nog een te romantische opvatting van den strijd. Zij spreken slechts van „gereed zijn voor het groote oogenblik” en willen vooral „beslissende daden” verrichten. Zonder twijfel kan het groote oogenblik elken dag aanbreken en kunnen bizondere omstandigheden plotseling beslissende daden eischen. Intusschen gaat echter het gewone leven door, d.w.z. dat men aan den pacifistischen en antimilitaristischen kant een afwachtende houding aanneemt, terwijl men in het militaristische kamp zijn werk en ijver vermenigvuldigt en vrijwel niets aan het toeval overlaat.
Ons gebrek aan stelselmatigheid veroorzaakt zelfs belachelijk misverstand. Zoo heb ik eens een vurig oorlogsbestrijdster, die overigens haar antimilitaristische taak op alle gebied verwaarloosde hooren uitroepen: „Wat zou ik graag een man willen zijn om dienst te kunnen weigeren!” en een brief van een jongmensch ontvangen, die toevallig vrijgesteld was van den militairen dienst en schreef: „Wat u wilt is prachtig! Maar daar ik nu eenmaal niet aan dienstplicht ben onderworpen, wat kan ik doen?”
Het moet eindelijk eens worden erkend, dat hetgeen onze beweging praktisch verricht, ondanks een overvloed van pacifistische en antimilitaristische geestdrift, in geen verhouding staat tot de reël te vervullen taak. Vooral is bedenkelijk, dat men zoozeer als dilettant en al te grillig en al te willekeurig optreedt, terwijl het er juist om moet gaan, even stelselmatig en deskundig, als onophoudelijk te handelen.
Om in dit gebrek aan systematische voorbereiding te voorzien, leg ik u hierbij een ontwerp van mobilisatie tegen den oorlog voor, dat zoowel betrekking heeft op het antimilitarisme in vredes- als in oorlogstijd. Ik hoop, dat reeds bij eerste lezing ervan blijkt, dat in den strijd tegen den oorlog elk mensch en iedere maatschappelijke groep onmiddellijk een belangrijke rol heeft te vervullen, die overal direkt moet worden opgenomen. Het feit dat in dit strijdplan (zie laatste hoofdstuk van dit artikel) bepaalde punten minder uitgewerkt zijn dan andere, beduidt allerminst, dat zij minder zouden beteekenen: uiterst belangrijke daden zijn soms slechts door een enkel woord aangegeven - dat dan echter boekdeelen spreekt! Het feit, dat bepaalde gedeelten in grooter of in kleiner letter zijn gedrukt, zegt evenmin iets aangaande de praktische of zedelijke beteekenis der betrokken passages. Het is slechts een zuiver formeele quaestie van verdeeling en onderverdeeling.
2. Vrijwilligheid tegen dwang
Met dat al wordt bij onze strijdwijze niets opgelegd: wij zijn geen militaristen! Wij dwingen niemand tot oorlog tegen oorlog en dreigen, in geval van weigering ónze zaak te dienen, met gevangenisstraf noch kogel. Ons leger is slechts uit vrijwilligers saamgesteld, die wij onophoudelijk aansporen, zich volgens inzicht, krachten en omstandigheden zoo verantwoordelijk mogelijk te gedragen.
Zonder twijfel propageeren wij onvermoeibaar: „Soldaten en arbeiders, staakt!” - in de hoop, dat een steeds grooter aantal soldaten en hoofd- en handarbeiders zich zoo spoedig mogelijk aan „den dienst des doods” zal onttrekken. Wij willen inderdaad alle zedelijke krachten en menschelijke instinkten mobiliseeren tot een strijd, waarin het heroïsme, dat zich tot nog toe in den oorlog zoo barbaarsch uitte, op hooger plan waarachtig menschelijke vormen vindt. Maar wij weten niets van kategorische imperatief of diktatuur. De consequenties onzer taktiek zijn voor den enkeling veel te ernstig dan dat wij zelfs het meest noodzakelijke werk ook maar aan iemand zouden willen opdwingen. Wij waarschuwen integendeel al onze kameraden uitdrukkelijk tegen overdreven daden en gebaren, tegen elke phraseologie en aanstellerij, en vooral: tegen te doen wat boven hun kracht zou gaan. Ik heb makkers gekend, die, voor een revolver geplaatst, nimmer beefden, doch niet in staat waren gevangenisstraf te verdragen. En anderen, die gemakkelijk een lange en zware gevangenisstraf ondergingen, doch voor een revolver op hun beenen trilden. Er zijn menschen, die tijdens een mobilisatieperiode, opgedreven door de spanning van het oogenblik en de geestdrift van het gemeenschappelijk handelen, in staat zouden zijn om op voorbeeldige wijze deel te nemen aan collektieve dienstweigeringsbewegingen en dan zelfs voor den dood niet terug zouden deinzen, doch die, in kalmer tijden en zonder buitengewone moreele prikkels tot ïndividueele dienstweigering niet komen kunnen, noch de gevangenisstraf verdragen, die daarop staat. Dat dergelijke kameraden zich eventueel aan den dienstplicht, dien de staat hen oplegt, onderwerpen. Gij ziet trouwens in ons strijdplan, welk een taal: hen daar wacht! Want wij kunnen óók niet zonder, een stelsel van ondergrondsche propaganda in kazernes, vliegkampen en op oorlogsschepen en de daartoe noodzakelijke taktische en strategische voorbereiding, om soldaten en matrozen voor onze zaak te winnen. Wie, tot den militairen dienst gedwongen, op een gegeven oogenblik door ernstige beweegredenen verhinderd wordt, dien opgelegden plicht te weigeren, heeft eenvoudig de kazerne binnen te gaan. In landen, waar dit mogelijk is, kan hij zich overigens op de dienstweigeringswet beroepen. Mits hij nimmer vergete, dat, zelfs al verricht hij in plaats van soldatenwerk schijnbaar ook den meest vreedzamen arbeid, deze in tijd van mobilisatie en oorlog onmiddellijk een militair karakter krijgt en hij dan behoort deel te nemen aan de algemeene staking, die, tezamen met massale dienstweigering, aan de regeering het oorlogvoeren onmogelijk heeft te maken. Dat anderzijds wie in staat is elken militairen dienst te weigeren en zich daar zedelijk toe verplicht voelt, zich zoo spoedig mogelijk van deze slavernij bevrijde, wat daar ook verder uit volgt!
Dergelijke overwegingen gelden niet minder voor andere daden, bv. belastingweigering. De geschiedenis leert, dat verschillende gevallen van individueele belastingweigering niet van beteekenis zijn ontbloot geweest, maar dat in het algemeen gesproken belastingweigering meer zin heeft als collektieve daad, naar aanleiding van bepaalde gebeurtenissen: het besluit van regeering of parlement leger of vloot te moderniseeren of uit te breiden, de oorlogsbegrooting te verhoogen e.d. De enkeling, die, uit protest tegen het optreden van zijn regeering, alléén voortdurend belastingbetaling zou willen weigeren, loopt, eventueel met zijn gansche familie, zooveel risiko, dat hij, vóór tot een dergelijke daad over te gaan, wel heeft te overwegen, of deze „de moeite waard” is. Toch vindt men in het strijdplan belastingweigering opgenomen in de rubriek der individueele daden, omdat het nu eenmaal mogelijk is, dat onder bizondere omstandigheden voor zekere personen juist deze daad het meest zou zijn aangewezen en zij op een bepaald oogenblik groote zedelijke en praktische beteekenis hebben kan.
Hetzelfde geldt voor het beginsel verantwoordelijk produceeren, negatief: weigering van allen menschonwaardigen arbeid, in dit geval van al wat onmiddellijk tot oorlog dient. Want dit beginsel stelt aan ieder andere eischen. Elk heeft hier rekening te houden met zijn aard en aanleg, zijn oeconomischen toestand en dien van zijn familie, e.d. Niets ontziend doorvoeren van dit beginsel heeft gewoonlijk zeer ernstige gevolgen, vooral in tijden van oeconomische crisis. Het is in het algemeen oneindig moeilijker in dezen zin te handelen; dan eenvoudig militairen dienst te weigeren.
Wij dwingen dus nooit iemand, lichamelijk noch geestelijk, tot het aannemen van een zekere houding. Wat wij echter van ieder eischen, is goed na te denken en zoo consequent mogelijk te handelen, nauwkeurig te onderzoeken wat men persoonlijk heeft te doen of…… te laten. Ziehier een voorbeeld ter verduidelijking. Een boekhandelaar, die zich uit zakelijk oogpunt verplicht acht allerlei boeken in voorraad te hebben, kan toch, als antimilitarist, werken van militaristische en nationalistische strekking zooveel mogelijk op den achtergrond houden en voortdurend taktvol propaganda maken voor meer vreedzame en antimilitaristische lektuur. Vaak heeft zulk een methode zelfs veel grooter strategische beteekenis dan het ostentatief tentoonstellen van antimilitaristische boeken en brochures, ofschoon anderzijds het bestaan van uitgesproken antimilitaristische boekwinkels niet minder noodzakelijk is. Tijdens de mobilisatie van het hollandsche leger in verband met den wereldoorlog, toen in Nederland staat van oorlog en beleg heerschte, heb ik verschillende malen in vergaderingen van munitiearbeiders herhaald: „Kameraden! het is mogelijk dat gij gegronde redenen hebt om voorloopig met uw onwaardigen arbeid voort te gaan - want dat uw werk onwaardig is, weet ge -. Indien gij echter thans nog niet in staat zijt, u aan dit smadelijk werk te onttrekken, maakt u ten minste gereed tot algemeene staking in geval van oorlog en onderzoekt nauwkeurig, hoe gij eventueel op technisch gebied den oorlog doelmatig kunt verhinderen. Richt in elk geval uw aandacht reeds zooveel mogelijk op antimilitaristische praktijk”. En ondanks hun uitgesproken oorlogswerk bleef onze antimilitaristische beweging voortdurend ook met dergelijke kameraden in verbinding.
3. Het eerst noodzakelijke
De inhoud van het u thans voorgelegde strijdplan is het praktisch resultaat van een grondige studie van den oorlog aan den oorlog sinds ongeveer 2500 jaar in Azië, Europa en tenslotte de gansche wereld, gepubliceerd in mijn „Vrede als Daad”, waarvan het eerste gedeelte zoo juist verscheen in het fransch, onder den titel „La Paix Créatrice”. U vindt daar ook de verschillende motieven besproken, die sinds enkele tientallen eeuwen aan direkte aktie tegen oorlog ten grondslag liggen.
Uit dit onderzoek blijkt tevens duidelijk, dat de grootste smaad van de moderne volken de lafheid is, waarmee vrijwel alle zich aan de militaire slavernij hebben onderworpen. Langen tijd scheen het, dat de angelsaksische volken zich nimmer tot het aanvaarden van de militaire slavernij zouden verlagen. Toch kon men reeds vaststellen tijdens den amerikaanschen burgeroorlog, dat als de militaire noodzaak het eischt, dienstdwang zelfs wordt opgelegd aan volken, die zich van ouds door groote persoonlijke en maatschappelijke onafhankelijkheid hebben onderscheiden. Gedurende den wereldoorlog werd dan ook, op enkele uitzonderingen na, de militaire dienstplicht aan de britsche en noordamerikaansche volken opgelegd. Indien na den wereldkrijg de betrokken regeeringen hun volken niet meer aan den militairen dienstdwang onderwierpen, beteekent dit alles, behalve een definitieve maatregel. In al die landen blijft immers de conscriptie in beginsel gehandhaafd, en wordt slechts om zuiver opportunistische redenen niet toegepast. Met het oog op mogelijke nieuwe oorlogen hebben de regeeringen in quaestie sinds den wereldkrijg alles gedaan wat mogelijk is, om door middel van militaire africhting aan middelbare en hooge scholen reusachtige kaders te vormen, gereed om eventueel millioenen dienstplichtigen opnieuw ten oorlog te voeren. Bovendien heeft men in de Vereenigde Staten, in Engeland zoowel als in Frankrijk en elders, een stelsel van industrieele en sociale conscriptie uitgewerkt, dat in oorlogstijd ook de vrouwen tot die maatschappelijke en industrieele diensten zal verplichten, die voor den „alomvattenden oorlog” onmisbaar zijn. Tegenwoordig - constateerde kolonel Fuller - storten zich gansche volken in den oorlog niet slechts als soldaten, maar ook om het leger in moreel en stoffelijk opzicht. aan te vullen. („The Reformation of War”, 1923, p. 70.) Zelfs in China, dat zich sinds duizenden jaren op zijn vredelievendheid beroemt en dat gedurende eeuwen zich bewust heeft weten vrij te houden van alle militarisme en staatsslavernij, bereidt men zich voor, het voorbeeld der zgn. moderne staten te volgen en den dienstdwang in te voeren. Er zijn politieke en maatschappelijke symptomen, die er op wijzen, dat een evtl. vrij India door hetzelfde gevaar wordt bedreigd.
Enkele jaren geleden erkende Prof. Noël Baker bij zijn onderzoek naar de mogelijkheid eener beperking of begrenzing der internationale bewapeningen in verband met de zgn. Ontwapenings-Conferentie, in zijn boek „Disarmament”, dat er in Genève niet één regeering aanwezig was, bereid om definitief den dienstplicht af te schaffen. Het feit, dat na den wereldoorlog de regeeringen der overwinnende volken de afschaffing van de conscriptie aan de overwonnen staten oplegden, terwijl zij dien zelf, tenminste in beginsel, voor hun eigen landen meer dan ooit handhaafden, heeft bij de centralen de neiging om de dienstplicht weder in te voeren slechts versterkt.
De duitsche wijsgeer Krause heeft terecht verklaard, dat zoolang de moderne naties haar regeeringen het recht toekenen om de jeugd stelselmatig aan militaire africhting en opleiding te onderwerpen en om evtl. de gansche bevolking als dienstplichtig te mobiliseeren, zij nog in het eerst-wezenlijke niet vrij zijn, Hoe schoon en dapper de daad van den dienstweigeraar ook zij, deze zware taak zou in normale tijden niet op de schouders vallen van de jeugd, indien de oudere mannen en vrouwen, die zich pacifisten en antimilitaristen noemen, het zwaarste werk niet overlieten aan een generatie, die nog niet tot vollen geestelijken en lichamelijken wasdom is gekomen. Geen wonder dat den laatsten tijd verschillende hollandsche moeders ertegen hebben geprotesteerd, dat de staat nog onvolgroeide jongeren voor dit zedelijk dilemma plaatst: dienst doen of dienst weigeren, en hun daarbij reeds van te voren het dienst doen oplegt. Zij wekken dan ook alle ouders op zich tegen dezen staatsdwang op minderjarigen krachtig te verzetten.
Mevr. Prins-Burgers, mevr. Smit-Schucking Kool en verschillende andere moeders hebben de aandacht gevestigd op de felle tegenstrijdigheid tusschen het feit, dat de wet de ouders verantwoordelijk stelt voor de intellektueele en zedelijke opvoeding hunner kinderen, en dat diezelfde wet aan hun nog minderjarige zonen den militairen dienstplicht opdwingt. Als bewuste antimilitaristische ouders willen zij niet, dat men hun nog minderjarige kinderen een taak met zulke zware consequenties oplegt, en verklaren zich bereid, zelf de straffen te ondergaan, die het onttrekken van hun kinderen aan dien militairen dienstplicht met zich brengt. In dezen geest weigeren zij de officieele papieren betreffende dienstplicht, keuring enz. de jeugd ter hand te stellen en zenden die aan de regeering terug met de verklaring: door de ouders geweigerd. Zij wenschen niet, dat de staat reeds beslag legt op hun minderjarige kinderen voor wie zij zelf, volgens de wet, als opvoedsters moreel verantwoordelijk zijn. Wij hebben reeds ervaren, dat een dergelijk gedrag van moeders en de processen, die erop volgen, een diepen indruk maken op de openbare meening en andere vrouwen ertoe brengen, op overeenkomstige wijze, solidair met hun kinderen te handelen. Inderdaad behooren in alle landen de volgende eischen aan de orde gesteld te worden en de regeeringen, door direkte aktie des volks, genoodzaakt ze in te willigen:
I. Onmiddellijke bevrijding van alle nog gevangen dienstweigeraars.
II. Recht op dienstweigering, zoolang alle conscriptie nog niet is afgeschaft.
III. Afschaffing van den militairen dienstdwang.
IV. Verwijdering uit de wet van het recht tot oorlogsverklaren en van al wat op oorlog betrekking heeft.
Reeds meermalen heeft de geschiedenis zelf bewezen, dat een regeering onmachtig is conscriptie of militaire africhting der jeugd haar burgers op te leggen, wanneer het betrokken volk wèl weet vrat het wil: In 1902 weigerden de Finnen zich te onderwerpen aan den militairen dienstplicht, hen opgelegd door den Tsaar, en zelfs die autokratische regeering moest wijken.
In 1917 weigerden de Ieren zich te onderwerpen aan elke conscriptie van de zijde der Britsche regeering, en er kwam geen militaire slavernij.
In 1917, midden in den wereldoorlog, weigerde het Australische volk tweemaal per referendum, om de wet op den dienstdwang te aanvaarden, ofschoon ze door de regeering noodzakelijk werd geacht en deze alles deed om de publieke opinie te beïnvloeden en een gunstige beslissing te forceeren.
In 1930 werd de regeering van Nieuw Zeeland genoodzaakt af te zien van de militaire opleiding der jeugd, nadat 50.000 jongens - moreel gesteund door 100.000 ouders, gereed om alle straffen te ondergaan, die uit hun houding zouden volgen - geweigerd hadden, zich aan de militaire africhting te onderwerpen.
4. De beteekenis van den dienstplicht
Wanneer wij de antimilitaristische taktiek aldus uiteenzetten, werpt men ons vaak het volgende tegen: „Tengevolge van de ontwikkeling der chemische, elektrotechnische en bakteriologische strijdmethoden kan de moderne krijg gevoerd worden zonder algemeene mobilisatie en zonder die millioenen legers, die den oorlog van 1914 hebben gekarakteriseerd. Het heeft dus geen zin meer, bij de oorlogsbestrijding uit te gaan van individueele en collektieve dienstweigering. Daar nu eenmaal de reusachtige nationale legers geheel overbodig zijn geworden, heeft de militaire dienstplicht zijn vroegere beteekenis verloren.” Men heeft zelfs opgemerkt, dat de strijd tegen den dienstplicht de regeeringen siberisch koud zou laten. Deze handelen daar overigens niet naar! Zij nemen in steeds meer landen àl strenger maatregelen, in de hoop iedere propaganda voor individueele en massale dienstweigering te onderdrukken.
Geen wonder! De militaire deskundigen verklaren, dat „ofschoon de moderne oorlog niet als vroeger voornamelijk door menschen wordt gevoerd en de materieele uitrusting er een steeds grooter rol in speelt, het toch niet minder waar blijft, dat de bezieler, van dit materiaal, de voornaamste akteur van het drama, degene, die tenslotte slechts in staat is met verstand en onderscheiding te handelen, is en blijft: de mensch, en dat het zeker is, dat onder gelijke technische voorwaarden, het succes slechts van den mensch kan afhangen…. Daarom kan de omvang der infanterie ten opzichte der andere wapens niet onbepaald worden verminderd.” (Colenel Lucas, „Ce que tout Chef doit savoir”. 1928, p. 241)
Volgens generaal Requin is de zoo vaak naar voren gebrachte stelling, dat een toekomstige oorlog slechts door kleine legers beroepssoldaten gevoerd zal worden, tegenover de feitelijke werkelijkheid onhoudbaar. Het is een volstrekte dwaling om het qualiteitsleger tegenover het quantiteitsleger te willen stellen. Het is eveneens een dwaling, het materiaal tegenover den mensch te stellen, want het materiaal is slechts een instrument in de handen der menschen en kan zonder hen zelfs niet funktionneeren.
De zoozeer verspreide opvatting, dat men het aantal mannen steeds kan verminderen en door oorlogsmateriaal vervangen, is slechts juist, voor zoover het het front betreft. In den alomvattenden oorlog is de besparing aan menschen juist nul! Veronderstel, dat een sektie mitrailleuses de vuurkracht heeft van een halve sektie infanterie van 20 man, dan zijn echter om de mitrailleuses op te stellen, ze te bedienen, voor aanvoer van munitie en provisie te zorgen enz. minstens 20 man aan en achter de vuurlinie noodig. De 20 man zijn dus niet overbodig geworden, doch vervullen grootendeels een andere funktie. („Wie würde ein neuer Krieg aussehen?” Untersuchung, eingeleitet von der Interperlementarischen Union, 1932, S. 18-19)
In November 1931 heeft de fransche generaal Debeny zich expresselijk verzet tegen de opvatting, dat menschen tot in het oneindige door materiaal zouden kunnen worden vervangen. ( In een te Zurich voor den Zwitserschen Officiersbond gehouden rede over het karakter der moderne legers. Zie het verslag in het „Algemeen Handelsblad”, Amsterdam, 14 November 1931) Hij constateerde bv. dat op het eerste gezicht een militaire vliegmachine slechts een bediening eischt van 2 man en dat de moderne bataljons, ofschoon kleiner van omvang, een grooter strijdkracht hebben dan die van 1914. Doch deze besparing aan menschen is slechts schijn, daar het aantal mannen, dat door de moderne bewapening wordt uitgeschakeld, weer noodzakelijk blijkt voor het onderhoud der vliegkampen, de munitie, het proviand, enz. Volgens dezen deskundige is het aantal mannen, dat achter het front gebruikt wordt, ontzaglijk toegenomen. Ieder vliegtuig b.v. eischt de samenwerking van ongeveer 60 menschen.
De angelsaksische deskundigen hebben den laatsten tijd bovendien gewezen op de noodzakelijkheid, om de infanteristen in het vervolg op verschillend gebied zóó op te leiden en te oefenen, dat zij in staat zijn de meest uiteenloopende werkzaamheden die door de moderne oorlogstechniek geëischt worden, te verrichten. Trouwens, men moet zich niet al te sterk laten beïnvloeden door de overigens ver vooruitziende betoogen van hen, die men de profeten der moderne krijgsvoering zou kunnen noemen, als de fransche deskundige Mayer, de italiaansche Douhet (Giulio Douhet, „II Dominio dell’ Aria”, 1933), de engelsche Fuller, Croft, Liddell Hart, enz. Moretta concludeert in „Come sarà la Guerra di domani?” (In het duitsch vertaald onder den titel „Wie sieht der Krieg von morgen aus?” 1934) - geheel in overeenstemming met de opvatting van den duitschen generaal Von Seekt, den schepper der Reichswehr, en van den italiaanschen commandant Ulisse Guadagnini, schrijver van de „Guerra futura” - dat een eventueele europeesche oorlog in zoo verre hetzelfde karakter zou dragen als in 1914, als hij een oorlog tusschen gewapende naties zou zijn, die al hun reserves aan materiaal en aan menschen op het spel zouden zetten. Men zou inderdaad veronderstellen, dat de inzet van een nieuwen grooten oorlog in menig opzicht gelijk zal zijn aan die van 1914 tegen het eind.(Rocco Morette, „Wie sieht der Krieg von Morgen aus”, 1934, S. 212) Al ware het immers slechts omdat militaire chefs, evenals de menschen in het algemeen, conservatief van aard zijn, en slechts moeilijk met eenmaal bestaande tradities breken. De meesten hunner passen zich slechts langzaam en aarzelend aan de nieuwe omstandigheden aan.
Deze behoudszucht, die uiteraard verschillende oorzaken heeft - traagheid des geestes, verouderd idealisme, beroepsafgunst op nieuwlichters van den kant van hen, die zich niet meer in staat voelen moderne ideëen te verwerken, allerlei oeconomische en andere belangen - dreigt overigens zelfs uit militair oogpunt, nutteloze slachtingen van menschen te veroorzaken. Kortom, het is waarschijnlijk, dat in een eventueelen nieuwen, grooten oorlog de hypermoderne strijdmethoden veeleer nu en dan, als bij vlagen, toegepast zullen worden, ware het slechts om de zuiver technische reden, dat het modernste materiaal nog niet in voldoende mate gereed zal zijn. Ten slotte blijft volgens Foch een groot conscriptieleger ook altijd noodzakelijk om een evtl- veroverd land te bezetten.
5. Aard der moderne conscriptie
Op één punt zijn alle militaire deskundigen, behoudzuchtige zoowel als vooruitstrevende, het eens, nl. dat in een eventueelen nieuwen oorlog industrieele, maatschappelijke, intellektueele en moreele dienstplicht niet minder noodzakelijk zal zijn dan militaire. Heel het moderne oorlogsstelsel eischt snelle en nauwkeurige funkionneering van een steeds toenemend aantal mannen en vrouwen, die met automatische vlugheid en regelmaat middellijk en onmiddellijk samenwerken. Zonder twijfel wordt het oorlogsfront steeds meer gemotoriseerd, gemechaniseerd en gerationaliseerd, doch al wat daar aan menschenkracht overbodig wordt, is steeds weer vereischt achter het front, om in industrie, transport, enz. een onmisbare taal: te vervullen.
Luitenant-kolonel Mayer stelt vast, dat „al moet niet ieder op het oorlogstooneel zelf verschijnen, elk ten minste tusschen of achter de coulissen werkzaam heeft te zijn… Het is aan de militaire gezaghebbers om in het belang der nationale defensie deze menschelijke materie(!) zoo goed mogelijk uit te buiten zonder zich om den leeftijd der betrokkenen te bekommeren. Lichamelijke geschiktheid, intellekueele of moreele bekwaamheid, vakkennis e.d. zijn de eenige faktoren, waarmee gerekend wordt… Als de oorlog uitbreekt, behoort niemand aan zichzelf. Elke burger staat ter beschikking voor den dienst van het vaderland.” (Lieutenant-Colonel Emile Mayer, „La Guerre d’hier et l’Armee de demain”, Rivière, Paris, pp. 98-182) Vandaar dat deze deskundige, die er ten minste geen doekjes om windt, zijn boek over den oorlog van vroeger en het leger der toekomst besluit met een ontwerp-program van militaire organisatie, waar men leest:
§ 3. - In de gevallen, bij de wet voorzien (nationale mobilisatie, oproep van den Volkenbond(!)… ) staat iedere franschman ter beschikking, in den staat, wat zijn leeftijd of geslacht ook zij.
Want, als wij reeds zagen, in een eventueelen oorlog zullen ook de vrouwen steeds meer aan dienstplicht onderworpen worden. Eén ding is reeds zeker: men rekent bij oorlog overal op een algemeene mobilisatie der mannen, tengevolge waarvan ten minste 20% der gansche mannelijke bevolking achter het front door vrouwen zal moeten worden vervangen, en erkent in officieele kringen openlijk, dat zonder de voortdurende medewerking van millioenen vrouwen de voor den oorlog onmisbare munitie-industrie eenvoudig is verlamd.
6. De vrouw en de moderne oorlog
In „Nieuwe Vormen van Oorlog” heb ik de aandacht gevestigd op het feit, dat reeds gedurende den wereldkrijg de vrouwen een groote rol hebben gespeeld. Cole heeft in zijn studie „Trade-Unionism and Munitions” opgemerkt, dat tijdens den wereldoorlog in Engeland 3.000.000 vrouwen al haar krachten wijdden aan de instandhouding van het industrieele en maatschappelijke leven achter het front. Een groot deel van haar werkte in munitiefabrieken. Toen de Wapenstilstand werd gesloten, telde men in Frankrijk 1.500.000 vrouwen in de oorlogsindustrie, die allerlei moordtuig vervaardigden. Corcos stelt vast, dat deze vrouwen „al die moordinstrumenten met volmaakte gewilligheid en de meest volstrekte discipline hanteerden. Nu en dan hadden zij flauwten, doch dat kwam door den stank van het koper.” (F. Corcos, Les Femmes en Guerre”, 1927, p. 153)
Met dat al bleek tijdens den wereldoorlog, dat noch de hooge salarissen, noch het beroep op de opofferingsgezindheid voor het vaderland een voldoende aantal vrouwen voor de nationale industrie mobiliseerden. Uitgaande van het feit, dat de oorlog een duel is geworden tusschen twee groepen nationale oorlogsindustrie, waarin aan weerszijden van het front de gansche bevolking direkt of indirekt is betrokken en waarin het er om gaat de industrieele mobilisatie in den kortst mogelijken tijd met volstrekte regelmatigheid te doen fungeeren (Zie Lieut. Col. Reboul, „Mobilisation industrielle”, I., 1925, pp, 190-I), bereiden dan ook tegenwoordig de regeeringen met het oog op de industrieele en maatschappelijke organisatie en de militaire hulpdiensten tijdens den oorlog overal dienstp1icht der vrouwen voor. Daar de vrouwen zich meest niet bewust zijn van wat haar in dit opzicht dreigt, wordt in het hier speciaal besproken strijdplan op de noodzakelijkheid eener bizondere propaganda onder de vrouwen sterke nadruk gelegd (afdeeling II, letter L).
7. Internationaal karakter der oorlogsbestrijding
Het spreekt vanzelf, dat tusschen de staten, die tezamen tegen een anderen groep staten oorlog voeren, de oeconomische, sociale en moreele betrekkingen steeds nauwer worden, opdat alle tezamen als een werkelijke technische eenheid funktioneeren. Tijdens den krijg hebben de oorlogsbestrijders ook deze eenheid te breken. Daartoe moeten zij zich nu reeds, openlijk en in het geheim, in organisatorisch en zedelijk opzicht met hun kameraden uit andere landen verbinden. Men beseffe wel, dat men met kameraden van over de grenzen nooit nauw genoeg verbonden kan zijn!
De oorlogsbestrijders der verschillende landen moeten elkaar voortdurend raadplegen (bv. de Britsche en de Hollandsche, om een doeltreffend plan van verzet uit te werken met het oog op een mogelijken oorlog met Japan; de Fransche, Belgische en evtl. de Hollandsche oorlogsbestrijders, met het oog op een mogelijk gewapend conflikt met Duitschland, enz.). Daar er voorts voor oorlogsbestrijders zelfs in oorlogstijd geen vijandige volken bestaan, moeten de antimilitaristische verbindingen zich ook over de evtl. officieel vijandige landen uitstrekken en behoort men in de betrokken staten zoo doeltreffend mogelijk tegen alle oorlogsvoorbereiding en oorlog samen te werken. Dit alles wordt in het strijdplan uitgewerkt, afdeeling II, praktisch gedeelte, vanaf letter T. Uit dit oogpunt zijn de zgn. grensbijeenkomsten in landen die elkaar met oorlog bedreigen, van de grootste beteekenis (letter T, Nr. 9). Wanneer tusschen twee staten de politieke spanningen toenemen, behoort men in de betrokken landen zijn sprekers uit te wisselen om aan de volken aan weerszijden der grens te bewijzen, dat er in het land, dat door de autoriteiten en de officieele pers even ongunstig als antipathiek wordt voorgesteld, nog andere krachten werkzaam zijn, dan die naar oorlog drijven. Men herinnere zich de reizen, die de Japansche antimilitarist Kagawa op kritieke momenten in China deed, om zich bij de Chineezen voor de oorlogszuchtige houding van het officieele Japan te verontschuldigen en hen te overtuigen, dat er in zijn vaderland ook nog andere mannen en vrouwen waren, die ondanks alles trouw zouden blijven aan de internationale solidariteit. Uit dit oogpunt hebben enkele jaren geleden ook Poolsche en Duitsche katholieke pacifisten aan weerszijden van de Duitsch-Poolsche grens voorbeeldig werk gedaan.
Dat een stelselmatige campagne tegen oorlogsvoorbereiding in twee landen, die met elkaar in gewapend conflikt dreigen te geraken, bloedige botsingen werkelijk kan voorkomen, is aan het begin dezer eeuw door de katholieke pacifisten van Argentinië en Chili duidelijk aangetoond. Deze doeltreffende aktie werd in 1904 op gedenkwaardige wijze gesymboliseerd door oprichting van het standbeeld van den Christus der Andes. ( Zie B. de Ligt, „La Paix créatrice”, II, 1934, pp. 409-440) Het werd opnieuw bevestigd in 1905 door de Zweedsche en Noorsche socialisten, tijdens de campagne, ingezet door de socialistische jeugd, die de regeeringen der beide landen met massale dienstweigering en algemeene staking dreigde, indien zij tot oorlog zouden overgaan.
8. Niet tot het laatste oogenblik wachten!
De moderne krijg kan dus slechts worden gevoerd als „alomvattende oorlog”, waarin elk der betrokken staten als zedelijkmaatschappelijk-industrieel-militair(-naval)e eenheid funktionneert. De heerschende klasse zet er alles op, dat in een evtl. oorlog de volken strijden, totdat - om met de militaire deskundigen Helle en Ache te spreken - „hun krachten totaal zijn uitgeput”; internationale overeenkomsten betreffende het verbod van zekere gruwelijke oorlogsvormen, zgn. om den strijd te humaniseeren, zullen niet kunnen worden gehouden: ten gevolge van de moderne krijgstechniek zullen de toekomstige oorlogen „zonder twijfel een bizonder afschuwelijk en fel karakter dragen” (Helle et Ache, „La Défense nationale et ses Conditions modernes”, 1932).
Met het oog hierop heeft dan ook de Amerikaansche president Coolidge verklaard, dat in een nieuwen krijg er een ongekende mobilisatie zal plaats vinden, niet alleen van menschen en industrieën, maar ook van dingen. (Zie mijn „Nieuwe vormen van Oorlog”, blz. 31-32.) Commandant Coste vestigt er bovendien de aandacht op, dat deze om zoo te zeggen physieke mobilisatie gepaard zal gaan met een even algemeerre en stelselmatige moree1e mobilisatie. ( Zie Charles Coste „La Psychologie sociale de la Guerre”, 1928, La Psychologie du Combat”, 1929) Ze wordt zelfs in de kleinste landen voorbereid, met uitzondering wellicht van Luxemburg, Monaco en Andorra… Indien de oorlogsbestrijders wachten met hun poging om dit gigantische stelsel te breken, tot het mobilisatiebevel weerklinkt, komen zij zeker te laat, te meer, omdat dan de moreele oorlogsvoorbereiding de onderbewuste machten der massa’s in geweldige stroomen zal hebben ontketend. Dit blijkt reeds duidelijk uit de belangwekkende verhandeling van Edward Glover over „Oorlog, Sadisme en Pacifisme” (War, Sadism, Pacifism”, 1933. Overigens is Glover, als de meeste psychoanalytici, zeer eenzijdig, en niet voldoende op de hoogte van de ethnologische, sociologische en historische gegevens deze questie betreffende).
Ook op dit gebied moet men ver uitkijken, om het noodweer te zien naderen en op tijd zijn maatregelen te treffen. Meermalen hebben wij er nadrukkelijk op gewezen, dat als de menschen niet van te voren zijn opgevoed en geoefend om de moreele besmetting der nationalistische geestdrift te weerstaan, elke poging tot oorlogsverhindering op het kritieke oogenblik onvermijdelijk schipbreuk zal lijden. Want achter die nationalistische geestdrift werken machtige psychische stuwingen. Men hervindt er de collektieve verschrikking der primitieve menschen en allerlei psychische krachten die in het onderbewustzijn van den enkeling sinds zijn vroegste kindsheid werkten, zoowel als de meest verheven vormen van idealisme en toewijding - vergeten wij nimmer, dat nog een zeker aantal menschen naïef genoeg is om al wat schoon en goed is, in den nationalen afgod te belichamen.
Men hervindt er vooral de, meest onbewuste, behoefte om waarin dan ook, buiten zichzelf te geraken, waardoor vooral millioenen individuen zijn bezeten, die onophoudelijk door allerlei persoonlijke ellenden en ongunstige maatschappelijke toestanden gemarteld worden - mechanisch werk in de industrie of op getayloriseerde bureaux, dat geenerlei moreele bevrediging kan bieden; eindelooze werkloosheid gepaard met grenzelooze verveling; pijnigende maatschappelijke ondergeschiktheid; gevangenschap in onverdragelijke huwelijken, kortom, voortdurende onbevredigdheid in het alledaagsche leven bij instinktieve begeerte naar nieuwe vrijheid -. Deze behoefte om buiten zichzelf te raken of zich aan iets grootsch te geven, wordt nog versterkt door den amor fati, de zucht naar avontuurlijk gevaar, die typisch menschelijke eigenaardigheid, welke maar al te vaak door psychologen, sociologen en moralisten genegeerd wordt en waardoor de mensch er meermaals toe komt, zijn leven zelfs voor de belachelijkste dingen op het spel te zetten.
De staat van collektief enthousiasme, die kenmerkend is voor de nationalistische geestdrift, wordt bovendien aangewakkerd door het mechanisme der militaire discipline, welke, naar de Hongaarsche hoogleeraar- Huzella heeft aangetoond, den mensch doet terugvallen tot een barbaarsche cultuurphase: het vóórindividueele stadium, waarin de persoonlijke verantwoordelijkheid is uitgeschakeld. (Th. Huzella, „L’Individu dans la Vie sociale en Temps de Paix et en Temps de Guerre”, 1923) Zelfs de muziek, die schijnbaar niets met den oorlog gemeen heeft, dient - als de Fransche psychiater Damaye, chef van de staatskrankzinnigengestichten, die zelf den wereldoorlog meemaakte, erkende - door haar magische macht, die de massa elektriseert, „om de menschen mee te slepen en hen aangaande de werkelijkheid, die hen wacht, te misleiden”. Verschillende volksliederen, waarvan de woorden niets dan hol gedaas zijn, hebben door hun muzikaal karakter een groote suggestieve waarde en een diep-ethnologische beteekenis - de Marseillaise bv., die wonderwel beantwoordt aan het Fransche temperament. De nationaliteit, het leger en allerlei fiktief-collekieve verschijnselen en opvattingen „zijn zeer geschikt voor muzikale inspiratie, op voorwaarde, dat men ze op een afstand beschouwt en met hun werkelijke beteekenis geenerlei rekening houdt. De kunst dient om het ontzettendste te verbloemen of om zich dingen voor te stellen, waarvan men feitelijk niets weet”; de meest indrukwekkende melodieën zijn vaak ontstaan in een toestand van geestvervoering - sous l’influence d’un état d’âme paroxystique de leur créateur -, waarin ook de hoorders maar al te gemakkelijk zijn te brengen. (Henri Damaye, „Psychiatre et Civilisation”, 1934, pp. 176-179.)
Terecht heeft voorts prof. Duprat vast gesteld, dat er een eeuwenoud sociaal determinisme bestaat, dat op kritieke oogenblikken enkelingen en massaas haast onvermijdelijk in den oorlog meesleurt. (G. L. Duprat, „La Contrainte sociale et la Guerre”, 1928) Om zich hieraan te kunnen onttrekken, moet men niet slechts persoonlijk in zekere mate deel hebben aan het nieuwe, meer verheven sociale determinisme der menschelijke vrijheid en verantwoordelijkheid, maar ook precies ervan op de hoogte zijn, wat men heeft te doen, en nauwkeurig weten, in welk opzicht, op welke manier en in welke mate men op de medewerking van zijn nationale en internationale kameraden kan rekenen. Wereldomvattend solidariteitsbesef, helder inzicht in de internationale politieke en maatschappelijke toestanden, verantwoordelijkheidsbesef ten opzichte van de toekomst der menschheid moeten van te voren zóó zijn gewekt en gekweekt, dat op het kritieke oogenblik een steeds grooter aantal personen en groepen zich niet meer laten meesleepen door het traditioneele sociale determinisme, dat de volken slechts in den afgrond der onderlinge vernietiging stort. Doch, tezelfdertijd is het niet minder noodzakelijk, dat elk individu en iedere organisatie exakt op de hoogte is van eigen praktische taak. Anders vervalt men in een chaotischen toestand van onzekerheid en aarzeling, die de dan meer dan ooit noodzakelijke direkte aktie slechts kan verlammen. Het is te meer noodzakelijk hierop te letten, omdat de oorlogsbestrijders, die voorloopig waarschijnlijk een minderheid zullen blijven vormen, hun krachten zoo stelselmatig en oeconomisch mogelijk hebben te gebruiken en geenerlei energie onnoodig mogen verspillen.
9. Voorkomen is beter dan genezen
Overigens is het even natuurlijk als redelijk, dat het nieuwe sociale determinisme niet alleen beroep doet op de meest verheven geestelijke krachten der menschen, maar ook op hun instinkten en meer primitieve hartstochten waarop nu eenmaal alle leven en beschaving is opgebouwd, als bv. de volkomen gerechtvaardigde drang naar zelfbehoud: men moet den modernen mensch bewust maken van het feit, dat het geen zin meer heeft zijn eigen leven en de toekomst der nationale en internationale cultuur op het spel te zetten in een grenzeloos proces van moord en vernieling, waarvan zelfs de militaire deskundigen erkennen, dat het één aanslag zal zijn op alles, wat de menschheid in den loop der eeuwen aan maatschappelijke, zedelijke en geestelijke waarden, moeizaam heeft voortgebracht. De oorlog is een materieele collektieve waanzin geworden, die uit een moreelen collektieven waanzin voortkomt. In dit opzicht heeft de Leidsche hoogleeraar Heering volkomen gelijk, om hem op hetzelfde niveau te stellen als het radikal Böse van Kant.
Men begrijpt nu, waarom ons strijdplan zoozeer aandringt op hetgeen enkelingen en groepen hebben te vervullen, om den oorlog te voorkomen en op de noodzakelijkheid eener zedelijke en praktische voorbereiding, opdat ieder individu en elke organisatie, wat hun maatschappelijke funktie ook zij, altijd gereed zij elk begin van mobilisatie te breken door persoonlijke en collektieve daden.
10. Zedelijke opvoeding
Leeren wij van onze tegenstanders! De militaire deskundigen verklaren, dat geen gevecht kan plaats hebben, tenzij de betrokken soldaten hun individueelen en collektieven angst te boven weten te komen; dat in den modernen oorlog, ondanks zijn overvloed van mechanische strijdmiddelen, de hoofdzaak, even als vroeger, het moreel der strijders blijft en dat dit van te voren met zorg moet worden voorbereid. Het is volgens hen vooral noodzakelijk elken combattant zoowel de taak, die hij persoonlijk heeft te vervullen, als het algemeen doel der ondernomen aktie goed te doen begrijpen. Commandant Coste en kapitein Liddell Hart concludeeren dan ook beiden, dat het in den krijg niet allereerst gaat om verwoesten en dooden, maar om met alle middelen het moreel, den wil van den tegenstander te breken. (B.H.Liddell Hart, Paris, or the Future of War”, p. 25.) Tijdens den oorlog moeten de bevelhebbers voortdurend het moreel der troepen door woorden en daden aanvuren, want de ondervinding leert, dat niet slechts de vrees, maar ook de moed zich meedeelt - om zoo te zeggen besmettelijk is! In den oorlog aan den oorlog is, niet minder dan in den oorlog zelf, zoowel doeltreffende organisatie en aktief solidariteitsgevoel als een voortdurend aanvuren tot heldhaftigheid noodzakelijk. Vandaar, nog eens, de groote beteekenis der individueele en collektieve dienstweigering, die, vooral in tijden van spanning, in staat is massaas, die reeds min of meer opstandig gezind zijn, te elektriseeren.
Evenals de moreele opvoeding der oorlogssoldaten moet die der vredessoldaten zich voorts kenmerken door den eeredienst, van het offensief, ware het slechts, omdat – om met kommandant Sorb te spreken – „wie aanvalt, het initiatief heeft en de keus van plaats en tijd” (Pour la sécurité maritime de la France, „La Nation” 2 avri! 1932.) Alles moet er op gericht zijn, het voorgestelde doel zoo spoedig mogelijk te bereiken. En het geestdriftig patriotisme der tegenstanders moet door het oneindig edeler enthousiasme voor de boven-nationale menscheidsidee nog worden overtroffen.
Welbeschouwd kan men zeggen, dat de massa in het algemeen niet oorlogszuchtig is, doch op kritieke oogenblikken in den krijg gesleept wordt door betrekkelijk kleine groepen, die over groot zielkundig begrip en een machtige organisatie beschikken en om hun doel te bereiken, niet terugschrikken voor de laagste middelen, als o.a. door kameraad Ponsonby werd aangetoond in zijn „Falsehood in War Time”. Daarom heeft wijlen Jos. Giesen er op aangedrongen, dat wij van onze zijde eveneens antimilitaristische kernen zouden kweeken. Om in bolsjewistische termen te spreken: wij hebben stootbrigades te vormen, groepen vóórtrekkers, die steeds gereed zijn alles op het spel te zetten en de kastanjes uit het vuur te halen. De voorbeeldige, werkzaamheid dezer kerngroepen moet als een bliksem in, de ziel der massaas slaan en die zoozeer ontvlammen, dat deze, spontaan het gegeven voorbeeld volgend, zich steeds meer aan allen socialen en moreelen dwang der heerschende klasse onttrekken.
In dit verband propageerde kameraad Giesen een uitnemend idee. Constateerend dat in zekere gedeelten van Nederland reeds geheele plaatsen waren, waar de meerderheid der bevolking principieel antimilitarist was geworden en in overeenkomstigen zin begon te handelen, propageerde hij een soort plaatse1ijke droog1egging, d.w.z. dat men in dergelijke plaatsen moet pogen door een stelselmatige aktie de gansche bevolking te winnen. (Gemeentelijke ontwapening, „De Arbeider”, 17 juli 1929) Deze propaganda moet vooral door de bewoners zelf, vrouwen en jeugd mee inbegrepen, zoo gevoerd worden, dat elk het werk verricht, dat het best bij zijn aard past, en in alle beroepen en bedrijven. Op dit gebied der plaatselijke ontwapening behoort een edele concurrentie te ontstaan tusschen dorpen en dorpen, steden en steden, streken en streken, tot tenslotte het gansche land voor den vrede gemobiliseerd is. In elk geval heeft men te handelen volgens een heel nieuw eerecodex. Reeds vóór den wereldoorlog heeft de comtist Texeira Mendes er op gewezen, dat het in den- strijd voor den vrede nog meer gaat om sentimenten dan om argumenten: „Men moet tegenwoordig voor den oorlog een even sterk gevoel van afschuw koesteren als voor het menscheneten en de slavernij, en geenerlei gevoel van roem, eer of verontschuldiging meer laten gelden”. (R. Texeira Mendès, Encore le Militarisme et la Diplomatie, „Eglise et Apestolat positiviste du Brésil”, Rio (Brazilië), 6 juli 1908.) Om de nieuwe gevoelens van sympathie en eerbied voor al wat den vrede betreft, aan te wakkeren, moeten er op bepaalde data en naar aanleiding van bepaalde gebeurtenissen speciale campagnes georganiseerd worden - huisbezoek, verspreiding van vlugschriften, tooneelvoorstellingen, optochten enz. -, waarin elk oorlogsbestrijder een bizondere taak vervult, gevolgd door bijeenkomsten waarin ieder verantwoording aflegt van zijn daden en ervaringen en waar men weer nieuwe campagnes voorbereidt. In streken, waar dit nog niet mogelijk is, moet men zich meer bescheiden doeleinden stellen en vooral ook pogen de vrouw en de jeugd te winnen.
Wat op dergelijke wijze bereikt kan worden, is gebleken uit den hardnekkigen antimilitaristischen strijd van Ds. N.J.C. Schemerhorn en zijn dappere kameraden te Nieuwe Niedorp (Noord Holland). Zij begonnen dien aan het begin dezer eeuw en zetten hem tijdens de moeilijke mobilisatieperiode van 1914-1920 krachtig door. De oorlog aan den oorlog ging eindelijk over van huis op huis. Toen in 1932 de politie te Nieuwe Niedorp een dienstweigeraar wilde arresteeren, verhief zich een deel der bevolking op zulk een wijze om den jongen te beschermen, dat de handhavers der officieele orde moesten wijken. Zij zagen eerst later - in een andere plaats, waar de dienstweigeraar werkte en de antimilitaristische ideeën lang niet zoo warm doorgedrongen - kans, hem gevangen te nemen. Doch indien de arbeiders daar zich onmiddellijk met hem solidair verklaard hadden, indien alle kameraden, alle menschen zich daar vóór hem hadden gesteld, wellicht dat dan zelfs de politie zijn partij gekozen zou hebben! Ik zelf ben al eens opgebracht door agenten, die mij onomwonden verklaarden zich te schamen voor wat zij deden, en uit te zien naar den dag, waarop de beginselen, waarom men mij gevangen zette, zouden zegevieren! Waarop ik antwoordde: „De overwinning, waarom het hier gaat, hangt ook van u af. Zooeven lees ik, dat de politieagenten te Boston gestaakt hebben om hooger loon. Bij ons, in Nederland, zijn een groot aantal agenten lid van de S.D.A.P. Als gij toch staken kunt, waarom zoudt gij het niet voor uw internationale beginselen doen?”
11. Nu of nooit!
Waarom het vooral gaat, is, dat alle oorlogsbestrijders hoofd voor hoofd begrijpen, dat zij betrokken zijn in een voortdurenden strijd tegen een vijand, die niet slechts een aanslag doet op hun eigen leven, maar wezenlijk op dat der gansche menschheid, en wiens misdadige macht het best ondermijnd en aangevallen kan worden op dit oogenblik zelf, d.w.z. in vredestijd. Gelukkig neemt het aantal van wie deze elementaire waarheid beginnen te erkennen, dagelijks toe, niet alleen onder hen, wier propaganda - als van kameraad Ponsonby, schrijver van „Now is the Time” - vooral gebaseerd is op de persoonlijke verantwoordelijkheid ten opzichte van den oorlog, maar ook onder hen, die de oorlogsbestrijding in de eerste plaats beschouwen als een zaak van organisatie der massaas. In zijn jongste werk „Labour and War, the Theory of Labour Action to prevent War” met een voorrede van Harold Laski, wijst ook Bjarne Braatoy op de noodzakelijkheid ,,doeltreffendheid met spaarzaamheid te verhinden” en alle pogingen tot oorlogsbestrijding zooveel mogelijk te concentreeren. Hij betreurt het ernstig, dat de internationale arbeidersbeweging er nog niet in geslaagd is, voldoende technische organisaties op te bouwen om massale akties zóó te leiden, dat zij daadwerkelijk in staat zijn, oorlog te verhinderen. Dit is overigens ook het standpunt van het Internationaal Antimilitaristisch Bureau te Haarlem en de Internationale Arbeiders-Associatie te Madrid. Men zal voorts hebben opgemerkt dat men sinds enkele jaren ook bij de bolsjewisten begint te begrijpen, hoezeer een doelmatige nationale en internationale organisatie der oorlogsbestrijding noodzakelijk is, als o.a. bleek op het Congres tegen den Oorlog te Amsterdam in 1932. Indien wij bezwaren hebben tegen de bolsjewistische anti-oorlogstaktiek, zoo betreft dit niet hun theoretische propaganda voor een antimilitaristisch eenheidsfront, maar hun praktische aanvaarding van den „alomvattenden oorlog” - daarbij inbegrepen militaire dienstdwang, chemische, elektrotechnische en bakteriologische krijgsmethoden - ter „nationale verdediging” van Rusland en ter internationale „verdediging van de revolutie”.
Met dat al is het van groote beteekenis, dat ook in deze kringen men is begonnen propaganda te maken voor weigering om wapens en munities te vervoeren, massale dienstweigering en algemeene staking, en dat men daar thans ook min of meer sympathie toont voor principieele dienstweigeraars, ten minste… voor zoover deze zich buiten Rusland bevinden. Want in het stalinistisch Rusland worden onze medestrijders vaak zelfs nog gruwelijker vervolgd dan vroeger onder den Tsaar. ( Het was onzen russischen medestrijders dan ook niet mogelijk, aan de Conferentie te Welwyn met officieele afgevaardigden deel te nemen. Slechts pacifistische akties om en bij Genève worden te Moskou goedgekeurd en àl stelselmatiger ondernomen. Waardoor juist de oorlog in stand gehouden wordt! Toch wordt het strijdplan tegen den oorlog thans reeds in Rusland besproken.)
12. De kwetsbaarste punten van het oorlogsstelsel
Om op praktisch terrein terug te komen: er bestaat in den modernen oorlog een vaste verhouding tusschen de geregelde behoeften van elke divisie en de daartoe noodzakelijke industrieele produktie: wordt deze laatste min of meer ontredderd, dan ondervindt de eerste daarvan noodzakelijk den weerslag; houdt de produktie op, dan is de gansche divisie machteloos. Brengt de betrokken industrie voldoende voort, maar kunnen haar produkten het front niet bereiken, hetzelfde resultaat! Daarom beschouwen de militaire deskundigen de verbindingen tusschen front en achterland als het meest kwetsbare punt, als de Achillespees der gansche oorlogsorganisatie. Daarop moeten alle aanvallen dus vóóral worden gericht.( Zie mijn „Nieuwe Vormen van Oorlog”.) Men kan in het algemeen zeggen, dat de oorlog een zoo volmaakt mogelijke funktioneering is van drie verschillende factoren :
1. front (leger, luchtvloot, zeevloot),
2. verbindingen (te land, in de lucht en te water),
3. achterland,
welke drie faktoren voortdurend op elkaar inwerken en steeds meer van elkaar afhankelijk zijn. Het achterland moet dienen als onuitputtelijke bron van militaire reserves, strijdmiddelen, provisie, kleeding, enz. Daartoe wordt de nationale produktie zoo hoog mogelijk opgedreven, wat weer een voortdurenden toevloed eischt van grondstoffen en allerlei waren. Dit beteekent, dat niet alleen tusschen front en achterland, maar ook tusschen de nationale oorlogsindustrie en de daartoe benoodigde grondstoffenproduktie, de verbindingen, m.a.w. het vervoer, nog eens de Achilles-pees blijkt. Elk geve zich rekenschap van de taak, die hij op dit gebied heeft te vervullen en onderzoekt van nu af nauwkeurig, wat hij bij oorlogsgevaar heeft te doen en… te laten.
In het thans besproken strijdplan zal men in afdeeling I, letter E, Nr. 2, een noot vinden betreffende de rol der coöperaties in het oorlogsstelsel. De groote beteekenis van deze organisatie volgt hieruit, dat in oorlogstijd de geheele nationale bevolking, wat de warenverdeeling betreft, onderworpen is aan een echt gevangenisstelsel. Omdat dan de distributie den voorrang heeft op de produktie, is tijdens oorlog de beteekenis der coöperatieve organisaties, die wezenlijk verdeeling der goederen betreffen, veel grooter dan in vredestijd, wanneer de produktie de voorrang heeft op de distributie. Men begrijpt dus, wat een algeheele non-coöperatie der coöperaties ten opzichten van den oorlog zou beteekenen.
13. Sleutelindustrieën en -bedrijven
Wat de onmiddellijke oorlogsproduktie betreft, deze is in de eerste plaats gebaseerd op de voorbrengst van kolen en metalen, als reeds blijkt uit het schema van Verlinde, opgenomen in het strijdplan, afdeeling II, theoretisch gedeelte, letter N, noot. Volgens het rapport van het Amerikaansche Comitee inzake de oeconomische Sancties, gepubliceerd door Evans Clark, berust de sleutelmacht van het koninkrijk des krijgs bij de volgende industrieën:
I. ijzer- en staalfabrieken,
II. machinefabrieken,
III. chemische fabrieken,
IV. ijzerproduktie,
V. kolenproduktie,
VI. olieproduktïe
(E. Clark, „Boycotts and Peace”, 1932, p. 349.)
Slaagt men erin één van deze oeconomische bronnen droog te leggen, of te verhinderen dat de produkten ervan vervoerd worden, dan is het weldra met den oorlog uit. Wat de olie betreft - naar men weet, deed gebrek aan dit produkt de centralen in 1918 definitief de nederlaag lijden -, men begint deze tegenwoordig in Frankrijk reeds la matière impériale te noemen! Elders noemt men de olie „het bloed van den oorlog”. Deze uitdrukkingen geven onmiddellijk de taak aan van alle antimilitaristen, die in de produktie van minerale oliën, petroleum, mazoet, benzine, e.d. met haar putten, pijplijnen, tanks, enz. zijn betrokken.
Het gigantisch nationale oorlogslichaam kan evenmin bestaan, als een belangrijk gedeelte van zijn zenuwstelsel, post, telegraaf, telefoon, radio, enz. is verlamd. In Schwartes’ „Die Technik im Kriege” (1920) vindt men duidelijk aangetoond, welk een geweldige rol de communicatiemiddelen reeds tijdens den wereldoorlog speelden, en hoezeer dit alles zich sedert ontwikkelt. Een tot op het uiterste geperfectioneerd stelsel van communicatiemiddelen zal in een nieuwen oorlog, als de moderne techniek in al haar consequenties wordt doorgevoerd, nóg meer noodzakelijk zijn. Reeds hebben in verschillende landen velen der betrokken arbeiders en ambtenaren begrepen, dat het in oorlogstijd de plicht is van duizenden funktionarissen, die zich bewust zijn van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid, om dan juist niet te funktionneeren (zie afdeeling III en IV, letter D, Nr. 9).
Bovendien kan het nationale oorlogsmonster uit strategisch oogpunt slechts doeltreffend handelen, voor zoover het betrokken volk zich heeft laten betooveren door de fiktie der „nationale eenheid” en in zijn ziel de gewelds-, veroverings- en overwinningsdriften - in één woord al wat de moderne psychologen onder „agressiviteit” verstaan - zijn ontketend. Alle militaire deskundigen verklaren eenstemmig, dat de goede wil der gansche bevolking een onmisbare voorwaarde is om een oorlog met succes te voeren. Inderdaad, hoe zou zij anders in staat zijn haar even bovenmenschelijke als onmenschelijke moordtaak te vervullen? De massa moet in een buitengewonen toestand des geestes worden gebracht: heel haar levensopvatting, haar moraal, al haar gevoelens moeten gewijzigd en veranderd worden. De haat tegen den bestreden „vijand” moet tot met de laagste middelen worden onderhouden. Gedurende den wereldoorlog heeft men in alle oorlogvoerende vlanden „stelselmatig alle feiten vervalscht en zijn tegenstanders schandelijk gelasterd door middel van de pers. Dit werd niet slechts toegelaten door de autoriteiten, maar zelfs bevorderd, terwijl elke poging om de dingen objektief en rechtvaardig te beoordeelen fel werd veroordeeld en als hoogverraad bestraft”.(Prof, A. Mayer in „Wie würde ein neuer Krieg aussehen?” S. 239-240.) Men herinnere zich Bertrand Russell’s „Justice in War Time” (1916) en Ponsonby’s „Falsehood in War Time” (1928). Zoolang journalisten, publicisten, schrijvers, enz. niet met deze vervloekte methode breken en in tijden van mobilisatie en oorlog doorgaan met liegen en lasteren in dienst hunner regeeringen en allerlei financieele, industrieele en commercieele klieken, is het duidelijk, dat ook de typographen een belangrijke rol hebben te vervullen.
Op het Xe Congres voor Dienstweigeraars in Nederland heeft Albert de Jong de aandacht gevestigd op het feit, dat in Spanje, waar de taktiek van het verantwoordelijk produceeren reeds diep bij de massaas is doorgedrongen, gedurende een sociaal conflikt te Barcelona, alle typographen eenvoudig weigerden militaire zaken te zetten of te drukken. Het spreekt vanzelf, dat zulk een zedelijke censuur zich niet tot dergelijke manifestaties heeft te bepalen. Naar men weet, wordt de oorlog altijd voorafgegaan door lastercampagnes ten opzichte van den aanstaanden vijand en door heel een stelsel van suggestie, om bij het volk allerlei haat- en wraakgevoelens wakker te maken. De typographen hebben dus den nationalen geest tegen dergelijke noodlottige invloeden te beschermen en dergelijke soort publicaties eenvoudig te verhinderen. Zij vormen trouwens een zeer belangrijke maatschappelijke macht, omdat zij geschoolden arbeid verrichten en in geval van staking hun werk niet onmiddellijk kan worden vervangen. Sinds enkele jaren begint een toenemend aantal Nederlandsche typographen, georganiseerd in het N.V.V., hun moreele verplichting te begrijpen om zich collektief tot dienstweigering ten opzichte van militarisme en oorlog voor te bereiden. Zij beklagen zich echter dat, ondanks de antioorlogsresoluties hunner Internationale, van Rome, Parijs en elders, in de georganiseerde arbeidersbeweging alle stelselmatige antimilitaristische opvoeding voortdurend genegeerd wordt, en verklaren openlijk, dat de fout niet zoozeer bij de betrokken arbeiders ligt, als wel bij de leiders der vakbeweging, die ervoor verantwoor
delijk zijn, dat zelfs de meest welsprekende resoluties van de IIe Internationale en het l.V.V. doode letters blijven.
Het is derhalve de taak der oorlogsbestrijders om in alle organisaties, die met den strijd tegen den oorlog te maken kunnen hebben, de noodzakelijkheid eener stelselmatige voorbereiding van de direkte aktie aan de orde te stellen. Deze voorbereiding moet een dubbel karakter dragen. Eenerzijds moet ze bestaan uit een algemeen onderricht overeenkomstig het thans voorgestelde strijdplan; anderzijds in een bizonder onderzoek naar de oorlogsfunktie van het werk of beroep van eiken betrokken arbeider, zooals Verlinde dat reeds gedaan heeft voor de mijnwerkers. [Zie Strijdplan II, N, noot.]
Vooral thans, nu men alom in de arbeiderswereld een bedenkelijken terugval kan constateeren tot de opvattingen van Augustus 1914 en op de socialistische en vakbewegings-congressen de uitgesproken neiging aan den dag treedt, om de direkte aktie tegen den oorlog om der wille van de nationale defensie weer op te geven, is het de plicht van eiken werkelijk antimilitaristischen arbeider het initiatief te nemen tot een campagne onder arbeiders zelf, opdat de geestesgesteldheid der betrokken beweging van onder naar boven wordt veranderd.
14. De intellektueelen en de oorlog
Overigens is er geen reden om slechts op de handarbeiders een beroep te doen. Het is voor ons doel niet minder noodzakelijk, de hoofdarbeiders te winnen/'Want dezen vormen en leiden in de tegenwoordige maatschappij vooral de publieke opinie; men kan zelfs zeggen, dat zij voor de geestesgesteldheid der moderne volken verantwoordelijk zijn. Vergeten wij nimmer, dat ondanks felle wetten en straffen, ondanks alle kazernes, bewapeningen en gevangenissen, de geest in het maatschappelijk leven het laatste woord heeft. Zoo kon in Frankrijk bv. het oude regiem zich slechts zóó lang handhaven, als de massa het als normaal, of zelfs van wezenlijk goddelijken aard beschouwde; toen echter in de XVIIIe eeuw de ideeën der enjrelsche en fransche intellektueelen in de verschillende lagen der samenleving doordrongen, werd een radikale verandering der gansche maatschappij noodzakelijk.
De geweldige rol der intellektueelen trad vooral in het licht sinds den belangwekkenden arbeid van Alfred Fouillée over de idée-forcé. Hij toonde aan, dat van elke idee kracht uitgaat, dat welke opvatting, beeld of zelfs abstraktie een eigen leven leidt, poogt zich te ontwikkelen en, steeds voortgaande, zich een weg te banen niet slechts in den geest, maar ook in de wereld. Het is een aktieve kiem, een levende kracht, die er niet slechts op uit is zich door te zetten, maar ook om zich naar haar aard te ontwikkelen en, als een plant, uit de innerlijke duisternis, waar zij geboren werd, naar het licht te groeien, waar zij zich ontplooien en vrucht dragen kan”. Men moet zelfs erkennen, dat in menig opzicht de verbeelding de zekerste en meest voorkomende bron der werkelijkheid is. Want gedachten zijn niet alleen zuiver intellektueele verschijnselen, maar opvattingen en voorstellingen, die tegelijk reeds een begin zijn van aktiviteit. Ondanks een zekere beperktheid van blik heeft ook Coué de scheppende kracht der gedachten 'zeer wel begrepen. [Zie Dr. B. J. Logre, .La Psychologie de l'ldée-Force", in ,Le Temps", 9 Juli 1931]
Daarom hebben de kanonnenkoningen de imperialisten en groote-zakenmenschen zich een machtige pers ten dienste gesteld, die de openbare meening stelselmatig beïnvloedt, opdat het publiek den door hen gewenschten weg inslaat. Daarom controleeren de regeeringen aller landen uiterst streng de hoofdideeën, die aan het volksonderwijs ten grondslag liggen en aan het onderricht op middelbare en hooge scholen en in de kerken. [En niet minder de strekkingen van tooneel en film!] Zonder de voortdurende medewerking van tienduizenden intellektueelen op alle gebied van wetenschap en kunst, zou het bestaande regiem nergens één minuut meer duren. Enkele jaren geleden, op de Conferentie inzake de moderne Krijgsmethoden en de Bescherming der Burgerbevolking te Frankfort (Januari 1929) heb ik erop gewezen, dat de intellektueelen niet alleen op de meest onverantwoordelijke wijze heel het wetenschappelijk oorlogsstelsel — chemische, elektrotechnische en bakteriologische oorlog, die zich thans tot in de stratosfeer verheft — hebben uitgedacht en uitgewerkt, dat zij niet slechts verantwoordelijk zijn voor tallooze giftige gassen, maar vooral ook voor de geestelijke vergiftiging der volken door leugen, geveins en haat. [De te Frankfort gehouden rede is in het duitsch, fransch of nederlandsch (verkort ook in het engelsch) o.p aanvrage verkrijgbaar bij schrijver dezes.] Het zijn de intellektueelen, die de opvoeding der jeugd, den godsdienst, de publieke opinie, het recht, de geschiedenis, de kunst, de sociologie en de wijsbegeerte, kortom de gansche encyclopaedie van kunsten en wetenschappen, heel het maatschappelijk voelen en denken, hebben vervalscht en verleugend en aan den nieuwen moloch Vaderland ondergeschikt gemaakt. [Zie o.a. C. H. Hamlin, The War Myth in U. S. History, N. York 1927.] Daarom vindt men in het strijdplan, afdeeling I, letter H, al wat intellektueele en moreele dienstweigering betreft, scherp in het oog gevat en zoowel in negatief als in positief opzicht min of meer uitgewerkt.
Het is vóór alles noodzakelijk, enkeling en massa van die nationalistische suggestie te bevrijden, die de wezenlijke voorwaarde van iedere oorlogsvoorbereiding is. Het gaat hier inderdaad om een zedelijk ontgiftingsproces, waarbij enkelingen en gemeenschappen in de eerste plaats hebben te leeren zichzelf te dessuggestioneeren.
Daar vooral de intellektueelen verantwoordelijk zijn voor de oorlogszuchtigheid der volken en de helsche krijgsmethoden, — daar anderzijds diezelfde intellektueelen de macht hebben de volken hun bekrompenheid te doen opgeven en ze met werkelijk menschelijke gevoelens te bezielen, — is het van het grootste belang, onder hen een speciale propaganda te maken, opdat zij eindelijk alle bewuste of onbewuste, intellektueele en zedelijke prostitutie opgeven en het dapper voorbeeld volgen van mannen en vrouwen als Bertrand Russell in Engeland, Paul Langevin in Frankrijk, Maurice Lecat in België, Helene Stöcker in Duitschland, Toyohiko Kagawa in Japan, — heel die schitterende phalanx van werkelijk moderne mannen en vrouwen, die zich reeds hebben opgemaakt om allen oorlog en oorlogsvoorbereiding te bestrijden.
Herinneren we in dit verband aan het uitnemend werk van Dr Gertrud Woker, van het laboratorium van physische en chemische biologie te Bern, betreffende den gas- en vuuroorlog, [Gertrud Woker, .Der kommende Gift- und Brandkrieg", Oldenburg, Leipzig Zie ook Elvira H. K. Fradkin, M. A , .Chemical Warfare — its Possibilities and Probabiltties", International Conciliation, No.248, N. York, March 1929; Armand Charpentier, .Ce que sera la öuerre des Gaz”, 1930; .Gaskrieg und Luftschutz", Berichte zur Kultur- und Zeitgeschichte, herausgegeben von Nikolaus Hovorka, Vlll, Nr. 185-190.] dat alom moet worden bekend gemaakt; aan den onvermoeiden arbeid van professor Ude, hoogleeraar in de katholieke zedeleer te Graz; van den remonstranten hoogleeraar Heering te Leiden en aan wat in dit opzicht bv. geschiedt door het Genootschap voor Nieuwe Geschiedenis (New History Society) te New York. In dit verband moet ook de houding der 80.000 fra'nsche onderwijzers, die weigeren de jeugd door chauvinistisch, nationalistische en militaristische onderwijs tc vergiftigen, doch integendeel pogen, liet bewustzijn hunner leerlingen voortdurend te richten op onderling begrip en toenadering der volken, steeds weer naar voren worden gebracht.
Bij een onderhoud, dat ik kort geleden had met professor Langevin van de School voor Scheikunde en Physiek te Parijs, die reeds sinds jaren belang stelt in het betrokken vraagstuk, kwamen wij tot conclusie, dat het oogenlik gunstig is om thans onder de intellektueelen een nieuwe kruistocht voor ons doel te ondernemen. Dit is ook de opvatting van den amerikaanschen socioloog Clarence Marsh Case, schrijver van „Non-violent Coercion", die mij zooeven deed weten, dat in de Vereenigde Staten het oogenblik voor een speciale aktie onder de intellektueelen geschikt is.
15. Staatsoorlogsindustriën?
Intusschen ijvert men van verschillende zijden vurig om de oorlogsindustrieën aan den staat te brengen. Terecht verontwaardigd over een private industrie, die ten slotte noch nationale noch menschelijke belangen dient, doch wier particulier belang het is, al wat ter wereld voor vrede geschiedt, te dwarsboomen en onmogelijk te maken, eischt men, dat alle fabrikage van oorlogsmateriaal in handen van den staat zal komen en de partikuliere industrie geheel zal worden afgeschaft. Zonder twijfel is het mogelijk, dat de moderne regeeringen zich zoodoende ontworstelen aan de vangarmen van een groep kapitalisten, die geen vaderland kennen en van alle menschelijke verantwoordelijkheid ontbloot zijn. Maar daarmee is de oorlogsindustrie niet afgeschaft:
1° Naar waarheid constateerde Oertrud Baer van den Internationalen Vrouwenbond voor Vrede en Vrijheid, dat dit geneesmiddel den wortel van het kwaad niet raakt, daar ook de staats-industrieën niet slechts winst pogen te maken, maar bovendien veel meer produceeren dan voor eigen, nationale behoefte noodzakelijk is. [Zie het betoog van Gertrud Baer in: Camille Drevel, .Peut-on cootrôler les industries de Guerre?" Ligue Internationale des Femmes pour la Paix et la Liberté, rue du Vieux Collége, Genève.]
2° In zijn werk over de oorlogsindustrie en de publieke bedrijven, geplubiceerd bij Globus te Boedapest, heeft Fleissig aangetoond, dat ten gevolge van de nationaliseering der moordtuigproductie de fabrikage van krijgsmateriaal nog tot hoogere capaciteit zou worden opgevoerd! Inderdaad zou dan alles gecentraliseerd en gerationaliseerd worden, zooals dat op dit oogenblik reeds geschiedt in Rusland. En dit nieuwe staatsmonopolie zou aan de regeeringen een bedenkelijke nieuwe macht geven.
3° Bovendien zou het feit eener nationale oorlogsproduktie aan de bewapeningsindustrie een wettelijke, indien niet zedelijke sanktie geven: men zou dan onderscheiden tusschen geoorloofde en ongeoorloofde krijgsindustrie, zooals men om en bij den Volkenbond onderscheidt tusschen geoorloofde en ongeoorloofde oorlogen. Dit zou de afschaffing van eiken oorlog en elke oorlogsvoorbereiding nog moeilijker maken dan ze al is, daar de publieke opinie, die nu eenmaal traag is van nature, zich over het officieel gesanktionneerde niet sterk zou verontrusten !
4° In dit tijdperk van reeds zoo diep ingevreten étatisme zou tengevolge van het geweldsmonopolie de macht van den centralistischen staat ten opzichte van het volk nog worden versterk».
5° Het is zeker, dat in dergelijke vitale nationale bedrijven de regeeringen zeer strikte maatregelen zouden nemen ten opzichte van de betrokken staatsarbeiders: hun het recht van staking zouden ontnemen en hen door zekere materieele voordeelen van de rest hunner kameraden isoleeren, zoodat het bestaan van deze bevoorrechte arbeidersgroep, tezamen met de specialisten der moderne oorlogsvoering, een allerbedenkelijkst wapen zou vormen tegen de volksmassa’s zelf, in handen van het officieele gezag.
6° Daar de eenmaal genationaliseerde oorlogsbedrijven zich slechts in een beperkt aantal landen zouden bevinden, zouden zij aan de bevoorrechte regeeringen ontzaglijke wereldmonopolies verschaffen, waarvan alle staten, die wat voor oorlog noodzakelijk is, zelf niet produceeren kunnen, afhankelijk zouden worden; deze staatsmonopolies zouden nog sterker aanleiding geven tot politieke en oeconomische pressie en chantage dan thans reeds het geval is, nu de particuliere industrieën met bepaalde regeeringen samenkuipen om staten, die oorlogsmateriaal noodig hebben, te noodzaken te handelen volgens de politieke en oeconomische belangen van de in dit opzicht geprivilegieerde landen.
Het gaat er niet om te pogen, den duivel door Beëlzebub uit te drijven, maar om te strijden voor onmiddellijke, algeheele ontwapening en volledige afschaffing van alle oorlogsindustrie. Het belangrijkste is overigens, dat de arbeiders zelf, in hun strijd om het gansche oeconomische leven te beheerschen, den strijd tegen wapen- en munitiefabrikage opnemen op de wijze van non-coöperatie, boycott, enz. en dat zij alom eischen, dat zij die thans in oorlogsindustrieën arbeiden, medewerken in maatschappelijk waardevolle produktie.
Lehmann-Rüssbüldt [O. Lehmann Rlissbüldt, .De Industrie van de Massa-Moord”, Arbeiderspers, Amsterdam.] heeft berekend, dat het aantal menschen, dat in de wapenfabrieken, op de marine- en oorlogsvliegtuigwerven werkt, ongeveer 1.000.000 is en zich tot de gansche wereldbevolking verhoudt als 1 : 2000
en dat de verhouding var. degenen, die bij dit alles onmiddellijk kapitalistisch belang hebben (de Shearer’s e.d. meegerekend) ten opzichte van het gansche menschdom slechts is 1 : 100 . 000 .
Indien er in de moderne wereld nog eenige internationale solidariteit bestond, zou het financieele probleem, dat eraan vast zit, wanneer al deze menschen hun „werk des doods” zouden neerleggen, gemakkelijk zijn op te lossen. Het zou zelfs voordeeliger zijn al de betrokkenen wier aantal nog geen 5 °/ n vormt van de 30.000.000, die tegenwoordig werkloos zijn te pensioneeren dan de oorlogsindustrie en al wat daaraan vast zit, te laten voortbestaan!
Overigens hebben na den wereldoorlog de geallieerden d.* Krupp-industrie genoodzaakt om in enkele maanden hun moordtuigproduktie om te zetten in fabrikage van maatschappelijk nuttige waren. Er is dus in dit opzicht van allerlei mogeiijk. Derhalve moet dit vraagstuk alom ter aarde door al onze kameraden in alle arbeidersorganisaties telkens weer aan de orde worden gesteld.
16. Geen geld, geen oorlog!
Zooals er om een oorlog te voeren, een ontzaglijke hoeveelheid intelligentie en geestdrift noodig is — hoe averechtsch die intelligentie, hoe waanzinnig die geestdrift ook zij, — zoo heeft men daarvoor ook milliarden gelds noodig. hebben de romeinen het geld niet de nerf van den oorlog genoemd? Een oorlogsverklaring gaat altijd gepaard met nieuwe staatsleeningen en hoogere belastingen. Openbaar, gemeenschappelijk weigeren om op oorlogsleeningen in te schrijven en belastingen te betalen, zou bij voldoende deelname de geheele krijgsmachine uit het lid rukken, vooral als dergelijke collektieve aktie gepaard ging met allerlei soorten militaire, oeconomische, sociale en moreele dienstweigering.
17. Onze kansen
Inderdaad is het, om den oorlog te verhinderen, niet noodzakelijk, dat op het front alle soldaten dienstweigeren, noch dat in het achterland alle arbeiders staken, noch dat tusschen front en achterland de verbindingen geheel zijn doorgesneden. Als aan het front slechts een belangrijk gedeelte der Soldaten weigeren te gehoorzamen, — als in het achterland bij de industrie slechts een groot aantal arbeiders het werk neerleggen, vooral in de sleutelindustrieën, — als tevens een flinke hoeveelheid menschen het transport onmogelijk maken, zoodat dit op verschillende plaatsen ernstig wordt ontwricht, — is dit reeds voldoende om den oorlog stop te zetten. Zonder twijfel moeten wij onze aktie steeds op algemeene staking en algemeene dienstweigering richten, hopend zoo het maximum aan oorlogsweerstand te bereiken. Maar wij hebben geen behoefte aan 100 °/ 0 medewerking op alle gebied, om te kunnen slagen! Het is bv. reeds voldoende, dat in zekere beroepen en bedrijven hier 9 °/ n , daar 60° 0 , ginds 17° elders 50 pet. enz. enz. het wede neerlegt, om iedere mobilisatie en oorlog zóó te ondermijnen, dat de regeering ervan moet afzien.
Het is zelfs mogelijk een oorlog algeheel stop te zetten, indien men in 3 of 4 hoofdindustrieën 100, 90, 80, 70 of 60°/ 0 der arbeiders ertoe kan brengen, het werk neer te leggen. Dit werd in 1903 begrepen door de Socialistische Federatie van het arrondissement Charleroi. Karl Liebknecht herinnerde er in 1007 aan, dat deze belgische socialisten ter verhindering van oorlog noodzakelijk verklaarden:
I. algemeene staking der spoorwegarbeiders om de mobilisatie der troepen onmogelijk te maken,
II. algemeene staking der mijnarbeiders om aan de oorlogvoerenden de noodige brandstof voor treinen en oorlogsschepen te onttrekken,
III. algemeene staking in de havens en in de munitiefabrieken. [Zie Karl Liebknecht, „Militarismus und Anlimilitarismus unter bisonderer Berücksichtigung der internationalen Jugendbewegung", 1907.]
Ook Ferdinand Domela Nieuwenhuis heeft in zijn „Vredesboekje” van 1913 verklaard, dat vooral de transportarbeiders, de spoorwegarbeiders en de havenarbeiders tezamen, eiken oorlog ónmogelijk kunnen maken. Deze drie machten op zichzelf kunnen reeds als een vredescheppende drieeenheid optreden! Domela Nieuwenhuis constateerde hierbij terecht, dat de arbeiders, door oorlog te verhinderen, een edele beschavingstaak hebben te vervullen. Waartoe zij in staat zijn, bleek in 1919-1920 in Engeland toen de mijnarbeiders, spoorwegarbeiders en transportarbeiders een Drievoudig Verbond sloten om den dreigenden oorlog te verhinderen en de engelsche arbeidersbeweging zich welbewust tot algemeene staking voorbereidde. Zij noodzaakten de regeering aan de volgende eischen te voldoen:
I. opheffing van conscriptie,
II. terugtrekken der britsche troepen uit Rusland,
III. vrijlating van alle nog gevangen dienstweigeraars,
IV. opheffing van de blokkade. [Gerard Gould, .The Coming Revolution in Great Britain', London, 1920.]
Een te veel vergeten feit is bovendien het volgende: in 1917 noodzaakten de argentijnsche arbeiders hun regeering die zich gereed maakte aan de zijde der geallieerden ten oorlog te gaan, door direkte aktie, haar oorlogszuchtige plannen op te geven. [Zie Bart de Ligt, .Oorlog verhinderd door direkte Aktie". I. A. M. V., Cor. Lodder, Nieuwe Niedorp, N. H., Nederland.]
18. Technische oorlogsbestrijding
Ook vergete men niet, wat reeds door een kleine groep vastberaden menschen — soms zelfs door een enkel mensch — bereikt kan worden, door het toepassen van doelmatige technische oorlogsbestrijding. Wij veroordeelen alle blinde verwoesting van machines, instrumenten en produkten, elke sabotage, die het menscheijk leven in gevaar brengt. Doch we hebben geenerlei bezwaar tegen maatregelen, die door antimilitaristen in tijden van mobilisatie en oorlog worden genomen om het transport te verlammen, wegen, spoorwegen, bruggen, onbegaanbaar te maken e.d., op voorwaarde evenwel, dat men het sein op onveilig zet. In zijn boek over militaire en industrieele spionage constateert generaal-majoor Max Ronge, dat om een land het oorlogvoeren onmogelijk te maken, sabotage van groote beteekenis is. Hij aarzelt zelfs niet te verklaren, dat men met dit doel de industrieën moet stopzetten door de machines te verwoesten, de elektrische stroom af te snijden, opgestapelde voorraden in brand te steken, bomaanslagen te organiseeren; dat men lokomotieven en rails onbruikbaar moet maken, schade toebrengen aan den landbouw en besmettelijke ziekten verspreiden onder het vee. [Max Ronge, "Kriegs und Industrie-Spionnage", 1930, S. 265] Zulk een sabotage moge bij den God der Heirscharen van Duitschland, , Engeland, Frankrijk, België, Nederland, enz. geoorloofd zijn — wij gaan zoo ver niet. Maar we zijn overtuigd, dat wanneer een heerschendc kongsie poogt de gansche techniek en industrie van een land te ontketenen om niet slechts een aanslag te doen op het bestreden, maar ook op het eigen volk, en al wat nog rest aan menschelijkheid en beschaving, wij het recht hebben op de meest voorzichtige en doeltreffende wijze het nationale technische apparaat voor dit misdadig spel onbruikbaar te maken. In elke industrie, in ieder bedrijf, hehooren onze kamera'" n nauwkeurig te onderzoeken, hoe zij eventueel het betrokken produktie-apparaat kunnen stopzetten, en tegelijk toch zooveel mogelijk de betrokken machines sparen. Vaak is het voldoende, een enkel technisch onderdeel weg te nemen, opdat een heele tak van productie verlamd wordt: ieder weet, wat men onder bepaalde omstandigheden reeds met een hand zand kan bereiken. Ook hebben de antimilitaristen sinds lang de noodzakelijkheid erkend om, als de omstandigheden dit eisehen, telephoon- en telegraafdraden door te snijden. Alles wat dit punt betreft vindt men in het strijdplan aangegeven in afdeeling II, theoretisch gedeelte, letter N, noot.
19. Noodzakelijkheid om de oorlogsbestrijding te decentraliseeren
De ervaringen, de laatste jaren opgedaan bij den geweldloozen strijd der indiërs, hebben bewezen, dat wanneer zich een machtige direkte aktie ontplooit, de bestreden regeering zich haast om niet slechts de hoofdleiders, maar ook de plaatselijke leiders der beweging te doen arresteeren. In het nederlandsch militaire tijdschrift ,.Mavors” van Juli 1932 verklaart luitenant-kolonel Fruyt van Hertog in een artikel over de psychologie der massa, dat in geval van verzet het de eerste plicht der regeering is, de hand op de leiders te leggen. Zij moet om zoo te zeggen de massa onthoofden: haar van haar voormannen en voor-vrouwen berooven. Daarom vindt men in afdeeling II, praktisch gedeelte, onder letter V. allerlei preventieve maatregelen vermeld, die het zelf handelen der massa steeds meer mogelijk maken, ook indien alle leiders gevangen genomen, verbannen of gedood zouden worden.
20. Noodzakelijkheid om in alle landen en in alle kringen het strijdplan tegen mobilisatie en oorlog bekend te maken
Het scheen mij noodzakelijk over het strijdplan tot u te spreken om verschillende punten nader toe te lichten. Overigens hoop ik, dat het spreekt voor zich zelf. Ik verzoek u dringend het met de meeste aandacht te bestudeeren, en mee te werken om het nog vollediger en nauwkeuriger te maken.
Wanneer aldus een definitief strijdplan zal zijn samengesteld, moet men het overal ter wereld openlijk of in het geheim verspreiden. Ik onderstreep echter, dat het van het grootste belang is, dat wij, waar het nog maar eenigszins mogelijk is, heel onze strategie en taktiek onomwonden publiceeren, zonder ons te bekommeren om een eventueel vijandige houding van de publieke opinie, noch om de reaktie van de officieele autoriteiten. Indien de oorlogssoldaten alles hebben te wagen in tijden van oorlog, zoo hebben de vredessoldaten reeds alles te wagen in tijd van vrede, om oorlog te voorkomen. Overigens is alles wagen in een stelselmatige mobilisatie tegen den oorlog ten tijde van vrede, veel minder gewaagd en oneindig praktischer dan alles slechts te wagen ten tijde van oorlog! Zijn risiko uitstellen, totdat mobilisatie of oorlog uitbreekt, is slechts zijn risiko vergrooten, en zijn kans op succes verkleinen.
Ten slotte wil ik u een middel aan de hand doen, om dit strijdplan tegen oorlog en oorlogsvoorbereiding in die landen ongestraft te publiceeren, waar nog een zekere vrijheid van pers en gedachte bestaat, doch waar men toch reeds hen zou vervolgen, die de hier uiteengezette taktiek zouden propageeren en verspreiden. Het is daar immers nog mogelijk in de pers objektief verslag te geven van plaatselijke, nationale en internationale vergaderingen, welk onderwerp er ook behandeld werd. In dergclijke landen kan men dus door middel van bladen en andere periodieken op volstrekt objektieve wijze mededeelen, dat tegen het einde van Juli 1934 te Welwyn in Engeland een Internationale Conferentie van Oorlogsbestrijders heeft plaats gevonden „waar men het volgende strijdplan tegen den oorlog heeft besproken”, en daarna het geheele plan afdrukken. Men kan er desgewenscht aan toevoegen, dat men het noch met dit plan, noch met de commentaren, die op de Conferentie gegeven werden, in alle opzichten eens is.
Intusschen is het strijdplan in de wereld, en zal zijn weg wel vinden.
NASCHRIFT
De lezer wordt nadrukkelijk verzocht niet te vergeten, dat het aan de W.R.I. aangeboden strijdplan een eerste poging op dit gebied is. Ofschoon de schrijver gepoogd heeft het zoo volledig en nauwkeurig mogelijk uit te werken, is hij overtuigd, dat het voor herziening, verbetering en uitbreiding vatbaar is. Het verheugt hem dan ook dat Wilfred Wellock (Engeland) aan de Conferentie van Welwyn voorstelde, dat het strijdplan door de leden van den Internationalen Raad en de afdeelingen van de W.R.I. nader onderzocht zou worden en dat zich in Engeland reeds een speciaal Comité heeft gevormd om het te bestudeeren. Van britsche zijde heeft men bovendien voorgesteld om in verband met het strijdplan een Handboek voor Oorlogsbestrijding uit te werken, dat officieel door de W.R.I. in verschillende talen moet worden uitgegeven. Schrijver dezes had dit resultaat geenszins verwacht, hoezeer hij erop had gehoopt! I
Anderzijds heeft Eugène Lagot (Frankrijk) voorgesteld, het strijdplan aan de hoofdbesturen van pacifistische en antimilitaristische organisaties, waar ook ter wereld, te doen toekomen en het officieel mee te deelen aan de nationale en internationale sekties van de Ilde en Ille Internationale en van het I.V.V. en van de roode vakbeweging (Moskou). In verschillende landen is men overigens reeds begonnen het strijdplan in den vorm waarin het te Welwyn gepubliceerd werd, tezamen met de daar gegeven toelichting, te verspreiden, — voorloopige maatregel, in afwachting van het officieele plan, noodzakelijk geacht vanwege het overal steeds toenemend oorlogsgevaar.
Eén punt zal in elk geval nog in het strijdplan opgenomen moeten worden en wel in afdeelingen I, II 2, 111 en IV, overal na punt B:
Weigering om deel te nemen aan de „passieve verdediging” tegen luchtaanvallen, d.w.z.
1. Weigering om mee te werken aan het inrichten van lokaliteiten waar men zgn. tegen de gifgassen zou zijn beschermd
2. Weigering om oorlogsgasmaskers te fabriceeren
3. Weigering om mee te werken aan manoeuvres betreffende passieve of aktieve verdediging tegen luchtaanvallen
enz. enz.
Want al deze maatregelen veronderstellen reeds, dat men den modernen wetensch appel ij ken oorlog aanvaardt als een onvermijdelijkheid, indien niet als een zedelijke verplichting. De ervaringen, opgedaan bij luchtmanoeuvres boven steden als Londen, Parijs en Rome hebben reeds bewezen — het werd door de officieele autoriteiten openlijk erkend — dat men tegen zulke aanvallen praktisch zonder eenige verdediging is en dat de eenige „verdedigings”-methode zou bestaan in een tegenaanval op de belangrijkste centra van den vijand, het bedenkelijkste is echter, dat de boven aangegeven maatregelen, die een onmisbaar onderdeel vormen van den modernen oorlog, de bevolkingen eraan gewennen, de chemische oorlog als iets normaals te gaan beschouwen en hun een fiktief besef yan b e t r e k k e 1 ij k e veiligheid geven! D.w.z. dat de passieve verdediging tegen het luchtgevaar in het moderne krijgssysteem op dezelfde wijze funktionneert als bv. het Roode Kruis (zie strijdplan I B), welke organisatie trouwens reeds aan de betrokken oefeningen deelneemt.
In het aan de Conferentie te Welwyn aangeboden strijdplan werd in afdeeling II 1 onder letter N gesproken over stelselmatige en redelijke sabotage. Tot mijn spijt moest ik echter constateeren, dat in de angelsaksische landen het woord „sabotage” aanleiding geeft tot velerlei misverstand, daar men het daar slechts in ongunstigen zin begrijpt. In de nederlandsche antimilitaristische beweging — in welker tradities het ontworpen strijdplan het diepst is geworteld — heeft men daarentegen betreffende „sabotage” een even gematigde als redelijke opvatting, die dergelijk misverstand uitsluit. Daar het niet om woorden, maar om daden gaat, heb ik in het thans opnieuw in engelsch, fransch, spaansch en nederlandsch gepubliceerde ontwerp de betreffende uitdrukking vervangen door: technische oorlogsbestrijding. Men zal trouwens reeds uit mijn rede hebben gezien, dat dezerzijds alle brutale en blinde sabotage, die slechts ongunstige vernielingsdriften opwekt, volstrekt uitgesloten is. Overigens, kan aan de technische oorlogsbestrijding, die vooral bestaat in het dwarsboomen van het normaal funktionneeren der industrie, der communicatiemiddelen, van het transportwezen, enz. slechts een ondergeschikte, hoewel uiterst belangrijke, beteekenis toegekend worden: het eerst noodzakelijke is en blijft altijd het moreel der vredessoldaten, en het belangrijke element in hun strijd de even stoutmoedige als openbare daad, individueel zoowel als collektief.
Bovendien vergete men niet, dat in de inleiding tot het plan — onmiddellijk na den titel — duidelijk is aangegeven, dat niemand verplicht is mechanisch alles uit te voeren, wat in de verschillende rubrieken en paragraphen wordt vermeld. Elke vredesstrijder handele naar zijn eigen geweten en overtuiging! Hij die een bepaald punt niet aanvaardt, vindt nog tallooze andere manieren om volgens de hoofdlijnen van het strijdplan met ons mede te werken.
Daar evenwel de neiging om het oorlogsstelsel door individueele en collektieve obstruktie op het gebied van industrie, verkeer, enz. te ontwrichten reeds sterk in de arbeidersbeweging leeft en de arbeiders op dit gebied inderdaad belangrijke resultaten bereiken kunnen, was het nu eenmaal noodzakelijk, deze strijdmethode in afdeeling II 1 onder letter N nauwkeurig te onderzoeken, vooral — wij herhalen het — om alle minderwaardige sabotage te ontgaan. Dat men op dit gebied uiterst voorzichtig heeft te zijn, springt in het oog: liet is het uitverkoren operatieterrein van provocateurs in dienst der officieele machten. In „Oorlogs- en Industrie-Spionnage" had bv. de chef van de oostenrijksch-hongaarsche spionnage er zijn reden voor om te vermelden, dat tijdens den wereldoorlog er te Amsterdam een sabotage-organisatie bestond op..antimilitaristischen grondslag".
Welk een ellende door misplaatste sabotage-daden zelfs met de beste bedoelingen — veroorzaakt kan worden, is duidelijk gebleken bij den brand van den duitschen Rijksdag, die — om er niet meer van te zeggen — Hitler, Goering en consorten slechts in de kaart spelen kon.
In afdeeling II van het strijdplan, praktisch gedeelte, behoort nog te worden ingevoegd, na paragraaph S: organiseeren van een oorlogswaarschuwingsdienst Een dergelijke dienst bestaat uit groepen kameraden die door het land trekken met auto’s en bootjes, waarop aanplakbiljetten, die het dreigend oorlogsgevaar duidelijk aangeven en opwekken tot steeds krachtiger antioorlogsmobilisatie. Tenminste één der kameraden behoort een goed publiek spreker te zijn. Men beschikke over geluidsversterker, indien eenigszins mogelijk, over gramophoon en radio, verspreide manifesten, verkoope anti-oorlogsbrochures, enz.
In afdeeling II, theoretisch gedeelte, volge voorts, na J:
stichting van anti-oorlogsmusea
Men herinnere zich het Anti-Oorlogsmuseum van Ernst Friedrich te Berlijn, en de plannen, thans een internationaal antioorlogsmuseum te stichten te Diksmuide, op de slagvelden van den wereldoorlog. Dergelijke musea behooren bovendien een reizende afdeeling te hebben (per auto of boot), ongeveer georganiseerd als de oorlogswaarschuwingsdienst.
Hierna volge:
stichting van vredeshuizen en vredeskamers
Met het openen van dergelijke studie- en vergadercentra werd in verschillende nederlandsche steden reeds een goed voorbeeld gegeven.
Een punt, dat niet voldoende werd ontwikkeld in het schema, is de verbroedering van soldaten en burgers, van de physiek weerlooze massaas en de troepen, op welks noodzakelijkheid ik hier wel niet behoef in te gaan.
Er zijn waarschijnlijk nog andere quaesties, die behandeld moeten worden, of waarop dieper zal moeten worden ingegaan. Allen, die nog voorstellen hebben te doen om het plan even definitief als volledig te maken, zullen mij dan ook zeer verplichten door deze mee te deelen.
Het is duidelijk, dat noch het strijdplan, noch de daarop gegeven toelichting, officieel gepubliceerd kunnen worden in landen onder min of meer fascistisch getinte of bolsjewistische diktatuur. Op de Conferentie te Welwyn kwamen dan ook verschillende kameraden op mij toe die vroegen, wat men onder dergelijkc omstandigheden in hun land met dit alles zou kunnen beginnen! Officieel — natuurlijk niet veel. Ondergronds — des te meer. Indien wij echter de gewoonte hebben tot op het uiterst uit te spreken wat wij meenen, dat in het openbaar bekend gemaakt moet worden, zoo hebben wij niet minder de gewoonte, onverbiddelijk te verzwijgen, wat nu eenmaal publiek moet worden verzwegen. Toch zijn er dingen uit de illegale praktijk, die hier vermeld kunnen worden, zonder onze beweging te schaden, of ook maar iemand grooter gevaar te doen loopen dan hij zelf wenscht.
Voorzoover het de propaganda van het hierboven uiteengezette strijdplan betreft, hebben wij eenvoudig terug te gaan tot methoden van mededeeling en overlevering, zooals die vóór het toepassen van schrift en druk door onze vaderen van ouds werden aangewend: eeuwenlang is de menschheid zeer sterk geweest in het van buiten leeren en mondeling verspreiden van regels en wetten, die ze voor haar levensbelang en het handhaven harer beschaving noodzakelijk achtte. Enkele kameraden behoeven slechts een dergelijk strijdplan goed uit het hoofd te kennen en het kan reeds zijn weg vinden tot in het meest hermetisch gesloten Rijk!
Een andere methode bestaat in het verspreiden van gramophoonplaten.
En er zijn nog heel wat andere middelen en wegen, om onze opvattingen waar dan ook ingang te doen vinden!
Eindelijk is het van het grootste belang, dat bij dit alles in het algemeen de grootste omzichtigheid betracht wordt en wij met onze betrekkelijke geringe krachten zoo zuinig en doelmatig mogelijk omspringen. Vooral vermijde men onrijpe ondernemingen, voorbarige akties en blind-mechanische reakties op reaktionaire gebeurtenissen. Ook op het gebied van den oorlog pleegt men de dingen jarenlang ondergronds voor te bereiden en uit te werken, en gaat men eerst over tot mobilisatie en strijd, als de omstandigheden daarvoor gunstig schijnen. Voor den oorlog aan den oorlog geldt in zekeren zin hetzelfde. Onderwijl maakt de nood vindingrijk en wekken diktatuur en militarisme op den duur zulk een weerstand bij al grooter massaas op, dat tenslotte een minimum aan propaganda reeds een geweldige collektieve daadkracht kan ontketenen.
Een ieder late intusschen wat hij niet aan kan. Doch doe vooral, wat hij kan!
De Koog, Texel, Nederland B. DE LIGT
Augustus 1934
Strijdplan tegen Oorlog en Oorlogsvoorbereiding
Dit plan ter mobiliseering van alle anti-oorlogskrachten kent geenerlei vorm van dwang, dienstplicht of conscriptie.
De antimilitaristische beweging bestaat slechts uit vrijwilligers, op ieder van wie beroep wordt gedaan om overeenkomstig inzicht en geweten zoo krachtig mogelijk te handelen, zonder verplicht te zijn meer te doen, dan zij werkelijk kunnen.
De te verrichten daden, die hieronder zijn aangegeven, worden dus aan niemand gedikteerd.
Zij zijn slechts aangchaald om personen, groepen en organisaties bewust te maken van de vele mogelijkheden, binnen hun bereik, om eiken oorlog te verhinderen.
De verschillende aangehaalde gevallen moeien mannen zoowel als vrouwen aansporen, met zoo veel mogelijk moed, beleid en trouw in den nieuwen strijd te dienen.
A. In tijd van vrede
I. INDIVIDUEELE direkte aktie ter verhindering van Oorlog en Oorlogsvoorbereiding
A. militaire dienstweigering
1. als dienstplichtige
2. als soldaat of matroos
3. als reservist (terugzending der militaire papieren)
4. als weder opgeroepene
a. in verband met manoeuvres
b. in verband met stakingen
c. in verband met politieke en maatschappelijke conflicten
B. weigering van non-combattantenwerk (ook voor het Roode Kruis of den militair geneeskundigen dienst, die beide uiteraard aan den militairen dienst ondergeschikt zijn)
C. doeltreffende antimilitaristische propaganda in het leger en op de vloot om kernen van oorlogsbestriiding te vormen en verbindingen te leggen tusschen deze en de antimilitaristische beweging met het oog op massale dienstweigering
D. industrieele, technische en sociale dienstweigering
1. weigering om oorlogstuig en munitie te vervaardigen
2. weigering om deel te nemen aan den militairen vliegdienst
3. weigering om kazernes en vestingen te bouwen
4. weigering om te vervaardigen:
a. militaire kleeding
b. militair schoeisel enz.
5. weigering om optische en andere instrumenten te vervaardigen, die alleen voor oorlog dienen
6. weigering om artikelen, vlugschriften, boekeR, manifesten, enz. te zetten of te drukken, die een duidelijk militair, militaristisch, nationalistisch of imperialistisch karakter dragen
7. weigering om oorlogsspeelgoed te vervaardigen
8. weigering om al wat tot oorlog en oorlogsvoorbereiding dient, te hanteeren, te verzenden of te transporteeren
E. weigering om (als patroon of ondergeschikte) den handel in dienst van den oorlog te stellen
1. bankwezen
2. coöperaties *)
3. uitgeverij
4. kleedingzaken
5. lederzaken
•) Men zal er zich wellicht over verbazen onder de rubriek voor de individueele aktie een organisatie aan te treffen als de coöperatie, die een onmiskenbaar collektief, en wezenlijk pacifistisch karakter draagt. Reeds in 1913 verklaarde het Internationaal Congres te Glasgow, dat de Internationale Coöperatieve Alliantie moest pogen den dreigenden oorlog te voorkomen. Toch namen gedurende den wereldoorlog de coöperaties van alle betrokken landen zonder eenige reserve aan het stelsel der nationale defensie deel. In Frankrijk kreeg de coöperator Albert Thomas zelfs de leiding van het Ministerie der Bewapening! „Het weelderig hotel, waarin dit ministerie gevestigd was. het hotel Claridge op de Champs Elysées, was om zoo te zeggen een filiaal van onze coöperatieve federatie'geworden, zoo talrijk waren de coöperatorcn — theoretici zoowel als praktici — die er belangrijke diensten vervulden", erkende Charles Gide in 1926 („Les Coopératives fran?aises durant la Guerre”, Association pour l’Enseignement de la Coopération, 1927, p. 8).
Na den wereldoorlog hebben in Italië, Rusland en elders de regeeringen het distributiesysteem der coöperaties officieel opgenomen in het stelsel der nationale defensie. Slechts in Engeland en de V. S. hebben de betrokken • organisaties zich ervan bewust getoond, dat zij door haar aard zelf verplicht zijn om eiken oeconomischen en socialen dienst aan den oorlog te weigeren. Overal, waar de bestaande coöperatieve organisaties nog bereid blijken in het mechanisme van den alomvattenden oorlog te funktionneeren, is het dus de individueele plicht der coöperatoren, die het wezenlijk oorlogs-vijandig en humanistisch karakter hunner organisatie nog niet zijn vergeten, om te doen wat zij kunnen, opdat deze breken met elke vorm van krijgsslavernij. Zij behooren plaatselijk, nationaal en internationaal de definitieve weigering om in eenig opzicht aan den oorlog mee te werken voortdurend aan de orde te stellen.
Wat het personeel der coöperaties betreft, voorzoover elk hunner bewust is van de vredesbevorderende en universeele funktie, die hun organisaties hebben te vervullen, is het naar de mate hunner kracht aan iedereen, man of vrouw, om individueel eiken dienst aan den oorlog, waartoe hun organisatie hen zou willen verplichten, te weigeren, en te pogen voor dit standpunt alle functionarissen te winnen.
Zie B. de Ligt, la Coöperation et la Guerre, „Les Affranchis de toutes les Guerres", Genval (België) Sept 1927; La Cooperation et la Guerre, „Evoletion” Parijs, Okt. 1927; .Contre la Guerre nouvelle” 1928, pp. 144-156.
6. winkels voor optische en andere technische instrumenten
7. boekwinkels
8. speelgoedwinkels
F. weigering om belasting te betalen
G. weigering om ingekwartierden te herbergen (men kan deze opgedwongen gasten ook herbergzaam ontvangen en onder hen op taktvolle wijze antimilitaristische propaganda maken, waarbij dc door den staat uitgekeerde vergoeding zooveel mogelijk voor propagandadoeleinden kan worden aangewend)
H. weigering van intellektueelen en morcelen dienst:
1. NEGATIEF
a. direkt (d.i. weigering om zich bezig te houden met onderzoekingen naar krijgsmiddelen en -methoden, of om plannen in verband hiermede uit te werken, en om eenigen technischen of intellektueelen arbeid ter oorlogsvoorbereiding te verrichten):
1. als physicus
2. als chemicus
3. als bakterioloog
4. als ingenieur
5. als technicus
6. als omroeper, spreker of uitzender bij de radio enz. enz.
b. indirekt (d.i. weigeren oorlogszucht op te wekken of aan ie kweek en):
1. als ouders
a. de kinderen zooveel mogelijk vrijhouden van nationalistische, chauvinistische, militaristische, imperialistische invloeden (letten op lektuur, scholen, feesten, enz.)
b. weigering om den staat zijn kinderen voor militair onderricht of militairen dienstplicht uit te leveren
2. als onderwijzer, leeraar of hoogleeraar, weigeren om de jeugd op te voeden in nationaiistischen, imperialistischen of militaristischen geest
3. als journalist, publicist, spreker of schrijver, weigeren de publieke opinie in nationaiistischen, militaristischen of imperialistischen geest op te voeden, het moderne politiek-oeconomische leven ontmaskeren, enz.
4. als religieus of zedelijk voorganger of leider, weigeren om nationale verdediging of oorlog te verheerlijken of te heiligen
5. als leider van politieke groepeering of partij, weigeren op welke wijze ook de publieke opinie ten gunste van nationale defensie te beïnvloeden
6. als jurist, weigeren het internationale recht aan het nationale belang ondergeschikt te maken en het recht te verkrachten in dienst van zijn vaderland
7. als geschiedkundige, weigeren te vervallen tot de traditioneele dwaling, waarbij men de gansche wereldhistorie op zijn eigen volk laat uitloopen, dat boven alle anderen de groote Uitverkorene zou zijn, en slechts het eigen ras te verheerlijken
8. als kunstenaar, weigeren zijn gaven ten dienste van nationalisme, militarisme of imperialisme te stellen
9. als socioloog, het nationalisme, het militarisme, het imperialisme, de rassenhoogmoed enz. te ontmaskeren
10. als arts, zielkundige of psychiater, de onbewuste en onderbewuste strekkingen die naar oorlog stuwen en het regressief karakter der militaire discipline onthullen, en aantoonen, hoezeer de moderne oorlog één aanslag is zoowel op lichaam, ziel en geest der menschen als op hun schoonheidsgevoel (millioenen dooden, verminkten, overspannenen en zielszieken; geslachtsziekten; gevolgen van ondervoeding, enz.)
11. als wijsgeer eiken vorm van dogmatisme en absolutisme ontmaskeren, vooral op het gebied van geschiedenis, cultuur, godsdienst en vergelijkende wijsbegeerte
12. zich uit wetenschappelijk, propagandistisch en praktisch oogpunt voor bovengenoemde doeleinden doelmatig organiseeren en zich met het oog op direkte aktie tegen oorlog en oorlogsvoorbereiding met andere organisaties federatief verbinden
2. POSITIEF
a. direkt fd.i. welbewust pogen intellektueele en technische ontdekkingen en uitvindingen, die thans vooral in dienst van den oorlog worden gesteld, slechts in dienst van den vrede te stellen en wetenschap en moraal niet van haar wezenlijkste doeleinden te vervreemden):
1. als physicus
2. als chemicus
i. ais bakterioloog
4. als ingenieur
5. als technicus
6. als omroeper, spreker of uitzender bij de radio
enz. enz.
b. indirekt (d.i. een universeele geestesgesteldheid wekken en kweeken):
1. als ouders
a. een zoo harmonisch mogelijk familieleven leiden, bezield door een werkelijk universeelen geest (de morecle atmosfeer van het huis heeft op de kinderen den belangrijksten invloed)
b. de jeugd even. ruim als vrij opvoeden en, vooral indirekt, bij haar wekken: eerbied voor den naasten en zichzelf, liefde voor het anorganische en het organische, voor planten, dieren en menschen, sympathie voor vreemde volken en rassen; sociaal rechtvaardigheidsgevoel en bewondering voor al wat dapper en stoutmoedig is, ook in den oorlog, de aandacht van de nieuwe generatie voortdurend zooveel mogelijk richtend op het bovengeweldadige
c. de kinderen school doen gaan, waar men zeker is, dat zij een nieuwe, universeel gerichte opleiding zullen ontvangen (als zij niet bestaan, dergelijke scholen stichten) en in verbinding blijven met de onderwijzers, de ouders der andere kinderen en de kinderen zelf door deel te nemen aan ouderavonden, vergaderingen van onderwijzers en kinderen, schoolfeesten, enz.
2. als onderwijzer, leeraar of hoogleeraar, de jeugd opvoeden in een werkelijk universeelen geest volgens de nieuwe methoden van zelfopvoeding en zelfregeering (hiertoe geregeld in verbinding blijven met de betrokken ouders)
3. als journalist, publicist, spreker of schrijver, de publieke opinie zooveel mogelijk richten op recht en vrijheid en zijn lezers leeren vreemde volken en rassen te waardceren
4. als religieus of zedelijk voorganger of leider, door woord en daad gevoelens wekken van wereldomvattende saamhorigheid (solidariteit) en verantwoordelijkheidsbesef voor het gansche menschelijke geslacht en voortdurend pogen om idee en praktijk van strijd en oorlog te vergeestelijken (sublimeeren)
5. als leider van politieke groepeering of partij, de massaas steeds opwekken voor een nieuwe menschheid en menschelijkheid te strijden en haar vertrouwen versterken in de bovengeweldadige strijdwijzen.
6. als jurist, het recht op een even internationale als harmonische wereld richten, w'aar enkelingen, groepen en rassen, vrij met elkaar verbonden, hun stoffelijke, intellektueele en geestelijke goederen naar hun natuur en behoeften vrij uitwisselen
7. als geschiedkundige, uitgaande van het universeele leven, de hoedanigheden van alle volken en rassen ridderlijk erkennen, hun onderlinge afhankelijkheid en wederkeerige beïnvloeding aantoonen en de aandacht vestigen op de overal in de wereldgeschiedenis onmiskenbare aanwezige strekking naar een even vrij als maatschappelijk leven, dat aan elk individu de ruimste gelegenheid geeft zich naar zijn eigen aard te ontwikkelen
8. als kunstenaar, zijn arbeid voortdurend richten op waarachtig menschelijke, universeele harmonie
9. als socioloog, den betrekkelijken zin van den oorlog erkennend, aantoonen waarom en hoe de volken het bestaande stadium van het geweld hebben te boven te komen
10. als arts, zielkundige of psychiater:
a. de ziekteverschijnselen der samenleving onthullen met het oog op individueelc en maatschappelijke zelfgenezing en zedelijke hygiëne
b. de mogelijkheid aantoonen van kanaliseering en sublimeering van instinkten en 'hartstochten, die vroeger gelegenheid vonden zich in den oorlog te uiten
11. als wijsgeer:
a. de betrekkelijke waarde van alle vormen van denken en cultuur erkennend, aan elk daarvan gelegenheid geven zich uit te drukken en elkander onderling aan te vullen
b. zijn universeele wijsbegeerte omzetten in maatschappelijke aktie
12. zich uit wetenschappelijk, propagandistisch en praktisch oogpunt voor bovengenoemde doeleinden doelmatig organiseeren en zich met het oog op direkte aktie tegen oorlog en oorlogsvoorbereiding met andere organisaties federatief verbinden
II. COLLEKTIEVE direkte aktie ter verhindering van Oorlog en Oorlogsvoorbereiding
THEORETISCH A. propaganda door openbare vergaderingen, meetings, enz.
B. propaganda door voordrachten, cursussen, lessen, enz.
C. propaganda door studiecommissies e.d-
D. propaganda door beeld en geschrift
E. propaganda door tooneelvoorstellingen e.d.
F. propaganda door de bioscoop
G. propaganda door de radio
H. propaganda door optochten en demonstraties
J. propaganda door huisbezoek (te veel verwaarloosde methode)
K. organisatie der jeugd:
1. kinderen: vooral niet moraliseeren; wat goed is, overnemen van de padvinders; eerbied wekken voor anderei) en zichzelf, verantwoordelijkheidsbesef en algemeen menschelijk solidariteitsgevoel
2. de oudere jeugd organiseere zichzelf volgens haar eigen methoden
L vrouwenorganisaties
(deze zijn vooral daar noodig waar de vrouwen nog nauwelijks belangstellen in het maatschappelijke vraagstuk en in verband met haar sexueele en maatschappelijke funktic een bepaalde opvoeding behoeven; de centrale idee zij hier verantwoordelijk ten opzichte van de nieuwe generatie uit lichamelijk, intellektueel en zedelijk oogpunt; het is van het grootste belang de vrouwen bewust te maken van het feit, dat in den modernen oorlog het industrieel, intellektueel en maatschappelijk werk der vrouwen achter het front niet minder noodzakelijk is dan dat der mannen aan het front: tijdens mobilisatie behoort achter het front minstens 20 pet. van a/lr mannen door vrouwen te worden vervangen en tonder de voortdurende medewerking van millioencn vrouwen is de munitie-industrie eenvoudig verlamd. !n verband met dit alles is het huisbezoek door vrouwen aan vrouwen van de grootste beteekenis!)
M. antimilitaristische propaganda in het leger en op de vloot (zie I. C.)
N. speciale propaganda onder de arbeiders in verband met hun beroep, in de eerste plaats bij de sleutelbedrijven van den oorlog, om den arbeiders de technische funktie van hun werk in het krijgssysteem uit te leggen en aan te wijzen wat elk op zijn gebied individueel en collektief heeft te doen om den oorlog door even stelselmatige als redelijke technische bestrijding ónmogelijk te maken: [Uit dit oogpunt verrichtte in Nederland J. Verlinde in „Bevrijding" van Aug. 1931 een eerste proeve: hij onderzocht de uiterst belangrijke rol die de kolenproductie speelt in het moderne oorlogsproces. Ziehier het wezenlijke van zijn conclusies betreffende deze sleutelindustrie:
Dit betoog van Verlinde, tezamen met een ontleding van het gansche moderne oorlogsstclsel werd later gepubliceerd door de nederiandsche Jongeren Vredes Aktie, onder den titel "Dooft de Vuren!"
Dergelijke brochures behooren in elk land voor elk beroep, dat aan den oorlog len grondslag ligt, gepubliceerd te worden, opdat ieder arbeider beschikke over nauwkeurige inlichtingen, wat hij als vakman tegen den oorlog heeft te doen en te laten.]
1. transportbedrijven (goederen- en personenvervoer;
a. treinen
b. autobussen
c. automobielen
d. trams
e. booten
f. vliegmachines
g. trekdieren
h. menschen
2. mineralen
a. steenkool
b. ijzer
c. lood
d. aluminium
e. zink
f. tin
g. nikkel
h. kwik
[i. ontbreekt in origineel]
j. koper
k. magnesium
l. zwavel
m. pyriet
n. tungstcen
o. chroom
p. antimonium
q. graphiet
r. mika enz.
3. ijzer en staalindustrie (oorlogstuig, munitie)
4. chemische industrie (gifgassen)
5. olie (petroleum, mazoet, benzine; bronnen, raffineerderijen, pijpleidingen, tanks, enz.)
6. alkohol
7. katoen
8. wol
9. rubber
10. leer
enz. enz. [Met het oog op dit alles raadplege men o a. Helle en Acbe, .La Défense nationale et ses Conditions moderne" 1932, .Boycotts and Peace” a Report by the Commitee on Economie Sanctions, edited by Evans Clark, 1932, en .Wie würde ein neuer Krieg aussehen", Untersuchungen eingeleitet von der Interparlementarischen Union, 1932.]
2. PRAKTISCH
A, B, C, D, E, F, G, H, (zie I. A-H)
J. op de wijze der direkte aktie een beweging organiseren ter opheffing van de militaire slavernij (militaire dienstplicht) 'K. op de wijze der direkte aktie een beweging organiseren voor de onmiddellijke bevrijding van alle dienstweigeraars
L. op de wijze der direkte aktie speciale bewegingen organiseeren in verband met bepaalde antimilitaristische gebeurtenissen (als b.v. in 1921 in Nederland naar aanleiding van de hongerstaking van Herman Groenendaal en in 1932 in België naar aanleiding van de hongerstaking van R. A. Simocns)
M. een volksbeweging organiseeren ter verwijdering uit de wet van het recht tot oorlogsverklaring
N. zich in zijn dorp of stad massaal geweldloos verzetten tegen de gevangenneming van dienstweigeraars en in verband met dergelijk onrecht demonstraties, vergaderingen, proteststakingen organiseeren enz.
O. naar aanleiding van speciale maatregelen door regeering of parlement (credietcn voor de uitbreiding of moderniseering van leger of vloot, manoeuvres, uitzenden van troepen of schepen naar plaatsen waar het spant, uitzenden van koloniale troepen e.d.) trachten deze onmogelijk te maken door demonstraties en stakingen
P. alom dienstweigeringsmanifesten verspreiden, waarin duizenden mannen en vrouwen, met opgave van naam, adres en beroep, openlijk verklaren dat zij aan den oorlog en zijn technische en moreele voorbereiding noch in het leger, noch op de vloot, noch in het industrieele of maatschappelijke leven deelnemen
Q speciale fondsen stichten voor de slachtoffers der daadwerkeliikc oorlogsbestrijding:
1. voor militaire dienstweigeraars, die vanwege hun anti-militarisme hun betrekking verliezen
2. voor propagandisten in overeenkomstigen toestand
3. voor hen, die weigeren krijgsmiddelen te vervaardigen of op andere wijze aan de technische, intellcktucelc of moreele oorlogsvoorbereiding mee te werken
R. de regeeringen noodzaken eiken vorm van nationale defensh op te geven (als er b.v. redelijke voorstellen tot algemcencj ontwapening gedaan worden, hebben de volken hun regeeringen door direkte aktie te noodzaken, deze te aanvaarden)
S. internationale kruistochten voor den vrede organiseeren (dcrgelijke campagnes van verscheidene weken of maanden, beginnen op hetzelfde oogenblik in de belangrijkste centra van verschillende landen; de kruisvaarders trekken door dorpen cn steden, overal openbare vergaderingen beleggend en begeven zich naar een bepaald punt, waar een groote internationale demonstratie plaats hebben zal)
Wanneer tusschen twee landen oorlogsgevaar dreigt:
T. onmiddellijk een eenheidsfront vormen van alle organisaties die zich tegen oorlog en oorlogsvoorbereiding verzetten ten einde:
1. een speciaal bureau en fonds voor de bedoelde aktie te stichten
2. de openbare meening voorlichten aangaand het dreigend gevaar door:
a. de pers
b. lezingen en openbare vergaderingen
c. manifesten, vlugschriften en brochures, die liet betrokken politieke conflict uit een objektief oogpunt behandelen
3. door telegram en expres beroep doen op alle anti-oorlogsorganisaties, arbeidersorganisaties, enz. om op regeering en parlement druk uit te oefenen, opdat oorlog in elk geval vermeden wordt
4. bekende en vooraanstaande persoonlijkheden van de quaestie op de hoogte te brengen en hen opwekken om de publieke opinie, de regeering en het parlement zoo te beinvloeden, dat oorlog wordt voorkomen
3. beroep doen op alle onderwijzers, leeraars, hoogleeraren, journalisten, religieuse en politieke leiders, juristen, geschiedkundigen, enz. opdat die al hun invloed uitoefenen om oorlog te voorkomen (zie I. H. 2-11)
6. regeering en parlement ervan op de hoogte stellen, dat in geval van oorlog de massaas niet zullen volgen, nog te minder daar de moderne staten over politieke en juridische middelen beschikken, als b.v. arbitrage, om alle politieke geschillen te beslechten en oorlog te vermijden
7. in het eventueel als vijandig te beschouwen land manifesten publiceeren, waarin men openlijk verklaart, dat als een oorlog uitbreekt, men er niet aan zal deelnemen, en waarin men ieder werkelijk mensch aan de andere zijde der grens opwekt om op overeenkomstige wijze te handelen
8. zich in verbinding stellen met de overeenkomstige bewegingen, organisaties enz. in het eventueel als vijandig beschouwde land, opdat de aktie zich in beide landen parallel ontwikkelt, zoowel in vredestijd als bij oorlog
9. in de steden en dorpen aan de grens der betrokken landen conferenties en vergaderingen houden waar de oorlogsbestrijders der beide landen elkaar ontmoeten ten einde:
a. het politieke conflikt, waarom het gaat, te onderzoeken om een vreedzame oplossing te vinden
b. alle middelen na te gaan, waardoor men oorlog kan voorkomen
c. alle middelen na te gaan om eventueel mobilisatie en oorlog te verhinderen
10. algemeene staking voorbereiden en, zoo noodig reeds inzetten, evenals massale dienstweigering, non-coöperatie, enz. en al wat noodig is om den dreigenden oorlog definitief onmogelijk te maken
U. in het maatschappelijk leven al wat militair is, boycotten
(vooral de gegradueerden)
Daar in geval van mobilisatie of oorlog de besturen der anti-oorlogsorganisaties en haar meest bekende propagandisten waarschijnlijk gevangen genomen worden, en de documenten, archieven, enz. der betrokken organisaties in beslag genomen dreigen te worden, moet men
V. preventieve maatregelen nemen:
1. de leden der organisaties zoo opvoeden, dat zij steeds meer in staat zijn om hun illegaal werk zelfs voort te zetten als alle leiders zijn verbannen, gevangen of gedood
2. de ledenlijsten in meerdere exemplaren op verschillende plaatsen bewaren om noodlottige gevolgen van eventucele huiszoeking te voorkomen
3. rekening houden met de mogelijkheid, dat de financiën der organisaties, voprzoover zij toevertrouwd zijn aan officieele instellingen (spaarbanken enz.) door den staat in beslag genomen worden, opdat men op het kritieke oogenblik niet van alle middelen beroofd zijn
Om op het juiste oogenblik doeltreffend te handelen en de evenlueele regeeringsproclamaties nog vóór te zijn:
W. reeds van te voren in verschillende formaten en kleuren proclamaties gereed hebben, die op korte, eenvoudige en duidelijke wijze tot individueclc en collektieve aktic tegen oorlog en oorlogsvoorbereiding aansporen en opwekken tot EEN ALOMVATTENDE MOBILISATIE IN DIENST VAN MENSCHHEID EN MENSCHELIJKHEID voor de volgende gevallen:
1. mobilisatiegeruchten
2. mobilisatie
3. oorlogsgeruchten
4. burgeroorlog
5. staat van oorlog
6. staat van beleg
7. koloniale oorlog
8. internationale oorlog
B. In tijd van mobilisatie en oorlog
III. INDIVIDUEELE direkte aktie om Oorlog onmogelijk te maken
A. militaire dienstweigering
B. weigering van non-combattantenwerk (ook voor het Roode Kruis of den militair geneeskundigen dienst, die beide uiteraard aan den militairen dienst ondergeschikt zijn)
G. Doeltreffende antimilitaristische propaganda in het leger en op de vloot, om kernen van oorlogsbestrijding te vormen en verbindingen te leggen tusschen deze en de antimilitaristische beweging met het oog op massale dienstweigering
D. industrieele, technische en sociale dienstweigering:
1. weigering om oorlogstuig en munitie te vervaardigen
2. weigering om deel te nemen aan den militairen vliegdienst
3. weigering om kazernes en vestingen te bouwen
4. weigering te vervaardigen:
a. militaire kleeding
b. militair schoeisel enz.
5. weigering om optische en andere instrumenten te vervaardigen, die alleen voor oorlog dienen
6. weigering om artikelen, vlugschriften, boeken, manifesten enz. te zetten of te drukken, die een duidelijk militair, militaristische, nationalistisch of imperialistisch karakter dragen
7. weigering om oorlogsspeelgoed te vervaardigen
S. weigering om al wat tot oorlog en oorlogsvoorbereiding dient te hanteeren, te verzenden of te transporteeren
9. weigering, post, telegraaf, telephoon, enz. in dienst van den oorlog te stellen
E. weigering om (als patroon of ondergeschikte) den handel in dienst van den oorlog te stellen:
1. bankwezen
2. coöperaties
3. uitgeverij
4. kleedingzaken
5. lederzaken
6. winkels voor optische en andere technische instrumenten
7. boekwinkels
8. speelgoedwinkels
enz. enz.
F. weigering om belasting te betalen
G. weigering om ingekwartierden te herbergen (men kan deze opgedwongen gasten ook herbergzaam ontvangen en onder hen op taktvollc wijze antimilitaristische propaganda maken, waarbij de door den staat uitgekeerde vergoeding zooveel mogelijk voor propagandadoeleinden kan worden aangewend)
H. weigering van intellektueelen en moree'en dienst:
a. direkt
1. als physicus
2. als chemicus
3. als bakterioloog
4. als ingenieur
5. als technicus
6. als omroeper, spreker of uitzender bij de radio
enz. enz.
b. indirekt
1. als ouders
2. als onderwijzer, leeraar of hoogleeraar
3. als journalist, publicist, spreker of schrijver
4. als religieus of zedelijk voorganger of leider
5. als leider van politieke groepeeringen of partij
6. als jurist
7. als geschiedkundige
8. als kunstenaar
9. als socioloog
10. als arts, zielkundige of psychiater
11. als wijsgeer
(zie I. H. 1 b en 2 b.)
12. ondanks de ongunstigste omstandigheden en de noodlottigste gebeurtenissen zooveel mogelijk de noodzakelijke plaatselijke, nationale en internationale verbindingen onderhouden en aanknoopen met het oog op individueele en eollektieve direkte aktie tegen oorlog
J. paarden, muildieren en alle vee aan de militaire requisitie onttrekken
K. opgeëischte rijwielen, motorfietsen, automobielen, vliegmachines of andere transportmiddelen onbruikbaar maken voor mobilisatie en oorlog
L. installaties voor telephoon, telegraaf, radio, enz. voor mobilisatie en oorlog onbruikbaar maken
M. bruggen, rails, enz. voor mobilisatie en oorlog onbruikbaar maken (nooit vergeten, het signaal op onveilig te zetten om ongelukken te voorkomen en menschenlevens te sparen)
enz. enz. op alle gebied zooveel mogelijk de meest doelmatige
NON-COOPERATIt, BOYCOTT EN SABOTAGE toepassend, zonder instrumenten, machines, bruggen, wegen, enz. meer te
Als men de keus heeft, altijd liever krijgsmiddelen — en in tijd van mobilisatie en ooriog is alles krijgsmiddel omzetten tot ontredderen of te verwoesten dan strikt noodzakelijk is vredesmiddclen, dan ze ontredderen of vernieten: zijn vliegmachine b.v. gebruiken om over dorpen en steden van het eigen land en van het eventueel als vijandig beschouwde gebied anti-oorlogsmanifesten uit te strooien; officieele of geheime draad-looze uitzenders aanwenden in dienst van de antimilitaristische mobilisatie om beroep te doen op de betrokken volken, opdat iij niet aan den oorlog deelnemen, enz.
IV. COLLEKTIEVE direkte aktie om Oorlog onmogelijk te maken
A. militaire dienstweigering
B. weigering van non-combattantenwerk (ook voor het Roode Kruis of den militair geneeskundigen dienst, die beide uiteraard aan den militairen dienst ondergeschikt zijn)
C. doeltreffende antimilitaristische propaganda in het leger en op de vloot, om kernen van oorlogsbestrijding te vormen en verbindingen te leggen tusschen deze en de antimilitaristische beweging met het oog op massale dienstweigering
D. industrieele, technische en sociale dienstweigering:
1. weigering om oorlogstuig te vervaardigen
2. weigering om deel te nemen aan den militairen vliegdienst
3. weigering om kazernes en vestingen te bouwen
4. weigering te vervaardigen:
a. militaire kleeding
b. militair schoeisel
enz. enz.
5. weigering om optische en andere instrumenten te vervaardigen, die alleen voor oorlog dienen
6. weigering om artikelen, vlugschriften, boeken, manifesten, enz. te zetten of te drukken, die een duidelijk militair, militaristische, nationalistisch of imperialistisch karakter dragen
7. weigering om oorlogsspeelgoed te vervaardigen
8. weigering om al wat tot oorlog en oorlogsvoorbereiding dient te hanteeren, te verzenden of te transporteeren
9. weigering, post, telegraaf, telephoon, enz. in dienst van den oorlog te stellen
E. weigering om (als patroon of ondergeschikte) den handel in dienst van den oorlog te stellen
1. bankwezen
2. coöperaties
3. uitgeverij
4. kleedingzaken
5. lederzaken
6. winkels voor optische en andere technische instrumenten
7. boekwinkels
8. speelgoedwinkels
enz. enz.
F. weigering om belasting te betalen
G. weigering om ingekwartierden te herbergen (men kan deze opgedwongen gasten ook herbergzaam ontvangen en onder hen op taktvolle wijze antimilitaristische propaganda maken, waarbij de door den staat uitgekeerde vergoeding zooveel mogelijk voor propagandadoeleinden kan worden aangewend)
H. weigering van intellektueelen en moreelen dienst:
a. direkt
1. als physicus
2. als chemicus
3. als bakterioloog
4. als ingenieur
5. als technicus
6. als omroeper, spreker of uitzender bij de radio
enz. enz.
b. indirekt
1. als ouders
2. als onderwijzer, leeraar of hoogleeraar
3. als journalist, publicist, spreker of schrijver
4. ais religieus of zedelijk voorganger of leider
5. als leider van politieke groepeeringen of partij
6. als jurist
7. als geschiedkundige
8. als kunstenaar
9. als socioloog
10. als arts, zielkundige of psychiater
11. als wijsgeer
(zie I. H. 1 b en 2 b.)
12. ondanks de ongunstigste omstandigheden en de noodlottigste gebeurtenissen zooveel mogelijk de noodzakelijke plaatselijke, nationale en internationale verbindingen onderhouden en aanknoopen met het oog op individueele en collektieve direkte aktie tegen oorlog
J. BOYCOTT, NON-COOPERATIE EN STAKING:
1. in tijd van oorlogsgevaar: om de regeering te noodzaken van haar verderfelijke plannen af te zijeu
2. in oorlogstijd: om een eind te maken aan de menschenslachting
Wanneer de antimilitaristische beweging niet sterk genoeg is om de nationale mobilisatie onmogelijk te maken, moet men:
K. een eenheidsfront tegen den oorlog vormen:
1. in mobilisatietijd, zoolang de oorlog nog niet is uitgebarsten: om in het gansche land met alle middelen eert krachtige propaganda te maken voor algemeene staking en dienstweigering
2. in oorlogstijd: om in denzelfden geest zoo taktvol mogelijk te handelen, welke arbeid reeds in vredestijd moet worden voorbereid
L. pogen voor de antioorlogsmobilisatie de soldaten, matrozen en arbeiders, die zich nog voor den oorlog mobiliseeren laten, te winnen door:
1. demonstraties
2. huisbezoek
3. posten voor kazernes, enz. (op dit gebied kunnen vooral ook vrouwen voorbeeldig werk verrichten)
enz. enz.
M. zooveel mogelijk het oorlogsmechanisme ontredderen door alle vervoer te verlammen (ook hier kunnen de vrouwen een bizondere taak vervullen, door zich b.v. in massa op de rails of wegen te werpen om het vertrek van militaire transporten te verhinderen en door algemeene toepassing van lijdelijk verzet, zooals dit de laatste jaren in India door de vrouwen voorbeeldelijk geschied is bij de geweldlooze bestrijding van de britsche politie en het imperialistische leger)
N. overal waar dit zonder menschenlevens in gevaar te brengen mogelijk is, wapens, munitie en ander krijgstuig vernietigen,
enz. enz.
Als men de keus heeft, altijd liever krijgsmiddelen — en in tijd van mobilisatie en oorlog is alles krijgsmiddel — ontzetten tot vredesmiddelcn, dan ze ontredderen of vernielen: zijn vliegmachine b.v. gebruiken om over dorpen en steden van het eigen land en van het eventueel als vijandig beschouwde gebied anti-oorlogsmanifesten uit te strooien; officieele of geheime draadlooze uitzenders aanwenden in dienst van de antimilitaristische mobilisatie om beroep te doen op de betrokken volken, opdat aij niet aan den oorlog deelnemen, enz.
O. het algemeen verzet tegen den oorlog omzetten tot algeheele sociale vernieuwing (in deze omwenteling is het eveneens de plicht van alle antimilitaristen en radikale pacifisten om den strijd slechts met menschwaardige middelen te voeren, hoog uit boven het burgelijk, feodaal en voorfeodaal geweld, dat met de eischen eener werkelijke maatschappelijke vernieuwing uiteraard in strijd is)
VREDE ALS DAAD
Beginselen, Geschiedenis en Strijdmethodeh van de Direkte Aktle tegen Oorlog, door B. DE LIGT 2 deelen, 720 blz. prijs: Ing. f 4.90, geb. f 6.50
Een overvloed van tot nog toe onbekende stof is in dit boek zeer overzichtelijk bewerkt. De schrijver heeft ongewoon veel gelezen en weet, daar hij de verschillende stroomingen van het moderne pacifisme (in den breedsten zin des woords) tot in nauwkeurigheden kent, tusschen verleden en heden steeds het juiste verband te leggen. Het eerste deel behoort in het bizonder door allen, die zich voor religie interesseeren, ijverig bestudeerd te worden. Prof. Dr. Hans Wehberg in „Die Friedenswarte” Wat men in zijn „geschiedenis” vindt, is gewoonlijk in geschiedenisboeken niet te vinden. „Algemeen Handelsblad'’
Tusschen veel geschriften over het oorlogsvraagstuk, goed en warm van bedoeling, maar vaak onbelangrijk van inhoud, doet dit boek weldadig aan. Ook hier is de bedoeling goed, niet alleen door den ernst van het verzet tegen den krijg, maar ook door den ernst om het vraagstuk breed en van veel zijden te bezien en wetenschappelijk te benaderen. En deze bedoeling omgezet in een boek waaraan veel studie ten grondslag ligt en dat het lezen waard is, om vorm en inhoud beide!
Prof. dr. J. Lindeboom in „Christendom en Cultuur” Een meesterwerk, dat men gelezen moet hebben om de werkelijke oorlogsbestrijding door en door te kennen. Het moet zijn plaats vinden in de bibliotheken van al onze medestrijders.
Gerard de Lacaze-Duthiers in ,J.e Barrage”
Een monument, stralend van leven. Deze bijbel der direkte aktie. Dr. Edmond Privat in ,Ja Sentinelle ”
Onze godsdienstige, wijsgeerige, sociologische opvattingen komen gewis meerdere keeren in botsing met deze van den auteur. Er ligt in zijn denken geen gebondenheid aan traditie. Hij bekijkt, waardeert en veroordeelt steeds ongenadig scherp vanuit eigen opvatting en overtuiging. Dat echter te durven, vooral op een gebied waar een militaristisch gezinde heer-schappij de vrijheid van denken en doen zoo goed als lamgeslagen heeft, verdient waardeering.
Waar het trouwens gaat om een werk dat getuigt van kennis en eerlijk streven, moeten we niettegenstaande zekere bepaalde en besliste meeningsverschillen zeggen, dat alwie zich aktief aan vredesbeweging gelegen laat, dit boek moet doorwerken.
.Jong Dietschland”, Alg. weekbl. v. Kath. Vl.-Nationaal Leven De inhoud is, daargelaten bezwaren die men op bepaalde punten en tegen sommige conclusies kan hebben, belangrijk; vrucht van ernstige langdurige studie. Veel litteratuur, waaronder weinig of niet bekende, heeft de schrijver met vrucht geraadpleegd; op menig punt verrichtte hij pionierswerk. De wijze van behandeling getuigt van lofwaardig streven naar objectiviteit. Hoe men tegenover deze beweging moge staan, de zaak van den vrede, welke allen, die van goeden wille zijn wenschen te dienen, is er slechts bij gebaat, wanneer zij zoo veelzijdig mogelijk ernstig wordt bestudeerd. Voor de historische zijde is dit in De Ligt’s boek hef geval. Nieuwe Rotterdamsche Courant.
Varkrijgb. in da Baakh. VAN LOGHUM SLATERUS N.V., Arnham
BART DE LIGT
DE OVERWINNING
VAN HET GEWELD
80 pag.
20 cent (plus porto)
Hoe oorlog en onderdrukking door
bovengewelddadlge strijdmiddelen
UITGAVE:
BEVRIJDING, WINKELERWEG C 6d, N. NIEDORP
ETS GOEDS'
brengt u bet
Brochurendepol
Intern. Anti-Mil. Ver.
COR LODDER ■ Nieuwe Niedorp • Giro 77320
Oorlog aan den Oorlog
8 cent, franco per post 11 cent
Het einde van Nederlands Onafhankelijkheid en Neutraliteit, 5 cent, franco p. post 8 cent Oorlogsverhindering door door direkte aktie, 2 cent, franco per post 4 cent
Hoe werkt de bloedige Internationale? 15 cent, franco per post 18 cent
Oorlogtegen Hitler Duitschland? 7 cent, franco p. post 10 cent Oorlog en Revolutie, 8 cent, franco per post 11 cent
LUIT. KOLON. OSBURN Een verboden toespraak, 5 cent, franco per post 8 cent
HENR. ROLAND HOLST Sterft, oude vormen en gedachten! 8 et, fr. p. post 11 cent
-BESTELT HET NOG HEDEN!
BART DE LIGT
BART DE LIGT
BART DE LIGT
ALBERT DE JONG
ALBERT DE JONG
SIMONE WEIL
„De Wapens Neder”
Maandorgaan van de Intern. Anti-Mil. Vereeniging (I.A.M.V. - Sectie Holland)
30STE JAARGANG
Abonnementsprijs 85 ct. p. jaar, extra Kerstno. inbegrepen bij vooruitbetaling
Vraagt gratis proefnummer aan bij de Administratie van .De Wapens Neder": PAVILJOENSGRACHT 68-70 - DEN HAAG - GIRO 31762
Voor directe actie tegen Oorlog en Militarisme.
ageert elke week
„DE ARBEIDER”
OP AANVRAGE WORDT GEDURENDE VIER WEKEN GRATIS EEN PROEFBLAD GEZONDEN
Abonn.prijs
I 1.— per
3 maanden
ADMINISTR.-ADRES: KLAPROOSLAAN 49a, GRONINGEN
Wat willen de Syndicalisten?!
LEEST
Abonneert j i I • «
U OP „U6 byndlCallSt verspreidt
IN ELK GEZIN
Orgaan van het Nederlandsch Syndicalistisch Vakverbond
Aangesloten bij de Internationale Arbeiders-Associatie te Madrid
Redactie: Administratie:
ALBERT DE JONG FREEK SPOOR
Haarlem Mercatorstr. 157 3 , Amsterdam (W.)
Abonnementsprijs slechts f 1.— per kwartaal
Zittend in Indisch kostuum: Mlra Ban, en dan naar links: Arthur Ponsonby, Valantln Boelgakof, Mw. Runham Brown, H. Ru
HET CONGRES VAN DE WAR RESISTERS' INTERNATIONAL TE WELWYN