Goldman, Emma - Syndicalisme, theorie en pratkijk
[[Categorie:Goldman, Emma
Syndicalisme: theorie en praktijk
Door Emma Goldman
Originele titel: Syndicalism: its theory and practice
Verschenen: 1913
Bron: Emma Goldman over syndicalisme, geweld en socialisme, tweede druk, 1979
Vertaling: Ruud Uittenhout
Digitalisering: Tommy Ryan, 2016
Bron: http://anarchisme.nl/namespace/syndicalisme_-_theorie_en_praktijk
Gezien het feit dat de in het syndicalisme belichaamde ideeën de laatste vijftig jaar door de arbeiders in de praktijk zijn gebracht, zelfs al was dat zonder dat ze zich daarvan maatschappelijk bewust waren; dat vijf mensen in dit land er met hun leven voor moesten boeten omdat ze syndicalistische methoden propageerden als de effectiefste in de strijd van de arbeid tegen het kapitaal[1]; en dat verder het syndicalisme sinds 1895 bewust in praktijk gebracht is door de Franse, Italiaanse en Spaanse arbeiders, is het nogal vermakelijk ervan getuige te zijn sommige mensen in Amerika en Engeland zich op het syndicalisme te zien storten alsof het een geheel nieuw verschijnsel is, waar ze nog nooit van hebben gehoord.
Het is verbazingwekkend hoe naïef Amerikanen zijn, hoe primitief en onvolwassen in zaken van internationaal belang. Ondanks al het gepoch op zijn praktische instelling is de doorsnee Amerikaan de laatste om zich de moderne middelen en tactieken eigen te maken, die gebruikt worden in de grote strijd van zijn tijd. Altijd blijft hij wat idee en methode betreft achter bij de Europese arbeiders, die ze al jarenlang met veel succes toepassen.
Natuurlijk kan hiertegen worden aangevoerd dat dit alleen maar een teken van jeugdigheid is van de kant van de Amerikaan. En het is inderdaad prachtig om een jonge geest te bezitten, die popelt om te ontvangen en waar te nemen. Maar helaas schijnt de Amerikaanse geest nooit te groeien, volwassen te worden en zijn denkbeelden te kristalliseren.
Misschien kan een Amerikaanse revolutionair daarom tegelijkertijd politicus zijn. Dat is ook de reden waarom de leiders van de Industrial Workers Of The World[2] (IWW) in de socialistische partij blijven, die vijandig staat tegenover zowel de beginselen als de activiteiten van de IWW. Ook waarom een starre marxiaanse anarchisten voor zou kunnen stellen samen te werken met de factie die haar loopbaan begon met een uiterst bittere en boosaardige vervolging van één van de pioniers van het anarchisme, Michael Bakoenin.[3] Kortom, in de vage, onzekere geest van de Amerikaanse radicaal zijn de meest tegenstrijdige ideeën en methoden mogelijk. Het gevolg is een trieste chaos in de radicale beweging, een soort intellectuele mengelmoes, die kraak noch smaak heeft.
Juist op dit ogenblik is het syndicalisme het favoriete tijdverdrijf van vele Amerikanen, zogenaamd intellectuelen, niet dat ze er iets van afweten, behalve dat enkele grote autoriteiten Sorel[4], Bergson[5] en anderen ervoor staan: omdat de Amerikaan zonder het stempel der autoriteit geen enkel idee accepteert, hoe juist en waardevol het ook moge zijn.
Onze burgerlijke tijdschriften staan vol met verhandelingen over het syndicalisme. Eén van onze conservatiefste universiteiten heeft het zelfs gepresteerd om met toestemming van een hoogleraar een werk van één van haar studenten over het onderwerp uit te brengen. En dit alles niet omdat het syndicalisme een macht is die succesvol in praktijk wordt gebracht door de Europese arbeiders, maar omdat het zoals ik al gesteld heb officieel, door mensen met gezag bekrachtigd is.
Alsof het syndicalisme is uitgevonden door de filosofie van Bergson of de theoretische verhandelingen van Sorel en Berth[6], en het niet allang bestond en leefde onder de arbeiders, voordat deze mensen erover schreven. Wat het syndicalisme onderscheidt van de meeste filosofieën is, dat het een weerspiegeling is van de revolutionaire arbeidsfilosofie die opgevat en geboren wordt in de dagelijkse strijd, door de ervaringen van de arbeiders zelf en niet in universiteiten, academies, bibliotheken of in de geest van de één of andere geleerde ontstaan is. De revolutionaire filosofie van de arbeid is de werkelijke en wezenlijke betekenis van het syndicalisme.
Al in 1848 zag een groot aantal arbeiders de volslagen zinloosheid van politieke middelen als steun in hun economische strijd. Al in die tijd eiste men directe economische maatregelen tegenover de nodeloze energieverspilling van politieke middelen. Dat was niet alleen het geval in Frankrijk, maar zelfs al eerder in Engeland, waar Robert Owen[7], de ware revolutionaire socialist, soortgelijke gedachten propageerde.
Na jarenlang agiteren en experimenteren werd de gedachte aanvaard op de eerste vergadering van de Internationale in 1867[8], in de resolutie dat de economische bevrijding van de arbeiders het voornaamste doel van de revolutionairen moet zijn, waar al het andere ondergeschikt aan moet zijn.[9]
In feite bracht dit overtuigde radicale standpunt tenslotte de splitsing in de revolutionaire beweging van die dagen in twee facties teweeg: de ene, onder leiding van Marx en Engels, streefde naar politieke macht; de andere, onder leiding van Bakoenin en de Latijnse arbeiders, ging gestaag voort langs industriële en syndicalistische wegen. De verdere ontwikkeling van die twee vleugels is iedere weldenkende man en vrouw bekend; de ene heeft zich gaandeweg gecentraliseerd in een reusachtige machine, die als enig doel de verovering van de politieke macht binnen de bestaande kapitalistische staat heeft; de andere is een steeds belangrijkere revolutionaire factor aan het worden, die door haar vijanden gevreesd wordt als de grootste bedreiging voor hun heerschappij.
Als afgevaardigde op het anarchistische congres van Parijs in 1900[10] kwam ik voor het eerst in contact met de werking van het syndicalisme. De anarchistische pers had het syndicalisme al jarenlang daarvoor bediscussieerd zodoende wisten wij anarchisten iets van het onderwerp af Maar diegenen van ons die in Amerika woonden, moesten zich tevreden stellen met de theoretische zijde ervan.
In 1900 zag ik echter de gevolgen ervan op de arbeid in Frankrijk: de kracht, het enthousiasme en de hoop die het syndicalisme de arbeiders gaf. Ik had ook het geluk te horen spreken over de man die meer dan wie ook het syndicalisme in bewuste arbeidershanen had geleid, Fernand Pelloutier.[11] Helaas kon ik deze opmerkelijke jongeman niet ontmoeten, omdat hij toen al erg aan kanker leed.[12] Maar waar ik ook ging, wie ik ook sprak, de liefde en toewijding voor Pelloutier was enorm en allen waren het erover eens, dat hij de ontevreden krachten in de Franse arbeidersbeweging bijeen had gebracht en hen geïnspireerd had tot een nieuw leven en een nieuw doel. het syndicalisme.
Bij mijn terugkeer in Amerika begon ik onmiddellijk de syndicalistische ideeën, vooral de directe actie en de algemene werkstaking, te propageren. Maar het was tegen dovemans oren, geen enkel begrip, zelfs niet onder de radicalere elementen, en volslagen ongeïnteresseerdheid in de arbeidersgelederen.
In 1907 ging ik als afgevaardigde naar het anarchistische congres in Amsterdam[13] en toen ik in Parijs verbleef, ontmoette ik daar de actiefste syndicalisten van de Confédération Générale du Travail[14]: Pouget[15], Delesalle[16], Monatte[17] en vele anderen. Wat meer zegt, ik had de gelegenheid het syndicalisme in haar dagelijkse werking, in haar meest constructieve en inspirerende vorm te zien.
Ik noem dit om aan te geven dat mijn kennis van het syndicalisme niet komt van Sorel, Bergson of Berth, maar van werkelijk contact met en observatie van het enorme werk dat verricht wordt door de Parijse arbeiders in de gelederen van de Confédération. Er zou een heel boekwerk voor nodig zijn om tot in de details te bespreken wat het syndicalisme voor de Franse arbeiders doet. In de Amerikaanse pers lees je alleen over verzetsmethoden, stakingen en sabotage, over de conflicten van de arbeid met het kapitaal. Dat zijn ongetwijfeld heel belangrijke zaken en toch ligt de belangrijkste waarde van het syndicalisme veel dieper. Het ligt in de constructieve en opvoedkundige invloed op het leven en denken van de massa.
Het fundamentele verschil tussen het syndicalisme en de oude vakbonden is dit: terwijl de oude vakbonden zich zonder uitzondering binnen het loonstelsel en het kapitalisme bewegen, dat ze als onvermijdelijk erkennen, verwerpt het syndicalisme de huidige industriële toestand als onjuist en misdadig, waarvan de arbeider geen blijvende resultaten behoeft te verwachten.
Natuurlijk strijdt het syndicalisme net als de oude vakbonden voor onmiddellijke verbeteringen, maar het is niet zo onnozel te pretenderen dat de arbeid menselijke toestanden kan verwachten van een onmenselijke economische verhouding in de maatschappij. Het ontrukt de vijand dut alleen datgene waartoe hij gedwongen kan worden; over het geheel genomen echter streeft het syndicalisme naar en concentreert /ij haar krachten op de totale omverwerping van het loonstelsel. Het syndicalisme gaat nog verder: het streeft ernaar die arbeid te bevrijden van elke instelling die niet de vrije ontwikkeling van de productie voor het welzijn van de gehele mensheid tot doel heeft. Kortom, het uiteindelijke doel van het syndicalisme is de maatschappij opnieuw op te bouwen van haar huidige gecentraliseerde, autoritaire en brute staat tot een vrije samenleving, die gebaseerd is op gefedereerde groepen van arbeiders, die zich organiseren met economische en sociale vrijheid als grondslag.
Met dit doel voor ogen werkt het syndicalisme in twee richtingen: ten eerste ondermijnt het de bestaande instellingen; ten tweede ontwikkelt en schoolt het de arbeiders, kweekt een geest van solidariteit en bereidt hen voor op een volledig, vrij leven, als het kapitalisme zal zijn afgeschaft.
In wezen is het syndicalisme de economische uitdrukking van het anarchisme. Dat verklaart de aanwezigheid van zoveel anarchisten in de syndicalistische beweging. Net als het anarchisme bereidt het syndicalisme de arbeiden voor langs een directe economische weg, zowel als bewuste factoren in de grote hedendaagse strijd, alsook als bewuste factoren bij de heropbouw van de maatschappij langs autonome, industriële wegen, en tegen de verlammende werking van het centralisme met zijn bureaucratische, corrumperende werking, wat inherent is aan alle politieke partijen.
Zich ervan bewust zijnde dat de vierkant tegenover elkaar staande belangen van kapitaal en arbeid nooit verzoend kunnen worden, moet het syndicalisme noodzakelijkerwijs de oude, verrotte, versleten vakbondsmethoden verwerpen en zich zowel uitspreken voor een openlijke oorlog tegen het kapitalisme als tegen elk instituut dat tegenwoordig het kapitalisme steunt en beschermt.
Als logische consequentie verwerpt het syndicalisme in haar dagelijkse strijd tegen het kapitalisme het loonstelsel, omdat het kapitaal en arbeid niet als gelijken erkent en daarom kan het geen enkele overeenkomst goedkeuren waarbij de één de macht heeft die te breken, terwijl de ander zich er zonder meer bij moet neerleggen.
Om soortgelijke redenen verwerpt het syndicalisme onderhandelingen in arbeidsconflicten, omdat een dergelijke procedure er alleen toe dient de vijand tijd te geven zich op de afloop van het gevecht voor te bereiden, waardoor juist het doel dat de arbeiders wilden bereiken, verijdeld wordt. Het syndicalisme komt eveneens op voor spontaniteit als de behoeder van de strijdkracht van de arbeid en ook omdat het de vijand ongemerkt overrompelt en hem daardoor dwingt tot een snelle regeling, wil het hem geen grote verliezen opleveren.
Het syndicalisme verwerpt een grote vakbondskas, omdat geld in de arbeidersgelederen net zo’n corrumperend element is als bij de kapitalisten. Wij in Amerika weten maar al te goed hoe waar dat is.[18] Als de arbeidersbeweging in dit land niet gesteund zou worden door zulke grote fondsen, zou ze niet zo conservatief zijn en zouden de leiders niet zo snel corrupt worden. De belangrijkste reden voor de tegenstand van het syndicalisme tegen een grote kas bestaat uit het feit dat er klassenonderscheid en jaloezie door ontstaan, die zo schadelijk zijn voor de solidariteit. De arbeiders, wier organisatie een goed gevulde kas bezit, beschouwen zich superieur aan hun armere broeders, net zoals ze denken beter te zijn dan de man die twee kwartjes per dag min- der verdient.
De belangrijkste ethische waarde van het syndicalisme ligt in de nadruk die het legt op de noodzakelijkheid van de arbeid zich te ontdoen van verdeeldheid, parasitisme en corruptie binnen haar gelederen. Zij probeert toewijding, solidariteit en enthousiasme aan te kweken, die veel essentiëler en belangrijker zijn in de economische strijd dan geld.
Zoals ik al gesteld heb, is het syndicalisme uitgegroeid boven de teleurstellingen die de arbeiders ervaren hebben in politieke en parlementaire zaken. In de loop van haar ontwikkeling heeft het syndicalisme geleerd de staat - met haar spreekbuis, het vertegenwoordigende stelsel — te zien als één van de sterkste pijlers van het kapitalisme; precies zoals het geleerd heeft dat leger en kerk de belangrijkste steunpilaren van de staat zijn. Daarom heeft het syndicalisme het parlementarisme en de politieke werktuigen de rug toegekeerd en zich gericht op het economische strijdperk, de enige plaats waarop de gladiator Arbeid haar vijand succesvol tegemoet kan treden.
Historische ervaringen ondersteunen de syndicalisten in hun onverzoenlijke strijd tegen het parlementarisme. Velen die het politieke leven binnengetreden waren en zich niet wilden laten corrumperen, trokken zich uit het ambt terug om zich aan de economische strijd te wijden - Proudhon[19], de Nederlandse revolutionair Nieuwenhuis[29], Johann Most[21] en talloze anderen. Terwijl degenen die in het politieke moeras bleven steken, uiteindelijk hun vertrouwen beschaamd zagen zonder iets voor de arbeid bereikt te hebben. Maar het is niet nodig hier de politieke geschiedenis te bespreken. Het is voldoende te zeggen dat syndicalisten als gevolg van bittere ervaringen anti-parlementair zijn geworden.
Evenzo hebben de ervaringen hun antimilitaristische houding bepaald. Steeds weer is het leger gebruikt om stakers neer te schieten en om op het misselijkmakende patriottisme te wijzen [22], met als doel de arbeiders tegen zichzelf te verdelen en de meesters aan de buit te helpen. De inbreuk die het syndicalisme gemaakt heeft op het patriottische bijgeloof blijkt duidelijk uit de angst van de heersende klasse voor de loyaliteit van het leger en de strenge vervolging van antimilitaristen. [23] Natuurlijk beseft de heersende klasse veel beter dan de arbeiders, dat als de soldaten weigeren hun superieuren te gehoorzamen, het gehele kapitalistische stelsel ten dode is opgeschreven. En waarom zouden de arbeiders zich opofferingen getroosten voor hun kinderen als die gebruikt kunnen worden om hun eigen ouders neer te schieten? Daarom is de antimilitaristische agitatie van het syndicalisme niet alleen logisch; het is ook uiterst praktisch en vérreikend omdat het de vijand berooft van zijn sterkste wapen tegen de arbeid.
Nu, wat betreft, de methoden die het syndicalisme gebruikt de directe actie, sabotage en de algemene werkstaking.
Directe actie: bewust individueel of collectief pogen te protesteren tegen sociale wantoestanden of die te genezen door de systematische toepassing van de economische macht van de arbeiders.
Sabotage is beschreven als misdadig, zelfs door zogenaamde revolutionaire socialisten. Als je natuurlijk gelooft dat eigendom, dat de producent uitsluit van het gebruik ervan, gerechtvaardigd is, dan is sabotage inderdaad misdadig. Maar tenzij een socialist onder invloed blijft staan van onze burgerlijke moraal een moraal die enkelen in staat stelt de aarde ten koste van velen te monopoliseren kan hij niet consequent volhouden dat kapitalistisch eigendom heilig is. Sabotage ondermijnt deze vorm van persoonlijk eigendom. Is het daarom misdadig? Integendeel, het is ethisch in de meest juiste zin, omdat het de maatschappij helpt zich te ontdoen van haar ergste vijand, de schadelijkste factor in het maatschappelijk leven.
Sabotage geschiedt voornamelijk door met alle mogelijke middelen het gangbare productieproces te belemmeren, waarbij de vastbeslotenheid van de arbeiders om te geven naar wat ze ontvangen, en niet meer, wordt gedemonstreerd. Ten tijde van de Franse spoorwegstaking van 1910 bijvoorbeeld, werden bederfelijke waren vervoerd in langzaam rijdende treinen of in tegengestelde richting van wat de bedoeling was. Wie behalve de meest doorgewinterde Filistijn zal dat misdadig noemen? Als de spoorwegmensen zelf honger lijden en het ‘onschuldige publiek’ niet genoeg solidariteitsgevoel bezit om erop aan te dringen dat deze mensen genoeg krijgen om van te leven, heeft het de sympathie van de stakers verspeeld en moet het de consequenties dragen.
Een andere vorm van sabotage tijdens deze staking bestond uit het plaatsen van zware kisten op goederen waarop stond ‘Voorzichtig’, glaswerk en kostbare wijnen. Volgens de wet mag dit een misdaad geweest zijn, maar vanuit de gewone man gezien was het een heel zinnige taak. Hetzelfde geldt voor het in de war sturen van een weefgetouw in een weverij of het handelen volgens de letters van de wet, met al zijn bureaucratische rompslomp, wat de Italiaanse spoorwegmensen deden, waarmee ze de spoorwegen in verwarring brachten. Met andere woorden, sabotage is alleen maar een verdedigingswapen in de industriële strijd, dat des te effectiever is omdat het het kapitalisme raakt op de meest kwetsbare plaats, de portemonnee.
Onder algemene werkstaking verstaat het syndicalisme het stilleggen van het werk het staken van de arbeid. Een dergelijke staking hoeft niet uitgesteld te worden totdat alle arbeiders van een bepaalde plaats of een bepaald land er gereed voor zijn.
Zoals zowel door Pelloutier, Pouget als anderen, en vooral door de recente gebeurtenissen in Engeland is aangetoond, kan de algemene werkstaking begonnen worden door één industrie en een ontstellende macht uitoefenen Met is alsof men plotseling roept ‘Houd de dief'. Onmiddellijk zullen anderen het geroep overnemen tot de lucht er vol van is. De algemene werkstaking, begonnen door een bewuste organisatie, door één industrietak of door een kleine, bewuste minderheid onder de arbeiders, vormt de industriële kreet ‘Houd de dief, die snel overgenomen wordt door vele andere industrieën en zich binnen korte tijd als een lopend vuurtje verspreidt. Eén van de bezwaren van de politici tegen de algemene werkstaking is dat ook de arbeiders onder de ontberingen zouden leiden. In de eerste plaats zijn de arbeiders aan honger gewend; in de tweede plaats is het zeker dat een algemene werkstaking sneller zal uitmonden in een regeling dan een gewone staking. Kijk maar eens naar de transport- en mijnstakingen in Engeland: hoe snel de machthebbers van staat en kapitaal gedwongen werden vrede te sluiten. Bovendien erkent het syndicalisme het recht van de producenten op de zaken die zijzelf tot stand hebben gebracht; namelijk het recht van de arbeiders zichzelf te helpen als de staking niet uitmondt in een snelle overeenkomst.
Als Sorel stelt dat de algemene werkstaking een noodzakelijke inspiratie is voor de bevolking om het leven zin te geven, drukt hij een gedachte uit die de anarchisten nooit nagelaten hebben te benadrukken. Toch ben ik het niet met Sorel eens dat de algemene werkstaking een ‘sociale mythe' is die wellicht nooit verwezenlijkt kan worden. Ik geloof dat de algemene werkstaking een feit zal worden zodra de arbeid haar volle waarde beseft — zowel haar destructieve als constructieve waarde, wat inderdaad vele arbeiders over de gehele wereld zich beginnen te realiseren.
Deze syndicalistische gedachten en methoden kunnen sommigen als louter negatief zien, hoewel ze het geenszins zijn wat betreft hun gevolgen op de huidige maatschappij. Maar het syndicalisme heeft ook een direct positief aspect. In feite wordt veel meer tijd en moeite besteed aan die fase dan aan alle andere. Verscheidene vormen van het syndicalistische werk zijn ontworpen om de arbeiders zelf binnen de huidige sociale en industriële situatie voor te bereiden op het leven in een nieuwe en betere maatschappij. Voor dat doel worden de massa's voorbereid, met wederzijdse hulp en broederschap wordt hun initiatief en zelfbewustzijn ontwikkeld en een esprit de corps gesteund, waarvan de solidariteit van doel en gemeenschap van belangen van het internationale proletariaat de ziel vormt.
De belangrijkste van deze activiteiten zijn de mutualitées of verenigingen voor wederzijdse hulp, die werden opgericht door de Franse syndicalisten. Hun doel is om allereerst werk te vinden voor werkloze leden en die wederzijdse hulp te bevorderen, die berust op het bewustzijn dat de arbeidersbelangen over de gehele wereld gelijk zijn.
In zijn ‘De arbeidersbeweging in Frankrijk' stelt de heer L. Levine dat in 1902 meer dan 74.000 arbeiders op een totaal van 90.000 sollicitanten door deze verenigingen aan werk geholpen werden, zonder gedwongen te worden zich te onderwerpen aan de afpersing van de zwendelaars op de arbeidsbureaus. Deze vormen zowel een bron van diepe vernedering van de arbeider als van de meest schaamteloze uitbuiting. Dat geldt vooral voor Amerika, waar de arbeidsbureaus in vele gevallen eveneens verkapte detectivebureaus zijn. die werkloze arbeiders met valse beloften van vast en winstgevend werk. stakingen laten breken.
De Franse Confédération was zich al lang bewust van de valse rol van arbeidsbureaus als bloedzuigers op de werkloze arbeider en broedplaatsen van laaghartigheid. Door te dreigen met een algemene werkstaking dwongen de Franse syndicalisten de regering de zwendelaars van de arbeidsbureaus aan te pakken en de eigen mutualitées van de arbeiders hebben deze bijna geheel vervangen, tot groot economisch en moreel voordeel van de arbeid.
Naast de mutualitées hebben de Franse syndicalisten andere activiteiten ontplooid, die ten doel hebben de arbeid tot nauwere banden van solidariteit en wederzijdse hulp aaneen te smeden. Hieronder vallen de pogingen om arbeiders bij te staan, die van plaats tot plaats trekken. Zowel de praktische als de ethische waarde van een dergelijke bijstand is van onschatbare w aarde. Het schept een geest van kameraadschap en geeft een gevoel van zekerheid je één te voelen met de grote arbeidersfamilie. Dat is één van de belangrijkste gevolgen van de syndicalistische geest, in Frankrijk en andere Latijnse landen. Wat is er juist in dit land een geweldige behoefte aan dergelijk werk. Kan er nog iemand twijfelen aan de betekenis van het bewustzijn van de arbeiders, die uit Chicago naar bijv. New York komen en er zeker van zijn daar bij kameraden huisvesting en voeding te krijgen tot ze werk hebben gevonden? Dit soort werk is de arbeidsorganen in dit land volkomen vreemd en als gevolg daarvan is de rondtrekkende arbeider die werk zoekt de 'knapzak' voortdurend overgeleverd aan de genade van de veldwachter en agent, een slachtoffer van Landloperswetten en vormt het ongelukkige materiaal, waaruit onder de druk van de omstandigheden het leger der onderkruipers wordt gerekruteerd.
Toen ik op het hoofdkantoor van de Confédération was, heb ik herhaaldelijke meegemaakt dat arbeiders, die met hun vakbondskaan uit verschillende en van Frankrijk en zelfs uit andere Europese landen kwamen, voedsel en huisvesting kregen en werden aangemoedigd door elk bewijs van broederschap en door hun medearbeiders van de Confédération op hun gemak werden gesteld. Dankzij deze syndicalistische activiteiten wordt de Franse regering tot op zekere hoogte gedwongen het leger te gebruiken als stakingsbreker, omdat maar weinig arbeiders zich dankzij de inspanningen en tactieken van het syndicalisme voor dergelijke diensten laten lenen.
Niet minder belangrijk dan het wederzijdse hulpwerk van de syndicalisten is de samenwerking die door hen tot stand is gebracht tussen de stad en het platteland, tussen de fabrieksarbeider en de boerenknecht of de pachter, die de arbeiders van voedsel voorziet tijdens stakingen of voor de kinderen van de staker zorgt. Deze vorm van praktische solidariteit is in dit land voor het eerst toegepast tijdens de Lawrencestaking[24] en met inspirerende gevolgen.
En al deze syndicalistische activiteiten zijn doordrongen van opvoedkundig werk, dat stelselmatig wordt doorgevoerd op alle avondscholen, waar alle onderwerpen van vitaal belang behandeld worden vanuit een onbevooroordeeld, libertair standpunt — niet de gekunstelde ‘kennis’, waarmee de hoofden in onze openbare scholen worden volgepropt. Het opvoedkundige gebied is werkelijk fenomenaal, met inbegrip van geslachtshygiëne, de verzorging van vrouwen tijdens zwangerschap en bevalling, het verzorgen van huis en kinderen, sanitaire voorzieningen en algemene hygiëne; in feite krijgt elke tak van het menselijk weten - wetenschap, geschiedenis, kunst tezamen met de praktische toepassing ervan, grondige aandacht in de daarvoor opgerichte arbeidersbibliotheken, apotheken, bij concerten en festivals, waarvan de grootste artiesten en littérateurs van Parijs het als een eer beschouwen mee te mogen werken.
Eén van de belangrijkste taken van het syndicalisme is de arbeiders nu voor te Eén van de belangrijkste taken van het syndicalisme is de arbeiders nu voor te bereiden op hun rol in een vrije maatschappij. Daarom geven de syndicalistische organisaties hun leden tekstboeken over elke handel en industrie, die erop gericht dat de arbeider op zijn gebied deskundig te maken, meester van zijn vak, met als doel hem bekend te maken met alle takken van zijn industrie, zodat, wanneer de arbeid tenslotte de productie en distributie overneemt, de bevolking volledig voorbereid zal zijn op het succesvol beheren van de eigen zaken. Een voorbeeld van de effectiviteit van deze opvoedkundige campagne van het syndicalisme wordt gegeven door de Italiaanse spoorwegmensen, wier grondige beheersing van alle details van het transportwezen zo groot is, dat ze de Italiaanse regering konden aanbieden de spoorwegen van het land over te nemen en de verzekering konden geven dat de exploitatie economischer zou verlopen en met minder ongelukken gepaard zou gaan dan nu onder de regering het geval is.
Hun Hun vermogen de productie voort te zetten, is treffend aangetoond door de syndicalisten in verband met de glasblazersstaking in Italië. Daar besloten de stakers in plaats van stil te blijven zitten tijdens de staking, zelf de glasproductie voort te zetten. De prachtige solidariteit die het gevolg was van de syndicalistische propaganda, stelde hen in staat binnen ongelooflijk korte tijd een glasfabriek op te zetten. Een oud gebouw, dat voor dat doel gehuurd werden waarvan het in de juiste staat brengen normaal maanden gekost zou hebben, werd binnen een paar weken door de solidaire arbeid van de arbeiders, die geholpen werden door hun kameraden die na hun werktijd met hen mee zwoegden, in een glasfabriek veranderd. Daarna namen de stakers hun glasfabriek in gebruik er tijdens de staking bleek hun coöperatieve werken distributieplan op elk denkbaar gebied zo bevredigend te zijn geweest, dat de experimentele fabriek permanent werd gemaakt en een deel van de glasblaasindustrie in Italië is nu in handen van de coöperatieve arbeidersorganisaties. Deze toegepaste scholingsmethode oefent de arbeider niet alleen in zijn dagelijkse strijd, maar dient ook om hem te wapenen voor de beslissende strijd en de toekomst, als van hem verwacht wordt dat hij zijn plaats in de gemeenschap kan innemen als intelligent, bewust wezen, wanneer het kapitalisme is afgeschaft.
Bijna alle leidende syndicalisten zijn het er met de anarchisten over eens dat Een vrije maatschappij alleen kan ontstaan door vrije associatie en dat het uiteindelijke succes zal afhangen van de intellectuele en morele ontwikkeling van de arbeiders, die het loonstelsel zullen vervangen door een nieuwe sociale orde, gebaseerd op solidariteit en economisch welzijn voor allen. Dat is het syndicalisme in theorie en praktijk.
Voetnoten
[1] Bedoeld wordt de ‘Haymarket-affaire’, als gevolg waarvan zeven anarchisten ter dood werden veroordeeld (1886). Zie vooral: H. David - The history of the Haymarket Affair. New York. 1963 (Collier); P.S. Foner (ed.) - The autobiographies of the Haymarket martyrs. New York, 1977 (Monad); L. Adamic - Dynamite, the story of class violence in America. New York 1934 (Viking); P.S. Foner - History of the labor movement in the United States. 4 delen. New York, 1975 (New World). Deel II; H. Karasek - Amerika oder die deutschen Gastarbeiter greifen zur Bom- be, der Schauprozess von Chicago 1886, sowie ‘die Angeklagten der Angeklagten’ in einer Revision. Frankfurt, z.j. (Freie Gesellschaft). [2] Zie voor de IWW: J. Kornbluh (ed.) — Rebel voices: an I.W.W. anthology, Michigan, 1972 (Arbor); P. Brissenden - The I.W.W.: a study of American syndicalism. New York, 1920 (Columbia University Press); P.S. Foner The Industrial Workers of the World, New York, 1965 (International Publishers) [3] Michael Bakoenin (1814-1876), wellicht de bekendste anarchist, werd er door Marx en zijn aanhangers diverse malen van beticht een Russisch spion te zijn. Bij zijn ‘excommunicatie’ uit de Eerste Internationale, op het Congres van Den Haag (1872) speelden persoonlijke motieven zeker een grote rol. Zie bijv.: A. Lehning (ed.) - Michael Bakounine et les conflits dans l'Internationale 1872. Parijs, 1975 (Champ Libre); V Dave Michel Bakoenine en Karl Marx (de geschiedenis van een las- ter-campagne). Amsterdam, 1900 (Sterringa); F. Brupbacher Marx und Bakunin, Ein Beitrag zur Geschichte der Internationalen Arbeiter-Assoziation. Berlijn, 1976 (Karin Kramer) [4] Georges Sorel (1847-1922), Frans theoretisch syndicalist, wiens bekendste werk Réflexions sur la violence (1908), Parijs, 1972. (Rivière), de toepassing van geweld in elke omwenteling predikte. Sorel, die syndicalist, communist en fascist werd genoemd, stelde dat de algemene werkstaking de bezielende ‘mythe’, het voorspel vormde voor de definitieve strijd om de macht, die tenslotte veroverd zou worden door het proletariaat. Sorel's militaristische syndicalisme heeft echter weinig invloed gehad op het Franse syndicalisme, dat juist antimilitaristisch van karakter was. Zie voor Sorel: H. Stuart Hughes Consciousness and society. New York, 1961 (Vintage); A. Kriegel Le pain et les roses. Parijs, 1968 (Presses Universitaires de France) E.H. Carr - Studies in Revolution. New York, 1972 (Grosset & Dunlap). Hfdst. X. [5] Henry Bergson (1859-1941), Frans filosoof, die door zijn anti-intellectua- listische leer van de intui’tie en van het ‘vitalisme’ het positivisme trachtte te ontmantelen. Hoewel het regelmatig ontkend wordt, is Bergson *s invloed op de theorieën van Sorel waarschijnlijk. Zie: H. Stuart Hughes — Consciousness and society [6]Edouard Berth was net als Sorel meer theoreticus dan practicus. In zijn ‘Dialogues socialistes’ (1901) stelde Berth dat het marxisme, mits welbegrepen, het moralisme niet uitsloot, maar juist versterkte. Berth, die het syndicalisme sterk marxistisch interpreteerde, was in de jaren 1921-1925 één van de belangrijkste figuren rond het blad ‘Clarté’. [7] Robert Owen (1771-1858), één van de belangrijkste Engelse ‘utopische’ socialisten, die in zijn eigen fabriek in New-Lanark met betere arbeidsvoorwaarden beter resultaten wist te bereiken. Vanaf 1825 probeerde Owen in Amerika communistische gemeenschappen te stichten, die echter mislukten. Later wijdde hij zich in Engeland aan de propaganda van verbruikscoöperaties. Zie: H.P.G. Quack - De socialisten. Deel II; M. Buber - Paden in Utopia. Utrecht, 1972 (Bijleveld). Hfdst. III [8] Gehouden op 17 september 1867 te Londen. Zie: Documents of the First International. 5 delen. Moskou, 1964 (Progress) Deel III: 1866-1868. [9] Deze resolutie zou later hét twistpunt worden tussen ‘autoritairen’ (aanhangers van Marx en anderen) en ‘anti-autoritairen’ (anarchisten en anderen). Op 20 september 1871 werd tijdens de zesde zitting van de Londen- se Conferentie door Vaillant een motie ingediend, waarin gesteld werd, dat politieke en maatschappelijke vraagstukken nauw verweven waren en dat het daarom noodzakelijk was de arbeiders te verenigen op politieke grondslag. Uiteraard steunden Marx en Engels deze motie van harte en de Conferentie gaf de Generale Raad de opdracht de resolutie uit te werken. Het grootste deel van de resolutie werd later opgenomen in de Algemene Regels van de Eerste Internationale (artikel 7a), volgens het besluit van het Haagse Congres van 1872, waarop het tot een breuk kwam tussen anarchisten en ‘marxisten’. Zie: D. Fernbach (ed.) The First International and After. Harmondsworth, 1974 (Penguin); A. Lehning (ed.) Michel Bakounine et les conflits dans L’Internationale 1872. M. Nettlau - Geschichte der Anarchie. 3 delen Deel II Der Anarchismus von Proudhon zu kropotkin. Bremen, 1978 (Impuls), Hfdst. XII [10] Zie voor Goldman's bevindingen Living my life. blz 406-410. [11] Fernand Pelloutier (1867-1901), begon zijn leven als journalist en werd spoedig lid van de marxistische Franse arbeiderspartij (Gucsdiften) Al snel keerde Pelloutier zich van het marxisme af om anarchist te worden. In 1895 werd hij secretaris van de ‘Fédération des Boursds de Travail'. een toendertyd van de vakbonden onafhankelijke organisatie. Hier ont* wikkelde Pelloutier zyn anarcho-syndicalistische theorieën Na zijn dood verenigden de ‘Bourses’ zich met de ‘Syndicats’ en m 1906 vond het Franse syndicalisme onderdak in de CGT (Confédération Générale du Travail), dat de economische strijd voorrang verleende en zich onafhankelijk opstelde van alle politieke partijen. Zie voor Pelloutier s rol in de Franse syndicalistische beweging: J. Maitron - Le mouvement anarchiste en France. 2 delen. Parijs, 1975 (Maspero) [12] Pelloutier stierf in maart 1901. [13] Zie voor dit congres: R. Rocker Aus den Memoiren eines deutschen Anarchisten. Frankfurt am Main, 1974 (Suhrkamp). blz. 228-236; H. Zoccoli - Die Anarchie. Berlijn, 1976 (Karin Kramer), blz 463-472. R. Drinnon - Rebel in paradise. Hfdst. XIII. [14] De CGT werd in 1895 opgericht; in 1922 vormde de revolutionaire vleugel de CGTU (de Confédération Générale du Travail Unitaire), maar in 1936 voegden beide organisaties zich weer samen, wat samenhangt met de vorming van het Franse Volksfront, dat in hetzelfde jaar opgcricht werd. In 1939 werd de samenwerking, als gevolg van het Duits-Russische niet-aanvalsverdrag, echter al weer ontbonden. Na de Tweede Wereldoorlog werd de CGT de inzet van de strijd tussen marxisten en anarchisten, wat tot de derde breuk leidde in 1947, waaraan de ‘Koude Oorlog* zeker niet vreemd zal zijn geweest. Vanaf die tijd is de CGT langzaam, maar zeker in het vaarwater van de Franse communistische partij terechtgekomen en heeft ze haar a-politieke houding en de idee van een algemene werkstaking opgegeven. Zie: L.Gani - Syndicats et travailleursimmigrés. Parijs, 1972 (Editions sociales); G. Woodcock - Anarchism, a history of libertarian ideas and movements; Harmondsworth, 1975 (Penguin); J. Maitron - Le mouvement anarchiste en France. [15] Emile Pouget (1860-1931) was vooral actief in de anarchistische pers: hij werkte mee aan ‘Le Père Peinard’, dat tot 1894 verscheen en hoewel de uitgave in 1900 opnieuw gestart werd, verdween het al snel. Tevens was Pouget tot 1908 tweede secretaris van de CGT. Zie voor Pouget en ‘Le Père Peinard’: H. Dubief Le syndicalisme révolutionnaire. Parijs, 1968 (Colin); I. Grave Quarante ans de propagande anarchiste. Parijs, 1973 (Flammarion); J. Maitron Le mouvement anarchiste en France. [16] Paul Delesaile (1870-1948), militant ararchist en syndicalist van 1898 tot 1908 was hij tweede secretaris van de ‘Fédération des Bourses*. Naast Jean Grave was Delesaile de belangrijkste medewerker aan de ‘Temps Nouveaux’. Zie: J. Maitron - Le syndicalisme révolutionnaire: Paul Delesaile Parijs. 1952 (Ouvrières) [17] Pierre Monatte (1881-1960), actief syndicalist, die vooral op de voorgrond trad bij de zgn. ‘Dreyfus-affaire’. Hij werkte mee aan tal van anarchistische bladen, zoals “La Voix du Peuple’, dat nauw gelieerd was aan de CGT en ‘Les Temps Nouveaux’. Op het Anarchistisch congres van Amsterdam (1907) verdedigde hij het syndicalisme tegen Malatesta, die vreesde dat het syndicalisme zich tevreden zou stellen met reformistische eisen. Zie: J. Maitron - Le mouvement anarchiste en France [18] Zie voor corruptie in de Amerikaanse vakbonden vooral: J. Hutchinson - The imperfect union, a history of corruption in American trade unions. New York, 1972 (Dutton) [19] Pierre Joseph Proudhon (1809-1865), die via de aanvullende verkiezingen van 4 juni 1848 alsnog tot lid van de Nationale Vergadering gekozen werd, kreeg later spijt van zijn parlementaire houding, wat hij verwoordde in ‘Les Confessions d’un révolutionnaire pour servir a l'histoire de la Révolution de février’ (1849) (herdrukt in een Duitse vertaling bij ‘Rowohlt’, Reinbek bei Hamburg, 1969). Zie verder: G. Woodcock - Pierre-Joseph Proudhon, his life and work. New York, 1972 (Schocken); A. Mülberger - P.J. Proudhon, Leben und Werke. Hamburg, 1979 (Mackay) [20] F. Domela Nieuwenhuis (1846-1919), die na de verkiezingen van 1888 tot lid van de Tweede Kamer gekozen werd, verklaarde later: “De tijd van mijn kamerlidmaatschap was voor mij een hoogst onaangename, want men krijgt een onbevredigend gevoel in dat milieu.” (‘Van Christen tot anarchist en ander werk’. Utrecht, Antwerpen, 1970. Bruna. blz. 55). Zie ook: A. de Jong — Domela Nieuwenhuis. Den Haag, 1972 (Kruseman) [21] Johann Most (1846-1906), die pas rond 1880 anarchist werd, maakte enige tijd deel uit van de Rijksdag. Als gevolg van Bismarck’s anti-socialistische wetgeving vluchtte hij naar Londen, waar hij zijn ‘Die Freiheit', dat later anarcho-syndicalistisch zou worden, uitgaf. Zie: R. Rocker - Johann Most, das Leben eines Rebellen. Berlijn, 1924 (Dei Syndikalist); H. Karasek - Johann Most mit dem schiefen Maul. Frankfurt, z.j. (Freie Gesellschaft) [22] Zie bijvoorbeeld haar artikel: ‘Patriotism: a menace to liberty' (1908?) in: Anarchism and other essays. [23] Zie o.a. haar ‘Preparedness: the road to universal slaughter’ (1915). in: Red Emma speaks. [24] Zie voor deze staking van 1912, waarin Alexander Berkman een rol speelde: P-S. Foner History of the labor movement in the United States. Doel IV; T. Draper - The roots of American communiën). New York 1963 (Viking); M. Meltzer Bread and roses. New York, 1967 (Random); J. L. Kronbluh (ed.) - Rebel voices.