Kropotkin, Peter - Allemaal socialisten

Uit Anarchief
Naar navigatie springen Naar zoeken springen



Geschreven: 1881

Bron: Sterringa's 5 cent brochuren IX, J. Sterringa, Amsterdam

Vertaling: Bastiaan Pieter van der Voo

Deze versie: Spelling en punctuatie

Transcriptie/HTML: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, maart 2006



Sedert de socialistische denkbeelden in de boezem van de arbeidende menigte begonnen door te dringen, vertoont zich een van de meest belangwekkende feiten. Toen de ergste vijanden van het socialisme begrepen hadden dat het beste middel om het socialisme meester te worden hierin bestond dat men zich als aanhangers ervan deed beschouwen, verklaarden zij zich spoedig socialisten. Spreek met een van die grote burgers die onmeedogend de arbeider, de arbeidster en het kind uitbuiten. Spreek hem van de schandalige ongelijkheden van de rijkdommen, van de rampen en de ellende die erdoor worden voortgebracht; spreek hem van de noodzakelijkheid om het stelsel van de eigendom te wijzigen opdat de toestand van de arbeiders verbeteren zal; en wanneer de burger schrander is, wanneer hij tracht te “slagen” in de politiek, en vooral wanneer gij zijn kiezer zijt, zal hij u gezwind zeggen:

“Te drommel! maar ik ben zogoed socialist als gij!” - “Sociale kwestie, spaarkassen, wetgeving op de arbeid; - met dat alles ben ik het volkomen eens! Maar, ge weet? Laat ons niet alles op één dag het onderste boven werpen, laat ons zachtjes gaan!” - En hij verlaat u om “zachtjes” enkele stuivers meer aan “zijn arbeiders” te gaan aftappen, in het vooruitzicht van de verliezen die de socialistische agitatie hem later zal kunnen berokkenen.

Voorheen zou hij u de rug hebben toegekeerd. Tegenwoordig tracht hij u in de waan te brengen dat hij uw denkbeelden deelt, om u gemakkelijker te slachten wanneer de gelegenheid daartoe zich aan hem zal voordoen.

Dit feit vond vooral plaats bij de laatste verkiezingen in Frankrijk [Dit artikel werd geschreven in september 1881]. Het was voldoende wanneer men in een kiesvergadering het vraagstuk van het socialisme ter sprake bracht, en degene die naar de stemmen jaagde legde spoedig de verklaring af dat hij ook een voorstander van het socialisme was - van het ware socialisme - wel te verstaan, van het socialisme van de goochelaars.

Drie kwart van de afgevaardigden brachten hun kiezers aan het verstand dat ze zich in de Kamer met de sociale kwestie dachten bezig te houden. Clémenceau verklaarde zich socialist, en Gambetta was er dichtbij; had hij niet het opperste geluk op het oog gehad om eenmaal de hand van een of andere majesteit te drukken, dan zou hij zich onvermijdelijk openlijk socialist verklaard hebben. Bismarck aarzelt niet: hij verklaart zich meer socialist dan wie ter wereld, de socialist bij uitnemendheid; en in Engeland hoort men niet zelden zeggen dat wanneer lord Beaconsfield geleefd had, hij zekerlijk “de sociale kwestie opgelost” zou hebben. De dragers van monnikspij en priesterkleed verklaren zich zelfs van de partij. De prediker aan het hof van Berlijn verkondigt het socialisme, en in Frankrijk geven de zwartrokken een tijdschrift uit, waarin ze verklaren dat zij de bezitters van het ware socialisme zijn. Het schijnt zelfs (volgens het zeggen van de Engelse dagbladen) dat de tsaar - sedert hij op zijn tafel (op zijn schrijftafel wel te verstaan) een stuk van gras en een weinig meel gemaakt zwart brood liet neerleggen, om voortdurend te herinneren wat het voedsel van de Russische boeren is — zich heeft ingebeeld dat hij ook het ware socialisme bezit; hij verwacht, naar het schijnt, slechts de zegen van Bismarck en van de patriarchen van Antiochië en Konstantinopel om met de toepassing van zijn socialistische leerstellingen een aanvang te maken.

Kortom, allemaal socialisten! Beursspeculanten die speculeren op de broodprijzen om juwelen voor hun vrouwen te kopen; patroons die de arbeidster van tering en de kinderen van uitputting laten sterven; mogendheden die gevangenzetten te Berlijn en ophangen te Petersburg; gendarmen die huiszoeking doen - allen, wanneer ze in onze papieren snuffelen, wanneer ze socialisten gevangenzetten en ophangen, wanneer ze de arbeidsters en haar kinderen vermoorden, wanneer ze knoeien in politiek en geldmarkt, doen dat om geen andere reden dan tot verhaasting van de zegepraal van het ware socialisme!

Welnu! Er zijn nog socialisten kinderlijk genoeg om los te barsten in zegezangen bij het gezicht van dat schouwspel. - “Mijnheer zus of zo heeft zich socialist verklaard; Gambetta heeft het bestaan van de sociale kwestie erkend! Een nieuw bewijs dat de idee veld wint” - haasten ze zich om in hun bladen bekend te maken. - Alsof we de wijding nodig hadden van wie ter wereld ook, om te weten dat de socialistische idee veld wint in de boezem van het volk!

Wat ons aangaat, dit schouwspel bedroeft ons in plaats dat het ons verheugt. Het bewijst ons aan de ene zijde dat de burgerij samenspant om het socialisme weg te goochelen, volkomen zoals ze voorheen de republikeinse idee wegmoffelde; en aan de andere kant toont het ons dat wie voorheen als socialisten werden aangemerkt thans het socialisme laten varen, doordat ze de moederidee ervan verzaken, en overgaan in het kamp van de burgerij, waarbij ze, tot bemanteling van hun zwenking, het etiket van socialisten behouden.


Wat was in werkelijkheid het onderscheidende denkbeeld, de moederidee van het socialisme?

- Het denkbeeld dat de afschaffing van het loonstelsel noodzakelijk is, gelijk de afschaffing van de persoonlijke eigendom op bodem, huizen, eerste grondstoffen, arbeidsgereedschappen, in een woord op het maatschappelijk kapitaal. Wie niet dit gronddenkbeeld erkende, wie het niet in zijn bijzonder leven in toepassing bracht, en niet afzag van het uitbuiten van anderen werd niet als socialist erkend.

“Neemt ge aan dat de afschaffing van de individuele eigendom noodzakelijk is? Neemt ge aan dat het nodig is, de tegenwoordige bezitters van het maatschappelijk kapitaal ten bate van allen te onteigenen? Voelt ge de behoefte om overeenkomstig deze beginselen te leven?” Dat vroeg men voorheen aan de nieuweling, alvorens men hem de hand reikte als een socialist.

Het is duidelijk dat wanneer men deze vragen stelde, men niet vroeg of ge de noodzakelijkheid aannam van de afschaffing van de persoonlijken eigendom over tweehonderd of tweeduizend jaren. Men stelt geen onnutte vragen over hetgeen na tweehonderd jaren goed gedaan zal kunnen worden! Sprak men van afschaffing van de persoonlijke eigendom, dan erkende men daarvan de onmiddellijke noodzakelijkheid, en het was overeengekomen dat men een poging daartoe moest aanwenden zelfs tijdens de komende revolutie. - “De komende revolutie” - zegden de socialisten van tien jaren geleden (en wie socialisten gebleven zijn zeggen het nog) “de komende revolutie moet niet meer een eenvoudige verandering van regering zijn, gevolgd van enkele verbeteringen van de regeringsmachine: zij moet de maatschappelijke omwenteling wezen.”

Deze overtuiging van de noodzakelijkheid om zich voor te bereiden op de onteigening tijdens de komende omwenteling, vormde de moederidee van de socialist; dat onderscheidde hem van allen die ook de noodzakelijkheid aannemen van enkele verbeteringen in het lot van de arbeider, die soms zover gaan dat ze toegeven dat het communisme het ideaal is van de toekomstige maatschappij, doch die zeker niet aannemen dat men tracht om het communisme ogenblikkelijk te verwezenlijken.

Doordat hij deze denkbeelden beleed, was de socialist zeker dat men hem niet met zijn vijanden zou verwarren. Hij was zeker dat de naam socialist niet zou worden weggemoffeld door hen die te goeder trouw de handhaving van de tegenwoordige uitbuiting verlangen.


Dat alles is thans veranderd.

Aan de ene zijde vormde zich in de boezem van de burgerij een kern van fortuinzoekers die begrepen dat het beklimmen van de treden van de macht hun nooit gelukken zou, zonder dat ze het socialistisch etiket op de rug namen. Dus moesten zij een middel vinden om zich door de partij te laten aannemen, zonder dat ze haar beginselen aannamen. Aan de andere kant werd een druk in dezelfde richting uitgeoefend, door wie begrepen hebben dat het gemakkelijkste middel om het socialisme meester te worden, daarin bestaat dat men in zijn gelederen treedt, zijn beginselen bederft, zijn werking van de weg doet afdwalen.

Ongelukkig werden er socialisten aangetroffen, socialisten van voorheen - die verlangden om rond zich zoveel mogelijk mensen te groeperen, wanneer de nieuwelingen slechts het etiket van socialisten aannemen die zich gespoed hebben om de poorten wijd open te zetten en het binnentreden van de zogenaamde bekeerden te vergemakkelijken. Zij hebben zelf de moederidee van het socialisme verzaakt, en onder hun begunstiging vormt zich tegenwoordig een nieuwe soort zogenaamde socialisten, die van de oude partij niets behouden hebben dan de naam.

Zij herinneren ons aan de kolonel van de Russische gendarmerie, die tot een van onze vrienden zegde dat hij zelf ook het communistisch ideaal bewonderenswaardig vond, doch dat dit ideaal eerst binnen 200, misschien 500 jaren kon worden verwezenlijkt, en onze vriend dus in afwachting in de boeien gesloten moest worden voor de communistische propaganda waaraan hij zich had schuldig gemaakt. Evenals deze kolonel, verklaren zij dat de afschaffing van de persoonlijke eigendom en de onteigening moeten worden uitgesteld tot een verwijderde toekomst; dat dit alles een roman is, een utopie; dat men in afwachting zich moet bezighouden met te verwezenlijken hervormingen, en dat wie waarde hechten aan het denkbeeld van de onteigening hun ergste vijanden zijn. “Laat ons het terrein voorbereiden” zeggen zij - “niet om de bodem te onteigenen, doch om ons van de regeringsmachine meester te maken door middel van welke we later, langzamerhand het lot van de arbeiders zullen verbeteren. Laat ons voor de komende revolutie niet de verovering van de fabrieken voorbereiden, doch de verovering van de gemeenteraden.”

Alsof de burgerij, die het kapitaal blijft bezitten, hen met proefnemingen op gebied van socialisme kon laten begaan, zelfs wanneer het hun gelukte zich van de macht meester te maken! Alsof de verovering van de gemeenteraden mogelijk was zonder de verovering van fabrieken!


Reeds doen zich de gevolgen van deze zwenking voelen.

Wanneer ge nu te doen hebt met een van deze nieuwe socialisten, weet ge niet meer of ge tot een heer spreekt die gelijkt op de Russische kolonel van de gendarm of tot een socialist in alle ernst. Daar het voldoende is wanneer men aanneemt dat eenmaal - over duizend jaren wellicht - de eigendom gemeenschappelijk zal kunnen worden, en dat men in afwachting daarvan stemmen moet op iemand die aan de Kamer vermindering van werkuren zal verzoeken - wordt het onderscheid tussen het socialisme van de genoemde kolonel van de gendarmerie en dat van de nieuwe socialist onwaarneembaar: Allemaal socialisten! De arbeider die geen tijd heeft om een dertigtal dagbladen tegelijk te volgen, zal niet meer weten waar zijn bondgenoten en waar zijn vijanden worden aangetroffen; de socialisten en de goochelaars van de socialistische idee. En wanneer de dag van de omwenteling aangebroken is, zal hij harde proefstukken en verschrikkelijke aderlatingen moeten ondergaan, voordat hij vrienden en vijanden herkend heeft.