Kropotkin, Peter - Velden, fabrieken en werkplaatsen (fragment Archief-reeks 2)
Velden, fabrieken en werkplaatsen - fragment
Door Peter Kropotkin
Oorspronkelijke titel: Fields, factories and workshops
Verschenen: 1899
Vertaling: onbekend
Bron: Anarchief-reeks 2, st. Pamflet, 1985
Bron: http://anarchisme.nl/namespace/velden_fabrieken_en_werkplaatsen_-_fragment
De decentralisatie van de industrieën is het eerste hoofdstuk uit Fields, Factories and Workshops, dat in 1899 in boekvorm verscheen bij Hutchinson/Houghton/Mifflin & co. te Londen en Boston. Het is een herziening van een reeks artikelen die Kropotkin tussen 1888 en 1890 schreef. Het werk dat enkele malen herzien werd, is in vele talen vertaald en meerdere malen herdrukt. Sterringa te Amsterdam gaf in 1901 een Nederlandse vertaling uit: Van veld, fabriek en werkplaats. De navolgende vertaling is gemaakt naar de door Colin Ward geredigeerde uitgave Fields, factories and workshops tomorrow (Londen, 1974. Allen & Unwin. blz. 23-27) en vormt ongeveer één derde van het eerste hoofdstuk. Woodcock en Avakumovié noemen Fields, factories and workshops in hun biografie van Kropotkin diens “belangrijkste werk over economische organisatie”. In het werk houdt Kropotkin zich bezig met de inrichting van de anarchistische maatschappij die na een geslaagde revolutie zou kunnen ontstaan; hij pleit voor decentralisatie en kleinschaligheid, zonder daarbij echter terug te willen tot het pré-industriële tijdperk; hij doet een poging stedelijk- en plattelandsleven en hoofd- en handarbeid te combineren, kortom: een volledige sociale integratie.
De decentralisatie van de industrieën
Wie herinnert zich niet het opmerkelijke hoofdstuk waarmee Adam Smith zijn onderzoek naar de aard en oorzaken van de rijkdommen van landen begint? [1] Zelfs diegenen van onze tegenwoordige economen, die zelden terugvallen op de werken van de vader van de politieke economie en vaak de ideeën vergeten waardoor ze geïnspireerd worden, kennen dat hoofdstuk bijna van uiten, zo vaak is het sindsdien overgeschreven en opnieuw overgeschreven. Het is een geloofsartikel geworden; en de economische geschiedenis van de voorbije eeuw sinds Adam Smith het schreef is er, om het zo te formuleren, een actueel commentaar op.
“Arbeidsverdeling” was er het wachtwoord van. En de verdeling en onderverdeling - de permanente onderverdeling - van laken is zo ver doorgedreven wat betreft het verdelen van mensen in kasten, dat ze bijna net zo hecht gefundeerd zijn als die van het oude India. In de eerste plaats hebben we de algemene verdeling in producenten en consumenten: weinig consumerende producenten aan de ene en weinig producerende consumenten aan de andere kant. Daarna, onder eerstgenoemden, een hele reeks verdere onderverdelingen: de hand- en hoofdarbeiders, die scherp van elkaar gescheiden zijn tot schade van beiden; de handarbeiders en de fabrieksarbeiders; en onder de massa van laatstgenoemden weer talloze onderverdelingen - zelfs in die mate, dat het moderne ideaal van een arbeider een man of vrouw zelfs een meisje of jongen schijnt te zijn, zonder kennis van enige handenarbeid, zonder enig begrip van de industrie waarin hij of zij werkt, die alleen lange dagen maakt en zijn leven lang hetzelfde kleine deel van iets is: die vanaf zijn dertiende tot zijn zestigste de kolenwagen op een bepaalde plaats van de mijn duwt of de veer van een pennemes of “het achttiende deel van een pen” maakt. Louter slaven van de één of andere machine; louter onderdelen van vlees en bloed van een enorme machinerie, die geen idee hebben van hoe en waarom de machinerie zijn ritmische bewegingen maakt.
Geschoold handwerk wordt weggezwiept als een overblijfsel uit het verleden dat gedoemd is te verdwijnen. De kunstenaar die vroeger esthetisch plezier vond in het werken met zijn handen, wordt vervangen door de menselijke slaaf van een ijzeren slaaf. Nee, zelfs de landarbeider die vroeger verzachting vond voor de ontberingen van zijn leven in het huis van zijn voorvaderen - het toekomstige huis van zijn kinderen - in zijn liefde voor de grond en in een intensieve omgang met de natuur, zelfs hij is gedoemd te verdwijnen terwille van de arbeidsverdeling. Ons wordt verteld dat hij een anachronisme is; in een grote modern ingerichte boerderij moet hij vervangen worden door een tijdelijke knecht, die voor de zomer aangenomen wordt en wordt ontslagen als de herfst aanbreekt: een zwerver die nooit meer de grond zal zien waarvan hij eens geoogst heeft. ”Een zaak van enkele jaren,” zeggen de economen, “om de landbouw in overeenstemming met de ware beginselen van arbeidsverdeling en moderne industriële organisatie te brengen.”
Onze economen en politici, die verblind werden door de resultaten van een eeuw van geweldige uitvindingen, vooral in Engeland, gingen nog verder in hun dromen over arbeidsverdeling. Zij proclameerden de noodzaak de gehele mensheid te verdelen in nationale werkplaatsen, die elk hun eigen specialiteit zouden hebben. Ons werd geleerd dat bijvoorbeeld Hongarije en Rusland door hun aard voorbestemd zijn graan te verbouwen om de industriële landen te voeden; dat Engeland de wereldmarkt moest voorzien van katoen, ijzerwaren en kolen; België van wollen stoffen enzovoort. Nee, elk land, elke streek moet zijn eigen specialiteit hebben. Zo is het sindsdien al enige tijd; zo moet het blijven. Op deze manier zijn er fortuinen gemaakt en zullen ze op dezelfde wijze gemaakt worden. Daar verkondigd werd dat de rijkdommen van landen afgemeten worden aan de winsten van weinigen en dat de grootste winsten gemaakt werden door middel van arbeidsspecialisatie, werd niet de vraag gesteld of de mens zich altijd zou willen onderwerpen aan een dergelijke specialisatie; alsof landen gespecialiseerd zouden kunnen worden als geïsoleerde arbeiders. De theorie was goed voor vandaag - waarom zouden we ons druk maken om morgen? Morgen brengt zijn eigen theorie wel voort! En dat gebeurde. De beperkte levensopvatting, die eruit bestond te denken dat winsten de enige leidraad vormen voor de menselijke maatschappij en de halsstarrige mening, die veronderstelt dat wat gisteren bestond, altijd zal blijven duren, bleek niet in overeenstemming met de aanleg van menselijk leven; en het leven sloeg een andere richting in. Niemand zal de hoge productiegraad ontkennen die door specialisatie bereikt kan worden. Maar naarmate het van het individu geëiste werk onder moderne productieverhoudingen eenvoudiger en gemakkelijker te leren is en daardoor ook eentoniger en vervelender wordt - worden de eisen van het individu om zijn werk gevarieerder te maken, al zijn capaciteiten te gebruiken, sterker. De mensheid ontdekt dat het voor de gemeenschap geen voordeel oplevert om een mens zijn gehele leven lang aan een bepaalde plaats, aan een werkplaats of een mijn vast te nagelen; dat er niet gewonnen kan worden door hem werk te onthouden dat hem in vrij contact met de natuur zou brengen, dat hem een bewust deel van het grote geheel zou maken, deelgenoot aan het hoogste genot van kunst en wetenschap, van vrije arbeid en vorming.
Ook landen weigeren zich te laten specialiseren. Elk land is een bijeen gebrachte samenstelling van smaken en voorkeuren, van noden en middelen van bestaan, van capaciteiten en vindingrijkheid. Het gebied dat door elk land bezet is, heeft op zijn beurt een bijzondere gevarieerde structuur van grond en klimaat, van heuvels en valleien, van hellingen die leiden naar een nog grotere verscheidenheid aan gebieden en geslachten. Verscheidenheid is het kenmerk van zowel het gebied als zijn bewoners. Landbouw roept fabricaten in het leven en fabricaten steunen de landbouw. Beide zijn niet te scheiden; en de combinatie, de integratie van beide brengt de grootste resultaten voort. Naarmate iedereen zich technische kennis kan eigen maken, naarmate het internationaal wordt en niet langer verborgen kan worden, krijgt elk land de mogelijkheid al zijn verschillende krachten aan te wenden voor de grote verscheidenheid aan industriële en agrarische ondernemingen. Kennis negeert kunstmatige politieke grenzen. Dat doen ook de industrieën; en de huidige tendens van de mensheid is het hebben van de grootst mogelijke verscheidenheid aan industrieën in elk land, in elk afzonderlijk gebied, zij aan zij met landbouw. De behoeften van menselijke agglomeraties beantwoorden dus aan de behoeften van het individu; en terwijl een lijdelijke verdeling van functies de zekerste garantie blijft in elke afzonderlijke onderneming, is de permanente verdeling gedoemd te verdwijnen om vervangen te worden door een verscheidenheid aan inspanningen - intellectueel, industrieel en agrarisch - die overeenstemmen met de verschillende capaciteiten van het individu, alsmede met de verscheidene talenten in elk menselijk samenzijn.
Als we dus terugkeren van de schoolse geleerdheid uit onze leerboeken en het menselijk leven als geheel onderzoeken, ontdekken we snel, dat terwijl alle voordelen van een tijdelijke arbeidsverdeling behouden moeten blijven, het hoog tijd is aanspraak te maken op die van de integratie van arbeid. De politieke economie heeft tot nu toe hoofdzakelijk op verdeling aangedrongen. Wij proclameren integratie; en we houden vol dal het maatschappelijk ideaal - de toestand waarnaar de maatschappij al op weg is - een maatschappij met geïntegreerde, gecombineerde arbeid is. Een maatschappij waarin elk individu producent is van zowel hand- als hoofdarbeid; waarin elk gezond menselijk wezen werkt en waarin elke arbeider zowel op het land als in de fabriek werkt; waar elke opeenhoping van individuen, die groot genoeg is om te beschikken over een bepaalde variëteit aan natuurlijke hulpbronnen - dat kan een land, of liever, een streek zijn - zelf produceert en het meeste van zijn eigen agrarische producten en fabricaten zelf verbruikt.
Zolang de maatschappij dusdanig georganiseerd blijft dat de grond en kapitaalbezitters toegestaan wordt zich onder staatsbescherming en op grond van historische rechten het jaarlijkse overschot van menselijke productie toe te eigenen, kan een dergelijke verandering niet volledig bereikt worden. Maar het huidige industriële stelsel, dat gebaseerd is op een permanente specialisatie van taken, draagt al de kiemen van zijn eigen verval in zich. De industriële crises, die scherper en langduriger worden en nog verergeren en verscherpt worden door de bewapeningen en oorlogen van het huidige stelsel, maken zijn handelingen steeds moeilijker. Bovendien geven de arbeiders duidelijk hun bedoeling te kennen niet langer lijdzaam de ellende te steunen die door elke crisis veroorzaakt wordt. En elke crisis brengt de dag dichterbij, waarop de huidige instellingen van persoonlijk eigendom en productie op hun grondvesten zullen schudden door dergelijke interne twisten, wat zal afhangen van het min of meer gezonde verstand van de nu bevoorrechte klassen.
Maar we beweren ook dat elke socialistische poging om de huidige verhoudingen tussen Kapitaal en Arbeid te veranderen een mislukking zal worden als het geen rekening houdt met de bovengenoemde tendensen naar integratie. Deze tendensen hebben naar onze mening nog niet voldoende aandacht gekregen van de verschillende socialistische scholen. Een gereorganiseerde maatschappij zal af moeten zien van de misvatting van de landen die zich specialiseren in de productie van of agrarische of fabrieksproducenten. Zij zal op zichzelf moeten vertrouwen voor de productie van voedsel en vele, zo niet de meeste grondstoffen; zij moet de beste middelen vinden om landbouw met industrie te combineren - het werk op het land met een gedecentraliseerde industrie; en ze zal moeten zorgen voor een “geïntegreerde opvoeding”, welke opvoeding door zowel wetenschap als handenarbeid vanaf de vroegste kinderjaren alleen de maatschappij de mannen en vrouwen kan geven die ze werkelijk nodig heeft.
Elk land zijn eigen landbouwer en fabrikant; elke persoon die op het land en in de één of andere industrie werkt; elke persoon die wetenschappelijke kennis paart aan kennis van een handenarbeid - dat is, we benadrukken het. de huidige tendens van beschaafde landen.
Voetnoten
[1] Bedoeld wordt: Inquiry into the nature and causes of the wealth of nations( 1776). (RU)