Mühsam, Kreszentia (aka Zensi) - De lijdensweg van Erich Mühsam (1935)

Uit Anarchief
Naar navigatie springen Naar zoeken springen


De lijdensweg van Erich Mühsam

Door Kreszentia Mühsam

Originele titel: Der Leidensweg Erich Mühsams

Verschenen: 1935

Bon: De Leidensweg van Erich Mühsam, Internationaal Solidairiteits Fonds Nederland; Der Leidensweg Erich Mühsams. Mit einem Vorwort von Werner Hirsch; Mopr-Verlag: Zürich 1935

Vertaling: Henk Eikeboom, licht bewerkt ten bate van de leesbaarheid door Tommy Ryan

Gedigitaliseerd: Tommy Ryan


Deze brochure beschrijft de lijdensweg van de anarcho-syndicalist Erich Mühsam. In de lijdensweg van Mühsam schildert zij de lijdensweg van de vrijheidslievende beweging van Duitsland, — het leed van de proletariërs in de concentratiekampen van het “Derde Rijk”.

De lijdensweg van Erich Mühsam

Voor wie 't zonlicht is gedoofd
Kan de liefde zwijgen.
Hoeveel leed is om zijn hoofd.
Hij hoort zacht nog hijgen.
Mensen. laat de doden zijn.
Want Gij staat in 't leven.
Ieder houd' voor toekomsts schrijn
Hart en hand geheven!
Laat de doden, - zij zijn vrij.
Laat ze stil verzanden.
Breek Uzelf uit slavernij
En uit nood en schande.
Was een strijd een lauwer waard.
Sluit de dood de ogen;
Maar, pak op des doden zwaard
En … ten strijd getogen.
Strijd en strijd! Gebruik de tijd
Voor mensheids verblijen.
Valt een man, — sta dan bereid.
Voorwaarts, — sluit de rijen!
Wilt ge goeds voor doden doen, —
Strijd voor hun verwachten.
Grijp 't gevallene blazoen
En … geef dat uw krachten!
-Erich Mühsam, Vesting Niederschönefeld 1922.-


Voorwoord

Deze brochure beschrijft de lijdensweg van de anarcho-syndicalist Erich Mühsam. In de lijdensweg van Mühsam schildert zij de lijdensweg van de vrijheidslievende beweging van Duitsland, — het leed van de proletariërs in de concentratiekampen van het “Derde Rijk”.

Het “geval” Erich Mühsam heeft internationaal de aandacht getrokken. Maar… pas toen het te laat was. Toen het nog tijd was, zijn leven te redden, stonden degenen, die alarm sloegen alleen! Hij behoorde immers tot geen enkele partij! … Zelfs was hij volgens bepaalde terminologieën bij de één “contrarevolutionair”, bij de ander .,de schrik der burgers”… maar voor beiden werd de revolutionair of de kunstenaar, “met wiens vermoording men de mensheid vertrapte” eerst na zijn dood een geval … Ja, toen waren ze erbij!

Wij grijpen het geval van Mühsam aan, wij beschrijven zo uitvoerig zijn martelaarschap, omdat wij geloven, daarmee de klasse, die hij diende, een dienst te bewijzen. Wij willen, dat de andere kameraden, — dat Dieter, Weigand, Cahn niet vergeten zullen worden — dat met hen ook de kameraden Ossietzky.

Thälmann, Mierendorf en Schneller niet vergeten zullen worden, — dat men niet vergeten zal de duizenden naamloze proletariërs, — dat allen niet vergeten worden, die den beulsknechten van Goering in de handen gevallen zijn en nog dagelijks vallen en die de martelgang van een gehele klasse gaan.

Wij vergeten niet. Wij blijven solidair. Wij strijden voor hun vrijheid en de vrijheid van onze klasse!

De strijd gaat door, de strijd tegen beestachtigheid en verslaving. Dagelijks vallen offers. Dagelijks is het nodig de helpende hand uit te steken, om degenen, die het laatste verloren, wat een mens hebben kan: zijn huis, zijn familie, een klein plaatsje op aarde - van een ellendige ondergang te redden - hen te beschermen tegen terugkeer naar die hel, waaraan velen ternauwernood ontkomen zijn.

Helpt ons in ons protest. Laat uw stem met de onze weerklinken terwille van mensenrecht en mensenwaarde. Eist overal de vrijheid voor de nog-gevangenen. Redt degenen, die nog te redden zijn. En vergeet ook het andere niet: dat er munitie voor de strijd moet zijn. Het F.I.S.N. steunt naar krachten de vluchtelingen voor de Duitse terreur. Moet daar meer bij gezegd? Stuur geld aan het F.I.S.N. Ook als ge het als arm arbeider niet missen kunt!

Want: zij worden vervolgd en gedood, ook voor U!

H.E. febr. 1935.


I. In het Keizerrijk en de Republiek

Twintig jaar was ik samen met Erich Mühsam. Van deze twintig jaren was Erich gedurende de oorlog ongeveer een jaar geïnterneerd, bijna zes jaar zat hij na het neerslaan van de Beierse radenrepubliek in Beierse gevangenissen en vestingen: anderhalf jaar werd hij door de nationaalsocialisten in de gevangenissen Lehrterstrasse en Plötzensee en in de concentratiekampen van het derde rijk te Sonnenburg, Brandenburg en Oraniënburg onmenselijk mishandeld tot hij in de nacht van 9 op 10 juli 1934 door S.S.-beulen vermoord werd.


WORDING, GROEI EN LEVEN

Erich Mühsam is 56 jaar oud geworden. Hij werd 6 April 1878 te Berlijn, als zoon van een joods apotheker geboren. Zijn ouders verhuisden kort daarop naar de oude Hanzestad Lübeck. Daar bezocht hij het gymnasium (Katrineum) en werd. toen hij 16 jaar was, wegens socialistische propaganda onder toezicht gesteld. Zijn eindexamen deed hij in Parchim. Tot zijn 24ste jaar w as hij naar de wens van zijn vader in het apothekersbedrijf werkzaam. — “Maar de jonge heethoofd”, — schrijft een van zijn naaste vrienden. Rudolf Rocker, — “die reeds toen het bloed van de dichter en de kunstenaar had, voelde niet veel voor het beroep, dat zijn vader voor hem uitgezocht had. Terwijl zijn handen drankjes mengden en pillen draaiden, zwelgde de geest van de jongeling in de hogere regionen van de kunst en de poëzie”.

Mühsam leerde Gustav Landauer, de grote anarchistische geleerde en schrijver, kennen en beschouwde hem zijn leven lang als zijn leraar. Bij het begin dezer eeuw vormde zich onder de betiteling “Nieuwe Gemeenschap” enige groepen van vrijheidslievende schrijvers die een betekenis volle invloed op de cultuur van het komende tijdperk uitoefenden. Daartoe behoorden, onder vele anderen: Landauer, de gebroeders Bart, Bölsche, Peter Hille. Scheerbart. — Van dit ogenblik af leefde en streed Mühsam als onafhankelijk schrijver. Nog in de keizertijd, voor de oorlog ontstonden zijn vlammende gedichten tegen de oorlog. Een reeks dichtbundels, voor alles het Pruisische militarisme bestrijdend, verschenen. — gedragen door diepe sociale hartstocht. In 1908 trok hij naar München, waar hij als medewerker van “Simplizissimus”, “Jugend” en andere satirieke tijdschriften leefde. Toen hij inzag, dat hij juist dat, wat hem het heetst in het hart brandde, nergens kon publiceren, stichtte hij in 1911 zijn “Tijdschrift voor Menselijkheid Kaïn”.

Over de ontwikkelingsgang van Mühsam uit Rocker zich als volgt: “Als rebels mens aanvaardt hij al vroeg de idee van het socialisme, maar het economisch fatalisme van de Duitse sociaaldemocratie kan hem niet bevredigen; al direct de dichter in hem kwam daartegen in verzet. Hij was een geboren anarchist; zijn hart verzette zich tegen elke, hoe ook betitelde dwang en zijn dichtersdromen gaven zijn vrijheidsgevoel een bijzondere tint. Hij had steeds iets kinderlijks en blijs in zijn wezen en zijn optimisme was onbegrensd. Met een bijna dwepende geestdrift geloofde hij aan het nog ongeboren goede en verhevene… Mühsam bezat een schitterende stijl, een prachtige humor en een fonkelende geest.”


OORLOGSTIJD EN GEDWONGEN VERBLIJF IN TRAUNSTEIN

Mühsam was van Lübecker nationaliteit. In 1916 nam hij de Beierse nationaliteit aan, omdat Beieren het enige land was, dat iemand niet in hechtenis zette wegens zijn gezindheid. Natuurlijk mocht men zich ook in Beieren niet tegen de oorlog uitspreken en daarom verscheen het laatste nummer van “Kaïn” in augustus 1914.

De eerste grote massa-strijd tegen de oorlog was de staking der munitie-arbeiders, die in Januari 1918 in geheel Duitsland ontbrandde. Arbeiders uit de fabriek van Krupp te München stormden ’s morgens vroeg onze woning binnen en haalden Mühsam uit bed met het verzoek: “Erich, spreek jij in de fabriek voor de staking!” - Erich voldeed met vreugde aan de wens van de arbeiders; hij was trots op hun vertrouwen. Na korte tijd zakte de staking ineen. Erich werd gearresteerd en naar Traunstein gebracht voor gedwongen verblijf aldaar.

Ik wil iets van het leven in het Concentratiekamp Traunstein vertellen, om uit te laten komen, hoe humaan het keizerlijke Duitsland in oorlogstijd tegen gearresteerden optrad in tegenstelling tot het derde rijk. Mühsam kon zich in Traunstein tamelijk vrij bewegen, een eigen kamer huren en behoefde slechts vijf maal per dag zijn naam in een boek te komen tekenen. Wel bracht het oponthoud in Traunstein een scherpe afzondering van de arbeiders mee. Buiten Mühsam was de Münchener anarchist Sontheimer de enige Duitser, die daar geïnterneerd was. Verder bevonden er zich buitenlandse studenten van de “ vijandelijke” staten, die toevallig bij het uitbreken van de oorlog aan de verschillende Beierse universiteiten gestudeerd hadden. Ook Elzas-Lotharingers, die met Frankrijk sympathiseerden, waren er ondergebracht. Een sterke militaire macht maakte een strenge bewaking mogelijk.

De 3de november 1918 werd Kurt Eisner, die ook wegens deelneming aan de munitiearbeiders-staking gevangen genomen was, vrijgelaten. Eisner was leider van de Onafhankelijke Sociaal-Demokratische Partij en na de val van de Wittelsbacher monarchie tot aan zijn vermoording (21 februari 1919) Beiers minister-president. Mühsam werd 5 november vrijgelaten, nadat hij het nog doorgedreven had, dat men hem een verklaring gaf. dat zijn arrestatie wederrechtelijk was geweest.


REVOLUTIE

Nog dezelfde dag van hun vrijlating stonden deze mensen, die om hun anti-oorlogswil en vredesliefde gearresteerd waren op de sprekerstribune. Mühsam sprak reeds de 5de November op een massa-vergadering, waar professor Weber-Heidelberg tot ..nationale verdediging” opriep. Het was in hotel Treffier in München, in de Sonnenstrasse. Mühsam werd gevraagd, als eerste spreker de discussie op te treden. Met vlammende woorden keerde hij zich tegen voortzetting van de oorlog, tegen de z.g.n. Nationale verdediging. De geestdrift der aanwezigen was onbeschrijfelijk. Twee dagen later kwam het tot een geweldige demonstratie tegen de oorlog. De massa’s trokken naar de Münchener kazernes, verbroederden zich met de arbeiders in het veldgrijs. Voor de z.g.n. Türkenkazerne te München, waarin het “lijfregiment van de koning” ondergebracht was, sprak Erich Mühsam. Geestdriftig verlieten de soldaten de kazerne en marcheerden met het volk mee de stad door naar Oberwiesenfeld; ook voor de kazernes daar sprak Erich tegen oorlog en massamoord, vóór de vrede. Alles verliep zonder bloedvergieten. In de nacht voor de 8ste had de revolutie gezegevierd, de koning had afstand gedaan en de republiek was geproclameerd.

Toen later de militaristen en reactionaire politici weer uit hun schuilhoeken durfden te voorschijn komen, vonden zij de legende van de dolkstoot uit. Tegen beter weten in maakten zij het Duitse volk wijs, dat alleen Liebknecht, Luxemburg. Eisner, Mühsam en de andere “Novembermisdadigers” er schuld aan hadden, dat Duitsland de oorlog verloren had en het volk een zo ontzettend zwaar vredesverdrag opgedwongen was. De “dolkstoot in de rug*’ en de strijd tegen de “November-misdadigers”, — onder deze leuzen begon Hitler zijn volksvergiftigende agitatie. Het Duitse volk was in zijn bittere nood voor deze vernielende inwerking toegankelijk zoals een uitgeput lichaam voor de kiemen van een besmettelijke ziekte.


RADENREPUBLIEK

De 21ste Februari 1919 werd Kurt Eisner door een officier, Graaf Arco-Valley op straat neergeschoten. Slecht kort regeerde in Beieren de Centrale Raad van de arbeiders-, boeren- en soldatenraden. Dan vormde zich weer een parlementaire regering, die van Hoffmann—Schneppenhorst. De arbeiders echter en een groot deel van de boeren waren voor de radenrepubliek. In Augsburg brak de 4de April een politieke algemene werkstaking uit met als eis: “Vorming van een radenrepubliek. — bondgenootschap met Raden-Hongarije en Sovjet-Rusland!” — Mühsam was sterk voorstander van deze gedachte. Op 7 april werd te München de Beierse radenrepubliek uitgeroepen, In de korte tijd van haar bestaan bekleedde Mühsam geen enkele post, die hem ook maar een cent zou hebben kunnen opbrengen. Zo was zijn gehele leven. Nog uit het concentratiekamp Sonnenburg schreef hij aan de voorzitter van het verdedigingscomité van Duitse schrijvers: “Ge weet, dat ik nooit van, maar voor mijn ideeën geleefd heb”.

Op de 13de April werd de eerste radenregering door een staatsgreep van rechts ten val gebracht. Mühsam en twaalf andere leden van de Centrale Raad werden door Wit-Gardisten gearresteerd. Toen de gewapende soldaten ’s morgens vroeg onze Münchener woning binnenkwamen, bleef Mühsam volkomen rustig. Hij 'zei slechts tot de soldaten: “Wanneer jullie het bevel hebt mij te doden, schiet me dan neer zonder me eerst te pijnigen!” — Deze antwoordden daarop: “We zijn toch geen moordenaars!”

Mühsam werd nog 13 April als gevangene van de Hofman- regering naar het tuchthuis Ebrach in het Steigerwoud gebracht Dezelfde dag werd de Witgardistische poetsch in München neergeslagen en een nieuwe radenregering gevormd. Maar Mühsam zat sinds die dag ver van München in een getraliede cel van het tuchthuis Ebrach.


DE LEGENDE VAN DE MOORD OP DE GIJZELAARS

Ik moet hier op de z.g.n. gijzelaarsmoord nader ingaan. omdat deze smerige legende door een ambtelijke mededeling van het ministerie van propaganda (Goebbels) de hoofdaanleiding werd voor de verschrikkelijke martelingen en de vermoording van mijn man. Zo ontvingen b.v. op bevel van Goebbels alle bewakingsmanschappen van de concentratiekampen, waarin Mühsam zich bevond, een foto van mijn man met het onderschrift: “De gijzelaarsmoordenaar Mühsam”.

Ik laat over de z.g.n. gijzelaarsmoord Mühsam zelf spreken, die op de 25ste Mei 1933 in een brief aan de kommandant van de politie-gevangenis van Sonnenburg schreef:

“Het gisteren op de binnenplaats voorgelezen W.T.B.-bericht over het bezoek van de pers-kommissie brengt mijn naam opnieuw in verband met de op 30 april 1919 in München plaats gehad hebbende fusilleringen van gevangen leden van de Thule-vereniging. de zogenaamde Münchener gijzelaarsmoord. Ik hecht grote waarde aan het constateren van het feit, dat ik met deze gebeurtenis niet het minste uit te staan heb. Ik werd reeds op 13 april bij een staatsgreep door in dienst van de naar Bamberg gevluchte sociaaldemocratische regering staande troepen gevangen genomen en naar Noord-Beieren (Ebrach) gebracht; met mij nog 12 andere leden van de Centrale Raad van de Beierse radenrepubliek. Na het mislukken van de putsch, dus na mijn verwijdering uit München. nam een volkomen nieuwe Centrale Raad de macht in handen. Eerst veertien dagen later werden de gijzelaars gevangen genomen en doodgeschoten. Een deelname van mijn kant en zelfs elke geestelijke invloed daartoe was dus volkomen onmogelijk.”


OOK IK WORD GEARRESTEERD

Op de 6de Mei werd ook ik door witte troepen gevangen genomen en naar het hoofdkwartier van generaal Oven in het Georgianum, een priesterseminarium, gebracht. Ik vroeg aan de officier: “Waar is mijn man?” Een zekere heer von Mackensen antwoordde: “Mühsam is doodgeschoten en Landauer doodgeslagen! Na twee dagen moesten zij mij weer vrij laten, omdat ik bewijzen kon, mij nooit met politiek bezig gehouden te hebben. Mijn vrijlating dank ik ook aan de omstandigheid, dat diezelfde 6de Mei ten gevolge van één van die gebruikelijke, gemene denunciaties. 21 geheel onschuldige mensen van 16 tot 63 jaar, leden van een katholieke arbeidersvereniging, als “Spartakisten” gearresteerd en op beestachtige wijze afgeslacht waren In tegenwoordigheid van een officier. zekere hoofdman Kundt, heeft een Würtembergs soldaat met zijn bajonet zólang op de weerloze slachtoffers ingestoken, dat dit wapen bramen kreeg en hij zich voor de uitoefening van zijn handwerk een ander moest lenen. De overige katholieke mannen werden met revolverschoten afgemaakt De opwinding over deze verschrikkelijke daad op volkomen onschuldigen dwong de regering de veldrechtbanken op te heffen.

Op 8 Mei kwam ik in mijn woning terug. Ze was door soldaten van het witte leger volkomen vernield en leeggeplunderd. Reeds toen had de hetze tegen de links-revolutionairen tor gevolg, dat de soldaten geloofden, door uitoefening van elk soort barbarisme het “vaderland” te bevrijden.


STANDGERECHT EN TWEEDE HECHTENIS

Pas de 29ste Mei kreeg ik verlof, mijn man in het tuchthuis Ebrach te mogen opzoeken. Hij was omtrent de gebeurtenissen in München volkomen onkundig. Door mij hoorde hij voor het eerst van de “gijzelaarsmoord”. In juni werd Mühsam van Ebrach naar München overgebracht. Acht dagen lang werd voor het standgerecht te München (gevangenis Neudeck) het proces gevoerd onder de betiteling “Mühsam en zijn makkers”. Mühsam rekende toen stellig op een doodvonnis. Over het proces schrijft hij in de reeds genoemde brief van 25 Mei 1933 aan de kommandant van Sonnenburg:

“In Juli 1919 werd een volle week lang door een uit officieren bestaand standgerecht te München over mij verhandeld. Mijn aandeel aan de revolutionaire gebeurtenissen werd nauwkeurig vastgesteld en ik heb. zoals het proces-verbaal van de zittingen aangeeft, niets ontkend, maar klaar en duidelijk heb ik ingestaan voor alles, wat ik gedaan heb en waartoe ik mij door mijn overtuiging verplicht had gevoeld. De moord op de gijzelaars is mij vanzelfsprekend niet ten laste gelegd, omdat mijn onschuld daaraan van tevoren vast stond. De rechtbank heeft de vraag, of ik in enig opzicht eerloos gehandeld heb, bij mondeling en schriftelijk oordeel uitdrukkelijk ontkennend beantwoord.”

Gedurende de tijd van Mühsams vestingstraf waren de tot de hoogste straffen veroordeelde kameraden aanvankelijk in het tuchthuis Ebrach ondergebracht. Na enige tijd kwam mijn man in de gevangenis van Ansbach, ging vandaar naar Niederschönefeld, waar hij de 21ste December 1924 tezamen met de laatste vier tot vestingstraf veroordeelde kameraden amnestie kreeg. Op diezelfde dag werd ook Adolf Hitler ontslagen, die wegens de mislukte Münchener Novemberpoetsch van 1923 tot vijf jaar was veroordeeld en in Landsberg aan de Lech in ere-arrest zat. Diens vrijlating volgde reeds na enkele maanden arrest!

Mühsam en de andere raden-republikeinen werden in de vesting niet zo goed behandeld als Hitler, die naar goeddunken bezoek ontving, autotochten maakte en aan jachtpartijen deelnam. Ofschoon wèl in Beieren voor de gevangen revolutionairen de wettelijke voorschriften omtrent “ere-arrest” voor het grootste gedeelte opgeheven waren, werden Mühsam noch zijn kameraden lichamelijk mishandeld. Deze terugval tot de zwartste barbarij bleef het derde rijk voorbehouden!


ACHT JAAR VRIJHEID EN STRIJD

Na ontvangst van het telegram, dat mij de amnestie van mijn man meldde, reisde ik met de eerste trein naar Niederschönefeld cm hem af te halen. Behalve de vernieling van zijn gezondheid, die het gevolg was van bijna zes jaar durende gevangenschap dan nog in de tijd van crisis, voedselnood en inflatie. — had mijn man totaal het gehoor van zijn rechter oor verloren. Een specialisten* behandeling had het kunnen redden; ook was er een specialist bereid gevonden, naar de vesting Niederschönefeld te reizen, maar de toestemming daarvoor was door de vesting-directie geweigerd.

De 22ste december 1924, 's avonds om 8.20 uur reed de trein de hal van het Anhalter station binnen. Bij duizenden hadden zich de Berlijnse proletariërs spontaan op het station verzameld om Erich te begroeten; reusachtig gejubel ontving hem. Erich sprak op het station de kameraden toe; dat hij geen amnestie ontvangen had, maar voorwaardelijk in vrijheid gesteld was, — dat hij echter geen andere voorwaarden wenste na te komen, dan het proletariaat hem stelde.

Op 8 januari 1925 trad Erich Mühsam in zijn eerste grote vergadering op voor de politieke gevangenen, die toentertijd bij duizenden in de gevangenissen en tuchthuizen zaten. Ik reisde met mijn man ongeveer een half jaar lang alle Duitse steden rond. naar het Roergebied, Ober-Silezië, naar alle grote industriecentra. waar mijn man uitsluitend voor de gevangenen, voor de ondersteuning van hun vrouwen on kinderen sprak. De Rode Hulp werd in die tijd tot een machtsfactor, daar hele bedrijven gesloten tot ondersteuning der politieke gevangenen als lid toetraden. Mühsam gunde zich na bijna zes jaren gevangenschap geen tijd voor herstel! Toen de eerste grote actie voorbij was, vatte hij de afzonderlijke gevallen in het oog, vooral die van de tot levenslang veroordeelden. Ten gunste van Max Hölz schreef hij een brochure: “Gerechtigheid voor Max Hölz”, die er ook de stoot toe gaf, dat na twee jaar onafgebroken bemoeienis Max Hölz begenadigd werd. Bovendien werkte Mühsam voor de tot tuchthuis veroordeelde misdadigers uit nood, die bij levensmiddelenplunderingen uit nood en ellende tot strafbare handelingen gekomen waren. Hij trad daartoe met alle in aanmerking komende autoriteiten in verbinding. Duizenden gestraften zullen om hem treuren; tot hem wendden zich al degenen, die van geen andere zijde meer hulp verwachtten.

Deze gehele arbeid werd door zijn arrestatie afgebroken en op de 18de maart 1933 liet de Hitler-regering alle brieven en akten, de nederslag van die arbeid, zo goed als het enige bezit, dat hij had en liefhad: zijn boeken, in beslag nemen. Met vrachtauto’s werd alles weggesleept uit het huisje, dat wij zes jaar bewoond hadden. Het werk van tientallen jaren van een gewetensvol en plichtsgetrouw mens werd vernietigd.

Van 1924 tot zijn arrestatie gaf Mühsam buitendien het anarchistische maandblad “Fanal” uit, dat zijn politieke geloofsbelijdenis bevatte. De bevrediging, zich hierin over alle vragen, die hem bezig hielden, te kunnen uiten, zich tot zijn geestverwanten te kunnen richten, woog op tegen de financiële offers en zorgen, die de uitgave veroorzaakte.

Voor de syndicalistische beweging reisde hij m deze jaren geheel Duitsland door, kwam in de armste streken, b.v. in Opperen Neder-Silezië. Overal sprak hij voor de eenwording van het proletariaat, tegen het fascisme, toonde het gevaar in alle bijzonderheden aan en vuurde aan tot aaneensluiting in een gemeenschappelijk front.


II. In het Derde Rijk

“ZIJ WETEN, WAT ZIJ DOEN”

In deze woorden uit Goethe s Faust is de zin van Erich Mühsam’s vermoording vervat Zijn moordenaars wisten, wat zij deden. Mühsam’s leven, zijn wereldbeschouwing, zijn strijd voor vrijheid en gerechtigheid waren voor alles gedragen door zijn gloeiende liefde voor alle menselijke schepselen, door zijn dichterlijk temperament en zijn diepe waarachtigheid.

Van 28 februari 1933 tot 9 Juli 1934 toonde hij door zijn onbuigbare moed en zijn onuitsprekelijke verachting tegenover zijn pijnigers. dat hij alles, wat hij geschreven en gedicht had. ook onder de verschrikkelijkste folteringen wist na te komen. Ik zelf kon vaak niet begrijpen, hoe deze gevoelige, van alle lichamelijke mishandelingen afkerige mens de kracht kon vinden, om dat alles met waardigheid te verdragen, wat hem in die 17 maanden in het concentratiekamp aan leed en kwelling aangedaan werd.


VERGEEFSE WAARSCHUWINGEN

Erich Mühsam zag het gevaar reeds lang vooruit aankomen. Overal verhief hij zijn waarschuwende stem. Jarenlang predikte hij voor dovemansoren. “Duitsland is geen Italië” was steeds het antwoord. Zelfs na de 30ste januari, toen Hitler reeds rijkskanselier was, beriep men er zich op, dat de communistische partij zelfs nog niet verboden was en er nog gestemd mocht worden.

Toentertijd waren reeds de z.g.n. strafexpedities der S.A. in geheel Duitsland aan de orde van de dag. Toen Mühsam inzag, dat alle waarschuwingen in de wind werden geslagen en de arbeiders niet van zins waren de strijd op te nemen, besloot hij naar het buitenland te gaan. Hij die reeds zes jaar in Niederschönefeld gezeten had, zei tegen zijn vrienden: “Ik denk er niet aan. mij weer te laten opsluiten en daardoor veroordeeld te zijn tot passiviteit, op het ogenblik, dat de Duitse arbeidersklasse strijdloos voor het fascisme terugwijkt. Ik ga naar het buitenland; van daar uit zal ik de internationale, solidariteit wakker maken. Ik wil actief blijven.”


DE ARRESTATIE

We woonden in Britz, een grote arbeiderskolonie onder de rook van Berlijn. Wekenlang hadden wij reeds bedreigingen, zowel als waarschuwingen ontvangen. Bijna elke dag kwamen er anonieme brieven, die Mühsam met de dood bedreigden en telefoontjes, die hem zijn naderend einde voorspelden. Goebbels had hem openlijk voor “een van de verdervers van Duitsland” uitgemaakt, wiens hoofd in “de nacht der lange messen” in het zand zou rollen. Voor een reis naar het buitenland ontbrak echter het geld. Mühsam deed alle moeite het geld ervoor te krijgen. Maar pas op maandag 27 februari hadden we zoveel bij elkaar, dat tenminste mijn man een spoorkaartje naar Praag zou kunnen kopen. Hij wilde de 28ste vroeg afreizen. De koffer was gepakt. Alles was gereed. Op de avond van de 27ste werd de Rijksdag in brand gestoken, ’s Morgens om vijf uur — wij lagen nog in bed — kwamen twee Berlijnse commissarissen van politie, Erich arresteren. Bij het afscheid reide hij tot mij: “Lieve Zenzl. alles gaat nu op de spits; dit keer zal alles veel erger worden dan de eerste en de tweede maal”. Dan ging hij rustig, als altijd Hij nam afscheid van mij zonder sentimentaliteit, ook van Nicky en Morly, onze beide viervoetige kameraden, de hond en de kat.


GEVANGENIS LEHRTERSTRASSE

Om één uur s middags wist ik reeds, dat hij naar de cellulaire gevangenis aan de Lehrterstrasse overgebracht was. Vele vrouwen hebben eerst vele dagen later te horen gekregen, waar zich hun gearresteerde mannen bevonden. In die gevangenis weid toen evenmin als in enige andere gewone gevangenis op de gevangenen ingeranseld. Des te verschrikkelijker hadden het die gevangenen- die door de S.A.-lui naar hun kazernes of naar de wereldberucht geworden Hedemannstrasse, een Berlijns S.A.-huis. overgebracht werden.

Mühsam’s brieven uit de gevangenis ademden ais altijd echte strijdersmoed. Op de eerste maart schreef hij mij o.a.: ..Zo afwisselend is nu het leven. Ik had mij deze dag in een vrolijker omgeving voorgesteld dan in een gevangeniscel. Maar het onontkoombare moet met waardigheid gedragen worden”.

In een ander brief heet het: “Angst voor mijn eigen persoon ligt oneindig ver van mij. Ik geloof dit in de tientallen jaren van strijdend leven, dat mij werkelijk het gevaar tot gewoonte gemaakt heeft, voldoende bewezen te hebben”. (28 Maart 1933) — “Alles wat ik terwille van mijn overtuiging dragen moet”, schrijft hij de 29ste Maart — “draag ik met een gevoel van plichtsvervulling”. — Onversaagd kijkt hij de toekomst in. — “Wanneer het mij gelukt, de ongemakkelijke tijd vol ontberingen van deze gevangenschap lichamelijk heelhuids door te komen, ben ik voor het verdere deel van het leven niet bang. Men kan ook op 55-jarige leeftijd opnieuw beginnen en aan aardse goederen heb ik immers nooit mijn hart verpand”. (28 Maart).

De grote dierenvriend spreekt uit de volgende regels: “Mijn dagelijkse gezellen zijn een menigte mussen, die ik met broodkruimels voer en die heel nieuwsgierig door het venster kijken. Wanneer onze Morly (onze kater, K.M.) hier was, zouden zijn ogen van verlangen uit zijn kop rollen” (13 Maart 1935).


EEN BEDANKEN ALS LID

Voor zover dat mogelijk was, nam Mühsam vanuit zijn cel nog deel aan het publieke leven. Op de 1ste April richtte hij tot de Bond van Duitse schrijvers, aan Dr. Walter Bloem, het volgende schrijven: “Uit de krant vernam ik. dat de onder uw leiding staande kommissie van het nieuwe hoofdbestuur van de B.D.S. een reeks royementen heeft uitgesproken. Onder de genoemde namen vind ik de mijne niet. Ofschoon ik vermoed, dat mijn u bekende overtuiging ook tot mijn uitsluiting uit het verbond geleid zou hebben, moet ik U toch uit voorzorg, voor het geval ik genade gevonden zou hebben, verzoeken kennis te nemen van mijn bedanken als lid van de B.D.S.. Dit geschiedt als teken van solidariteit met de uitgeslotenen.


WEGVOERING NAAR SONNENBURG

Ik had verlof gekregen, mijn man op de 6de April ter gelegenheid van zijn 55ste verjaardag voor het eerst in de gevangenis te bezoeken. Reeds eerder had ik, daar het lente werd. lichtere kleren naar de gevangenis gebracht; zijn zware winterjas en de andere warme kleren wilde Ik dan bij mijn bezoek mee naar huis nemen. In de Lehrterstrasse zei men mij, dat Mühsam juist die dag naar het concentratiekamp in Sonnenburg op transport was gesteld. Ik vroeg ontzet, of hij dan die zware koffer had moeten meenemen. Lachend zei men: “Ja”. — Erich was van natuur een heel onhandig mens en erg onbeholpen, wanneer hij wat dragen moest. Hij had het aan ‘t hart. was heel kortzichtig en door de vestingstraf in Niederschönefeld aan één oor doof. Ik had wat hoop, dat de andere kameraden hem wel zouden helpen. Dat geschiedde ook. Bovenal kameraad Ernst Schneller en een ander revolutionair arbeider wisselden elkaar af. Helaas lieten in Sonnenburg zelf op de weg van het station naar het kamp de SA-lui deze kameraadschappelijke hulp van de gevangenen onder elkaar niet meer toe. Zo werd het transport naar Sonnenburg reeds het begin van zijn lijdensweg. Onderweg werd hij met zijn medegevangenen gruwelijk mishandeld. Wanneer hij onder de last van zijn zware koffer in elkaar zakte, sloegen de onmensen met zware gummiknuppels op hem in, tot hij met bloed overstroomd zich weer op de been stelde en verder wankelde. Eén keer, dat hij struikelend viel, trok een S.A.-man zijn revolver, om hem neer te schieten. Alleen het ingrijpen van een andere S.A.-man voorkwam toen de moord.


MIJN EERSTE BEZOEK

Nadat ik vergeefs in de Lehrterstrasse geweest was, ging ik terug naar het hoofdbureau van politie. De procureur-generaal Mittelsbach gaf mij een nieuw verlof tot bezoek voor de 8ste April. Uit voorzorg stuurde ik een telegram met betaald antwoord naar Sonnenburg, waarin ik Erich mijn bezoek van de 8ste aankondigde. Het antwoord luidde: “Je bezoek niet toegestaan. Koert”. — De foutieve voornaam bracht me in de war. Maar Dr. Mittelsbach verklaarde mij telefonisch, dat ik Mühsam kon bezoeken.

Ongeveer te 11 uur voormiddags kwam ik in Sonnenburg aan. In het oude, wegens bouwvalligheid buiten gebruik gestelde tuchthuis waren de politieke gevangenen ondergebracht. De bezetting bestond uit S.A. mannen, maar de leiding was nog in handen van een burgerlijk directeur. Ongeveer een uur moest ik wachten. Gelijk met mij wilden nog drie vrouwen, die in haar doodsangst op eigen initiatief naar Sonnenburg gekomen waren, haar mannen bezoeken. Ook deze werden dank zij de telegram van Mittelsbach, dat eigenlijk alleen mij betrof, toegelaten.

Mühsam was verschrikkelijk toegetakeld. Het viel mij zwaar, mijn ontzetting te verbergen. Hij zat op een stoel, had geen bril op, — die had men stuk geslagen — de tanden had men hem uit de mond geranseld en zijn baard was door de onmensen zo stukgesneden, dat de joodse type tot een karikatuur werd. doen hij mij zag, bracht hij uit: “Waarom bon jein deze hel gekomen? Ze zullen je er niet meer levend uitlaten, nu je gen n hebt, hoe verschrikkelijk men ons toegetakeld heeft. Ik zei hem, dat er buiten mij nog drie vrouwen waren. Toen gleed een blij glimlachje over zijn gezicht en hij vroeg mij nooit alleen naar Sonnenburg te komen. Het bezoek duurde maar tien minuten en vond plaats onder toezicht van een S.A.-leider. Bij het afscheid zei Erich tegen mij: “En vertrouw erop, Zenzl, ik zal beslist nooit laf zijn!”

De andere vrouwen troffen haar mannen precies zo toegetakeld en mishandeld aan. Het is niet weer te geven, hoe het ons op dat ogenblik te moede was. Wij vier vrouw n die elkaar te Sonnenburg voor het eerst gezien hadden, zwoeren elkaar kameraadschap, beloofden, niet te wenen en alle mogelijkheden te benutten om onze mannen voor mishandeling te redden.


MAKKERS, TEN LAATSTEN MALE…

Eerst later vernam ik een deel van de folteringen waaraan Erich in die twee dagen te Sonnenburg blootgesteld geweest was. Men had hem en drie andere kameraden gedwongen in de harde aarde van de gevangenisbinnenplaats een graf te graven. Dat werk was buitengewoon moeilijk. Toen Mühsam bij de anderen achterbleef, hielp hem een kameraad. Dan werden alle vier tegen de muur gezet om doodgeschoten te worden. De S.A.-mannen gaven hun slachtoffers het bevel, het Horst Wessellied te zingen. Zij legden de geweren aan. De vier kameraden begonnen de Internationale te zingen. “Makkers, ten laatsten male!” - Het commando kwam: “Vuur!” — Maar in plaats van te schieten, lieten de S.A.-lui de geweren zinken en begonnen zich half dood te lachen over hun “grap”. Erich keek ze vol verachting aan en riep toen: “Als het er op aan komt, zijn jullie toch te laf!


DE GESTICHTSDOKTER

Op de 12de April, na alle mogelijke ontzettende folteringen en kwellingen richtte Erich Mühsam het volgende verzoek rot dé gestichtsdokter van Sonnenburg:

“In een toestand van volledige uitputting en krachteloosheid verzoek ik om ontheffing van alle lichamelijke prestaties tot een voorgeleiding tot nieuw onderzoek.

Ik moest vanmorgen vroeg zo snel mogelijk achter elkaar voor en na het wassen de pomp voor al de medegevangenen van mijn afdeling bedienen, hierna alle tonnen leegmaken, dan met twee gevulde waterkruiken de trappen oplopen; hierna behalve mijn eigen cel ook die van mijnheer Litten schoonmaken, tenslotte de grote vuilemmer vol vuilnis wegdragen. Over de behandeling, die mij gedurende en na beëindiging van deze inspanning ten deel vielen, zou ik niet meer willen zeggen, dan dat zij zeer tot mijn geknakte gezondheid bijgedragen hebben”.

De dokter liet het verzoek onbeantwoord.


VOOR CARL VON OSSIETZKY

Zelfs in de ellendigste omstandigheden was Mühsam nog bezorgd voor zijn kameraden. Zo stelde hij zich in een brief van 10 April 1933, die hij, aan de voorzitter van het verbond van Duitse schrijvers, Dr. Walter Bloem, richtte, voor Carl von Ossietzky in de bres. Daarin heette het: “Hier bevindt zich ook de heer Carl von Ossietzky. Ik weet, dat hij U reeds aangevallen heeft…. Ik vertrouw te zeer op uw rechtvaardige natuur, dat ik U verzoek, ongerekend alle krenking, een woord voor hem te spreken. Gaarne zou ik uw voorspraak ook voor anderen willen verzoeken. Echter kan ik als schrijver den collega’s uit het andere politieke kamp natuurlijk alleen voor de bedreigde beroepsgenoten trachten te organiseren. Wanneer het u gelukken zou, iets te mijnen gunste te bereiken, zou ik u willen vragen, mijn goede dappere vrouw een bemoedigend woord toe te willen roepen”.

Dr. Walter Bloem heeft niets van zich laten horen.


VERDERE LIJDENSTIJD IN SONNENBURG

De 3de mei mocht ik mijn man weer in Sonnenburg bezoeken.

Verschillende vrouwen, waaronder mevr. Von Ossietzky moesten mee mij in de wachtkamer wachten. Om ons bang te maken, speelden de S.A.-mannen in onze tegenwoordigheid met hun geweren, laadden en ontlaadden die lawaaierig.

Onze mannen hadden ons geschreven, dat wij hun maar alleen heel eenvoudige dingen moesten sturen, vooral geen sigaren, of alleen stompjes. Wij dachten, dat dit verzoek met het oog op onze arme omstandigheden gedaan was. Toen ik bij het bezoek mijn man een kistje sigaren overreikte, zei hij tot mij: “Hoe kan je me nu zulke goede sigaren meebrengen!” — De wachthebbende S.A.-man riep toen: “Mühsam wanneer je je mond niet houdt, gooi ik je er uit!” — Mijn man verzette zich: “Zenzl, vertel overal, dat ik drie dagen geleden geslagen ben geworden. Elke keer, dat ik of de andere kameraden grotere pakketten krijgen, worden we voor “bonzen en leiders” uitgemaakt en afgeranseld. Bovendien geeft men ons de sigaren niet. Vaak ben ik in de nacht door de S.A. -lui overvallen en mishandeld”. In mijn verontwaardiging gooide ik de sigaren, die mij door vrienden van Erich gegeven waren, op de grond, wat mijn man en de andere gevangenen zichtbaar genoegen deed.

Eind Mei kreeg ik van Mühsam gebruikt wasgoed mee, dat door en door met bloed doortrokken was. Ik ging daarmee naar de procureur-generaal Mittelsbach en verklaarde hem: “Ik zal het als een gek voor heel de wereld uitschreeuwen, dat mijn man geslagen wordt. Ik verlang, dat hij direct van Sonnenburg wegkomt!” — Ik had de indruk. dat Dr. Mittelsbach zelf niet wenste, dat er mishandelingen plaats grepen. Hij reed de 31ste Mei naar Sonnenburg en liet de twee het meest mishandelden, Mühsam en de advokaat Litten, naar Berlijn brengen. Wegens zijn voortdurend fatsoenlijke houding werd Dr. Mittelsbach kort daarop van zijn post ontheven.


UIT MÜHSAMS AANTEKENINGEN

Bij het lijk van mijn man vond ik een zak kalender van 1911 Ik geef daaruit enige korte aantekeningen weer:

Vrijdag 31 Maart - Overgebracht naar het hoofdbureau van politie (met Hodenn, Kuster. Schneller. Romer) Konfrontatie met journalisten.

Donderdag 6 April - Afreis vla Schlesiache Bahnhof naar Sonnenburg. Aankomst, enz. Nacht met Oaatetzkv en Litten.

Zaterdag 8 April - Cellulair gezet (kelder) baard, enz. Bezoek van Zenzl. Grondwerk (met Ossietzky).

Zondag 9 April - Gebit en oor stukgeslagen, enz.

Woensdag 12 April - Zware hartaanvallen door overinspanningen 's morgens.

Donderdag 13 April - Inspanningen als gisteren. Uitstorting me tot

Woensdag 19 April Nieuwe grote inspanningen, enz.

Zaterdag 22 April - Bij de dokter (terechtwijzing wegens onnodige konsultatie).

Maandag 24 April - Overval in de cel. Geslagen.

Donderdag 4 Mei - Bij de dokter (arbeidsgeschikt).

16/17 Mei Overval - In de cel. Rapport etc.


GRUWELPROPAGANDA

Toevallig had een buurvrouw het bloedige ondergoed gezien, dat mijn man mij gegeven had om te wassen. Zo werd in Brits bekend, hoe de gevangenen in de concentratiekampen toegetakeld werden. Enige dagen later werd ik op het politiebureau geroepen. De commissaris dreigde mij wegens “gruwelpropaganda” te vervolgen. Ik antwoordde opgewonden: “Doet u dat maar! gelooft u, dat ik mijn man zal laten afranselen en rustig toe zal zien?” — Toen hij merkte, dat ik mij niet liet intimideren, reide hij cynisch: “Ziet u, alle schuld wreekt zich op aarde!”


DRIE RUSTIGE MAANDEN IN PLÖTZENSEE

De 9de Juni ontving ik de eerste brief na het vertrek uit Sonnenburg. Erich schreef mij: “Ik wil je dan eerst mededelen, dat ik eergisteren hier (in Plötzensee) aangekomen ben en dat er mij naar mijn eerste indrukken, hier geen grond voor klachten schijnt te bestaan. Ik ben blij, nu wel, zolang mijn gevangenschap nog duren zal, een vast verblijf te hebben”. — Mühsam was wel volkomen van andere kameraden geïsoleerd in een cel. maar kreeg toch op mijn verzoek het verlof, een dagboek te mogen voeren en verder te werken aan zijn satirische roman “Een man van het volk”. Twee maal in de week mocht ik hem pakjes brengen, zelfs koffie, wat voor hem bij zijn zenuw*- en harttoestand een grote weldaad betekende. Er werd in Plötzensee niet geslagen en hij kon ook weer zijn baard laten groeien. Wel viel het hem zwaar, dat hij met geen enkele makker al die drie maanden een woord kon wisselen. Een van zijn medegevangenen schrijft, dat hij hem vaak op de gevangenis-binnenplaats in de kring rondgaan zag.

geheel in zichzelf verzonken, als iemand, die diep nadenkt. Zijn roman maakte goede vorderingen. Op 9 augustus schrijft hij mij: “Mijn werk houdt mij volkomen bezig en ik ben daarbuiten eigenlijk niet in staat een verstandige brief te schrijven, des te meer, omdat het gehele werk bijna uit brieven bestaan zal In die vorm kan ik de talrijke problemen, die ik wil behandelen, het meest ongedwongen in de handeling invlechten. Het zal tamelijk lang duren, dat het boek gereed is. Maar ik vrees, dat ik voldoende tijd hebben .zal, het met alle zorgvuldigheid te voleindigen.” — Weinige dagen later schreef hij mij, dat hij “hoopte mij binnen een paar maanden een mooi dik manuscript” te kunnen zenden.


AAN HET ADRES VAN HET BERLINER TAGEBLATT

Naast zijn werk aan de roman volgde hij met grote belangstelling alle gebeurtenissen buiten de gevangenismuren, voor zover hij die uit de pers kon beoordelen. Steeds weer gelukt het hem, door de mazen van de censuur heen polemische beschouwingen heen te smokkelen. Met bijtende spot geselt hij de zelf-gelijkschakeling van de dienstijverige pers. In een brief van 25 juni is de volgende passage te vinden: “Dat de kring van degenen, die in zulk een tijd trouw blijven, klein is, kan ik mij voorstellen. Moed is een eigenschap, die heel wat zeldzamer is, dan de kranigste lieden denken. Bismarck heeft voor de moed, zich wegens gezindheid onbemind te maken, het uitstekende woord gebruikt: Burgerlijke moed. Maar de meeste mensen denken, dat het moed is, nog snel voor een voorbijrazende auto heen naar de andere straatzijde te hollen. Dat zijn helden, die hun dapperheid niet voor betere tijden behoeven op te sparen. Ik ken journalisten, die geen gevaar schuwen, om zich ergens tussen te dringen, waar mogelijk geheime informaties te verkrijgen zijn. Leest men echter, hoe zij hun kennis gebruiken, om alleen maar niet in verdenking te komen een ongewenste overtuiging te hebben, dan loopt men kans zelf alle moed te verliezen. (Overigens ben ik op het Berliner Tageblatt geabonneerd).


GOERING GRIJPT IN

De naar verhouding rustige tijd in Plötzensee kwam tot een snel einde. Op ’t laatst van Augustus 1933 vaardigde Goering een nieuwe verordening uit, die een reeks verscherpingen voor de politieke gevangenen betekende. Op 23 Augustus werd Mühsam's cel doorzocht en zijn dagboek en het gehele roman-manuscript in beslag genomen, Op 8 September werd mijn man naar het concentratiekamp Brandenburg overgebracht. Daar zei hij mij bij het eerste bezoek: “De inbeslagneming van mijn manuscript treft mij veel erger, dan wanneer men mij geslagen zou hebben.”


TUCHTHUIS BRANDENBURG

Nu begon de bitterste tijd. Het oude tuchthuis, dat in een concentratiekamp was veranderd, stond reeds sinds 1930 wegens bouwvalligheid leeg. Vooreerst waren er in het geheel geen kachels. Daardoor kon er tot begin december, ondanks de bittere koude niet gestookt worden. Over de inrichting van het tuchthuis, dat in 1763 gebouwd was, zegt een medegevangene:

“De slaapzalen waren veel slechter (dan in de gevangenissen). Het gehele gebouw, waarin zich 12 slaapzalen van ieder 160 vierkante meter bevinden, bevat slechts twee toiletruimtes, die slechts voor de bovenverdiepingen te bereiken zijn Mühsam werd beneden ondergebracht. Vroeger werden deze ruimte nooit ais slaapvertrekken gebezigd. Nu leefden daar 130 mensen in een ruimte, die schuine wanden had. Vijf vensterlui en, elk 40 bij 40 centimeter groot moesten als licht- en luchtbron voor de 44 mensen dienen. Men zat bij het helderste zonlicht in het halfduister en ademde een ongezonde huislucht in, die bij de ouderdom van het huis meer dan verschrikkelijk is.

De gevolgen waren buikloop-verschijnselen. Om half zeven was het eerste appèl. Van zeven tot halfacht werd geëxerceerd. Dan kwam er koffie. Van acht tot halftwaalf en van half drie tot zes arbeidsdienst. Tweede appèl om 6 uur ’s avonds.”


ALLE MENSEN-RECHTEN VERTRAPT

De 8ste Oktober bezocht ik Mühsam voor het eerst in Brandenburg. Hij zij mij, dat hij weer “aan het hart” leed. Dat was een schuilwoord, dat betekende, dat men hem weer geslagen had. Anderhalve maand lang heb ik hem toen niet gezien. Wat hij in die tussentijd doorgemaakt moet hebben, valt mijzelf te zwaar om het mij voor te stellen. Ik voeg hier berichten in van ooggetuigen, van medegevangenen, die mij door hen persoonlijk gegeven werden om ze te publiceren:

“Ik trof Erich Mühsam in Oktober 1933 aan bij het reinigen van de trappen en de vloer van het slaapgebouw. Daar wij elkaar reeds vanaf 1928 kenden, stelde Mühsam vertrouwen in mij. Ik verzekerde hem, elke gelegenheid te zullen aangrijpen, om zijn martelaarschap aan het publiek bekend te maken. Daarop zei hij: “Vergeet echter de kwellingen niet, die duizenden onbekende arbeiders in deze martelholen door te maken hebben. Maak de vraag der massa’s niet tot een persoonlijk vraagstuk.” Op dat ogenblik kwam er een bijzonder bestiaal S.A.-man aan. “kameraad Zackig” geheten, en achter hem een tweede S.A.-man, samen met Dimitriew, een Russisch hakenkruisman. Dimitriew was lid van een Russisch-fascistische organisatie in Berlijn (ROND). Hij bevond zich nu in “beschermingshechtenis” in Brandenburg, met de speciale opdracht, de antifascistische gevangenen, vooral de joden, te mishandelen. Voor mijn ogen begon hij Mühsam allerverschrikkelijkst te mishandelen. Mühsam kreeg vuistslagen in de nieren, men bewerkte hem met schoppen, trok hem aan baard en haren en tenslotte dwongen hem de beestmensen, vuil schrobwater met de tong op te likken. Met bloed overstroomd, volkomen uitgeput en afgemat, moest Mühsam vier trappen vijf maal in galop op en neer lopen, waarbij S.A.-lui en de “arrestanten” Dimitriew, Alexander Rubach en Kraft, bijgenaamd “Tarzan” uit alle kracht op de half lopende, half struikelende Erich Mühsam insloegen en trapten met vuisten, voeten en bezems. Toen ik in mijn verblijf terug kwam. wan ik niet in staat met mijn lotgenoten te spreken. Ik kon de gedachte met kwijt raken: in Erich Mühram trapt men alle mensenrechten neer.


WEER DE LEGENDE VAN DE MOORD OP DE GIJZELAARS

Een ander ooggetuige bericht mij: “Op een avond — het was de 12de Oktober 1933 — vliegt de grendel van de ijzeren deur af: “Orde! Orde!” — Alles springt op, staat in de houding. Twee wachtmeesters verschijnen, “Mühsam naar voren komen!” De ene wachtmeester, een man, breed van schouders, houdt een exemplaar van de “Arbeitertum” in de hand. “Mühsam. hier staaf een artikel over jou”. Tot ons gewend: “Jullie hebt een hoge piet hij je zitten!” — “Mühsam waar was jij in 1919? In München? Jij was daar zo’n stuk minister?” — Erich Mühsam staat voor de wachtmeester en zegt rustig: “In 1919 zat ik in het Uitvoerend Comité van de Münchener Radenrepubliek”. De wachtmeester: “En wat heb je daar uitgevoerd?” Mühsam: “We trachtten de proletarische revolutie door te zetten.” — “Onzin”, schreeuwt de wachtmeester, en slaat met de uitgestrekte arm Erich in het gezicht.

De andere wachtmeester geeft hem een boksstoot. “22 gijzelaars heb jij, zwijn, laten neerschieten.” Erich struikelt over een bank en valt op de strozakken. De wachtmeesters springen hem achterna en slaan verder. Dan trekken ze hem omhoog en honen “Nou, kruip maar niet direct in een hoek!” En de ene brult weer tegen hem: “Dus wat heb je in München gedaan?” Met een enigszins- sidderende stem spreekt Mühsam: “Toen die 22 gevangenen in München doodgeschoten werden, zat ik allang ver van München in de gevangenis, waar ik door de toenmalige S.P.D.-regering opgesloten was.” De ene wachtmeester heeft zijn vuist weer klaar: “Wat, jij zwijn, in de gevangenis? Jullie hebt je in de gevangenis laten zetten uit angst, omdat daar geen kogels kwamen en vandaar uit hebben jullie je revolutie gemaakt, jij jodenzwijn!” En weer treft vuistslag op slag de vallende Mühsam.


IN DE MOND GESNOTTERD

De 24ste oktober noemt dezelfde ooggetuige de verschrikkelijkste dag. Hij schrijft daarover: “In de namiddag was het: joden naar buiten! Door de gesloten ijzeren deur heen hoorden wij met regelmatige tussenpozen kletsen vallen. Na een uur kwamen onze vier joden weer binnen. Mühsam bleef nog buiten. Een van hen vertelde; “Eerst moesten wij als kinderen spelen, steeds zo met de wijsvinger op die van de ander slaan. Dan moest dat met de volle hand gebeuren. Tenslotte moesten we elkaar oorvijgen geven. Toen Mühsam weigerde, dat te doen, sloeg de wachtmeester hem met alle kracht in het gezicht. Wij moesten dat dan nadoen. Na een half uur kwam Mühsam de cel binnen getuimeld. Het gezicht was vuurrood en geheel opgezwollen, de ogen met bloed belopen, Hij viel krachteloos op een strozak neer “Die zwijnen” stiet hij er uit, “ze hebben me in de mond gesnotterd.” De volgende dag was zijn linkeroor geheel dik opgezwollen als een boksersoor en uit de gehoorgang kwam een grote blaas. Zijn oogleden waren volkomen blauw en bloedig. “Waar heb jij die bril vandaan?” hoonden de wachtmeesters. Acht dagen liet men hem in die toestand zonder hulp. Dan pas werd hij naar het hospitaal gebracht. Kort daarvoor zei hij nog tegen mij: “Zie je, voor de dood ben ik niet bang, maar dat langzame vermoorden, dat is verschrikkelijk!”


OPNIEUW BEESTACHTIGE MISHANDELINGEN

Een ooggetuige, dezelfde, die de mishandelingen door “kameraad Zackig”, Dimitriew en de andere beesten beschreven heeft, bericht De 11de November zagen wij door een venster de reeds blind en doof geslagen Erich Mühsam op de plaats voor *e bunkerplaats. Daar hij zelf al te zwak was. leidde hem gedurende het luchtuur een zekere Lewin bij de hand. Opeens kwam de kommandant. Tank, begeleid van een S.S.-man en hield Mühsam een tijdschrift voor de ogen. Erich scheen een tot hem gerichte vraag bevestigend te beantwoorden. De S. S -man stond achter Mühsam en trapte hem herhaaldelijk met de laarzen in de knieholten. De kommandant deed of hij niets zag en verwijderde zich. Zodra hij buiten gezicht was, weerklonk de roep: “Ramen dicht!” Dat was een teken voor de S.S.-lui, dat de superieuren weg waren en men alles doen kon, zonder de kommandant in de onaangename positie te brengen, te moeten ingrijpen. Na dit geroep kwamen 14 S.S.-lui op Mühsam toegelopen en sloegen verschrikkelijk op hem in. Ze drongen hem naar de poort bij de gevangeniskerk; daar gaf de wachtpost hem een zo hevige stoot met de karabijn- kolf in de rug, dat hij ineenstortte. De avond van dezelfde dag hoorde ik van degenen die in het hospitaal lagen, waarvan de vensters uitkwamen op binnenplaats 5, waarheen men Erich gedreven had, het volgende: de 14 S.S.-lui hadden ongeveer een half uur lang met grote stukken hout op Erich losgeslagen. Toen ze daarvan moe waren geworden, zetten ze de half-vermelde man tegen de muur — staan kon hij niet meer — en bereidden zichzelf het sadistische genoegen, uit hun pistolen naar Mühsam te schieten.”


WEERLOOS EN RECHTELOOS

Op de 28ste november kreeg ik eindelijk toestemming mijn man te zien. Hij was ontzettend toegetakeld. Zijn beide oren waren dik opgezwollen. Wanneer hij bij het exerceren door zijn doofheid één of ander commando niet verstond, sloegen hem de wachtmeesters, al naar het commando luidde, links of recht om de oren. De pakketten, die wij vrouwen bij elkaar gebedeld of gespaard hadden, werden bijna zonder uitzondering door de S.A.-bezetting geplunderd.

Ik holde van de ene autoriteit naar de andere om hulp te krijgen. Maar toen al was het met meer mogelijk een klacht ook maar in te dienen. Dr. Conradi van de Geheime Staats Politie, de opvolger van Dr. Mittelsbach, ontving geen enkele van ons vrouwen. Onder het regiem van Dr. Conradi kon elk kampbestuur doen. wat het wilde. Daar het voornaamste voorwendsel voor de mishandelingen van Mühsam de legende van de gijzelaarsmoord was, verzocht ik de kranten een rectificatie te plaatsen. Ook dat was vergeefs. Een redakteur van één van de grootste Berlijnse kranten zei, dat het hem speet, in dit opzicht niets te kunnen doen, daar het hier ging om een order van het ministerie van propaganda. Zo moesten wij — ik zo goed als de andere vrouwen — volkomen weerloos en rechteloos toezien, hoe onze mannen door sadistische beesten mishandeld, gekweld en met de dood bedreigd werden.


DE DUIMEN UITGEDRAAID

Later, bij het eerste bezoek in Oraniënburg. vertelde Erich mij nog van een afschuwelijke mishandeling, die hij in Brandenburg ondergaan had. De Russische hakenkruiser Dimitriew had van Mühsam verlangd, dat deze zijn, d.w.z. Dimitriew ‘s speeksel, telkens van de grond zou oplikken. Zoals vanzelf spreekt, was Mühsam tot zo iets niet te bewegen. Daarvoor werd hij door Dimitriew verschrikkelijk geslagen. Toen hij eens verzocht had een brief aan mij te mogen schrijven, kwam een S.S.-man met Dimitriew bij hem. De Russische fascist zei: “Mühsam, geef me eens je hand!” Toen Erich dat weigerde, kreeg hij van de S.S - man het bevel daartoe. Dimitriew pakte eerst de rechter, dan de linker hand en boog de duimen met alle geweld zover terug, dat ze geheel uit het lid waren. Honend zei Dimitriew toen: “Zo, schrijf no maar aan je vrouw!” De gevangenisdokter weigerde, de gekwetste handen te behandelen. Mühsam moest met behulp van andere gevangenen zelf zijn duimen weer in het lid brengen en genezen.


ALS KERMISBEER DOOR HET KAMP GEZWEEPT

Op oudejaarsavond had de S.S. zich totaal bedronken. Mühsam werd in een oude pels gestopt, aan één voet vastgebonden en onder zweepslagen door het hele kamp gejaagd. In dit kostuum werd hij zelfs buiten het kamp gebracht en tot vermaak van de beschonken kerels naar een of ander Brandenburgs lokaal gesleept. Dan ging het weer terug, waarop nieuwe mishandelingen volgden. Hierbij deed opnieuw de criminele gevangene Stark, ook “Tarzan” genaamd, erg zijn best. Ook de kampkommandant nam in dronken toestand aan de kwellingen deel. Deze gebeurtenis heeft mijn man mij bij een later bezoek op Oraniënburg zelf verteld.


ER WORDT EEN AAP OP MÜHSAM LOSGELATEN

Geen fantasie kan uitdenken, wat voor schanddaden de bewakende manschappen allemaal ter foltering van hun slachtoffers uitdachten. Uit de brieven van Mühsam weten wij, dat hij een groot: dierenvriend was. Nu hadden de S.A.-lui in het verblijf van een Brandenburgs burger, die als antifascist gearresteerd was, een 7-jarige, grote mensaap gevonden. De man zelf was het gelukt, tijdig te vluchten. Nu trachtten de manschappen, de aap tot woede te brengen en tegen mijn man op te hitsen: hij moest mijn man bijten. De arme aap liet zich niet misbruiken. Hij moet gevoeld hebben, wie vriend en vijand was In zijn doodsangst klemde de aap zich aan Mühsam vast en kuste hem. Mijn man zei later woordelijk tegen mij: “Ik wist in het geheel niet dat apen zo lief kunnen zijn.” Omdat de aap de onmenselijke beesten niet ter wille was, werd hij door de S.S.-lui voor de ogen van Mühsam gemarteld en tenslotte doodgeschoten.[1]


IN DE BESTE GEZONDHEID

Ik had overal heen getelefoneerd, geschreven, tevergeefs geprobeerd, bij de verschillende in aanmerking komende autoriteiten toegelaten te worden. Bijna niemand verwaardigde mij zelfs maar een antwoord. Wanneer ik een antwoord ontving, was het een openlijke hoon. Hier een schrijven van de kampkommandant van Brandenburg:

De directeur van het Brandenburg (Havel) Staats-Concentratiekamp 13-01-1934 enz. Afd. La.

Mevrouw K. Mühsam, Berlin-Neukölln. Innstrasse 4.

Naar aanleiding van uw telefonisch bericht en uw schrijven van 1 januari deel ik U mee, dat uw man in de beste gezondheid verkeert en U zich daarover geen zorg behoeft te maken.

Verlof tot bezoek kan ik U niet geven voor 26 Jan., daar U 26 December pas hier was.

Ik verzoek U in het vervolg mij niet met dergelijke brieven lastig te vallen.

Wat de onschuld van Uw man betreft, raad ik U aan zich te wenden tot de Geheime Staats Politie Berlin S.W. 11, Prinz Albrechtstrasse.

P.o. Kommandant der Kampwacht (handtekening onleesbaar)

Ik had in mijn brief aan de kommandant alleen verzocht, dat Mühsam niet verder mishandeld zou worden en aangetoond, dat hij met de z.g.n. gijzelaarsmoord niets te maken had.


“HET LEED DAT AAN MIJ KLEEFT…”

Op 6 januari schreef Mühsam mij uit Brandenburg: “De eerste groet in het nieuwe jaar. Ik wens jou, zo goed als mijzelf hetzelfde: dat wij in dit jaar beginnen kunnen, tezamen ons leven nieuw op te bouwen en dat wij tot dan toe lichamelijk en geestelijk sterk mogen blijven.”

Zes maanden na deze brief lag Mühsam vermoord voor mij in zijn kist. Zijn leven en sterven waren, zoals hij dat gevoeld had:


EERSTE BEZOEK IN ORANIËNBURG

Reeds in het eind van 1933 was bekend, dat her concentratiekamp te Brandenburg opgeheven zou worden. Het transport der gevangenen werd echter uitgesteld en Mühsam kwam pas de 2de februari uit Brandenburg in het concentratiekamp Oraniënburg.

Ik reisde vol hoop daarheen, omdat geestverwante vrouwen, die reeds eerder op bezoek in Oraniënburg geweest waren, mij verzekerd hadden dat dit kamp naar verhouding het beste was omdat daar niet geslagen werd en men bij het bezoek naast de echtgenoot zitten mocht en het onderhoud ongestoord twee uur duurde. Helaas was juist voor allen kort geleden de bepaling omtrent het bezoek verscherpt. In de grote bezoekkamer was een barrière gebouwd, waarachter de kameraden stonden. Mühsam was geheel kaal geschoren, baard zowel als hoofdhaar. Dat deed men met alle joden. De kameraden maakten plaats voor mijn man omdat hij niet horen kon en zo kwam hij dicht bij de afzetting te staan. “Ik ben hier ook al weer geslagen”, fluisterde hij mij toe. Toen ik mijn man de hand streelde en hem een thermosfles met koffie wilde geven, kwam de S.A.-man Petscher. in het kamp onder de naam “Himmelstoss” bekend, erbij en rukte mij de thermosfles uit de hand. “Geef hier! Denk je, dat die rotjood ook nog jenever te zuipen krijgt?” Hij rook aan de fles en gaf die dan terug.


STAHLKOPF EN HIMMELSTOSS

Van toen af kon ik Mühsam alle veertien dagen bezoeken, hem twee uur spreken; ik zat die gehele tijd tegenover hem en hij had zelfs verlof, in mijn tegenwoordigheid te roken. Volgens zijn mening was de plaatsvervangende kommandant van het kamp, Stahlkopf, het grootste ongeluk voor de gevangenen en vooral voor de joden onder hen. Mühsam was bij de tweede afdeling van de 6de compagnie ingedeeld. Die heette de “jodencompagnie.” Stahlkopf ontbood om beurten de joodse gevangenen in zijn werkkamer, de beruchte Kamer 16.

Daar “verhoorde” hij ze dan op zijn manier: d.w.z. hij beledigde ze met allerlei scheldwoorden, dwong ze tot tegen de borst stuitende handelingen en sloeg de weerloze slachtoffers. De joden hadden het in Oraniënburg veel erger dan de z.g.n. Ariërs. Zij moesten als kenteken een witte band om de arm dragen.

De rechterhand van Stahlkopf was de reeds genoemde Himmel- stoss. Zijn commando voor de joodse mensen luidde steeds: “Schijtluizen-compagnie, voorwaarts mars!” — De joodse gevangenen waren voor de binnendienst bestemd. Mühsam natuurlijk ook. Voor hem, de dichter, had het derde rijk geen ander werk dan de latrines schoon te maken; vaak moest hij met zijn blote handen de drek er uit halen en ver weg dragen. In de z.g.n. vrije uren moest Mühsam leren kousenstoppen en verder allerlei werk doen, dat hij vroeger nooit gekend had en dat hem natuurlijk ontzettend zwaar viel. Daarbij werd hij om zijn onhandigheid voortdurend in de maling genomen. In Oraniënburg heeft hij nooit toestemming gekregen zich met geestelijk werk bezig te houden.


DE BUITENLANDSE KOMMISSIE

De sociaaldemocratische en bekende pacifist Gerhard Seeger had na zijn gelukte vlucht in zijn boek “Oraniënburg” de toestanden in de concentratiekampen aan de schandpaal genageld voor het oog van de hele wereld. Dat bracht een grote onrust teweeg bij het kampbestuur. De kommandant Schaler liet Mühsam komen. Hij richtte op tamelijk beleefde toon de volgende woorden tot hem: “Mijnheer Mühsam, ik ben toevallig te weten gekomen, dat U door Stahlkopf mishandeld bent geworden. Morgen komt er een kommissie van buitenlanders. Wanneer u tegen deze kommissie geen gewag maakt van uw mishandeling, geef ik u mijn erewoord als officier, dat in de toekomst noch u, noch één der andere gevangenen meer geslagen zullen worden”. Onder deze voorwaarden ging Mühsam erop in. Het gehele kamp werd klaar gemaakt voor het bezoek van de kommissie; de strafbunkers werden met aardappelen gevuld, de wapensmederij van een werkplaats, waarin geweren en machinegeweren gerepareerd werden, veranderd in en onschuldig verblijf, waarin gevangenen z.g.n. “souvenirs” aan hun hechtenis, zoals kistjes, schaakspelen, enz. maken mochten.

Een enkel woord over deze strafbunkers, de beruchte “staanhokken.” Dat waren vensterloze, kleine kelderruimten, waarin de gevangenen disciplinaire straf moesten ondergaan. Daar moesten zij in half hurkende houding slapen en hun nooddruft verrichten. In die smerige, verpest-stinkende donkere ruimten moesten zij vaak tot drie weken toe verblijven. Mühsam zelf heeft er eens 8 dagen lang in moeten zijn. De korte aanduidingen, die mijn man mij gedurende een bezoek daarover gaf, werden aangevuld door verklaringen van een oude bekende en medegevangene van Erich. die mij deze na zijn vrijlating in Praag kwam afleggen.

Drie dagen na het bezoek op Oraniënburg van de buitenlandse persvertegenwoordigers waren de strafbunkers weer voor hun oude bestemming in orde gemaakt.

Bij mijn volgende bezoek zei Mühsam mij goedgeluimd: “Schafer schijnt woord te houden. Stahlkopf is helemaal klein geworden, maar hij blijft een voortdurend gevaar voor ons. Jullie vrouwen moet alles in het werk stellen, dat hij hier vandaan komt. Stahlkopf loert op het ogenblik, dat hij zijn handen weer vrij krijgt.”

De kommandant Schafer werd twee maanden later als zodanig overgeplaatst naar het kamp Papenburg. Onder zijn opvolger kreeg Stahlkopf weer zijn oude macht. Mühsam moest juist als voor het bezoek van de kommissie weer het zwaarste werk doen, ofschoon hij lichamelijk totaal gebroken was.


NIEUWE MISHANDELING EN VERBOD VAN BEZOEK

Tot aan de 22ste Juni ging het Mühsam tamelijk goed. Op die dag bezocht opnieuw een buitenlandse kommissie Oraniënburg. Een lid van die kommissie vroeg Mühsam, waarom hij zo helemaal kaal geschoren was en of dit zijn liefste haardracht was. Mühsam antwoordde slechts; “Dat is order!” Nauwelijks was de kommissie weg (het was vijf uur in de middag) of Stahlkopf riep Mühsam op de binnenplaats. Voor het oog van alle gevangenen sloeg hij Erich om de oren en liet de zwaar-zieke man daarna zolang hard over de binnenplaats lopen, tot hij ineenstortte van uitputting. Bovendien werd Mühsam nog disciplinair gestraft. Ik kreeg op Zaterdag de volgende kaart:

Oraniënburg, 22-06-’34

Lieve Zenzl,

Ik moet je helaas mededelen, dat ik voor vier weken met onthouding van post en bezoek gestraft ben.

Blijf gezond en wees gekust van,

je Erich.

Voor Mühsam, zowel als voor de andere gevangenen was onthouding van bezoek de zwaarste straf. Ik wilde zondag de 24ste juni juist naar hem toegaan. Het pak, dat ik mee wilde nemen, lag reeds klaar, toen de post bovenstaande kaart bracht.


MÜHSAM, DE KAMERAAD

Het grootste plezier deed ik Erich met pakketten levensmiddelen. Omdat de voeding op Oraniënburg zeer arm aan vet was, en ik bovendien geen geld voor lekkernijen had, bracht ik elke bezoekdag gebraden varkensvlees mee, opdat hij en zijn kameraden zich dan s avonds eens goed zat konden eten. Wanneer hij het pak zag, was het eerste wat hij vroeg: “Hoeveel kameraden, denk je. dat ik vanavond uitnodigen kan?” En wanneer hij dan hoorde: “tien of twaalf man” konden zijn ogen van vreugde stralen, alsof er met hem helemaal niets ergs aan de hand was.

In veel brieven dankt hij ook namens zijn medegevangenen voor de rijkelijke eetwaren. Zo schrijft hij de 19de april 1934: “Wat moet ik je verder schrijven. Dat het pakket aangekomen is en het visdiner aan twaalf mensen grote vreugde gebracht heeft.” Juist in Oraniënburg kon ik zoveel levensmiddelen, als ik maar wilde, afgeven en daarmee talrijke hongerigen en ondervoeden helpen. Want helaas bezaten wij vrouwen van politieke gevangenen zelf zo goed als niets en hulpbronnen stonden ons met ter beschikking.

Hier nog een paar regels uit een brief, die Mühsam als kamer,iad tekenen: “In de laatste tijd worden er tamelijk veel kameraden ontslagen en ik ben blij voor een elk, die naar huis gaat. het meest voor degenen, die ik hier het meest missen zal. Mijn eigen thuiskomst zal nog wel een tijdje op zich laten wachten; in elk .geval ben ik in dat opzicht vrij van elke illusie.”


EEN BRIEF

Ik had Mühsam geschreven, dat onze hond Nicky, elke keer. dat ik met het gebruikte wasgoed van Erich thuis kwam, het pakje met grote vrolijke opwinding besnuffelde. Daarop schreef Erich in zijn brief van 30 Mei: “Je laatste brief, die gisteren aankwam, heeft me heel erg verheugd. Ik zou wel eens willen weten, of de dieren zich op dezelfde wijze voorbije dagen herinneren als wij. Ik geloof eerder, dat Nicky, wanneer hij mijn wasgoed ruikt, mij meer als tegenwoordig ondervindt. Hij zou mij ook nu wel zonder baard herkennen en in het geheel niet meer weten, dat ik er vroeger anders heb uitgezien. Vrienden en bekenden daarentegen zouden mij stellig voor een ander dan Mühsam houden.”


DE S.S. NEEMT HET KAMP OVER

Het volgende bericht werd mij door een oude bekende, die kort na Mühsam’s vermoording uit Oraniënburg ontslagen werd, gegeven: .”Onmiddellijk na de 30ste juni (de dag van de vermoording van generaal Von Schleicher, Rohm, enz.) werd het kamp 's nachts bij verrassing door het Berlijnse politiekorps Z.B.V. [2] onder leiding van Wecke omsingeld. Machinegeweren werden in stelling gebracht en de S.A. posten ontwapend. De leidende politie ambtenaar dreigde de S.A.-leiders te zullen doodschieten, wanneer wapens achter gehouden werden. Alleen een klein aantal karabijnen voor de wachtdienst werden in het kamp gelaten Enige dagen later volgde bij verrassing de bezetting van het kamp door Wurtemburgse S.S.-troepen onder leiding van de brigadeleider Eicke. de inspecteur van de Gestapo [3] voor alle concentratiekampen in Duitsland, Onder de S.A. heerste de grootste verbittering. Onderzoek naar de financiële toestand bracht aan het licht, dat het kamp zwaar met schuld belast was. Het kamp te Oraniënburg was tot dan een particuliere onderneming (!) van de S.A.-standaard 213 die van de autoriteiten voor elke ondergebrachte gevangene een bepaalde som gelds ontving en daarboven door “uitlening” van werkkrachten aan landgoed- en Dosbezitters, gemeenten en landbouwondernemingen, goede zaken deed.

Ik releveer zo uitvoerig deze overname van het kamp door de S.S. omdat daardoor één der voorwaarden geschapen werd. die tot de vermoording van Mühsam geleid hebben. Naar mij een reeks ontslagenen uit Oraniënburg verzekerde, zouden de S.A.- mannen beslist geweigerd hebben, het moordbevel uit te voeren- De gevangenen en ook Mühsam hadden zich bij hen een zekere achting verworven. Stahlkopf en Himmelstoss waren uitzonderingen, maar dezen waren wel in staat een moordbevel te geven, maar te laf om het uit te voeren.


LAATSTE WEDERZIEN VOOR ERICH'S DOOD

Mühsam had nog tot eind juli verbod van bezoek. Op Vrijdag 6 juli echter kwamen enige pas ontslagenen uit Oraniënburg bij mij en deelden mee, dat de S.A. afgelost was en ik proberen moest, die zondag Erich op te zoeken. Ik reisde zondag 8 juli naar Oranienburg. De vrouwen van de gevangenen stonden voor het kamp en klaagden erover, dat zij geen verlof tot bezoek ontvangen hadden, omdat de nieuwe bezetting zich eerst inwerken moest. Daar kwam een auto, waarin vier hogere S.S.-lieden zaten. De wagen hield een ogenblik stil voor de poort. In mijn vertwijfeling smeekte ik de vier S.S.-lieden; “Wees toch zo goed en laat ons bij onze mannen toe, dat we hen tenminste alleen maar even goeden dag kunnen zeggen. We zijn hierheen gereisd zonder te weten, dat het bezoek niet door kan gaan.” Daarop gaf de nieuwe kommandant de toestemming.

De gevangenen werden naar de binnenplaats geroepen. Naast elke kameraad stond een S.S.-man met stalen helm op. We mochten tien minuten met onze mannen spreken. Erich was er heel erg blij om, dat ik dit door hadden kunnen zetten. Ik kon hem nog zeggen, dat in de “Matin” een op roep van poolse intellektuelen gepubliceerd was, die de bevrijding van Mühsam. Kuster en Ossietzky eiste. Mijn man sprak over familie aangelegenheden. Hij herinnerde mij aan de aanstaande verjaardag van zijn broer. Tot slot zei hij: “Ik weet niet, hoe lang we nog hier zullen moeten blijven, maar ik verlang er toch erg naar, weer in Berlijn te zijn . Dan moest ik gaan. We namen afscheid van elkaar als gewoonlijk.

Het was de laatste maal, dat ik Erich levend gezien heb.


VERMOORD!

Op woensdag 11 juli ging ik ’s morgens een ogenblik van huis, om een paar inkopen te doen. Toen ik weer thuis kwam, lag het volgende biljet bij mij op de gang:

215 R. NK. de 11-07-’34

Mevrouw Mühsam,

Betr. Uw echtgenoot wordt U verzocht, U direct naar het 215de politiebureau, kamer 29, te begeven. Het is belangrijk en dringend.

LEICHTER,

Inspecteur van Politie

Ik snelde direct naar het bureau. Op kamer 29 zei een commissaris tot mij: “Mevrouw Mühsam, ik heb de plicht, u mee te delen, dat uw man gestorven is. U kunt naar Oraniënburg gaan om het lijk te halen”. Ik schreeuwde tegen de commissaris: “Dan is mijn man vermoord!” Hij haalde de schouders op en herhaalde: “Het is alleen maar mijn plicht, u mee te delen, dat hij gestorven is.”

Ik ging direct naar Oranienburg. Aan de kampwacht vroeg ik: “Waar is het lijk van mijn man?” De kommandant kwam, samen met Himmelstoss. Beiden zeiden, dat zij het niet wisten. Daarop ging ik naar het café, dat zich tegenover het kamp bevond. Dit was vol met S.A.-lui, die allen onder invloed van drank waren. Stahlkopf, de afgezette kommandant, kwam op mij toe en sprak mij aan: “Uw man heeft het te kwaad met zijn zenuwen gekregen en zich opgehangen. Hij ligt op het dorpskerkhof in een kist”. Ik riep: “Hij heeft zich niet opgehangen, — jullie hebt hem vermoord!” — Daarop zei Stahlkopf woordelijk: “Mevrouw Mühsam, stel de S.A. niet voor de moord verantwoordelijk; dat heeft de S.S. gedaan !”

Stahlkopf haalde hierbij een foto van mijn man uit de zak, die deze verminkt weergaf, gladgeschoren en met kaal hoofd en met het onderschrift “De gijzelaarsmoordenaar Mühsam.” Ik slingerde Stahlkopf de woorden in het gezicht: “Jij hebt mijn man geslagen, — je hebt hem gesard, — je hebt mij verboden, hem te bezoeken!” - Als een laffe hond week hij van mij terug.

Ik ging naar het politiebureau van Oraniënburg en wist net door te zetten, dat van Berlijn de telefonische toestemming gegeven werd. de kist te openen. Ik ging naar het kerkhof De kist werd geopend.

Voor mij lag mijn man. Zijn gezicht was bleek, maar heer rustig. Een streep om de hals liet zien, waar de strop gezeten had. De benen waren opgetrokken, de ene arm in afweer gekromd.

Het lijk was gekleed in een oude S.S.-rijbroek ; op elk been was een rode streep getekend.

Opgehangen had mijn man zich niet. Geen enkel merkteken van de ophangingsdood was te bekennen.

Steeds en steeds weer had mijn man mij verzekerd: “Zenzl, wat er ook gebeurt, geloof nooit, dat ik zelfmoord gepleegd heb.” Mijn man is vermoord geworden. Hoe dat geschiedde, kan ik niet zeggen. De autoriteiten hebben onderzoek van het lijk verboden. Ik richt ook van deze plaats een appèl tot alle invloedrijke mensen ter wereld, onderzoek van het lijk te eisen. De doodsoorzaak moet duidelijk vastgesteld worden. Tenslotte is er toch een mens, een zwaar-ziek mens, een absoluut hulpeloos mens, die zo zwak was, dat een kind hem zou kunnen omverwierpen, door grote, sterke mannen met voorbedachten rade om het leven gebracht. Mijn man kon zich werkelijk niet meer tegen zijn moordenaars verzetten. Deze wandaad van de machthebbers en hun gewillige dienaren mag nooit vergeten worden.

NOOIT VERGETEN… DAT ZWOER IK BIJ HET OPEN GRAF VAN MIJN VERMOORDE MAN.


MEDEGEVANGENEN BERICHTEN

Uit een gehele reeks berichten van medegevangenen van Erich geef ik hier de volgende uittreksels:

De Engelse staatsburger John Stone, die 35 jaar in Duitsland woonde, schrijft: “Nog op de 9de Juli, nadat de S.S. het kamp had overgenomen, werd de bekende dichter en schrijver Erich Mühsam vermoord. Het lot van deze hoogbegaafde man is een waai martelaarschap, dat de mensheid schokken zou, wanneer al het verschrikkelijke leed bekend zou worden, lk was reeds in Brandenburg met hem samen en samen ook werden wij naar Oraniënburg overgebracht. Deze “beruchte anarchist” was een van de beste en edelste mensen, die ik ooit gekend heb. De wereldpers heeft vaak zijn invrijheidstelling geëist Maar tevergeefs Hij wist zelf. dat hl) nooit levend uit het concentratiekamp weg zou komen en vaak sprak hij daarover. Maar met een zelden voorkomende wilskracht hield hij zich staande en weerstond de verzoeking van de zelfmoord. Nog op een van zijn laatste avonden zei hij tegen mij: “wanneer je te horen mocht krijgen, dat ik zelfmoord gepleegd heb, moet je dat niet geloven.”

Een andere medegevangene bericht; “Op 9 Juli werd Mühsam in de namiddag bij de S.S.-stormleider Eckardt geroepen. Deze zei tot hem: “Mühsam, hoe lang denk je nog op dit ondermaanse rond te lopen? Wanneer je jezelf niet ophangt, zuilen wij je een handje helpen”. Mühsam kwam bij ons terug en vertelde ons dat. Hij zei daarna woordelijk: “Maar dat plezier doe ik ze niet. Ik denk er niet aan, mijn eigen beul te worden.” Hij wist wat hem te wachten stond, was rustig en beheerst en verdeelde zijn laatste bezittingen onder ons. De S.S.-troepleider Konstantin Werner vroeg ons, wat Mühsam gezegd had. Hij week niet meer van zijn zijde, liet hem de uniformen der S.S.-lui uitborstelen en hield hem voortdurend in het oog. Toen de gevangenen naar de slaapzalen gestuurd werden, moest Mühsam verder werken. Ook die gevangenen, die de dagverblijven te reinigen hadden en gewoonlijk pas een uur later naar bed gingen, werden naar de slaapzalen gejaagd. Ons anderen gevangenen werd verboden, die nacht naar de toiletten op de binnenplaats te gaan. Bij het avondrapport meldden wij den sergeant Petschner, bijgenaamd Himmelstoss, de afwezigheid van Mühsam. Waarop die murmelde: “In orde”. De volgende morgen bij het opstaan vroeg Petschner naar Mühsam. Toen er niemand antwoordde, zij hij cynisch: “Nou, als hij niet hier is, zal hij wel dood zijn”. Toen wij daarop naar de toiletten gingen, hing Erich Mühsam daar. Men wilde het doen voorkomen, alsof hij zelfmoord gepleegd had. Maar voor ons stond het vast, dat hij al dood was, toen hij daar opgehangen werd. Het uitzicht van de dode wees in het geheel niet op worgingsdood. Zijn gezicht was vredig, de tong hing hem niet uit de mond, die was gesloten. De ogen waren niet, als bij gestikten, uit de kassen getreden, maar het ene was gesloten, het andere half geopend. Voor zover wij zien konden, waren er geen sporen van nieuwe mishandelingen en ook geen schot- of steekwonden. De aandacht moet er nog op gevestigd worden, dat de strop heel ingewikkeld was, met een echte timmermansknoop, iets wat de onhandige Mühsam nooit voor elkaar gekregen had. Wij zijn er van overtuigd, dat men Mühsam verdoofd en dan door een gif-injectie vermoord heeft. Het lijk moet men dan over de plaats naar het closet gebracht en daar aan de strik gehangen hebben. De S.S. heeft zelf het lijk afgenomen. Een kommissie werd niet geroepen.”

-*-*-

Op 16 juli 1934 om half één werd Erich Mühsam op het kerkhof te Dahlem begraven. Op hetzelfde ogenblik ging ik de Duitse grens over.

Erich Mühsam is dood, maar de ideeën, waarvoor hij gestreden heeft, leven voort en zijn levenswerk zal er ook na zijn heengaan toe bijdragen, de strijd tegen de onderdrukkers der armen en de uitbuiters der onterechten voort te zetten. In zijn “Laatste Groet” schrijft Rudolf Rock er over Mühsam:

“Als mens was Mühsam één der prachtigste persoonlijkheden, die ik ooit heb leren kennen. Steeds nobel in zijn handelingen, was hij een trouw en overgegeven vriend en een buitengewoon geestrijk mens. Dat een man met zulke schitterende kwaliteiten aan de ongeest van het derde rijk ten prooi vallen moest, is één van de grootste tragediën van deze tijd, waarin vrijheid en gerechtigheid door hoogmoedswaanzinnige schurken en misdadigers aan het kruis genageld worden. Geheel de vrijheidslievende wereld staat in diepe rouw aan de baar van deze waarachtig grote mens, die zijn weg tot het bittere einde toe gegaan is. En de miljoenvoudige vloek van een gehele wereld zal eens die beulen treffen, wier banden rood zijn van het bloed van de besten in Duitsland. Wee de wereld, wanneer dit ogenblik laag op zich wachten laat.”


ROEP TOT HET WERELDGEWETEN

Erich Mühsam's erfenis is van tweeërlei aard: Hulp voor de ongelukkigen en vervolgden en Strijd voor de bevrijding der mensheid.

Vaak wanneer ik Mühsam in zijn gevangenschap opzocht, vooraf in de ellendigste tijd in het Brandenburgse concentratiekamp, fluisterde hij mij toe: “Je moet proberen het buitenland te alarmeren; niet alleen ik, maar allemaal worden we gekweld. Helpen kan alleen een geweldige, met aflatende protestactie van al diegenen, die nog menselijk gevoel bezitten; helpen kan slechts een praktische en offerbereide solidariteit. Wij allen, die als leiders en verleiders uitgeschilderd worden, zijn gijzelaars in handen van de Hitler-bandieten. In geval van een oorlog of bij een andere crisis in het fascistische regiem, zullen wij allen tegen de muur gezet worden, om afschrikkend te werken voor degenen, die zich tegen oorlog of fascisme zouden durven keren.”

Wat mij niet gelukte, toen het nog tijd was. zijn leven te redden, dat wil ik voortzetten als dierbare erfenis van de vermoorde: Het oproepen tot de strijd voor de slachtoffers van het fascisme.

die zich in de concentratiekampen, gevangenissen en tuchthuizen bevinden, voor hun familieleden en voor de politieke emigranten. Alleen zo kan ik het aandenken aan mijn man heilig houden.

“Wat baten de schoonste ideeën” — schreef mij Rudölf Rocker, Mühsam's trouwste vriend en medestrijder — “wanneer de menselijkheid naar de haaien gaat 7 Geen van ons kan zeggen, dat hij de absolute waarheid in pacht heeft, want dwalen is menselijk. Maar gevoelens moet men niet verkrachten en nooit de diepe zin voor al het menselijke leed en de stille smart van de medemens verliezen.”

Het andere deel van Erich Mühsam's erfenis moge hij zelf verkondigen:

Volkeren, staat op tot de strijd voor uw eeuwige rechten!
Voor heel het mensengeslacht moet gij vrijheid berechten!
Rijp is de tijd! Volkeren verheft u ten strijd!
Wij willen meesters noch knechten!
Broeders van d’ arbeid, brengt eindelijk tot eenheid uw machten!
Eenheid alleen doet u 't heersersgebroedsel verachten.
Werp ze omver! Maken wij d'aard tot een ster!
Arbeiders, ken toch uw krachten!
Laat proletaren, uw leven tot eenheid vervlieten.
Zo slechts verjaagt ge het ras van de geldparasieten.
Bouwt u uw huis! Slaat twist en tweedracht tot gruis.
Laat ons de vrede genieten!
Maakt toch een eind aan de roof en de moord en het rouwen!
Eender zijn volkeren; gelijkheid voor mannen en vrouwen.
Broederschap tooit! Eenheid in arbeid vermooit!
Dan zult gij vrijheid aanschouwen!
-Erich Mühsam, Gevangenis Ansbach, 16 mei 1920.-


Voetnoten

[1] Wanneer men zo iets leest, rijst een protest in ons op tegen de betiteling “beestachtig” t.o.v. de handelingen der S.A.- en S.S.-lui. Dit is een ergerlijke belediging voor… de dieren! (Vert.)

[2] Z.B.V. (Tsetbevau) is: Zur Besondere Verwendung. Voor bijzondere doeleinden. Een nieuw geschapen politiekorps.

[3] Gestapo: Geheime Staats Polizei. (Vert.)