Rocker, Rudolf - De weg naar het Derde Rijk (1934)
De weg naar het Derde Rijk
Door Rudolf Rocker
Originele titel: Der Weg ins Dritte Reich. Die Rolle der deutschen Sozialdemokratie.
Verschenen: 1934, Die Internationale, Organ der Deutschen Anarchosyndikalisten, Neue Folge 1 (1934/35)
Bron: Buiten de Orde #1, 2017; Grondslagen, anarcho-syndicalistisch tijdschrift, jaargang 3, nummer 2-3, 1934
Vertaling: onbekend
Digitalisering: Dennis de Lange
De weg naar het Derde Rijk
1. De Duitse sociaal-democratie
Voor wie de gebeurtenissen in Duitsland van de buitenkant bekijkt zijn ze bijna onbegrijpelijk. Slechts weinigen begrijpen het karakter en de eigenlijke oorzaak van de zogenaamde ‘nationale revolutie’.[1] Men is in het bijzonder erover verbaasd dat een land dat over de grootste georganiseerde arbeidersbeweging beschikte, zich zonder verzet liet overrompelen en zich liet neerslaan zonder ook maar het geringste verzet tegenover het dreigende gevaar te tonen. In werkelijkheid was de overwinning van het Duitse fascisme geenszins een overrompeling, maar het logische resultaat van een lange ontwikkeling, die door verschillende oorzaken begunstigd en versterkt werd.
Sinds de tijd van de Eerste Internationale heeft zich binnen het kader van de Europese arbeidersbeweging een diepgaande verandering voltrokken, die in de meeste landen tot dezelfde resultaten heeft geleid. In plaats van de propagandagroepen voor de socialistische idee en de economische strijdorganisaties, die door het vooruitstrevendste gedeelte van de oude internationalisten als de natuurlijke organen voor de reorganisatie van de maatschappij in socialistische geest werden beschouwd, traden de moderne arbeiderspartijen en de parlementaire medewerking binnen het kader van de burgerlijke staat. De oude socialistische opvatting en de socialistische propaganda, die de arbeiders de verovering van de grond en van de industriële bedrijven beloofd had, werd langzamerhand vergeten. Voortaan sprak men alleen nog maar van verovering van de politieke macht, en men kwam daarmee volkomen in het vaarwater van de kapitalistische maatschappij.
Doordat de nieuw ontstane arbeiderspartijen hun gehele werkzaamheid hoofdzakelijk instelden op de parlementaire actie van de arbeidersklasse en de verovering van de politieke macht tot voorwaarde voor de praktische verwerkelijking van het socialisme maakten, ontwikkelde zich in de loop der jaren een geheel nieuwe ideologie, die van de socialistische opvattingen van de Eerste Internationale wezenlijk verschilde. Het parlementarisme, dat in de arbeiderspartijen van de meeste landen weldra overheerste, lokte tal van burgerlijke elementen en op carrière beluste intellectuelen in het socialistische kamp, waardoor de reeds begonnen geestelijke wending nog meer versterkt werd en alle wezenlijke doeleinden, waarnaar het socialisme streeft, langzamerhand geheel op de achtergrond moesten treden. Zo ontwikkelde zich in plaats van het constructieve socialisme van de oude Internationale een soort namaak dat alleen de naam van het socialisme gemeen had.
Op deze wijze verloor het socialisme steeds meer het karakter van een nieuw cultuurideaal, dat de volken voor de omverwerping van de kapitalistische beschaving geestelijk voorbereid en praktisch klaar zou moeten maken en dat dientengevolge bij de kunstmatige grenzen van de nationale staten niet kon blijven stilstaan. In de hoofden van de leiders van deze nieuwe fase van de arbeidersbeweging vermengden zich de belangen van de nationale staat steeds meer met de geestelijke belangen van de partij, tot zij tenslotte in het geheel niet meer in staat waren een zekere grens te constateren en eraan gewend raakten het socialisme door de bril van het zogenaamde ‘nationale belang’ te zien. Het kon dan ook niet uitblijven dat de moderne arbeidersbeweging zich langzamerhand als een noodzakelijk bestanddeel in de nationale staat invoegde en aan de staat weer een innerlijk gehalte gaf, dat deze reeds had verloren.
Het zou fout zijn als men deze zonderlinge wending uitsluitend als een bewust verraad van de leiders zou beschouwen, zoals men dit zo vaak heeft gedaan. In werkelijkheid ging het om een zich langzamerhand aanpassen aan de gedachtewereld van de kapitalistische maatschappij, dank zij de praktijk van de tegenwoordige arbeiderspartijen, wat noodzakelijkerwijze op de geestelijke instelling van haar politieke dragers zijn uitwerking moest hebben. Degelijke partijen, die zich eens hadden opgemaakt om onder de vlag van het socialisme de politieke macht te veroveren, zagen zich door de ijzeren logica van de omstandigheden meer en meer in een positie gedrongen, waarin ze stuk voor stuk hun vroeger socialisme moesten prijsgeven aan de nationale politiek van de staat. Ze werden, zonder dat dit aan de grote meerderheid van hun aanhangers ook maar tot het bewustzijn doordrong, stootblokken in de strijd tussen kapitaal en arbeid, bliksemafleiders voor de veiligheid van de kapitalistische economische orde. De houding van de meeste van deze partijen bij het uitbreken van en gedurende de wereldoorlog bewijst dat deze opvatting volkomen in overeenstemming met de feiten is.
In Duitsland, dat in het geheel geen andere vorm van arbeidersbeweging had leren kennen en dat bovendien een land was zonder revolutionaire tradities, vond dit ontwikkelingsproces grondig plaats en dat werkte later op de beweging in de meeste andere landen terug. Het sterke organisatieapparaat van de Duitse sociaal-democratie en haar schijnbare successen bij de verkiezingen verschafte haar in het buitenland een groter prestige dan ze verdiende. Men vergat dat men alleen met verkiezingssuccessen te maken had, die de kapitalistische orde niet konden schokken; en naarmate de zusterpartijen in het buitenland in hetzelfde vaarwater kwamen, des te meer overschatten zij de invloed van de Duitse sociaal-democratie en de macht van haar organisatie.
De actie van Ferdinand Lassalle had voor de Duitse arbeidersbeweging de weg gebaand en zijn invloed op de beweging bleef steeds voelbaar. Hij was het, die aan het Duitse socialisme diens bijzondere karakter gaf en in de jaren voor de wereldoorlog en de zogenaamde Duitse revolutie kwam dit karakter weer met alle kracht naar voren. Lassalle was zijn leven lang een fanatiek aanhanger van de staatsidee van Hegel en was bovendien een volgeling van de Franse staatssocialist Louis Blanc. Zijn aanhangers waren van de bevrijdende rol van de staat zo overtuigd dat hun staatsaanbidding van tijd tot tijd vormen aannam, die de liberale pers aanleiding gaf de beweging van Lassalle als een werktuig van Bismarck te kenschetsen. Weliswaar ontbrak aan deze beschuldiging alle feitelijke grond, maar de zonderlinge houding van Lassalle tegenover het ‘sociale koningschap’ maakte haar zeer verklaarbaar. Men is in het buitenland dikwijls van mening dat Duitsland het meest ‘marxistische’ land ter wereld is geweest en de barbaarse strijd van de nieuwe machthebbers tegen ‘het marxisme’ heeft velen in deze mening gesterkt. In werkelijkheid staat de zaak heel anders: het aantal werkelijke marxisten was ook in Duitsland zeer gering en de politieke opvattingen van de sociaal-democraten werden veel meer door de ideeën van Lassalle beïnvloed dan door die van Marx en Engels.
Marx had weliswaar ook de verovering van de politieke macht tot voorwaarde voor de verwerkelijking van het socialisme verklaard, maar hij huldigde de opvatting dat de staat, zodra deze zijn zogenaamde taak vervuld zou hebben en de klassen en het monopolie in de maatschappij opgeheven zou hebben, als sociale instelling moest verdwijnen om voor een maatschappij zonder regering plaats te maken. De deugdelijkheid van deze theorie werd door het bolsjewistisch experiment in Rusland grondig weerlegd. Want de staat is niet alleen de beschermer, maar ook de handhaver en de schepper van de monopolies en de klassenheerschappij in de maatschappij. Marx heeft toch in ieder geval het einde van de staat berekend. Lassalle echter was een hartstochtelijk verdediger van de staatsidee en bereid iedere persoonlijke vrijheid op het altaar van de staat ten offer te brengen. Van hem erfden de Duitse socialisten hun bronstige staatsaanbidding en een groot deel van hun anti-vrijheidslievende opvattingen. Van Marx namen ze uitsluitend het economische noodlotsgeloof aan de onoverwinnelijke macht van de economische verhoudingen over, dat, zoals ieder fatalisme, de wil verlamt en bij de massa’s de gezindheid voor iedere ernstige revolutionaire actie systematisch ondermijnt.
Neemt men bovendien de eenzijdige invloed in aanmerking, die een door en door militaristische en bureaucratische staat als Pruisen op het gehele sociale leven in Duitsland uitoefende, dan begrijpt men wat zo'n opvoeding van de massa’s tot resultaat moest hebben. Dat bleek dan ook tragisch en duidelijk bij het uitbreken van de Duitse Novemberrevolutie in 1918. De socialistische beweging van het land was in de lange jaren van parlementaire routine geestelijk geheel vastgelopen en tot geen scheppende daad meer in staat. De invloedrijkste leiders van de Duitse beweging en vooral Friedrich Ebert, de eerste rijkspresident van de Duitse republiek, deden dan ook al het mogelijke om de revolutionaire stemming van de massa’s, die na de oorlog begon, af te koelen en in wettelijke banen te leiden. Zij verzetten zich tot het laatste ogenblik tegen iedere te radicale maatregel en nog aan de vooravond van de negende november publiceerde Vorwärts een waarschuwend artikel om zijn geduldige lezers de verzekering te geven dat het Duitse volk voor de sociale revolutie nog niet rijp was. Men kan begrijpen wat het resultaat van zulk een revolutie moest zijn.
Reeds een jaar na de omwenteling van 1918 schreef een burgerlijk blad als de Frankfurter Zeitung dat de geschiedenis van de Europese volkeren tot nu toe geen revolutie gekend had, die zo arm aan scheppende ideeën, zo arm aan revolutionaire actie was geweest. Inderdaad kan men de gebeurtenissen van 1918 nauwelijks een revolutie noemen. Een revolutie ontspringt aan de onweerstaanbare drang van een onderdrukt volk, dat zijn ketenen verbreekt om een nieuwe toekomst te vormen. In Duitsland echter werd de revolutie aan de natie van buitenaf opgedrongen. Nadat de geallieerden verklaard hadden dat een vrede met de dynastie van de Hohenzollern niet in aanmerking kwam, volgde de ineenstorting van het keizerrijk en van de Duitse dynastie om zo te zeggen automatisch, om een einde te maken aan de oorlog, die voor Duitsland onherroepelijk verloren was. De omwenteling was meer opgedrongen dan vrijwillig.
Zonder twijfel waren er in Duitsland tal van eerlijke en ook moedige revolutionairen, die ernaar streefden de revolutie door te zetten, maar zij vormden een kleine minderheid en waren niet in staat de resultaten van een opvoeding van lange jaren ongedaan te maken, en de miljoenenmassa van de politieke- en de vakverenigingsorganisaties van de Duitse arbeidersklasse in beweging te brengen. Nooit bleek duidelijker dan toen dat het bij een revolutionaire beweging minder aankomt op de technische organisatie van de massa’s, dan wel op de geest die deze beheerst. Een organisatie zonder revolutionair elan, zonder eigen initiatief is een fictieve macht, die op het ogenblik van de vuurproef tekort schiet. Dat was in Duitsland letterlijk het geval. Zonder noemenswaardige revolutionaire tradities had de Duitse arbeidersklasse buiten de parlementaire actie en de reformistische politiek van de vakverenigingen geen andere strijdmethoden leren kennen en zocht ze uitsluitend haar heil in deze. Zelfs het algemeen stemrecht, dat in Frankrijk en andere landen eerst veroverd moest worden, viel de Duitsers, om zo te zeggen, als een geschenk bij de genade van Bismarck in de schoot. Zo was de revolutie reeds vanaf het begin tot mislukken gedoemd, en had zij niet de innerlijke spanning, die voor een diepgaande omwenteling noodzakelijk is.
2. De sociaal-democratie en de Pruisische jonkers
Het was het historische noodlot van Duitsland, dat onder de leiding gekomen was van Pruisen, een half feodale militaire staat, arm aan cultuur, die geheel onder de invloed van de jonkers stond. Het Pruisische jonkerdom was steeds het middelpunt van alle sociale en politieke reactie in Duitsland. Het was een ruwe, ongecultiveerde, van het meest bekrompen eigenbelang bezielde kaste, wier dominerende positie tot een vloek moest worden van alle Duitse stammen en volkeren. Reeds de meerderheid van de Duitse patriotten van 1813 wilde van de eenheid van Duitsland onder leiding van Pruisen niets weten en Görres schreef in zijn Rheinische Merkur omstreeks de tijd van het Congres van Wenen dat de ‘Saksers en Rijnlanders niet goed konden begrijpen waarom vier-vijfde van alle Duitsers zich aan het verst gelegen één vijfde deel zou moeten aanpassen, dat bovendien half Slavisch en niet Duits was.’
Inderdaad was het Slavische deel van de Pruisische bevolking door de ‘verovering’ van Silezië en de verdeling van Polen onder Frederik II aanzienlijk groter geworden en bedroeg meer dan twee vijfde van alle inwoners van het land. Des te komischer is het dat het juist Pruisen was dat zich in de latere tijd als de hoeder van de ‘zuiver Duitse’ belangen opwierp.
Om deze reden had het de eerste en voornaamste taak van de Duitse revolutie moeten zijn de ongelukzalige macht van het Pruisische jonkerdom in Duitsland eens en voor goed te breken om de toekomst van het land te verzekeren. Maar dat kon alleen gebeuren, indien men de eigenlijke basis van de politieke invloed van de jonkers ondermijnde door de grote landgoederen in beslag te nemen. De eerste regering van Duitsland na de oorlog was zuiver socialistisch en had zich reeds daarom tot deze taak geroepen moeten voelen. De burgerlijke revolutionairen van de Franse Revolutie, die er geenszins socialistische ideeën op nahielden, hadden zeer goed begrepen dat zij zich in Frankrijk slechts van de politieke hegemonie van de aristocratie en van de geestelijkheid bevrijden konden door de adellijke grootgrondbezitters te onteigenen. Maar de Duitse socialisten dachten niet aan zulke maatregelen. Hun geestelijke leiders vonden daarentegen een nieuwe theorie uit en probeerden hun aanhangers wijs te maken dat een periode van economische neergang niet geschikt was voor socialistische experimenten. En toch zou een verdeling van het grootgrondbezit van onafzienbare gevolgen zijn geweest, zelfs wanneer deze verdeling niet om socialistische redenen, maar uit zuiver politieke motieven zou hebben plaatsgevonden. Want zij zou de massa’s van de kleine boeren tot verdedigers van de republiek hebben gemaakt, terwijl deze nu later tot haar verwoede vijanden werden.
Maar de leiders van de Duitse sociaal-democratie raakten niet alleen niet aan de eigendomsrechten van de Pruisische jonkers, toen zij er de macht toe hadden, maar zij dachten er zelfs ook niet aan om de vermogens van de Duitse vorsten aan te tasten. Terwijl de half verhongerde massa’s steeds dieper in de ellende zonken, betaalde de republikeinse regering aan de vroegere vorsten fantastische sommen als ‘schadevergoeding’. Daarbij ging het niet alleen om schadevergoedingen voor de door de Novemberrevolutie afgezette vorsten, maar ook om zulke, die sinds jaar en dag betaald werden aan de afstammelingen van kleine potentaten, wier landen al sinds honderddertig jaar van de kaart verdwenen waren. Aan de nakomelingen van vroegere obscure despoten betaalde het Rijk alleen jaarlijks al de kleinigheid van 1.834.139,91 mark.
Van de vorsten, die tot het uitbreken van de revolutie regeerden eisten alleen de Hohenzollern al een schadevergoeding op van 200 miljoen goudmark. De eisen van alle Duitse vorsten samen zijn vier maal zo groot als de gehele Dawes-lening.[2] Terwijl men van de armsten der armen altijd maar weer de kleine ondersteuning verminderde, die niet voldoende was om ook maar in de allernoodzakelijkste behoeften te voorzien, kwam het in de hoofden van deze vorstelijke personages niet op om ook maar van een cent af te zien om de verschrikkelijke ellende te lenigen. Net als Shylock eisten ze het volle pond en gaven aan de wereld een klassiek voorbeeld van hoe het in werkelijkheid met het zogenaamde gemeenschappelijke belang van de natie gesteld is. Als de leiders van de grote en sterk georganiseerde socialistische arbeidersbeweging, toen zij er de macht toe hadden, tegenover de Pruisische jonkers en de Duitse vorsten ook maar over een honderdste gedeelte van de energie beschikt zouden hebben, die het overwinnend fascisme tegen hen en het vermogen van de Duitse arbeidersklasse aan de dag heeft gelegd, dan zou aan Duitsland en de overige wereld de smadelijke episode van het Derde Rijk bespaard zijn gebleven.
3. De Communistische Partij en het idee van de dictatuur
Indien enerzijds de karakterloze zwakheid van de sociaal-democratie en de vakverenigingen, haar eeuwige besluiteloosheid en haar jammerlijke politiek van het ‘kleinere kwaad’ de contrarevolutie zoveel maar mogelijk was in de kaart heeft gespeeld en voor het fascisme de weg heeft gebaand, dan heeft anderzijds de van tegenstrijdigheden vervulde politiek van de Communistische Partij, haar vijandschap tegen ieder vrijheidslievend beginsel, haar autoritaire instelling en haar gevaarlijk spel met de zogenaamde proletarische dictatuur de overwinning van de contrarevolutie in Duitsland slechts bevorderd en geestelijk voorbereid. Het is trouwens nodig hier duidelijk te zeggen dat de overwinning van het bolsjewisme over de Russische Revolutie het begin is geweest van de fascistische contrarevolutie in Europa, want de idee van de dictatuur is op zichzelf contrarevolutionair en de grootste hinderpaal voor iedere scheppende werkzaamheid in de geest van de vrijheid en van het socialisme.
Iedere werkelijke revolutie, die aan een volk en daarmee aan de mensheid een nieuw perspectief opent voor haar geestelijke en culturele ontwikkeling is veel minder gekarakteriseerd door datgene wat ze vernietigt dan door wat ze schept en waaraan ze nieuw leven geeft. Alleen door het nieuwe dat zich ontwikkelt verdrijft[3] zij de geest van het oude en stelt ze de maatschappelijke vormen van wat geweest is buiten werking. Door het nieuwe op te bouwen vernietigt ze het oude en baant ze de weg voor een betere toekomst. Juist daarom is ze op de ontplooiing van alle scheppende krachten aangewezen, als ze nader tot het doel wil komen waarnaar ze streeft. Maar de dictatuur, die steeds alles tot een vaste vorm wil herleiden en geen andere inzichten kan dulden dan die welke haar dragers om de een of andere reden als de enig juiste beschouwen, vernietigt de scheppende krachten en de revolutionaire geest en dwingt mensen en dingen onder het juk van de politieke voorzienigheid, die voor alle anderen denkt en handelt en die daarmee alle nieuwe ideeën en perspectieven van de maatschappelijke ontwikkeling in de kiem verstikt. Daarom is de dictatuur nooit de drager van de revolutie, maar steeds de aankondiger van de beginnende contrarevolutie.
In Cromwell[4] is niet de geest van de Engelse revolutie belichaamd, maar het brutale geweld van de contrarevolutie, die tot een nieuw despotisme ontaardde en die iedere vrije ontwikkeling de weg versperde. De dictatuur van Robespierre en van de jakobijnen was niet het symbool van de grote omwenteling die Frankrijk van de vloek van het feodalisme en van het absolute koningschap bevrijdde, maar ze was de doodgraver van de revolutie, en bereidde de weg voor de militaire dictatuur van Napoleon. Vandaag is het het bolsjewisme dat de Russische Revolutie begroef en de geestelijke voedingsbodem schiep voor het fascisme.
Het socialisme kan voor de toekomst slechts betekenis hebben, wanneer het zijn gehele streven er op richt om tegelijkertijd met de vernietiging van het monopolie van het bezit ook iedere vorm van heerschappij van de mens over de mens uit te schakelen.
Niet de verovering van de macht, maar de uitschakeling van het machtsprincipe uit het maatschappelijk leven moet het grote doel blijven, waarnaar het socialisme streeft, hetgeen het nooit mag opgeven zonder zichzelf op te geven. Wie gelooft de vrijheid van de persoonlijkheid te kunnen vervangen door de gelijkheid van de belangen heeft het ware wezen van het socialisme nooit begrepen. De vrijheid kan door niets worden vervangen. De gelijkheid van de economische omstandigheden voor allen en iedereen is alleen de noodzakelijke voorwaarde voor de vrijheid van de mens. Men kan deze nooit vervangen. Socialisme betekent de solidaire samenwerking op grond van een gemeenschappelijk doel en van dezelfde rechten voor iedereen. Maar solidariteit berust op vrije wil en kan niet afgedwongen worden, indien ze niet wil omslaan in tirannie om daarmee zichzelf op te heffen.
Ieder werkelijk socialistische actie moet daarom in kleine zowel als grote dingen door de gedachte geleid worden, het monopolisme op alle gebieden tegen te gaan, vooral op dat van het economische leven, en de persoonlijke vrijheid, in het kader van het maatschappelijke verband met alle ter beschikking staande krachten uit te breiden en te beschermen. Iedere praktische werkzaamheid die tot andere resultaten leidt is op de verkeerde weg en voor het socialisme onaanvaardbaar. In dit verband moet men ook de gehele theorie van de ‘dictatuur van het proletariaat’ als overgangsstadium van het kapitalisme naar het socialisme bezien. Zulke overgangen kent de geschiedenis in het geheel niet. Men kan alleen lagere en hogere vormen in de verschillende omwentelingsfasen van het maatschappelijk gebeuren onderscheiden. Iedere nieuwe maatschappelijke orde is, uit de aard der zaak, in haar eerste stadium nog niet volmaakt; desalniettemin moeten alle ontwikkelingsmogelijkheden van haar toekomstige vormen in ieder van de nieuw geschapen instellingen aanwezig zijn, zoals in het embryo reeds het gehele schepsel aanwezig is. Iedere poging om in een nieuwe orde wezenlijke bestanddelen van het oude systeem, dat zich overleefd heeft, in te voegen – en dat is het streven van iedere dictatuur, onder welke naam ook – heeft tot nu toe steeds tot dezelfde negatieve resultaten geleid: óf dergelijke pogingen werden onmiddellijk bij het begin van de nieuwe vorming van de sociale levensverschijnselen mat gezet, ófwel de tere kiemen en het hoopvolle begin van het nieuwe werden door de starre vormen van het vroegere zo sterk beknot en in hun natuurlijke ontplooiing gehinderd dat ze langzamerhand weer wegkwijnden en hun innerlijke levensmogelijkheden verdorden.
Wanneer Mussolini beweert dat er momenteel in Europa slechts twee landen zijn waar de staat iets betekent: Rusland en Italië, omdat men daar de geest van de vrijheid heeft verstikt; wanneer Lenin heeft kunnen zeggen dat ‘de vrijheid slechts een burgerlijk vooroordeel’ is, dan zijn dat onvermijdelijke resultaten van dezelfde gedachtegang, wier innerlijke verwantschap niet te bestrijden is. De cynische uitspraak van Lenin bewijst slechts dat hij niet tot de socialistische geest is doorgedrongen, maar hopeloos is blijven steken in de oude voorstellingsvormen van het politieke jakobijnendom. Het is trouwens onzinnig tussen het autoritaire en het vrijheidlievende socialisme onderscheid te willen maken: het socialisme zal vrij zijn of zal niet zijn.
De Communistische Partij van Duitsland, met uitzondering van Rusland de sterkste communistische partij van Europa, leeft alleen van de fouten van de sociaal-democratie en heeft zolang ze bestond niet één enkele scheppende gedachte geproduceerd. Ze was nooit iets anders dan het willige orgaan van de Russische buitenlandse politiek en volgde gedwee ieder bevel van Moskou op. Door deze trouwe navolging van Moskou wekte ze het geloof aan de onvermijdelijkheid van de dictatuur onder het gedeelte van de socialistische arbeidersklasse van Duitsland dat reeds ieder vertrouwen in de jammerlijke tactiek van de sociaal-democratie had verloren. Het waren niet de slechtste elementen die in het vaarwater van de communisten kwamen. Vooral de jeugd, die uit de aard der zaak voor grote woorden en een revolutionair vocabulaire meer in begeestering geraakt, omdat ze daarover nog iets anders vermoedt, toonde veel offervaardigheid en daadkracht, al miste ze ook voor een dieper inzicht in deze toestand de nodige rijpheid. Maar juist dit waardevolle element werd door de leiding van de KPD en haar raadgevers in Moskou op de schandelijkste wijze misbruikt en dikwijls tot zaken verleid die de opkomende contrarevolutie wind in de zeilen gaf. Voor alles werd de jeugd tot een grenzeloos fanatisme opgezweept, die haar voor iedere redelijke beoordeling van de dingen blind en doof maakte. Zulk een psychische instelling is echter de beste voedingsbodem voor het optreden van dictatoriale tendensen en drukt op ieder protest tegen de reactionaire maatregelen van de tegenpartij het stempel van oneerlijkheid en huichelarij. Men kan niet te goeder trouw voor de verdediging van een vrijheid opkomen, wanneer men zelf de dictatuur, dat wil zeggen de opheffing van iedere vrijheid, nastreeft. Men kan de aanvallen van de tegenstanders op de vrijheid van gedachte, de persvrijheid, op het recht van vergadering niet veroordelen, wanneer men dezelfde maatregelen in Rusland rechtvaardigt en als noodzakelijk beschouwt. Men kan niet protesteren tegen de vervolging en de gevangenschap van revolutionairen in West- en Midden-Europa, zolang de gevangenissen van Rusland zijn gevuld met revolutionairen van andere richtingen, wier enige misdaad daarin bestaat dat ze andere ideeën voorstaan dan officieel door de dictatuur voorgeschreven zijn. Doet men dit toch, dan heeft de tegenstander gemakkelijk spel, door zich slechts op de toestanden in het ‘rode vaderland’ te beroepen.
Een feit is dat zowel Mussolini als Hitler veel van Rusland hebben overgenomen. De onverbiddelijke uitroeiing van iedere andere richting in het land, de rücksichtslose kneveling van iedere vrije gedachte, zonder welke ieder cultureel leven moet verstenen, de verandering van de vakverenigingen in regeringsorganen, en vooral de onbegrensde almacht van de staat, in alle problemen van het maatschappelijke en persoonlijke leven zijn verschijnselen, waarvoor het overwinnend bolsjewisme het voorbeeld geleverd heeft. Men kan niet beweren dat het wel de doeleinden maar niet de middelen zijn, die de dictatuur van het fascisme van de dictatuur van het bolsjewisme onderscheiden. Ieder doel komt in zijn middelen tot uiting. Het despotisme van de methode ontspringt altijd aan het despotisme van de gedachte. Alleen voor degene aan wie de vrijheid innerlijk vreemd is lijkt ze een burgerlijk vooroordeel. Dat de vertegenwoordigers van het bolsjewisme oorspronkelijk een ander doel hadden dan de fascisten wordt niet ontkend; maar ze werden de gevangenen van hun eigen methoden, wier aanwending hen steeds meer van het beoogde doel moest verwijderen. Ze kwamen zelf in het raderwerk van de machine waarmee ze de wereld wilden verlossen. Wat hun oorspronkelijk als middel onontbeerlijk leek werd langzamerhand doel op zichzelf. Dat is het onvermijdelijke resultaat van iedere dictatuur. Wie werkelijk uit het Russische experiment de logische consequenties wil trekken kan tot geen ander inzicht komen. Men kan de mensheid niet voor de vrijheid en voor het socialisme opvoeden, indien men haar aan een ijzeren dwang en een onbegrensd despotisme prijsgeeft, die haar scheppende krachten verstikt, haar wil verlamt, en haar innerlijk verlangen door een gevoelloos almachtig staatsapparaat langzamerhand doet verstenen. De Russische Revolutie is niet gestrand door ongunstige economische verhoudingen, maar door de dictatuur van het bolsjewisme, die haar levenskracht verstikte, haar geest verlamde en haar in de armen van een nieuw despotisme dreef.
Het feit dat reeds bij de voorlaatste verkiezingen in Duitsland een niet onbelangrijk gedeelte van de communistische kiezers naar het nationaal-socialistische kamp overliep; het feit dat een groot aantal vroeger communistische leiders lid werd van de stormafdeling van het leger van Hitler, ja dat zelfs gehele plaatselijke groepen van de KPD zich bij de fascisten aansloten, wijst erop dat hier innerlijke samenhangen bestonden, die men niet mag voorbij zien wanneer men de gehele tragische betekenis van de oorzaken wil begrijpen, die Duitsland in de armen van de bruine terreur dreef.
Om de fascisten de wind uit de zeilen te nemen, probeerde de communistische partijleiding hen in patriottische frases nog te overvleugelen, en terwijl de Hitler-aanhangers hun stompzinnig ‘Siegreich wollen wir Frankreich schlagen’ brulden, sprak men in de communistische pers van een ‘opmars van het rode leger’ aan de Rijn, verheerlijkte Radek in hoogdravende termen de nationalist Schlageter, die momenteel van Hitler een standbeeld krijgt,[5] en maakte de pers van de KPD zich tot het orgaan van deze en dergelijke ontboezemingen.
Zelfs aan het antisemitisme van de Duitse fascisten deed men de smadelijkste concessies. Ruth Fischer, indertijd de meest verheerlijkte leidster van de Duitse communisten en zelf van joodse afkomst, riep haar toehoorders in een Berlijnse studentenvergadering toe: ‘Hangt de joodse kapitalisten aan de lantaarn’! Alsof Stinnes, Thyssen, Borsig enzovoorts [6] van beter kaliber waren! Men kan begrijpen wat een verwarring zulk een agitatie in de hoofden van jonge en onrijpe mensen moest aanrichten.
Natuurlijk deed men deze concessie in de hoop de aanhangers van Hitler naar zich toe te trekken. Maar juist hierin bestaat immers het grote gevaar dat men gelooft zulke bewegingen aan andere doeleinden dienstbaar te kunnen maken doordat men de een of andere concessie doet. Het resultaat is slechts een vervalsing van de eigen ideeën en een gevaarlijke verzwakking van alle gezonde tegenkrachten tegen de nationalistische reactie. Er zijn nu eenmaal tegenstellingen die zich niet laten overbruggen, want ook ideeën volgen hun eigen wetten en worden slechts door verwante bewegingen aangetrokken. De politiek van de uitermate slimme leiders van de KPD, die de aanhangers van het fascisme door patriottische concessies wilden paaien, heeft er slechts toe geleid de invloed van deze beweging te versterken en nieuwe aanhangers uit de eigen rijen in de armen van het fascisme te drijven.
Voetnoten
[1] Zoals Hitlers machtsgreep, die een einde maakte aan de Duitse democratie, werd genoemd door de voorstanders van de dictatuur.
[2] Lening van de Verenigde Staten aan Duitsland om het land in staat te stellen de herstelbetalingen aan de geallieerden, met name Frankrijk en Engeland, te verrichten, die door het Verdrag van Versailles waren opgelegd.
[3] Dit woord ontbreekt in het origineel
[4] Oliver Cromwell, lord protector van Engeland van 1653-1658 regeerde als radicaal protestants dictator nadat hij na een revolutionaire oorlog met het parlement de absolutistische monarchie van de katholieke Tudors had weten te verdrijven. Trotski ziet zijn overwinning als een sociale revolutie.
[5] Albert Leo Schlageter werd door de nazi’s vereerd als een grote verzetsheld, omdat hij zich met sabotagedaden verzette tegen de Franse bezetting van het Roergebied. Hiervoor werd hij op 26 mei 1923 door de Franse bezetter geëxecuteerd. Echter ook de Komintern had al vanaf 1923 zijn nagedachtenis geclaimd, met onder meer een lijkrede van Karl Radek.
[6] Hugo Stinnes, reder en eigenaar van kolenmijnen was de voornaamste leverancier van oorlogsmateriaal van Duitsland tijdens de Eerste Wereldoorlog en daarna een vooraanstaande krantenmagnaat in het conservatieve segment. De familie Thyssen, later gefuseerd met Krupp zat in de staalindustrie in het Roergebied; Fritz Thyssen financierde de NSDAP. De familie Borsig bouwde in Berlijn de locomotieven voor de Duitse spoorwegen.