Wilde, Oscar - De menselijke ziel onder het socialisme (1891)

Uit Anarchief
Naar navigatie springen Naar zoeken springen


DE ZIEL VAN DE MENS ONDER HET SOCIALISME

Oscar Wilde

1891

Inleiding bij deze vertaling:

In februari 1890, een jaar voordat hij dit stuk publiceerde, had Oscar Wilde een zeer lovende en vlijmscherpe recensie geschreven over de toen net verschenen Engelse vertaling van de Chuang Tzu, van de hand van Herbert Giles. Deze verhandeling is doordrenkt van het gedachtegoed van deze grote taoïst, maar dat niet alleen. Wilde ziet ontegenzeglijk heel terecht grote parallellen tussen de boodschap van Chuang Tzu en die van het evangelie, niet zoals dat door de kerken verkondigd wordt, maar in haar radicale, revolutionaire, strekking. Maar als hij het over de rampzalige invloed van medelijden heeft, klinkt ook Nietzsche's Zarathoestra daarin door, waarin medelijden de laatste zonde van de mens genoemd wordt. Zowel Chuang Tzu als Wilde pleiten voor de autonome mens, die zich niet bemoeit met anderen en zich door anderen niet laat beïnvloeden, voor een radicaal individualisme, voor het "egoïsme" van Max Stirner, voor de unieke mens. Over de echte persoonlijkheid van de mens, van de mens die zichzelf is schrijft hij een zeer verhelderende passage. Als je daarin persoonlijkheid door mens verandert, dan schetst hij de volmaakte mens van Chuang Tzu en de evangeliën en luidt dan als volgt:

Hij zal iets prachtigs zijn als wij hem zien. Hij zal natuurlijk en eenvoudig opgroeien, als een bloem of zoals een boom groeit. Hij zal met niets onenigheid hebben. Hij zal nooit betogen of discussiëren. Hij zal niets bewijzen. Hij zal alles weten. Toch zal hij zich niet druk maken om kennis. Hij zal wijsheid hebben. Zijn waarde zal niet afgemeten worden aan stoffelijke dingen. Hij zal niets bezitten. En toch zal hij alles hebben, en wat hem ook ontnomen wordt, hij zal nog steeds hebben, want zo rijk zal hij zijn. Hij zal zich niet voortdurend bemoeien met anderen, of die anderen vragen zo te zijn als hij. Hij zal hen liefhebben omdat ze anders zijn. En al zal hij zich niet met de anderen bemoeien, toch zal hij iedereen helpen, zoals iets moois ons helpt door te zijn wat het is. De mens zal prachtig zijn. Hij zal even prachtig zijn als een kind.

Maar Wilde is niet consequent, hij heeft zichzelf, als kunstenaar, niet weggerelativeerd en schrijft dus hier, als een corpus alienum, een uitgebreide apologie ten behoeve van de kunsten. Geen enkel tevreden, gelukkig mens, geen enkel klein kind heeft de behoefte of drang om iets kunstmatigs te creëren. Kunst is per definitie onecht, gemaakt, gekunsteld en geeft hoogstens de kloof weer tussen de kunstenaar als kunstenaar en de kunstenaar als mens, een beeld van zijn vervreemding.

De vertaler


DE ZIEL VAN DE MENS ONDER HET SOCIALISME

Het belangrijkste voordeel dat de invoering van het socialisme zou opleveren, is zonder twijfel het feit dat het socialisme ons zou ontlasten van de kwalijke noodzaak om voor anderen te leven, dat bij de huidige stand van zaken op vrijwel iedereen een zo sterke druk legt. Eigenlijk ontkomt niemand daaraan.

In de loop der tijd is het af en toe een uitmuntend geleerde als Darwin, een groot dichter als Keats, een fijnzinnige kritische geest als Renan of een sublieme kunstenaar als Flaubert, gelukt zich af te zonderen, zich buiten bereik te houden van de luidruchtige eisen van de anderen, "onder beschutting van de muur," te staan zoals Plato het uitdrukt, weergaloos ten eigen bate en weergaloos en blijvend ten bate van de hele wereld. Maar dat zijn uitzonderingen. De meeste mensen verdoen hun leven met een ongezond en overdreven altruïsme - of worden in feite daartoe gedwongen. Zij merken dat ze omringd worden door afschuwelijke armoede, afschuwelijke lelijkheid en afschuwelijke hongersnood. Onvermijdelijk moeten zij door dit alles diep geraakt worden. De emoties van de mens worden sneller in beweging gezet dan zijn verstand, en zoals ik er enige tijd geleden, in een artikel over de functie van de kritiek, al op gewezen heb, is het veel gemakkelijker mee te voelen met lijden dan met een gedachte. Dus nemen zij, met bewonderenswaardige, maar verkeerd gerichte bedoelingen, zeer serieus en zeer meevoelend de taak ter hand om de kwalen die zij zien te verhelpen. Maar hun middelen genezen de kwaal niet, zij verlengen die alleen maar. In feite zijn hun middelen een onderdeel van de kwaal.

Zij proberen bijvoorbeeld het armoedevraagstuk op te lossen, door de armen in leven te houden, of in het geval van een zeer vooruitstrevende stroming, de armen te vermaken.

Maar dit is geen oplossing: het is een verergering van het probleem. Het enige zinnige doel is proberen de maatschappij te reorganiseren op een zodanige grondslag dat armoede onmogelijk is. En de onbaatzuchtige deugden hebben de uitvoering van dit streven in feite voorkomen. Net zoals slaveneigenaars die hun slaven vriendelijk behandelden de ergste waren, omdat zij daardoor voorkwamen dat de slaven die er onder leden beseften hoe de gruwelijk het systeem was, wat niet begrepen werd door mensen die erover nadachten, zo zijn, bij de huidige stand van zaken in Engeland, die mensen het schadelijkst, die het meest goed proberen te doen, en tot slot hebben wij het schouwspel gezien van mensen die het vraagstuk echt bestudeerd hebben en het leven kennen - ontwikkelde mensen uit East End - die opgestaan zijn en de gemeenschap gesmeekt hebben haar onbaatzuchtige drang tot liefdadigheid, welwillendheid en dergelijke te beteugelen. Zij doen dit op grond van het feit dat dat soort liefdadigheid vernedert en demoraliseert. Zij hebben helemaal gelijk. Liefdadigheid brengt een groot aantal zonden voort.

Daar kan nog aan toegevoegd worden, dat het immoreel is om privé-eigendom te gebruiken met de bedoeling om afschuwelijke kwalen te verlichten, die het gevolg zijn van het instituut privé-eigendom. Dat is zowel immoreel als oneerlijk.

Onder het socialisme zal dit allemaal natuurlijk veranderen. Er zullen dan geen mensen meer zijn die leven in stinkende krotten en vodden, en die ongezonde, door honger gekwelde kinderen grootbrengen, te midden van een onmogelijke en volstrekt weerzinwekkende omgeving. De veiligheid van de maatschappij zal niet meer, zoals nu, afhankelijk zijn van de weerstoestand. Als de vorst invalt, zullen wij niet honderdduizend werklozen hebben, die in een toestand van afschuwelijke ellende op straat rondzwerven, hun buren jammerend om een aalmoes smeken, of zich verdringen aan de deuren van afschuwelijke tehuizen om zich proberen te verzekeren van een homp brood of een smerig onderkomen voor de nacht. Elk lid van de maatschappij zal dan delen in de algemene voorspoed en het geluk van de maatschappij, en als de vorst invalt, zal niemand er werkelijk slechter aan toe zijn.

Anderzijds zal het socialisme als zodanig waardevol zijn, om de eenvoudige reden dat het zal leiden tot individualisme.

Het socialisme, of communisme, of hoe je het ook wil noemen, zal door het privé-eigendom om te zetten in gemeenschappelijke rijkdom en concurrentie te vervangen door samenwerking, de maatschappij herstellen in haar passende toestand van een door-en-door gezond organisme, en het materiële welzijn van elk lid van de gemeenschap waarborgen. Het zal feitelijk aan het leven zijn natuurlijke grondslag en zijn natuurlijke omgeving geven. Maar voor de volledige ontplooiing van het leven tot de hoogste staat van volmaaktheid is nog wat meer nodig. Wat nodig is, is individualisme. Als het socialisme autoritair is; als er regeringen zijn, gewapend met economische macht, zoals zij dat nu zijn met politieke macht; kortom, als wij industriële tirannieën zullen hebben, zal de laatste toestand van de mens erger zijn dan zijn eerste. Ten gevolge van het bestaan van privé-eigendom, worden tegenwoordig een groot aantal mensen in staat gesteld een zekere, zeer begrensde, mate van individualisme te ontwikkelen. Zij zijn of niet genoodzaakt te werken voor hun levensonderhoud, of in staat in een werkterrein te kiezen dat echt bij hen past en hen plezier geeft. Dat zijn de dichters, de filosofen, de wetenschappers, ontwikkelde mensen - kortom, de echte mensen, de mensen die zichzelf verwezenlijkt hebben, en in wie de hele mensheid een gedeeltelijke verwezenlijking verkrijgt. Anderzijds is er een groot aantal mensen die, omdat zij geen privé-eigendom hebben en voortdurend bedreigd worden door de hongerdood, gedwongen worden het werk van lastdieren te verrichten, werk te doen dat helemaal niet bij hen past en waartoe zij gedwongen worden door de onverbiddelijke, onredelijke en vernederende tirannie van de armoede. Dat zijn de armen, en zij kennen geen fatsoenlijke manieren, geen aantrekkelijk woordgebruik, geen beschaving, geen cultuur, geen verfijnd vermaak of levensvreugde. Hun gezamenlijke kracht verschaft de mensheid een grote materiële voorspoed. Maar alleen zij krijgt dat materiële resultaat, en de arme is op zich volstrekt onbelangrijk. Hij is slechts het oneindig kleine deeltje van een kracht die hem niet ontziet, maar verplettert; die hem liever verplettert omdat hij in dat geval veel gehoorzamer is.

Natuurlijk zou gezegd kunnen worden dat het individualisme, voortgebracht onder de voorwaarden van privé-eigendom, niet altijd, of zelfs als regel niet, van een mooi of prachtig soort is, en dat de armen, al hebben zij geen cultuur of aantrekkelijkheid, toch vele deugden bezitten. Beide beweringen zijn even waar. Het bezit van privé-eigendom is vaak uitermate demoraliserend en dat is natuurlijk een van de redenen waarom het socialisme af wil van dat instituut. Feitelijk is eigendom een regelrechte plaag. Een paar jaar geleden vertelden mensen overal in het land dat eigendom verplichtingen meebrengt. Ze zeiden het zo vaak en zo tot vervelens toe, dat de Kerk het ten slotte is gaan verkondigen. Het is nu van iedere kansel horen. En het is helemaal waar. Eigendom geeft niet alleen verplichtingen, maar het geeft er zoveel, dat het bezit ervan op enigszins grote schaal iets vervelends is. Het brengt eindeloze aanspraken mee, eindeloze aandacht voor zaken en eindeloze zorgen. Als eigendom enkel genoegens gaf, zouden wij er vrede mee hebben; maar die plichten maken het ondragelijk. In het belang van de rijken moeten wij er van verlost worden. De deugden van de armen zijn gemakkelijk te aanvaarden en zeer te betreuren. Ons wordt vaak verteld dat de armen dankbaar zijn voor liefdadigheid. Sommige zijn dat ongetwijfeld ook, maar de besten onder de armen zijn nooit dankbaar. Zij zijn ondankbaar, ontevreden, ongehoorzaam en opstandig. En zij hebben daar het volste recht toe. Zij voelen dat liefdadigheid een belachelijk ontoereikende poging is om iets gedeeltelijke weer goed te maken, of een overgevoelig aalmoes, dat doorgaans gepaard gaat met een onbeschaamde poging van de kant van de overgevoelige om de baas te spelen over hun leven. Waarom zouden zij dankbaar moeten zijn voor de kruimels die van de dis van de rijke vallen? Zij zouden zelf aan die dis aan moeten zitten en zij beginnen dat te beseffen. Wat hun ontevredenheid aangaat, iemand die niet ontevreden zou zijn onder dergelijke omstandigheden en een zo karige manier van leven, moet een volstrekt redeloos dier zijn. In de ogen van iedereen die zich verdiept heeft in de geschiedenis, is ongehoorzaamheid de oorspronkelijke deugd van de mens. Aan ongehoorzaamheid hebben wij alle vooruitgang te danken, aan ongehoorzaamheid en opstandigheid. Soms worden de armen geprezen om hun spaarzaamheid. Maar arme mensen spaarzaamheid aanbevelen is zowel belachelijk als kwetsend. Dat is net zoiets als iemand die aan het verhongeren is, aanraden minder te eten. Spaarzaamheid betrachten zou voor een arbeider in de stad of op het platteland volstrekt immoreel zijn. De mens zou niet bereid moeten zijn te laten zien dat hij als een ondervoed dier kan leven. Hij zou zo niet moeten willen leven en moeten gaan stelen of aankloppen bij de bedeling, wat door velen als een vorm van stelen wordt gezien. Wat dat bedelen aangaat, het is veiliger te bedelen dan te pakken, maar het is beter te pakken dan te bedelen. Nee, een arme die niet dankbaar is, niet zuinig, niet tevreden en opstandig, is waarschijnlijk een echte persoonlijkheid, en heeft veel in zich. Hij is in elk geval een voorbeeld van gezond verzet. Met die deugdzame armen, kan je natuurlijk medelijden hebben, maar je kan ze onmogelijk bewonderen. Zij heulen met de vijand en hebben hun geboorterecht verkocht voor een bord heel beroerde soep. Zij moeten ook buitengewoon dom zijn. Ik kan best begrijpen dat iemand de wetten respecteert die het privé-eigendom beschermen en toelaat dat dat opgehoopt wordt, zolang hij zelf onder deze omstandigheden maar bij machte is op een bepaalde manier een mooi en intellectueel leven te leiden. Maar ik vind het haast onvoorstelbaar hoe iemand, wiens leven verpest en afschuwelijk gemaakt wordt door zulke wetten, erin kan berusten als dat zo blijft..

Toch is de verklaring niet zo heel moeilijk te vinden. Het is gewoon het volgende. Ellende en armoede zijn zo volstrekt vernederend en oefenen een zo verlammende invloed uit op de menselijke natuur, dat geen enkele klasse zich ooit echt bewust is van haar eigen lijden. Hen moet dat door andere mensen verteld worden, en vaak geloven zij daar geen woord van. Wat de grote werkgevers beweren over volksmenners, is ontegenzeglijk waar. Volksmenners zijn een stelletje stokers en bemoeiallen, die afkomen op een volmaakt tevreden maatschappelijke klasse en daarin zaden van ontevredenheid zaait. Daarom zijn volksmenners zo volstrekt onmisbaar. Zonder hen zou er, in onze onvolledige toestand, geen voortgang in de richting van beschaving zijn. In Amerika werd de slavernij afgeschaft niet ten gevolge van enige actie van de kant van de slaven of zelfs maar enige uiting van de wens van hun kant om vrij te zijn, maar door het uitgesproken onwettig optreden van bepaalde volksmenners in Boston en elders, die zelf geen slaaf of slaveneigenaar waren en in werkelijkheid niets met de zaak te maken hadden. Het waren ongetwijfeld de Abolitionisten, die de bal aan het rollen brachten, waarmee het allemaal begon. En het is opmerkelijk dat zij van de slaven zelf niet alleen heel weinig steun kregen, maar zelfs nauwelijks enige sympathie; en toen de slaven, aan het eind van de oorlog, zagen dat ze vrij waren, zo volkomen vrij dat ze vrij waren om te verhongeren, beklaagden velen zich bitter over de nieuwe stand van zaken. Voor iemand die nadenkt, is het meest tragische feit in de hele Franse Revolutie niet dat Marie Antoinette gedood werd omdat zij koningin was, maar dat de uitgehongerde boeren in de Vendée vrijwillig ten strijde trokken om te sterven voor de afschuwelijke zaak van het feodalisme.

Het is dus duidelijk dat geen enkel autoritair socialisme deugt. Want nu onder het huidige systeem tenminste een heel groot aantal mensen een leven kan leiden, met een zekere mate van vrijheid, uitingsmogelijkheden en geluk, zou onder een systeem met industriekazernes of een economische tirannie niemand zelfs zulk een vrijheid kunnen genieten. Het is betreurenswaardig dat een deel van onze samenleving in feite in slavernij leeft, maar het vraagstuk willen oplossen door de hele gemeenschap tot slaaf te maken, is een kinderachtig voorstel. Iedereen moet helemaal vrij gelaten worden in de keuze van zijn eigen werk. Geen dwang in welke vorm dan ook mag over hem uitgeoefend worden. Als dat wel het geval is, zal zijn arbeid niet goed voor hem, op zich niet goed en ook niet goed voor anderen zijn. En met werk bedoel ik gewoon elk soort bezigheid.

Ik kan me nauwelijks voorstellen, dat er op dit ogenblik ook maar één socialist is, die in alle ernst zou willen voorstellen dat elke morgen opzichters bij alle huizen aankloppen om toe zien, dat iedere burger opstaat en zijn acht uur handenarbeid verricht. Dat stadium is de mensheid voorbij, en bewaart die manier van leven voor de mensen die zij op een zeer willekeurige manier misdadigers verkiest te noemen. Maar ik moet toegeven dat veel socialistische ideeën, die ik ben tegengekomen, mij gekleurd lijken door autoritaire ideeën, zo niet door daadwerkelijke dwang. Autoriteit en dwang spelen daarin natuurlijk geen rol. Elke samenwerking behoort geheel vrijwillig te zijn. Alleen bij vrijwillig samenwerken komt de mens tot zijn recht.

Maar de vraag zou kunnen rijzen hoe het individualisme, dat nu voor zijn ontwikkeling min of meer afhankelijk is van het bestaan van het privé-eigendom, voordeel zal kunnen hebben bij de afschaffing van dat privé-eigendom. Het antwoord is heel eenvoudig. Het is waar, dat onder de huidige omstandigheden enige mensen die over eigen middelen beschikten, zoals Byron, Shelley, Browning, Victor Hugo, Baudelaire en anderen, in staat zijn geweest hun persoonlijkheid min of meer volledig te verwezenlijken. Geen van hen heeft ooit een enkele dag in loondienst gewerkt. Zij waren gevrijwaard van armoede. Zij hadden een enorm voordeel. De vraag is dus of het goed zou zijn voor het individualisme, als dat voordeel weggenomen zou worden. Stel dat het verdwijnt. Wat gebeurt er dan met het individualisme? Hoe zal het daar baat bij kunnen hebben?

Het zal er als volgt aan ten goede komen. Onder de nieuwe omstandigheden zal het individualisme veel vrijer, veel mooier en veel intenser zijn dan nu. Ik heb het niet over het grootse, in de verbeelding verwezenlijkte individualisme van de dichters die ik genoemd heb, maar over het grootse, echte individualisme, dat sluimerend en als mogelijkheid in de hele mensheid aanwezig is. Want de erkenning van het privé-eigendom heeft het individualisme daadwerkelijk geschaad en verduisterd, door de mens te verwarren met wat hij bezit. Het heeft het individualisme volkomen op een dwaalspoor gebracht. Het heeft van winst en niet van groei zijn doel gemaakt. Daardoor is de mens gaan denken dat het belangrijke is te hebben, en niet meer wist dat het is te zijn. De ware volmaaktheid van de mens ligt niet in wat hij heeft, maar in wat hij is.

Het privé- eigendom heeft het echte individualisme vernietigd en er een vals individualisme voor in de plaats gesteld. Hij heeft het ene deel van de samenleving afgesloten van de mogelijkheid een individu te zijn, door hen uit te hongeren. Het heeft het andere deel daarvan afgesloten door hen op het verkeerde pad te brengen en te overladen. De persoonlijkheid van de mens is in feite zo opgeslorpt door zijn bezittingen, dat de Engelse wet overtredingen tegen iemands eigendom altijd veel strenger gestraft heeft dan overtredingen tegen zijn persoon, en eigendom is nog steeds de toetssteen voor volledig burgerschap. De inspanningen die nodig zijn om geld te verdienen, zijn ook zeer demoraliserend. In een samenleving als de onze, waar eigendom een enorm onderscheid met zich meebrengt, naast maatschappelijke status, eer, aanzien, titels en andere soortgelijke aangename zaken, stelt de mens die van nature eerzuchtig is, zich ten doel dat bezit op te hopen, en gaat daar vermoeid en eentonig mee door, tot lang nadat hij veel meer bezit dan hij nodig heeft, kan gebruiken of van genieten of misschien zelfs weet van heeft. De mens is bereid zich dood te werken om eigendom te verwerven, en gezien de enorme voordelen die eigendom verschaft, is dat eigenlijk nauwelijks verrassend. Het is betreurenswaardig dat de maatschappij op zodanige fundamenten is opgebouwd, dat de mens in een sleur is gedwongen waarin hij niet ongehinderd tot ontplooiing kan brengen wat prachtig, boeiend en heerlijk in hem is - waarin hij in feite alle echte levensvreugde en plezier in het leven mist. Onder de bestaande omstandigheden is hij ook zeer onzeker over zijn bestaan. Een schatrijk koopman kan - of is vaak - elke moment van zijn leven, overgeleverd worden aan de dingen die hij niet onder controle heeft. Als de wind iets harder waait, het weer plotseling omslaat, of als er iets onbeduidends gebeurt, kan zijn schip vergaan, kunnen zijn verwachtingen niet uitkomen, en is hij zelf opeens een arm man, die zijn maatschappelijke status kwijt is. Welnu, niets zou iemand moeten kunnen schaden behalve hij zelf. Niets zou iemand moeten kunnen beroven. Wat iemand echt bezit, zit binnen in hem. Wat buiten hem is, zou van geen belang moeten zijn.

Dus met de afschaffing van het privé-eigendom zullen wij een echt, prachtig en gezond individualisme krijgen. Niemand zal zijn leven verdoen met het opeenhopen van dingen of de symbolen voor dingen. De mens zal leven. En leven is het allerzeldzaamste ter wereld. De meeste mensen bestaan en dat is alles.

Het is de vraag of wij ooit de volledige uiting van een persoonlijkheid hebben gezien, afgezien van op het denkbeeldige vlak van de kunst. In het actieve leven hebben wij dat nooit. Caesar, zegt Mommsen, was de volledige en volmaakte mens. Maar wat was Caesar rampzalig onveilig! Overal waar iemand macht uitoefent, is er een ander die zich daartegen verzet. Caesar was zeer volmaakt, maar zijn volmaaktheid bewandelde een te onveilige weg. Marcus Aurelius was de volmaakte mens, zegt Renan. Ja, de grote keizer was een volmaakt mens. Maar wat ondraaglijk waren zijn eindeloze verplichtingen! Hij wankelde onder de last van het rijk. Hij was zich ervan bewust dat een enkele man niet opgewassen was tegen de druk van dat te uitgestrekte reusachtige gebied. Wat ik versta onder een volmaakt mens is iemand die zich onder volmaakte omstandigheden ontwikkelt; iemand die niet verwond, gekweld, of gekrenkt wordt of in gevaar verkeert. De meeste beroemdheden zijn noodgedwongen rebel geweest. De helft van hun kracht is verkwist met onenigheden. Byrons persoonlijkheid werd bijvoorbeeld verschrikkelijk geteisterd door zijn strijd met de stompzinnigheid, huichelarij en bekrompenheid van de Engelsen. Zulke gevechten vergroten niet altijd iemands kracht; vaak overdrijven ze zwakheden. Byron was nooit bij machte ons te geven wat hij ons had kunnen geven. Shelley kwam er beter van af. Evenals Byron vertrok hij zo gauw mogelijk uit Engeland. Maar hij was niet zo bekend. Als de Engelsen enig idee hadden gehad van hoe groot dichter hij echt was, zouden zij hem met hand en tand te lijf zijn gegaan en zijn leven voor hem zo ondragelijk mogelijk hebben gemaakt. Maar hij was geen opvallende figuur in de samenleving, en daarom kwam hij er wat beter van af. Toch is zelfs bij Shelley de toon van opstandigheid soms heel krachtig. De toon van de volmaakte persoonlijkheid is niet een van opstandigheid, maar van vrede.

Het zal iets prachtigs zijn - de echte persoonlijkheid van de mens - als wij haar zien. Zij zal natuurlijk en eenvoudig opgroeien, als een bloem of zoals een boom groeit. Zij zal met niets onenigheid hebben. Zij zal nooit betogen of discussiëren. Zij zal niets bewijzen. Zij zal alles weten. Toch zal zij zich niet druk maken om kennis. Zij zal wijsheid hebben. Haar waarde zal niet afgemeten worden aan stoffelijke dingen. Zij zal niets bezitten. En toch zal ze alles hebben, en wat haar ook ontnomen wordt, ze zal nog steeds hebben, want zo rijk zal ze zijn. Zij zal zich niet voortdurend bemoeien met anderen, of die anderen vragen zo te zijn als zij. Zij zal hen liefhebben omdat ze anders zijn. En al zal zij zich niet met de anderen bemoeien, toch zal zij iedereen helpen, zoals iets moois ons helpt door te zijn wat het is. De persoonlijkheid van de mens zal prachtig zijn. Zij zal even prachtig zijn als de persoonlijkheid van een kind.

In haar ontwikkeling zal zij bijgestaan worden door het christendom, als de mensen dat willen; maar als ze dat niet willen, dan zal zij zich toch zeker ontwikkelen. Want zij zal zich niet bekommeren om het verleden, en om of dingen al dan niet gebeurd zijn. Ook zal zij geen andere wetten aanvaarden dan haar eigen wetten, en geen enkel gezag dan haar eigen gezag. Maar wel zal ze hen beminnen, die haar geprobeerd hebben te versterken. En een van hen was Christus.

"Ken uzelf," stond geschreven boven de poorten van de oude wereld. Boven die van de nieuwe wereld zal geschreven staan: "Wees uzelf." En de boodschap van Christus aan de mens was gewoon "Wees uzelf." Dat is het geheim van Christus.

Wanneer Christus over de armen spreekt, bedoelt hij gewoon persoonlijkheden, maar als hij over de rijken spreekt, bedoelt hij gewoon mensen, die hun persoonlijkheid niet ontwikkeld hebben. Jezus bewoog zich in een maatschappij, die net als onze opeenhoping van privé-eigendom toestond, en het evangelie dat hij predikte, was niet dat het in zulk een gemeenschap gunstig is voor iemand om van karig en ongezond voedsel te leven, haveloze en ongezonde kleren te dragen, in afschuwelijke ongezonde onderkomens te slapen, en ongunstig om onder gezonde, aangename en fatsoenlijk omstandigheden te leven. Zulk een opvatting zou daar en toen verkeerd geweest zijn, zoals die nu en in Engeland nog verkeerder zou zijn. Want hoe meer de mens zich in noordelijke richting beweegt, des te meer belangrijker worden zijn materiële levensbehoeften, en onze maatschappij is oneindig ingewikkelder en vertoont veel grotere uitersten van weelde en armoede dan enige maatschappij in de oude wereld. Wat Jezus bedoelde was het volgende. Hij zei tot de mens: "Je hebt een prachtige persoonlijkheid. Ontwikkel haar. Wees jezelf. Verbeeld je niet, dat je vervolmaking ligt in het opeenhopen of bezitten van uitwendige dingen. Wat je zoekt is binnen in je. Als je dat maar zou beseffen, zou je niet rijk willen zijn. Gewone rijkdom kan iemand ontstolen worden. Echte rijkdom niet. In de schatkamer van je ziel bevinden zich oneindig kostbare dingen die je niet afgenomen kunnen worden. Probeer daarom je leven zo in te richten, dat uitwendige dingen je niet kunnen schaden. En probeer je ook te ontdoen van persoonlijk eigendom. Want persoonlijk eigendom brengt armzalige beslommeringen met zich mee, eindeloze bezigheden, onophoudelijk onrecht, en belemmert het individualisme bij elke stap." Het is opmerkelijk dat Jezus nooit zegt dat verarmde mensen noodzakelijkerwijs goed zijn, of welgestelde mensen slecht. Dat zou niet juist zijn geweest. Welgestelde mensen zijn, als klasse, beter dan verarmde mensen, deugdzamer, intellectueler, en welgemanierder. Er is maar één klasse in de maatschappij, die meer aan geld denkt dan de rijken, en dat zijn de armen. Armen kunnen nergens anders aan denken. Dat is de ellende van het arm-zijn. Wat Jezus zegt, is dat de mens zijn volmaaktheid niet bereikt door wat hij heeft, zelfs niet door wat hij doet, maar enkel en alleen door wat hij is. Zo wordt de rijke jongeling die bij Jezus komt, voorgesteld als een door en door goede burger, die geen van de wetten van de staat overtreden heeft, geen van de voorschriften van zijn godsdienst. Hij is volkomen fatsoenlijk, in de gewone betekenis van dat buitengewone woord. Jezus zegt tegen hem: "Je moet je privé-eigendom opgeven. Het belemmert je bij het verwezenlijken van je volmaaktheid. Het is een blok aan je been. Het een last. Je persoonlijkheid heeft dat niet nodig. Binnen in je, en niet buiten je zal je vinden wat je echt bent en wat je echt wilt." Tegen zijn eigen vrienden zegt hij hetzelfde. Hij vertelt ze dat ze zichzelf moeten zijn en zich niet voortdurend moeten bekommeren om andere dingen. Wat doen andere dingen ertoe? De mens op zich is volledig. Als zij de wereld ingaan, zal de wereld het niet met hen eens zijn. Dat is onvermijdelijk. De wereld haat individualisme. Maar dat mag hen niet storen. Zij moeten rustig en met zichzelf bezig blijven. Als iemand hun hemd neemt, moeten zij hem ook hun mantel geven, alleen om te laten zien dat materiële dingen van geen belang zijn. Als de mensen hen uitschelden, moeten zij hen niet antwoorden. Wat betekent dat? Wat de mensen van iemand zeggen, verandert hem niet. Hij is wat hij is. De publieke opinie heeft geen enkele waarde. Zelfs als mensen daadwerkelijk geweld gebruiken, moeten zij op hun beurt niet gewelddadig zijn. Dat zou tot hetzelfde lage niveau vervallen betekenen. Per slot van rekening kan iemand zelfs in de gevangenis volkomen vrij zijn. Zijn ziel kan vrij zijn. Zijn persoonlijkheid kalm. Hij kan vredig zijn. En ze moeten zich vooral niet bemoeien met andere mensen of ze hoe dan ook veroordelen. Persoonlijkheid is iets heel geheimzinnigs. Iemand kan niet altijd beoordeeld worden aan de hand van wat hij doet. Hij kan zich houden aan de wet en toch waardeloos zijn. Hij kan de wet overtreden en toch goed zijn. Hij kan slecht zijn, zonder ooit iets slechts te doen. Hij kan zondigen tegen de maatschappij, en toch door die zonde zijn echte volmaaktheid verwezenlijken.

Er was een vrouw die betrapt werd op overspel. Ons wordt haar liefdesgeschiedenis niet verteld, maar die liefde moet heel groot geweest zijn, want Jezus zei dat haar zonden haar vergeven waren, niet omdat zij berouw toonde, maar omdat haar liefde zo sterk en prachtig was. Later, kort voor zijn dood, toen hij aanzat aan een feestmaal, kwam die vrouw binnen en goot kostbaar reukwerk over zijn haren. Zijn vrienden probeerden haar terecht te wijzen en zeiden dat het overdreven was, en dat de kostprijs van het reukwerk uitgegeven had moeten worden aan liefdadige steun van behoeftigen, of aan iets dergelijks. Jezus was het daar niet mee eens. Hij wees er op dat de stoffelijke behoeften van de mens groot waren en onafgebroken, maar dat zijn geestelijke behoeften nog groter waren, en dat op een enkel goddelijk ogenblik en door het kiezen van haar eigen manier om daar uiting aan te geven, een persoonlijkheid zichzelf volmaakt kon maken. Nog altijd vereert de wereld deze vrouw als een heilige.

Ja, in het individualisme zit veel dat te denken geeft. Het socialisme vernietigt bijvoorbeeld het gezinsleven. Met de afschaffing van het privé-eigendom moet ook het huwelijk in zijn huidige vorm verdwijnen. Het behoort tot het programma. Het individualisme neemt het over en maakt er iets moois van. Het verandert de afschaffing van de wettelijke verbintenis in een soort vrijheid die behulpzaam is bij de volledige ontplooiing van de persoonlijkheid en die de liefde van man en vrouw heerlijker, mooier en verheffender zal maken. Jezus wist dat. Hij verwierp de verplichtingen van het gezinsleven, hoewel die in de samenleving van zijn tijd op een zeer uitgesproken manier aanwezig waren. "Wie is mijn moeder? Wie zijn mijn broeders?" vroeg hij, toen hem verteld werd dat zij hem wilden spreken. Toen een van zijn volgelingen hem toestemming vroeg om zijn vader te gaan begraven, was zijn huiveringwekkende antwoord: "Laat de doden hun doden begraven." Hij stond niet toe dat er enig beslag gelegd zou worden op iemands persoonlijkheid.

Dus iemand die een leven wil leiden in de geest van Christus, is iemand die volkomen en volstrekt zichzelf is. Hij kan een groot dichter zijn, een belangrijk wetenschapper, een jonge student aan de universiteit, iemand die schapen hoedt op de heide, een schrijver van toneelstukken zoals Shakespeare, een denker over God zoals Spinoza, een kind dat in een tuin speelt, of een visser die zijn net uitwerpt in de zee. Het maakt niet uit wat hij is, zolang hij maar de volmaaktheid verwezenlijkt van de ziel die in hem is. Alle navolging zowel op zedelijk gebied als in het leven is verkeerd. Door de straten van Jerusalem kruipt vandaag de dag een krankzinnige rond met een houten kruis op zijn schouders. Hij is een voorbeeld van de levens die door navolging in de war worden gestuurd. Toen pater Damiaan vertrok om onder de melaatsen te gaan leven, handelde hij in de geest van Christus, omdat hij in die dienstbaarheid het beste wat in hem was volledig verwezenlijkte. Maar niet meer in de geest van Christus dan Wagner toen hij zijn ziel verwezenlijkte in muziek, of dan Shelley toen hij zijn ziel verwezenlijkte in gezangen. Er bestaat niet één enkele manier voor de mens. Er zijn evenveel volmaaktheden als er onvolmaakte mensen zijn. Aan de eisen van liefdadigheid kan iemand toegeven en toch vrij man blijven, maar voor de eisen om zich aan te passen kan niemand zwichten zonder zijn vrijheid helemaal te verliezen.

Het is dus het individualisme, dat wij door middel van het socialisme moeten bereiken. Als een vanzelfsprekend gevolg moet de staat het idee van bestuur opgeven. Dat moet, omdat, zoals een wijs man eeuwen voor Christus al zei, de mensheid aan zichzelf overlaten mogelijk is, maar de mensheid besturen onmogelijk. Alle regeringsvormen zijn mislukkingen. Despotisme is voor iedereen onrechtvaardig, de despoot meegerekend, die waarschijnlijk voor iets beters geschapen was. Oligarchieën zijn voor de meerderheid onrechtvaardig, ochlocratieën voor de minderheid. Grote verwachtingen werden ooit gekoesterd over de democratie, maar democratie betekent niets anders dan het afbeulen van het volk door het volk voor het volk. Ook dat is duidelijk geworden. Ik moet zeggen dat het ook hoog tijd werd, want alle macht is volstrekt vernederend. Zij vernedert hen die het uitoefenen, evenzeer als hen over wie het wordt uitgeoefend. Als macht gewelddadig, grof en wreed gebruikt wordt, heeft dat een enkele goede uitwerking, namelijk doordat het de geest van verzet en individualisme teweegbrengt, of in elk geval aan het daglicht brengt, die haar zal doden. Als macht aangewend wordt met een zekere mate van zachtzinnigheid, en gepaard gaat met prijzen en beloningen, werkt dat vreselijk demoraliserend. De mensen zijn zich in dat geval minder bewust van de afschuwelijke druk die op hen gelegd wordt, en leiden hun leven in een soort minderwaardige gemakzucht, als vertroetelde huisdieren, zonder ooit te beseffen dat zij waarschijnlijk andermans gedachten denken, naar andermans maatstaven leven, dus eigenlijk wat je zou kunnen noemen andermans tweedehands kleren dragen, en nooit een enkel moment zichzelf zijn. "Wie vrij wil zijn," zegt een grote denker, "moet zich niet aanpassen." En door mensen om te kopen om zich aan te passen, brengt het gezag een zeer lomp soort overvoed barbarendom onder ons voort.

Samen met macht zal straf verdwijnen. Dit zal een grote winst zijn - een winst van onschatbare waarde. Als je de geschiedenis leest, niet in de gekuiste uitgaven voor schoolkinderen en studenten, maar in de oorspronkelijke bronnen van elk tijdvak, wordt je niet kotsmisselijk van de misdaden die de slechten hebben bedreven, maar van de straffen, die de goeden hebben toegepast, want een gemeenschap wordt oneindig meer ontmenselijkt door de gebruikelijke toepassing van straf, dan door het vóórkomen van misdaad. Daaruit volgt duidelijk, dat hoe meer er gestraft wordt, des te meer misdaad zich voordoet, en de meest recente wetgeving heeft dat duidelijk onderkend en zich ten taak gesteld het straffen te verminderen, voor zover zij dat mogelijk acht. Overal waar ze afgenomen zijn, zijn de resultaten buitengewoon goed geweest. Hoe minder straf, hoe minder misdaad. Als er helemaal geen straf meer is, zal de misdaad of ophouden te bestaan, of, als het toch voorkomt, door artsen behandeld worden als een zeer tragische vorm van krankzinnigheid, die met zorg en vriendelijkheid genezen moet worden. Want wat tegenwoordig misdadigers genoemd worden, zijn dat helemaal niet. Honger, en niet zonde, is de moeder van de tegenwoordige misdaad. Dat is dus de reden waarom onze misdadigers, als een klasse, vanuit geen enkel psychologisch oogpunt ook maar enigszins belangrijk zijn. Het zijn geen prachtige Macbeths of vreselijke Vautrins. Zij zijn alleen maar wat gewone, fatsoenlijke, alledaagse mensen zouden zijn, als zij niet genoeg te eten hadden. Als het privé-eigendom is afgeschaft, zal er geen noodzaak tot misdaad meer bestaan, geen vraag naar zijn, en zal dus verdwijnen. Natuurlijk zijn niet alle misdaden vergrijpen tegen de eigendom, hoewel dat de misdaden zijn, die de Engelse wet, die meer waarde hecht aan wat iemand heeft dan wat hij is, met de meedogenlooste en afschuwelijkste strengheid straft, met uitzondering van moord, ten minste als wij de dood als iets ergers beschouwen dan dwangarbeid, iets waarmee onze misdadigers het, volgens mij, niet eens zijn. Maar als een misdaad niet tegen de eigendom gericht is, kan die toch voortkomen uit ellende, woede en moedeloosheid, teweeggebracht door ons verkeerd systeem van vermogensbezit, en die zal ook verdwijnen, als het systeem is afgeschaft. Als elk lid van de gemeenschap voldoende heeft om zijn behoeften te bevredigen, en niet door zijn buurman wordt lastig gevallen, zal hij er geen enkel belang bij hebben om zelf iemand anders lastig te vallen. Jalousie, die in het huidige leven de bron van misdaad bij uitstek is, is een gevoel dat nauw verbonden is met onze opvattingen over eigendom en zal onder socialisme en individualisme vanzelf uitsterven. Het is opmerkelijk dat bij in gemeenschap van goederen levende stammen jalousie volslagen onbekend is.

De vraag zou kunnen rijzen wat de staat dan moet doen, als zij niet kan regeren. De staat moet een vrijwillige bond zijn die de arbeid organiseert en vervaardiger en verdeler is van noodzakelijke gebruiksartikelen. De staat moet vervaardigen wat nuttig, het individu wat mooi is. En nu ik het woord arbeid genoemd heb, kan ik niet nalaten er op te wijzen dat er tegenwoordig een hoop onzin geschreven en verkondigd wordt over het aanzien van handenarbeid. Er is volstrekt niets noodzakelijk waardigs aan handenarbeid en merendeels is het volstrekt vernederend. Het is geestelijk en zedelijk kwetsend voor de mens om iets te doen, waarin hij geen plezier heeft, en vele vormen van arbeid zijn volkomen vreugdeloze bezigheden, en behoren als zodanig gezien te worden. Acht uur lang op een dag waarop er een oostenwind waait, een modderige verkeersweg aanvegen, is een weerzinwekkende bezigheid. Vegen met geestelijke, morele of fysieke waardigheid lijkt me onmogelijk. De weg met plezier aanvegen zou ontstellend moeten zijn. De mens is voor iets beters geschapen dan het verplaatsen van vuilnis. Al dat werk zou door een machine moeten gebeuren.

En ik twijfel er niet aan dat het zal gebeuren. Tot nu toe is de mens in zekere mate de slaaf van de machine geweest, en ligt iets tragisch in het feit dat, zodra de mens een machine had uitgevonden om zijn werk te doen, hij zelf honger begon te lijden. Maar dat is natuurlijk een gevolg van ons eigendoms- en concurrentiesysteem. Iemand bezit een machine die het werk doet van vijfhonderd andere mensen. Die vijfhonderd worden als gevolg daarvan op straat gezet, en omdat zij geen werk hebben, krijgen zij honger en vervallen tot stelen. Die ene man verzekert zich van de opbrengst van de machine en steekt dat in zijn eigen zak, en heeft dan vijfhonderd maal zoveel als hij zou moeten hebben, en waarschijnlijk, wat nog belangrijker is, heel wat meer dan hij echt nodig heeft. Als die machine de eigendom van allen was, zou iedereen er voordeel van hebben. Alle niet-intellectuele arbeid, alle eentonige, saaie arbeid, alle arbeid die te maken heeft met weerzinwekkende dingen en onaangename omstandigheden met zich meebrengt, moet door machines verricht worden. Machines moeten voor ons werken in de kolenmijnen en alle gezondheidsbevorderende diensten verrichten, stoker zijn op stoomboten, de straten schoonmaken, boodschappen doen op regenachtige dagen en alle werk doen, dat saai of uitputtend is. Op dit ogenblik concurreren de machines met de mens. Onder geschikte omstandigheden zullen zij de mens dienen. Zonder twijfel is dat hun toekomst, en net zoals bomen groeien terwijl de landeigenaar slaapt, zullen de machines alle noodzakelijke en onaangename werk doen, terwijl de mensheid zich vermaakt, of beschaafde ontspanning geniet - wat het doel is van de mens, en niet het werk - mooie dingen maakt, mooie dingen leest of gewoon de wereld met bewondering en plezier aanschouwt. Het feit is dat beschaving slaven nodig heeft. De Grieken hadden daarin helemaal gelijk. Tenzij er slaven zijn die het vervelende, vreselijke en oninteressante werk doen, worden cultuur en beschouwing zo goed als onmogelijk. Menselijke slavernij is verkeerd, gevaarlijk en demoraliserend. De toekomst van de wereld hangt af van mechanische slavernij, van de slavernij van de machine. En als geleerden niet langer opgeroepen worden om in een naargeestig East End aan uitgehongerde mensen slechte cacao te gaan uitdelen en nog slechtere dekens, zullen zij een heerlijke vrije tijd hebben om prachtige en verbazingwekkende dingen uit te vinden, voor hun eigen plezier en dat van alle anderen. In elke stad en in elk huis, zullen grote opslagplaatsen van energie zijn, voor als daar behoefte aan is, en die energie zal de mens omzetten in warmte, licht of beweging, naar gelang zijn behoeften. Is dat utopisch? Een wereldkaart waarop Utopia niet staat, is het bekijken niet waard, want zij laat het enige land weg, waarin de mensheid telkens weer belandt. En na de landing kijkt ze om zich heen, ziet een nog beter land en gaat weer onder zeil. Vooruitgang is het verwezenlijken van Utopia's.

Maar ik heb gezegd dat de samenleving door middel van de organisatie van machines nuttige dingen zal leveren, en de mooie dingen gemaakt worden door het individu. Dit is niet alleen noodzakelijk, maar het is de enig mogelijke manier waarop we zowel het ene als het andere kunnen verkrijgen. Een individu dat dingen moet maken ten behoeve van anderen en rekening moet houden met hun behoeften en wensen, kan zijn werk niet doen met de aandacht waardoor hij het beste dat hij in zich heeft in zijn werk zou kunnen leggen. Anderzijds verdwijnt de kunst helemaal, roest vast of ontaard in een minderwaardige en verachtelijke vorm van handwerk, steeds wanneer een samenleving, een machthebbend deel daarvan of een of andere regering aan de kunstenaar probeert voor te schrijven wat hij moet doen. Een kunstwerk is een uniek resultaat van een unieke gemoedsstemming. Zijn schoonheid komt voort uit het feit, dat de maker is wat hij is. Het heeft niets te maken met het feit dat andere mensen willen wat zij willen. Vanaf het moment dat een kunstenaar rekening houdt met wat andere mensen willen, en aan die vraag probeert tegemoet te komen, houdt hij feitelijk op kunstenaar te zijn, en wordt een saaie of vermakelijke handwerksman, een eerlijke of een oneerlijke koopman. Hij verliest het recht om als kunstenaar te worden gezien. Kunst is de meest intense manier van individualisme die de wereld tot nu heeft gekend. Ik zou bijna zeggen de enige manier. De misdaad, die onder bepaalde omstandigheden ogenschijnlijk tot individualisme heeft geleid, moet op de hoogte zijn van anderen en zich met hen bemoeien. Zij behoort tot het domein van het handelen. Maar alleen, zonder rekening te houden met zijn buren, zonder zich met iemand in te laten, kan de kunstenaar iets moois maken en als hij het niet uitsluitend voor zijn eigen plezier doet, is hij helemaal geen kunstenaar.

Het is vermeldenswaard dat het feit dat de kunst die intense manier van individualisme is, ertoe leidt dat het publiek probeert macht over haar uit te oefenen, wat even immoreel als belachelijk is en even verderfelijk als verachtelijk. Het is niet helemaal de schuld van het publiek. Het publiek is altijd en in alle eeuwen slecht opgevoed. Het vraagt de kunst voortdurend populair te zijn, zijn gebrek aan smaak te strelen, zijn ongerijmde ijdelheid te vleien, het te vertellen wat het al eerder is verteld, het te tonen waar het al lang genoeg van zou moeten hebben, te vermaken wanneer het doezelig is door een te rijkelijke maaltijd en zijn gedachten te verstrooien als het zijn eigen stompzinnigheid moe is. Maar kunst moet nooit proberen populair te zijn. Het publiek zou moeten proberen zichzelf kunstzinnig te maken. Dat is een heel groot verschil. Als een wetenschapper verteld zou worden dat de uitkomsten van zijn experimenten en de gevolgtrekkingen die hij gemaakt heeft, van dien aard moeten zijn, dat zij de aanvaarde populaire opvattingen niet omverwerpen, het populaire vooroordeel niet aantasten, of de gevoeligheden niet kwetsen van mensen die niets van wetenschap afweten; als een filosoof verteld zou worden dat hij het volste recht heeft om in de hoogste denksferen zijn bespiegelingen te houden, op voorwaarde dat hij tot dezelfde conclusies komt die gelden bij hen die nooit op enig gebied hebben nagedacht, dan denk ik dat de huidige wetenschapper en filosoof daar hartelijk om zouden lachen. Toch is het nog niet eens zoveel jaar geleden dat zowel filosofie als wetenschap onderworpen waren aan een meedogenloze controle van het publiek, aan macht - in feite de macht van de alomtegenwoordige onwetendheid van de gemeenschap, of de terreur en machtshonger van een of andere kerkelijke of regerende klasse. Natuurlijk zijn wij in zeer grote mate verlost van elke poging van de kant van maatschappij, kerk of regering om het individualisme van het speculatieve denken te hinderen, maar de poging om het individualisme van de beeldende kunsten te dwarsbomen ligt nog steeds op de loer. In feite meer dan dat; dat gaat agressief, beledigend en meedogenloos.

De kunsten die er in Engeland het best van af gekomen zijn, zijn de kunsten waarvoor het publiek geen belangstelling heeft. De dichtkunst is een voorbeeld van wat ik bedoel. Het feit dat we hier in Engeland een voortreffelijke dichtkunst hebben, komt omdat het publiek geen gedichten leest en er daarom geen invloed op uitoefent. Het publiek beledigt dichters graag omdat zij individualisten zijn, maar als het dat eenmaal gedaan heeft, laat het hen aan hun lot over. In het geval van roman en toneel, kunsten waarin het publiek wel belang stelt, is het gevolg van de macht van het publiek volstrekt belachelijk geweest. Geen land brengt zo slecht geschreven romans voort, zo vervelend en banaal werk in romanvorm, zulke onnozele en laag-bij-de-grondse toneelstukken, als Engeland. Het kan ook niet anders. Het niveau van het publiek is van dien aard, dat geen kunstenaar het bereiken kan. Het is tegelijkertijd te gemakkelijk en te moeilijk om een populair romanschrijver te zijn. Het is te gemakkelijk, omdat de eisen van het publiek wat betreft opzet, stijl, psychologie, levensbeschrijving en literaire waarde binnen het bereik liggen van de armzaligste vermogens en de meest onontwikkelde geest. Het is te moeilijk, omdat de kunstenaar, om aan zulke eisen te beantwoorden, zijn aard geweld aan zou moeten doen, niet zou moeten schrijven vanwege het artistieke genot van het schrijven, maar voor het vermaak van half-ontwikkelde mensen, en daarom zijn individualiteit zou moeten onderdrukken, zijn cultuur vergeten, zijn stijl vernietigen, en alles opgeven wat waardevol in hem is. Met het toneel is het wat beter. Het publiek dat naar de schouwburg gaat, houdt weliswaar van het voor de hand liggende, maar wil zich niet laten vervelen, en variété en klucht, de twee meest geliefde genres, zijn afwijkende kunstvormen. Als het maar variété of klucht is, kan heel kostelijk werk voortgebracht worden en in dit soort werk geniet de kunstenaar in Engeland een zeer grote vrijheid. Het gevolg van de controle van het publiek is pas bij de hogere toneelvormen te zien. Waar het publiek vooral een afkeer van heeft, is het nieuwe. Elke poging om het onderwerp van de kunst uit te breiden is uiterst onaangenaam voor het publiek; en toch hangt de levensvatbaarheid en vooruitgang van de kunst grotendeels af van de voortdurende uitbreiding daarvan. Het publiek wil niet aan het nieuwe omdat het er bang voor is. Het geldt bij hen voor een manier van individualisme, een verklaring van de kant van de kunstenaar dat hij zijn eigen onderwerp kiest en dat behandelt zoals het hem goeddunkt. Het publiek heeft helemaal gelijk met die houding. Kunst is individualisme, en individualisme is een verstorende en ontwrichtende kracht. Daarin ligt zijn enorme waarde. Want wat het probeert te verstoren, is de eentonigheid van de vorm, slaafsheid der gewoonte, tirannie van de traditie en het neerhalen van de mens naar het peil van een machine. Op kunstgebied slikt het publiek wat ooit geweest is, omdat zij het niet kunnen veranderen, niet omdat zij het waarderen. Hun klassieken verzwelgen zij met huid en haar zonder ze ooit te proeven. Zij verdragen ze als iets onvermijdelijks, en omdat zij ze niet kunnen verstoren, doen ze hun mond erover open. Vreemd genoeg, of niet vreemd, al naar gelang het gekozen standpunt, richt dit aanvaarden van de klassieken een hoop kwaad aan. De kritiekloze bewondering van de bijbel en Shakespeare in Engeland is een voorbeeld van wat ik bedoel. Omdat bij de bijbel overwegingen over het kerkelijk gezag ter sprake komen, hoef ik daar niet bij stil te staan. Maar in het geval Shakespeare is het overduidelijk, dat het publiek in feite evenmin de bekoorlijkheden als de tekortkomingen van zijn toneelstukken ziet. Als zij die bekoorlijkheden zouden zien, zouden zij ook geen bezwaar hebben tegen de ontwikkeling van het toneel; en als zij de tekortkomingen zouden zien, zouden zij ook geen bezwaar maken. Het feit is dat het publiek de klassieken van een land gebruikt als middel om de vooruitgang van de kunst te dwarsbomen. Zij verlagen de klassieken tot gezaghebber. Zij gebruiken hen als ploertendoders om de vrije uiting van schoonheid en nieuwe vormen te verhinderen. Zij vragen een schrijver altijd waarom hij niet schrijft als iemand anders, of een schilder waarom hij niet schildert als iemand anders, en beseffen niet dat beiden, als ze zoiets doen, niet langer kunstenaar zijn. Een nieuwe schoonheidsvorm is iets volstrekt weerzinwekkends voor hen, en steeds als dat opduikt, worden ze zo boos en raken zo in de war, dat zij altijd twee domme uitspraken bezigen - de ene is dat het kunstwerk volstrekt onbegrijpelijk is, de andere dat het volstrekt immoreel is. Ik denk dat zij daarmee het volgende bedoelen. Als zij zeggen, dat een kunstwerk volstrekt onbegrijpelijk is, bedoelen zij dat de kunstenaar iets moois gezegd of gemaakt heeft, dat nieuw is; als zij een kunstwerk beschrijven als volstrekt immoreel, bedoelen zij dat de kunstenaar iets moois gezegd of gemaakt heeft dat waar is. De eerste uitspraak slaat op de stijl, de tweede op het onderwerp. Maar waarschijnlijk gebruiken zij de woorden heel vaag, terwijl een gewone menigte kant en klare straatstenen grijpt. Er is bijvoorbeeld in deze eeuw niet één echte dichter of prozaschrijver geweest, aan wie het Britse publiek niet plechtig getuigschriften van immoreel gedrag heeft overhandigd en deze diploma's nemen bij ons feitelijk de plaats in van wat in Frankrijk de formele erkenning van de Académie is, zodat de instelling van zulk een instituut hier in Engeland gelukkig geheel overbodig is. Natuurlijk is het publiek heel roekeloos bij het gebruik van dat woord. Dat zij Wordsworth een immorele dichter zouden noemen, was gewoon te verwachten. Wordsworth was een dichter. Maar dat zij Charles Kingsley een immorele romanschrijver hebben genoemd, is uitzonderlijk. Het proza van Kingsley was niet van zeer goede kwaliteit. Maar zij hebben dat woord nu eenmaal en gebruiken dat zo goed als ze kunnen. Een kunstenaar laat zich daardoor natuurlijk niet van de wijs brengen. De echte kunstenaar is iemand die volstrekt in zichzelf gelooft, omdat hij volstrekt zichzelf is. Toch kan ik mij voorstellen dat, als een kunstenaar in Engeland een kunstwerk voort zou brengen, dat meteen bij het verschijnen door het publiek, bij monde van zijn spreekbuis de publieke pers, aangemerkt zou worden als een werk dat zeer begrijpelijk en moreel is, die kunstenaar zich in alle ernst zou gaan afvragen of hij bij het voortbrengen inderdaad wel zichzelf geweest is, en dus of het werk hem misschien niet waardig is, iets tweederangs of zonder enige artistieke waarde.

Maar misschien heb ik het publiek te kort gedaan toen ik zijn woordenschat beperkte tot woorden als "immoreel," "onbegrijpelijk," "exotisch" en "ongezond." Zij bezigen nog een ander woord. Dat woord is "morbide." Zij gebruiken het niet vaak. De betekenis van het woord is zo eenvoudig dat zij bang zijn het te gebruiken. Toch gebruiken ze het soms en nu en dan kan je het tegenkomen in populaire kranten. Het is natuurlijk een belachelijk woord om op een kunstwerk toe te passen. Want is "morbide" soms niet een gemoedstoestand, emotie of denkwijze die iemand niet tot uiting kan brengen? Het hele publiek is morbide, omdat het nooit voor iets een uitdrukking kan vinden. De kunstenaar is het nooit. Hij brengt alles tot uiting. Hij staat buiten zijn onderwerp en brengt door middel daarvan onvergelijkelijke en artistieke effecten teweeg. Een kunstenaar "morbide" noemen omdat hij van morbiditeit zijn onderwerp maakt, is even dwaas als Shakespeare krankzinnig noemen omdat hij "King Lear" geschreven heeft.

Alles bij elkaar schiet de kunstenaar in Engeland er toch iets mee op doordat hij aangevallen wordt. Zijn individualiteit wordt intenser. Hij wordt meer helemaal zichzelf. Natuurlijk zijn de aanvallen buitengewoon grof, onbeschaamd en verachtelijk. Maar welke kunstenaar verwacht genade van de banale geest of stijl van het kleinburgerlijk intellect? Platheid en stompzinnigheid zijn twee zeer duidelijke feitelijkheden in het tegenwoordige leven. Dat valt natuurlijk betreuren. Maar zij zijn er nu eenmaal. Zoals alles zijn ze een onderwerp ter bestudering. De eerlijkheid gebiedt mij te verklaren dat dat de huidige journalisten iemand onder vier ogen altijd excuses aanbieden, voor wat zij in het openbaar tegen hem geschreven hebben.

Er dient nog opgemerkt te worden dat in de afgelopen paar jaar nog twee andere bijvoeglijke naamwoorden zijn toegevoegd aan de zeer beperkte woordenschat, die het publiek ter beschikking heeft om de kunst te kwetsen. Het ene is het woord "ongezond," het tweede "exotisch". Het laatste woord drukt alleen de woede uit van de kortstondig levende paddenstoel tegen de onsterfelijke, verrukkelijke en buitengewoon lieflijke orchidee. Het is een hulde, maar een onbelangrijke hulde. Maar het woord "ongezond" kan ontleed worden. Het is een nogal interessant woord. Het is zelfs zo interessant, dat de mensen die het gebruiken, niet weten wat het betekent.

Wat betekent het? Wat is een gezond of een ongezond kunstwerk? Alle benamingen die toegepast worden op een kunstwerk hebben, mits ze rationeel gebruikt worden, betrekking of op de stijl of op het behandelde onderwerp of op allebei. Vanuit het standpunt van stijl is een gezond kunstwerk een kunstwerk, waarvan de stijl rekening houdt met de schoonheid van het gebruikte materiaal, of dat nou woorden zijn of brons, verf of ivoor, en die schoonheid gebruikt als een element bij het teweegbrengen van het esthetisch effect. Vanuit het standpunt van het onderwerp is een gezond kunstwerk een kunstwerk waarvan de keuze van het onderwerp bepaald wordt door het temperament van de kunstenaar, en komt daar rechtstreeks uit voort. Kortom, een gezond kunstwerk heeft zowel volmaaktheid als persoonlijkheid. Natuurlijk kunnen bij een kunstwerk vorm en inhoud niet gescheiden worden; zij zijn altijd één. Maar als we het willen ontleden, leggen wij het geheel van de esthetische indruk even terzijde en dan kunnen we ze wel rationeel van elkaar scheiden. Anderzijds is een ongezond kunstwerk, een werk waarvan de stijl doorzichtig is, ouderwets en alledaags, en waarvan het onderwerp weloverwogen gekozen is, niet omdat de kunstenaar er enig plezier in heeft, maar omdat hij denkt dat het publiek hem ervoor zal betalen. In feite is de populaire roman die het publiek gezond noemt, altijd een door en door ongezond product, en wat het publiek een ongezonde roman noemt, altijd een mooi en gezond kunstwerk.

Ik hoef nauwelijks te zeggen dat ik er ook maar één moment over klaag, dat het publiek en de publieke pers deze woorden verkeerd gebruiken. Ik zou niet weten hoe zij, met hun gemis van begrip van wat kunst is, ze in hun juiste betekenis zouden kunnen gebruiken. Ik wijs alleen op het verkeerd gebruik, en wat betreft de oorsprong van dat verkeerd gebruik en de bedoeling die er achter schuilt, is de verklaring heel eenvoudig. Het komt voort uit de barbaarse opvatting van het begrip macht. Het is het gevolg van het natuurlijke onvermogen van een gemeenschap die door macht verdorven is, om het individualisme te begrijpen of te waarderen. Kortom, het is afkomstig van dat monsterachtige onwetende geval, dat de Publieke Opinie genoemd wordt, die wanneer ze toezicht probeert uit te oefenen op activiteiten beroerd en goedbedoeld is, maar schandelijk is en met kwalijke bedoelingen handelt als ze Denken en Kunst probeert te controleren.

Er valt dus veel meer te zeggen ten gunste van de fysieke kracht van het publiek, dan van de publieke opinie. De eerste kan uitstekend zijn. De tweede is uiteraard dwaas. Er is vaak beweerd dat kracht geen argument is, maar dat hangt helemaal af, van wat er bewezen moet worden. Veel van de belangrijkste vraagstukken van de afgelopen paar eeuwen, zoals het handhaven van eigen bestuur in Engeland of van het feodalisme in Frankrijk, zijn uitsluitend door middel van fysieke kracht opgelost. Juist de gewelddadigheid van een revolutie kan het publiek een ogenblik groots en schitterend maken. Het was een rampzalige dag waarop het ontdekte dat de pen machtiger is dan de straatsteen, en even aanvallend kan zijn als een geworpen steen. Meteen gingen ze op zoek naar de journalist, vonden hem, ontwikkelden hem en maakten van hem hun ijverige en goed betaalde dienaar. Dat was voor beide partijen zeer betreurenswaardig. Achter de barricade kan veel edels en heldhaftigs schuilen. Maar schuilt er achter het hoofdartikel soms niet alleen maar vooroordeel, stompzinnigheid, huichelarij en gebazel? En als die vier samengevoegd worden, vormen ze een afschrikwekkende macht en het nieuwe gezag.

Vroeger hadden ze de pijnbank. Nu hebben we de pers. Dat is zeker een verbetering, maar nog steeds erg beroerd, verkeerd en demoraliserend. Iemand - was het niet Burke? - heeft de journalistiek ooit de vierde stand genoemd. Dat was destijds ongetwijfeld waar. Maar tegenwoordig is het in feite de enige stand. Ze heeft de andere drie opgegeten. De wereldlijke Heren zwijgen, de geestelijke Heren hebben niets te zeggen, en de Volksvertegenwoordiging heeft ook niets te zeggen en zegt dat. Wij worden geregeerd door de journalistiek. In Amerika regeert de President vier jaar, maar de journalistiek regeert voor eeuwig. Gelukkig heeft zij daar haar gezag tot een uiterste van grofheid en bruutheid opgevoerd. Als een vanzelfsprekend gevolg heeft dat een geest van verzet in het leven geroepen. De mensen vermaken zich ermee of walgen ervan, al naar gelang hun temperament. Maar ze is niet meer de echte macht die ze was. Ze wordt niet serieus genomen. Omdat de journalistiek in Engeland, behalve in een paar welbekende gevallen, nooit tot zulke uitspattingen gekomen is, is en blijft het een belangrijke factor, een echt opmerkelijke macht. De tirannie die ze van plan is uit te oefenen over het persoonlijke leven van de mensen lijkt me alleszins buitengewoon. Het feit is dat het publiek een onverzadigbare nieuwsgierigheid heeft om alles te willen weten behalve wat de moeite waard is. De journalistiek die zich daarvan bewust is en een winkeliersmentaliteit heeft, komt tegemoet aan hun wensen. Eeuwen geleden werden journalisten aan de schandpaal genageld. Dat was vreselijk. In deze eeuw hebben de journalisten hun eigen oren aan het sleutelgat genageld. Dat is veel erger. En wat het nog kwalijker maakt, is het feit dat de journalisten die het meest laakbaar zijn, niet de vertierjournalisten zijn, die voor zogenaamde gezelligheidsbladen schrijven.. De schade wordt aangericht door de serieuze, weldenkende, goedbedoelende journalisten, die plechtstatig, zoals ze dat tegenwoordig doen, een of ander voorval uit het persoonlijke leven van een groot staatsman voor de ogen van het publiek slepen, van iemand die zowel leidsman is van het politieke denken, als schepper van politieke macht, en die dan het publiek uitnodigen dat voorval uitgebreid te bespreken, invloed uit te oefenen op de zaak, hun mening te geven, en dat niet alleen, maar ook hun mening in werking te zetten teneinde de betrokkene, zijn partij en zijn land op alle punten de wet voor te schrijven; met andere woorden, zichzelf belachelijk kwetsend en schadelijk te maken. Het persoonlijk leven van mannen en vrouwen behoort niet openbaar gemaakt te worden. Het publiek heeft daar niets mee te maken. In Frankrijk gaan ze met die dingen beter om. Daar wordt niet toegestaan dat de details van een echtscheidingsproces openbaar gemaakt worden ter vermaak of beoordeling van het publiek. Het enige wat het publiek mag weten is dat de scheiding, op verzoek van een of beide betrokken huwelijkspartijen, is uitgesproken en toegekend. In Frankrijk stellen zij daadwerkelijk grenzen aan de journalist, en staan de kunstenaar een bijna volkomen vrijheid toe. Hier laten wij de journalist volkomen vrij, en perken de kunstenaar helemaal in. Dat wil zeggen dat de publieke opinie in Engeland, iemand die echt mooie dingen maakt probeert te belemmeren, te dwarsbomen en tegen te houden, en de journalist in feite dwingt te schrijven over lelijke, afschuwelijke of walgelijke dingen, zodat wij de meest serieuze journalisten ter wereld hebben, en de meest onfatsoenlijke kranten. Het is niet overdreven om over dwang te praten. Er zijn misschien een paar journalisten, die er genoegen in scheppen om vreselijke dingen te publiceren, of die, omdat ze het niet breed hebben, uit zijn op schandalen als een soort duurzame basis voor hun inkomen. Maar ik weet zeker dat er andere journalisten zijn, ontwikkelde en beschaafde mensen, die echt een hekel hebben aan het publiceren van dat soort zaken, die weten dat het verkeerd is en dat alleen toch doen, omdat de ongezonde omstandigheden waaronder ze hun vak moeten uitoefenen, hen dwingen het publiek te leveren wat het publiek wil, en te concurreren met andere journalisten om zo ruim en voldoende mogelijk tegemoet te komen aan de banale honger van het publiek. Het is voor elke groep ontwikkelde mensen een zeer vernederende positie, en ik twijfel er niet aan dat de meesten van hen zich daar zeer bewust van zijn.

Maar laten we afscheid nemen van deze in feite zeer onverkwikkelijke kant van het onderwerp en terugkeren naar het vraagstuk van de controle van het publiek inzake de kunst, waarmee ik bedoel dat de publieke opinie de kunstenaar de vorm voorschrijft die hij dient te gebruiken, de manier waarop hij dat moet doen en de materialen waarmee hij moet werken. Ik heb er al op gewezen dat de kunsten die er in Engeland het best van af zijn gekomen, de kunsten zijn, waarvoor het publiek geen belangstelling heeft gehad. Maar ze stellen wel belang in het toneel, en omdat er de afgelopen tien of vijftien jaar in het toneel een zekere vooruitgang is geboekt, is het belangrijk erop te wijzen dat deze vooruitgang geheel te danken is aan een paar individuele kunstenaars, die geweigerd hebben het algemene gebrek aan smaak te aanvaarden als hun maatstaf en de kunst louter te zien als een zaak van vraag en aanbod. Met zijn prachtige en levendige persoonlijkheid, met een stijl die die echt iets kleurigs heeft, met zijn buitengewone overmacht, niet alleen over het louter nabootsen, maar ook over het beeldende en intellectuele scheppen, zou Henry Irving, als zijn enige doel was geweest het publiek te geven wat het wilde, op de banaalste manier de banaalste toneelstukken hebben kunnen opvoeren en daaruit zoveel succes en geld hebben kunnen slaan als iemand zich maar had kunnen wensen. Maar dat was niet wat hij wilde. Zijn doel was om onder bepaalde omstandigheden en in bepaalde kunstvormen zijn eigen volmaaktheid als kunstenaar te verwezenlijken. Aanvankelijk richtte hij zich tot de minderheid, nu heeft hij de meerderheid opgevoed. Bij zijn publiek heeft hij zowel smaak als temperament teweeggebracht. Het publiek waardeert zijn artistieke succes enorm. Toch vraag ik mij vaak af of het publiek begrijpt dat dit succes uitsluitend te danken is aan het feit dat hij hun maatstaf niet aanvaardde, maar zijn eigen verwerkelijkte. Met hun maatstaf zou het Lyceum Theater een soort tweederangs-kermistent geweest zijn, zoals een paar populaire theaters in Londen dat nu zijn. Maar of ze dat nu wel of niet begrijpen, het feit blijft dat bij het publiek smaak en temperament in zekere mate wakker zijn geschud, en dat het nu dus in staat is deze eigenschappen verder te ontwikkelen. Hoe komt het dan dat het publiek niet beschaafder wordt? Het is ertoe in staat. Wat houdt het tegen?

Wat het tegenhoudt, nogmaals, is hun verlangen om macht uit te oefenen over kunstenaar en kunstwerken. Sommige schouwburgen, zoals het Lyceum Theater en de Haymarket, lijken door het publiek bezocht te worden in de vereiste stemming. In deze beide theaters zijn het individuele kunstenaars geweest, die erin geslaagd zijn bij hun publiek - en elke Londense schouwburg heeft zijn eigen publiek - de gemoedstoestand op te wekken, waartoe de kunst zich richt. Wat is die gemoedstoestand dan? Niets anders dan ontvankelijkheid.

Als iemand een kunstwerk benadert met als enige bedoeling daarover en over de kunstenaar macht uit te oefenen, benadert hij het in zulk een geest, dat hij er geen enkele artistieke indruk van kan opdoen. Het kunstwerk behoort de toeschouwer te overheersen, niet de toeschouwer het kunstwerk. De toeschouwer moet ontvankelijk te zijn. Hij moet de viool zijn, waarop de meester speelt. En hoe vollediger hij zijn eigen dwaze inzichten kan onderdrukken, zijn eigen rare vooroordelen, zijn eigen absurde ideeën over wat kunst behoort te zijn, des te meer kans heeft hij het desbetreffende kunstwerk te begrijpen en te waarderen. Dat is natuurlijk overduidelijk in het geval van het gewone schouwburgpubliek, van Engelse mannen en vrouwen. Maar het geldt evenzeer voor wat ontwikkelde mensen genoemd wordt. Want de denkbeelden over kunst van deze laatsten zijn duidelijk ontleend aan wat kunst is geweest, terwijl het nieuwe kunstwerk mooi is doordat het is wat kunst nooit geweest is, en het afmeten aan de maatstaf van het verleden, betekent het afmeten aan een maatstaf op de verwerping waarvan zijn echte volmaaktheid berust. Alleen iemand met een zodanige instelling dat hij in staat is, door middel van een verbeeldingsvol medium, onder verbeeldingsvolle omstandigheden, nieuwe en prachtige indrukken te ontvangen, kan een kunstwerk waarderen. En nog meer dan bij het waarderen van beeldhouw- en schilderkunst, geldt dit bij het waarderen van kunsten zoals de toneelkunst. Want schilderij en beeldhouwwerk staan niet op voet van oorlog met de tijd. Zij houden geen rekening met het verstrijken van de tijd. In een enkel moment kan hun eenheid worden begrepen. In het geval van literatuur is dat anders. Voordat de eenheid van het effect mogelijk wordt moet eerst een bepaalde tijd doorlopen worden. Zo kan in een toneelstuk in het eerste bedrijf iets voorkomen, waarvan de werkelijke artistieke waarde voor de toeschouwer niet duidelijk kan zijn, totdat het derde of vierde bedrijf wordt bereikt. Wordt de dwaas daar dan boos over en gaat hij schreeuwen, het spel verstoren en de uitvoerenden ergeren? Nee. De oprechte toeschouwer blijft rustig zitten, en kent de heerlijke gevoelens van verwondering, nieuwsgierigheid en spanning. Hij gaat niet naar een toneeluitvoering om zijn kalmte te verliezen. Hij gaat naar een uitvoering om bij zichzelf een artistiek gevoel teweeg te brengen. Hij gaat naar het theater om een artistiek gevoel te krijgen. Hij is geen scheidsrechter over het kunstwerk. Hij is iemand die wordt toegelaten om het kunstwerk te aanschouwen en als het stuk mooi is, in zijn aanschouwen het egoïsme dat hem ontsiert te vergeten -het egoïsme van zijn onwetendheid, of het egoïsme van zijn kennis. Dat is een punt, denk ik, dat bij het toneel, nog onvoldoende onderkend is. Ik kan heel goed begrijpen dat, als "Macbeth" voor het eerst voor een hedendaags Londens publiek zou worden opgevoerd, veel van de aanwezigen krachtig en fel in verzet zouden komen tegen het opvoeren van de heksen in het eerste bedrijf met hun zonderlinge uitspraken en belachelijke kreten. Maar als het stuk afgelopen is, wordt pas duidelijk dat het lachen van de heksen in "Macbeth" even afschuwelijk is als het krankzinnige lachen in "Lear," en nog verschrikkelijker dan de lach van Jago in het treurspel van de Moor. Geen toeschouwer van kunst heeft een volledigere mate van ontvankelijkheid nodig dan de toeschouwer van een toneelstuk. Zodra hij macht probeert uit te oefenen, wordt hij de gezworen vijand van de kunst en van zichzelf. De kunst trekt er zich daar niets van aan. Hij is het zelf die lijdt.

Voor de roman geldt hetzelfde. De macht van het publiek en de erkenning daarvan zijn rampzalig. Thackeray's "Esmond" is een prachtig kunstwerk, omdat hij het schreef voor zijn eigen plezier. In zijn andere romans, in "Pendennis," "Philip" en zelfs in "Vanity Fair," is hij zich soms te zeer bewust van het publiek, en verknoeit hij zijn werk door zich rechtstreeks te richten tot de voorkeuren van zijn lezers of door rechtstreeks met hen de draak te steken. Een echte kunstenaar houdt op geen enkele manier rekening met het publiek. Het publiek bestaat voor hem niet. Hij heeft geen bedwelmende of zoete koekjes om het monster in slaap of zoet te houden. Hij laat dat over aan de populaire romanschrijver. Eén weergaloze romanschrijver hebben wij op het ogenblik in Engeland, George Meredith. In Frankrijk zijn betere kunstenaars, maar Frankrijk heeft niemand wiens levensvisie zo breed, zo afwisselend en zo verbeeldingsvol echt is. Er zijn in Rusland verhalenvertellers die een levendiger gevoel hebben voor wat ellende in de roman kan betekenen. Maar bij hem is de filosofie in de romankunst op zijn plaats. Zijn mensen leven niet alleen, maar zij leven al denkend. Je kan ze vanuit talloze standpunten zien. Zij geven te denken. Zij en hun omgeving zijn bezield. Zij zijn vertolkend en symbolisch. En hij die die ze in het leven geroepen heeft, deze prachtige en kwikzilveren personages, bedacht ze voor zijn eigen plezier en heeft het publiek nooit gevraagd wat het wilde, heeft nooit moeite gedaan daarachter te komen, heeft nooit het publiek toegestaan hem iets voor te schrijven of hoe dan ook te beïnvloeden, maar is steeds doorgegaan met het versterken van zijn eigen persoonlijkheid en zijn eigen individueel werk voort te brengen. Aanvankelijk werd hij door niemand ter hand genomen. Dat maakte hem niets uit. Daarna waren het een paar. Dat veranderde hem niet. Nu zijn het er velen. Hij is nog steeds dezelfde. Hij is een weergaloze romanschrijver. Met de decoratieve kunsten is het niet anders. Het grote publiek klemde zich met een hartstochtelijke vasthoudendheid vast aan wat, volgens mij, de rechtstreekse invloed was van de wereldtentoonstelling van internationale smakeloosheid, een invloed die zo rampzalig was, dat de huizen waarin de mensen leefden, alleen nog maar voor blinden bewoonbaar waren. Toen werden er prachtige dingen gemaakt, fraaie kleuren kwamen uit de handen van de stoffenverver, mooie patronen uit het brein van de kunstenaar, en het gebruik van mooie dingen en hun waarde en belang kwam in zwang. Het grote publiek was in hoge mate verontwaardigd. Ze werden boos. Zij zeiden domme dingen. Niemand had het in de gaten. Niemand voelde zich maar enigszins uit het veld geslagen. Niemand aanvaardde het gezag van de publieke opinie. En tegenwoordig is het zo goed als onmogelijk een hedendaagse woning te betreden zonder enig blijk te zien van goede smaak, enig blijk van het belang van een aangename omgeving, of een teken van het waarderen van schoonheid. In feite zijn de woningen van de mensen de laatste tijd in de regel heel aantrekkelijk. Mensen zijn heel beschaafd geworden. Maar de eerlijkheid gebied te zeggen dat het buitengewone succes van de revolutie in aankleding van het huis, meubilering en dergelijke, niet echt te danken is aan de meerderheid van het publiek, die een bijzonder goede smaak in dergelijke zaken ontwikkeld zou hebben. Het is hoofdzakelijk te danken aan het feit dat de ambachtslieden zozeer plezier hadden in het vervaardigen van mooie dingen en zich zo duidelijk bewust werden van de lelijkheid en banaliteit van wat het publiek voordien wilde, dat zij het publiek gewoon uitgehongerd hebben. Het zou nu onmogelijk zijn een vertrek te meubileren zoals dat enkele jaren terug gebeurde, zonder voor alle spullen naar een uitverkoop te gaan van tweedehands-meubelen, afkomstig uit een of ander derderangs pension. Die dingen worden niet meer gemaakt. Hoezeer ze er ook bezwaar tegen hebben, de mensen moeten tegenwoordig iets moois in hun omgeving hebben. Gelukkig voor hen, heeft hun toelaten van macht op dit kunstgebied totaal schipbreuk geleden.

Het is dus duidelijk dat alle macht in dergelijke zaken slecht is. Mensen vragen soms welke regeringsvorm het meest geschikt is voor een kunstenaar om onder te leven. Op deze vraag is maar een enkel antwoord. De regeringsvorm die het meest geschikt is voor de kunstenaar, is helemaal geen regering. Machtsoefening over hem en zijn kunst is belachelijk. Er is beweerd dat kunstenaars juist onder tirannieën prachtig werk hebben voortgebracht. Dat is niet helemaal waar. Kunstenaars hebben alleenheersers wel bezocht, niet als onderdanen die getiranniseerd konden worden, maar als rondreizende wonderdoeners, als boeiende rondzwervende persoonlijkheden, die onthaald, in de watten gelegd en met rust gelaten werden en mochten scheppen. Ten gunste van de despoot kan gezegd worden dat hij, omdat hij een individu is, beschaving kan hebben, terwijl de massa een monster zonder is. Iemand die keizer of koning is, kan zich bukken om voor een schilder een penseel op te rapen, maar als de massa bukt is het alleen maar om met modder te gooien. En toch hoeft de democratie niet zo diep te bukken als een keizer. In feite hoeft zij zich helemaal niet te bukken om met modder te kunnen gooien. Maar het is niet nodig onderscheid te maken tussen alleenheerser en massa: alle macht is even slecht.

Er zijn drie soorten tirannen. Er is een tiran die de baas speelt over het lichaam. Er is een tiran die de baas speelt over de ziel. Er is een tiran die zowel over ziel als het lichaam de baas speelt. De eerste heet vorst. De tweede paus. De derde volk. De vorst kan een ontwikkeld man zijn. Veel vorsten zijn dat geweest. Toch schuilt er gevaar in de vorst. Denk maar aan Dante en het bittere feest in Verona en aan Torquato Tasso en het krankzinnigengesticht in Ferrara. Het is beter voor de kunstenaar niet met vorsten te maken te hebben. De paus kan een ontwikkeld man zijn. Veel pausen zijn dat geweest; de slechte pausen zijn dat geweest. De slechte pausen hielden van schoonheid, bijna even hartstochtelijk, ja even hartstochtelijk, als de goede pausen het denken haatten. Aan de verdorvenheid van het pausdom heeft de mensheid veel te danken. De goedheid van het pausdom staat bij de mensheid vreselijk in het krijt. Al heeft het Vaticaan de retoriek van zijn donderslagen behouden en zijn bliksemschichten prijs moeten geven, toch is het voor de kunstenaar beter zich niet met pausen in te laten. Het was een paus, die tot een conclaaf van kardinalen over Cellini zei, dat gewone wetten en gewoon gezag niet waren bedoeld voor mensen zoals hij, maar het was ook de paus, die Cellini in de gevangenis wierp en hem daar hield tot hij ziek werd van woede, en voor zichzelf onwerkelijke visioenen in het leven riep, de gouden zon zijn cel binnen zag komen en zo verliefd op haar werd dat hij probeerde te ontsnappen, van toren naar toren klauterde, door de wervelende morgenlucht omlaagviel, zich verminkte, door een wijngaardenier met wijnbladeren overdekt werd en in een wagen naar iemand toegebracht werd die zich, omdat hij van mooie dingen hield, over hem ontfermde. Dat is het gevaar van pausen. En het volk en zijn macht, hoe zit het daar mee? Daarover is misschien al genoeg gezegd. Zijn macht is blind, doof, afschuwelijk, grillig, vermakelijk, serieus en liederlijk. De kunstenaar kan onmogelijk met het volk te leven. Alle despoten kopen om. Het volk koopt om en ontmenselijkt. Wie vertelde hen dat ze macht moesten uitoefenen? Zij waren geschapen om te leven, te luisteren en lief te hebben. Iemand heeft hen een groot kwaad berokkend. Zij hebben zichzelf verdorven door hun minderen na te apen. Zij hebben de staf van de vorst genomen. Hoe zouden ze die moeten gebruiken? Zij hebben de drievoudige tiara van de paus gepakt. Hoe zouden zij haar last moeten torsen? Zij zijn als een clown met een gebroken hart. Ze zijn als een priester met een nog ongeboren ziel. Laat iedereen die schoonheid mint, medelijden met hen hebben. En hoewel zij zelf schoonheid niet beminnen, laat hen toch medelijden hebben met zichzelf. Wie onderwees hen het kunstje van de tirannie?

Er zijn nog veel andere dingen waarop gewezen kan worden. Vermeldenswaard is dat de Renaissance groots was, omdat zij geen enkel maatschappelijk probeerde op te lossen en zich met dergelijke zaken niet bemoeide, maar het individu zich vrij, mooi en natuurlijk liet ontplooiien, en daarom grote en individualistische kunstenaars bezat en grote en individualistische mensen. Vermeldenswaard is dat Lodewijk XIV, door de moderne staat te vormen, het individualisme van de kunstenaars vernietigde, dingen monsterlijk maakte in hun eentonige herhaling en verachtelijk in hun aanpassing aan de regels, en overal in Frankrijk de hele mooie uitingsvrijheid vernietigde, die de traditie een nieuwe schoonheid gegeven had en van nieuwe en klassieke vormen een geheel gemaakt had. Maar het verleden is onbelangrijk. Het heden is onbelangrijk. Wij hebben te maken met de toekomst. Want het verleden is wat de mens niet had moeten zijn. Het heden is wat de mens niet behoort te zijn. De toekomst is wat kunstenaars zijn.

Er zal natuurlijk gezegd worden dat het hier beschreven plan volkomen onuitvoerbaar is en tegen de menselijke natuur in gaat. Dat is helemaal waar. Het is onuitvoerbaar en gaat in tegen de menselijke natuur. Daarom verdient het uitgevoerd te worden, en daarom wordt het voorgesteld. Want wat is een uitvoerbaar plan? Een onuitvoerbaar plan is of een plan dat al uitgevoerd is, of een plan dat uitgevoerd zou kunnen worden onder de bestaande omstandigheden. Maar het zijn juist de bestaande omstandigheden waartegen bezwaar gemaakt wordt en elk plan dat deze omstandigheden zou kunnen aanvaarden, is verkeerd en dwaas. De omstandigheden zullen uit de weg geruimd worden en de menselijke natuur zal veranderen. Het enige dat bekend is van de menselijke natuur, is dat zij verandert. Verandering is de enige eigenschap die wij haar kunnen toekennen. Systemen die mislukken, zijn systemen die berusten op de onveranderlijkheid van de menselijke natuur, en niet op haar groei en ontplooiing. De vergissing van Lodewijk XIV was dat hij dacht dat de menselijke natuur steeds hetzelfde zou blijven. Het gevolg van zijn vergissing was de Franse Revolutie. Het was een bewonderenswaardig gevolg. Alle gevolgen van vergissingen van regeringen zijn zeer bewonderenswaardig.

Vermeldenswaard is dat het individualisme niet de mens benadert met ziekelijk geleuter over plicht, dat gewoon doen wat andere mensen willen, omdat ze dat willen betekent, of weerzinwekkend geleuter over zelfopoffering, wat slechts een overblijfsel is van primitieve zelfverminking. Het stelt in feite geen enkele eis aan de mens. Het komt vanzelf en onvermijdelijk uit de mens zelf voort. Het is het punt waarnaar alle ontwikkeling streeft. Het zijn de verschillende levensvormen waar alle organismen naartoe groeien. Het is de volmaaktheid die elke levensvorm eigen is, en waar elke levensvorm zich naartoe haast. Daarom oefent het individualisme geen dwang uit op de mens. Integendeel, het zegt tegen de mens dat hij niet moet dulden dat er enige dwang op hem wordt uitgeoefend. Het probeert de mensen niet te dwingen goed te zijn. Het weet dat mensen goed zijn als ze met rust gelaten worden. De mens zal het individualisme uit zichzelf ontwikkelen. Hij is er nu al mee bezig. Vragen of individualisme praktisch mogelijk is, is hetzelfde als vragen of zelfontplooiing dat is. Zelfontplooiing is de levenswet, en er is geen andere ontplooiing dan in de richting van het individualisme. Waar dit streven niet tot uiting komt, is sprake van kunstmatig tegengehouden groei, ziekte, of dood.

Het individualisme zal ook onbaatzuchtig zijn en ongekunsteld. Er is al op gewezen, dat een van de gevolgen van de buitengewone tirannie van de macht is dat woorden volkomen losgezongen zijn van hun eigenlijke en eenvoudige betekenis en gebruikt worden om het tegendeel uit te drukken van hun echte betekenis. Wat geldt voor de kunst, geldt ook voor het leven. Iemand wordt tegenwoordig gekunsteld genoemd, als hij zich kleedt zoals hij zich wil kleden. Maar door zo te doen handelt hij op een volkomen natuurlijke manier. Gemaaktheid in dat soort zaken bestaat in het zich kleden naar de opvattingen van je buurman, die, zoals de opvattingen van de meerderheid, waarschijnlijk uiterst dom zullen zijn. Of iemand wordt egoïstisch genoemd als hij leeft op de manier die in zijn ogen het meest geschikt is om zijn eigen persoonlijkheid volledig te verwezenlijken, aangenomen dat zelfontplooiing het hoofddoel van zijn leven is. Maar dat is de manier waarop iedereen zou moeten leven. Egoïsme is niet leven zoals iemand wil leven, maar het is van anderen vragen te leven zoals hij dat wil. En onbaatzuchtigheid betekent mensen hun eigen leven laten leiden en je daarmee niet bemoeien. Egoïsme heeft steeds het doel een volstrekte eenvormig slag mensen om zich heen in het leven te roepen. Onbaatzuchtigheid erkent de oneindige verscheidenheid van mensen als iets heerlijks, aanvaardt dat, stemt daarmee in en geniet ervan. Het is niet egoïstisch voor jezelf te denken. Iemand die niet zelf denkt, denkt helemaal niet. Het is vreselijk egoïstisch om van je buurman te eisen dat hij op dezelfde manier denkt en dezelfde meningen heeft. Waarom zou hij? Als hij kan denken, zal hij waarschijnlijk anders denken. Als hij zelf niet kan denken, is het onmenselijk om van hem enige manier van denken te eisen. Een rode roos is niet egoïstisch omdat zij een rode roos wil zijn. Zij zou vreselijk egoïstisch zijn als zij wil dat alle andere bloemen in de tuin zowel rood en roos zijn. Onder het individualisme zullen de mensen volkomen natuurlijk en onbaatzuchtig zijn, de betekenis van de woorden kennen en die in hun vrije en prachtige leven verwezenlijken. Ook zullen de mensen niet egoïstisch zijn zoals nu. Want de egoïst is iemand die eisen aan anderen stelt, en de individualist zal dat niet willen. Hij zal hem geen plezier doen. Als de mens het individualisme verwezenlijkt zal hebben, zal hij ook het medeleven verwezenlijken en dat vrij en spontaan aanwenden. Tot nu toe heeft de mens het medeleven nauwelijks ontwikkeld. Hij kent alleen medelijden, en dat is niet de hoogste vorm van medeleven. Alle medeleven is goed, maar medelijden is de minst fraaie uiting. Het wordt gekleurd door egoïsme. Het heeft de neiging om ziekelijk te worden. Er zit een bepaald bestanddeel van angst voor onze eigen veiligheid in. Wij worden bang dat wij zelf melaats of de blind zouden kunnen worden en niemand dan voor ons zal zorgen. Het is ook merkwaardig beperkend. Je zou medeleven moeten hebben met de totaliteit van het leven, niet alleen met 's levens pijnlijke en zieke plekken, maar ook met zijn vreugde, schoonheid, energie, gezondheid en vrijheid. Hoe ruimer het medeleven, hoe moeilijker het natuurlijk wordt. Het vraagt steeds meer onbaatzuchtigheid. Iedereen kan medeleven hebben met de ellende van een vriend, maar het vraagt een zeer voortreffelijke aard - het vraagt in feite de aard van de echte individualist - om mee te leven met het succes van een vriend.

Onder de druk van de huidige wedijver en de strijd voor een eigen plaats is dat medeleven natuurlijk zeldzaam, en wordt ook heel vaak verstikt door het immorele ideaal van eenvormigheid en overeenstemming met de regels, dat overal zozeer de overhand heeft en misschien in Engeland het stuitends is.

Medelijden zal er natuurlijk altijd zijn. Het is een van de belangrijkste instincten van de mens. De dieren die individualist zijn, dat wil zeggen, de hogere dieren, hebben het met ons gemeen. Maar bedenk dat, terwijl medeleven met vreugde de som van vreugde in de wereld vergroot, medelijden de hoeveelheid lijden niet vermindert. Mogelijk maakt het de mens beter in staat de kwaal te verdragen, maar de kwaal blijft. Medelijden met tering geneest de tering niet; dat doet de wetenschap. En als het socialisme het armoedevraagstuk zal hebben opgelost, en de wetenschap dat van de ziekten, zal het werkgebied van de gevoelsmensen inkrimpen, en het medeleven van de mens ruim, gezond en spontaan zijn. De mens zal genoegen scheppen in het gadeslaan van het heerlijke leven van anderen.

Want door vreugde zal het individualisme van de toekomst zich ontwikkelen. Christus deed geen poging om de maatschappij weer op te bouwen, en daarom kon het individualisme dat hij de mens verkondigde, alleen door leed of in eenzaamheid worden verwezenlijkt. De idealen die wij aan Christus danken, zijn de idealen van de mens die de maatschappij de rug toekeert, of van de mens die in alles weerstand biedt tegen de maatschappij. Maar van nature is de mens een sociaal wezen. Zelfs de woestijnen werden ten slotte bevolkt. En hoewel de kloosterling zijn persoonlijkheid verwezenlijkt, is dat vaak een verarmde persoonlijkheid. De verschrikkelijke waarheid dat het leed een middel is waardoor de mens zichzelf kan verwezenlijken, is anderzijds voor de wereld verbazingwekkend onweerstaanbaar. Oppervlakkige redenaars en oppervlakkige denkers op kansels en spreekgestoelten praten vaak over het verheerlijken door de wereld van genot en zeuren daarover. Maar in de wereldgeschiedenis is het zelden voorgekomen, dat het ideaal van de wereld er een van vreugde en schoonheid was. De verheerlijking van leed heeft veel vaker de wereld beheerst. De geest van de middeleeuwen, met zijn heiligen en martelaren, zijn liefde voor zelfkastijding, zijn woeste hartstocht voor zelfverwonding, messteken en geselingen, is het echte christendom en de middeleeuwse Christus de echte Christus. Toen de Renaissance doordrong in de wereld en de nieuwe idealen van de schoonheid van het leven en levensvreugde met zich meebracht, konden de mensen Christus niet meer begrijpen. Zelfs de kunst toont ons dat. De schilders van de Renaissance stelden Christus voor als een klein jongetje, dat met een ander jongetje in een paleis of een tuin speelt, of achterover ligt in de armen van zijn moeder, glimlachende naar haar, een bloem of een prachtige vogel, als een edele statige gestalte die zich op een indrukwekkende manier door de wereld beweegt, of als een wonderbaarlijke gedaante die in een soort vervoering uit de dood naar het leven opstijgt. Zelfs als zij hem aan het kruis afbeeldden, gaven zij hem weer als een prachtige God die door slechte mensen leed wordt aangedaan. Maar hij nam hen niet volledig in beslag. Wat hen in verrukking bracht was het schilderen van mannen en vrouwen, die zij bewonderden, en de pracht van deze prachtige aarde te laten zien. Zij schilderden vele religieuze onderwerpen - eigenlijk veel te veel, en de eentonigheid van beelden en motieven is vermoeiend en was slecht voor de kunst. Het was het gevolg van de macht van het publiek op kunstgebied, en is betreurenswaardig. Maar hun ziel was geen onderwerp. Rafaël was een groot kunstenaar toen hij zijn portret van de paus schilderde. Als hij zijn Madonna's en Christussen als kind schildert, is hij helemaal geen groot kunstenaar. Christus had geen boodschap voor de Renaissance, die bewonderenswaardig was omdat zij een ideaal bracht dat strijdig was met het ideaal van Christus, en om een afbeelding te vinden van de echte Christus moeten wij bij de middeleeuwse kunst zijn. Daar is hij iemand die gehavend is en geschonden, iemand die er niet aantrekkelijk uitziet, omdat schoonheid vreugde is, iemand die niet behoorlijk gekleed is, omdat ook dat vreugde kan zijn - hij is een bedelaar met een wonderbaarlijke ziel; hij is een melaatse met een goddelijke ziel; eigendom en gezondheid heeft hij niet nodig; hij is een God die zijn volmaaktheid verwezenlijkt door lijden.

De ontwikkeling van de mens gaat traag. De onrechtvaardigheid van de mensen is groot. Het was nodig dat lijden naar voren geschoven werd als een manier voor zelfverwezenlijking. Zelfs nu nog is in sommige streken van de wereld Christus' boodschap onmisbaar. Iemand die in het huidige Rusland leeft, kan zijn volmaaktheid alleen verwezenlijken door lijden. Enkele Russische kunstenaars hebben zichzelf in de kunst verwezenlijkt, in beelden die middeleeuws van karakter zijn, omdat het hoofdmotief de verwezenlijking van mensen door lijden is. Maar voor wie geen kunstenaar is en voor wie dus geen andere levenswijze bestaat dan het leven van alledag, is lijden de enige deur naar volmaaktheid. Een Rus die gelukkig leeft onder het huidige regeringsstelsel in Rusland, moet of geloven dat de mens geen ziel heeft, of als hij die wel heeft, dat het niet de moeite waard is om die te ontplooien . Een nihilist die alle gezag verwerpt, omdat hij weet dat gezag slecht is, en alle lijden verwelkomt, omdat hij daardoor zijn persoonlijkheid verwezenlijkt, is een echte christen. Voor hem is het christelijk ideaal waar.

En toch kwam Christus niet in opstand tegen het gezag. Hij aanvaardde het keizerlijk gezag van het Romeinse Rijk en betaalde belasting. Hij duldde het kerkelijk gezag van de joden, en wilde dat geweld op geen enkele manier weerstaan door geweld van zijn kant. Hij had, zoals ik al eerder zei, geen plan voor de wederopbouw van de maatschappij. Maar de huidige wereld heeft wel plannen. Zij is van plan een eind te maken aan de armoede en het lijden dat daarvan het gevolg is. Zij wil zich bevrijden van pijn en het lijden dat daarvan gevolg is. Zij vertrouwt op het socialisme en de wetenschap als haar methode. Haar doel is een individualisme dat zich uit door vreugde. Dat individualisme zal veelomvattender zijn, vollediger en aantrekkelijker dan enig individualisme ooit is geweest. Lijden is niet de beste manier om volmaakt te worden. Het is enkel voorlopig en een protest. Het houdt verband met een verkeerde, ongezonde en onrechtvaardige omgeving. Als misstanden, ziekte en onrechtvaardigheid uit de weg geruimd zullen zijn, zal lijden geen plaats meer hebben. Het heeft zijn werk gedaan. Het was belangrijk werk, maar het is bijna voorbij. Zijn terrein wordt dagelijks kleiner.

De mens zal het ook niet missen. Want wat de mens gezocht heeft, is in werkelijkheid noch lijden noch genot, maar het echte Leven. De mens heeft geprobeerd intens, volledig en volmaakt te leven. Wanneer hij dat zal kunnen doen zonder anderen beperkingen op te leggen en zonder zelf ooit beperkt te worden en al zijn bezigheden aangenaam voor hem zijn, zal hij gezonder zijn van geest en lichaam, beschaafder, en meer zichzelf. Vreugde is de toets van de Natuur, haar teken van goedkeuring. Als de mens gelukkig is, is hij in harmonie met zichzelf en zijn omgeving. Het nieuwe individualisme in welks dienst het socialisme, of het dat nu wil of niet, aan het werk is, zal volmaakte harmonie zijn. Het zal zijn wat de Grieken zochten, maar niet helemaal konden verwezenlijken behalve in het denken, omdat zij slaven hielden en ze te eten gaven. Het zal zijn wat de Renaissance zocht, maar niet volledig kon verwezenlijken behalve in de kunst, omdat zij slaven hield en ze lieten verhongeren. Het zal volledig zijn, en ieder mens zal er zijn volmaaktheid door bereiken. Het nieuwe individualisme is het nieuwe Hellenisme.

  • * *

Naar boven