Categorie:De Jong, Albert: verschil tussen versies

Uit Anarchief
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
k (JJ heeft pagina Categorie:Jong, de Albert hernoemd naar Categorie:De Jong, Albert: naam is 'de Jong')
Geen bewerkingssamenvatting
 
Regel 1: Regel 1:
[[Categorie:Auteurs]]
[[Categorie:Auteurs]]
[[Categorie:Categoriebeschrijving]]
[[Categorie:Categoriebeschrijving]]
Albert Andries de Jong (Amsterdam, 29 april 1891 - Heemstede, 27 juli 1970), was een anarcho-syndicalistisch propagandist en organisator die actief was binnen Nederland. De Jong was voor de nederlandse anarcho-syndicalistische vakvereniging vertegenwoordiger binnen de Internationale Arbeidersassociatie (IAA).


Publicaties geschreven DOOR Albert de Jong.
Biografie
Hij was de zoon van Gerhardus de Jong, boersknecht en vuilnisman, en Akke van der Eemst. Hij was vrij gehuwd eerst met Aletta van der Velde, met wie hij van 1912 tot 1917 samenwoonde, en kreeg met haar een dochter, daarna met Elizabeth Cohen, met wie hij vanaf 1931 samenwoonde en met wie hij twee zoons kreeg.
 
De Jong groeide op als jongste van tien kinderen, waarvan er vier volwassen werden, in een Amsterdams arbeidersgezin van Friese afkomst. Het libertair socialisme van Domela Nieuwenhuis stond in het gezin centraal. Van 1905 tot 1909 studeerde hij aan de Rijkskweekschool in Haarlem en was actief in de Kweekelingen Geheelonthoudersbond (KGOB). Na enkele jaren als onderwijzer werkzaam te zijn geweest -onder andere aan de Humanitaire School in Blaricum - werd hij in 1916 in Amsterdam ontslagen wegens zijn vrije huwelijk, hetgeen een 'zaak' werd. Sindsdien voorzag hij als onafhankelijk stenograaf in zijn levensonderhoud.
 
In de libertaire beweging was De Jong in de periode 1915-1940 zeer actief als spreker, redacteur en organisator. Hij schreef in die jaren een veertigtal brochures en vlugschriften, waaronder De praktijk van het antimilitarisme (Den Haag 1921); 25 jaar oorlog aan den oorlog, 1904-1929 (1929); Het rapport-Welter van socialistisch standpunt beschouwd (Amsterdam 1932); Oorlog tegen Hitler Duitsland? (Amsterdam 1933). Hij was redacteur van De Wapens Neder, (Internationale Anti-Militaristische Vereeniging, IAMV) in de jaren 1922-1923 en 1925-1932; De Vrije Samenleving (Sociaal Anarchistisch Verbond, SAV), in 1924; Persdienst (Internationale Anti-Militaristische Kommissie, IAK) van 1927-1934; De Arbeid Vrij! in 1928 en De Syndicalist (Nederlandsch Syndicalistisch Vakverbond, NSV) in de jaren 1933-1940. Tot circa 1930 lag het zwaartepunt van zijn activiteiten bij het libertaire antimilitarisme, daarna bij het anarcho-syndicalisme. Op beide terreinen was hij ook internationaal actief en benadrukte daarbij de samenhang tussen beide: het militarisme moest door sociale actie en revolutie - in libertaire zin - bestreden worden en de sociale revolutie moest een economisch, liefst niet gewelddadig, karakter hebben.
 
Tijdens de Spaanse Burgeroorlog stelde De Jong evenwel de solidariteit met de Spaanse geestverwanten en hun gewapende strijd boven zijn opvattingen. Duidelijkheid van standpunten en oprechtheid in beginselen stonden bij hem zeer centraal. Hij was punctueel en organisatorisch ingesteld. In dit verband zijn de volgende activiteiten en organisaties te noemen.
 
Hij zorgde voor voorbereiding - die hem illegaal naar Berlijn en Parijs voerde - en Organisatie van het derde internationale antimilitaristische congres (Den Haag 1921), waar het Internationale Anti-Militaristisch Bureau (IAMB) werd opgericht, waarvan hij deel uitmaakte tot 1937 en waaruit in 1926 met de anarcho-syndicalistische Internationale Arbeiders Associatie (IWA/IAA) als internationale samenwerkingsverband de Internationale AntiMilitaristische Kommissie (IAK) ontstond. Alle congressen van de IAA in die periode woonde hij bij als vertegenwoordiger van IAMB, IAK of NSV. Hij bezocht voor de IAA Polen in 1937 en voor het NSV Spanje in hetzelfde jaar.
 
Van het Ferdinand Domela Nieuwenhuis-Fonds, opgericht in 1914 ter financiële ondersteuning van Domela en zijn gezin, was hij van 1915 tot 1923 penningmeester.
 
Bij de agitatie rond de dienstweigeraar-hongerstaker Herman Groenendaal in 1921, die hij op gang bracht, werd hij tot 29 dagen gevangenisstraf veroordeeld.
 
Het IAMV saneerde hij in 1922-1923 als secretaris-penningmeester. Daarna was hij lid van het landelijk comité en secretaris van de IAK. Hij was betrokken bij de poging om in 1924 met het SAV de libertaire beweging een organisatorische basis te geven. Vanaf februari 1936 tot 1940 was hij secretaris van het NSV, dat hij tussen 1928 en 1930 (afwijzing fusie met NAS) op een zuiver anarcho-syndicalistische basis had helpen plaatsen.
 
In de meidagen van 1940 werd hij door de Nederlandse overheid gedetineerd. Tijdens de bezetting moest hij na illegale activiteiten (hulp aan joden) onderduiken. In 1946 was hij redacteur van Socialisme van onderop!, van 1948 tot 1960 van de Anarcho-Syndicalistische persdienst en van 1960 tot 1964 van Buiten de perken, waarin hij memoires, Fragmenten uit mijn leven, publiceerde (augustus 1961-juli 1964). Van 1948 tot zijn dood was hij als penningmeester, daarna als voorzitter actief in het Domela Nieuwenhuis-Fonds (rechtsherstel museum). Hij schreef de geschiedenis van het fonds en publiceerde enkele studies: De stakingen van 1903 (Den Haag 1953), Frits Brupbacher (Den Haag 1952), Domela Nieuwenhuis (Den Haag 1966), alsmede een bloemlezing uit het werk van Domela Nieuwenhuis (Utrecht 1971).

Huidige versie van 27 jun 2019 om 10:57

Albert Andries de Jong (Amsterdam, 29 april 1891 - Heemstede, 27 juli 1970), was een anarcho-syndicalistisch propagandist en organisator die actief was binnen Nederland. De Jong was voor de nederlandse anarcho-syndicalistische vakvereniging vertegenwoordiger binnen de Internationale Arbeidersassociatie (IAA).

Biografie Hij was de zoon van Gerhardus de Jong, boersknecht en vuilnisman, en Akke van der Eemst. Hij was vrij gehuwd eerst met Aletta van der Velde, met wie hij van 1912 tot 1917 samenwoonde, en kreeg met haar een dochter, daarna met Elizabeth Cohen, met wie hij vanaf 1931 samenwoonde en met wie hij twee zoons kreeg.

De Jong groeide op als jongste van tien kinderen, waarvan er vier volwassen werden, in een Amsterdams arbeidersgezin van Friese afkomst. Het libertair socialisme van Domela Nieuwenhuis stond in het gezin centraal. Van 1905 tot 1909 studeerde hij aan de Rijkskweekschool in Haarlem en was actief in de Kweekelingen Geheelonthoudersbond (KGOB). Na enkele jaren als onderwijzer werkzaam te zijn geweest -onder andere aan de Humanitaire School in Blaricum - werd hij in 1916 in Amsterdam ontslagen wegens zijn vrije huwelijk, hetgeen een 'zaak' werd. Sindsdien voorzag hij als onafhankelijk stenograaf in zijn levensonderhoud.

In de libertaire beweging was De Jong in de periode 1915-1940 zeer actief als spreker, redacteur en organisator. Hij schreef in die jaren een veertigtal brochures en vlugschriften, waaronder De praktijk van het antimilitarisme (Den Haag 1921); 25 jaar oorlog aan den oorlog, 1904-1929 (1929); Het rapport-Welter van socialistisch standpunt beschouwd (Amsterdam 1932); Oorlog tegen Hitler Duitsland? (Amsterdam 1933). Hij was redacteur van De Wapens Neder, (Internationale Anti-Militaristische Vereeniging, IAMV) in de jaren 1922-1923 en 1925-1932; De Vrije Samenleving (Sociaal Anarchistisch Verbond, SAV), in 1924; Persdienst (Internationale Anti-Militaristische Kommissie, IAK) van 1927-1934; De Arbeid Vrij! in 1928 en De Syndicalist (Nederlandsch Syndicalistisch Vakverbond, NSV) in de jaren 1933-1940. Tot circa 1930 lag het zwaartepunt van zijn activiteiten bij het libertaire antimilitarisme, daarna bij het anarcho-syndicalisme. Op beide terreinen was hij ook internationaal actief en benadrukte daarbij de samenhang tussen beide: het militarisme moest door sociale actie en revolutie - in libertaire zin - bestreden worden en de sociale revolutie moest een economisch, liefst niet gewelddadig, karakter hebben.

Tijdens de Spaanse Burgeroorlog stelde De Jong evenwel de solidariteit met de Spaanse geestverwanten en hun gewapende strijd boven zijn opvattingen. Duidelijkheid van standpunten en oprechtheid in beginselen stonden bij hem zeer centraal. Hij was punctueel en organisatorisch ingesteld. In dit verband zijn de volgende activiteiten en organisaties te noemen.

Hij zorgde voor voorbereiding - die hem illegaal naar Berlijn en Parijs voerde - en Organisatie van het derde internationale antimilitaristische congres (Den Haag 1921), waar het Internationale Anti-Militaristisch Bureau (IAMB) werd opgericht, waarvan hij deel uitmaakte tot 1937 en waaruit in 1926 met de anarcho-syndicalistische Internationale Arbeiders Associatie (IWA/IAA) als internationale samenwerkingsverband de Internationale AntiMilitaristische Kommissie (IAK) ontstond. Alle congressen van de IAA in die periode woonde hij bij als vertegenwoordiger van IAMB, IAK of NSV. Hij bezocht voor de IAA Polen in 1937 en voor het NSV Spanje in hetzelfde jaar.

Van het Ferdinand Domela Nieuwenhuis-Fonds, opgericht in 1914 ter financiële ondersteuning van Domela en zijn gezin, was hij van 1915 tot 1923 penningmeester.

Bij de agitatie rond de dienstweigeraar-hongerstaker Herman Groenendaal in 1921, die hij op gang bracht, werd hij tot 29 dagen gevangenisstraf veroordeeld.

Het IAMV saneerde hij in 1922-1923 als secretaris-penningmeester. Daarna was hij lid van het landelijk comité en secretaris van de IAK. Hij was betrokken bij de poging om in 1924 met het SAV de libertaire beweging een organisatorische basis te geven. Vanaf februari 1936 tot 1940 was hij secretaris van het NSV, dat hij tussen 1928 en 1930 (afwijzing fusie met NAS) op een zuiver anarcho-syndicalistische basis had helpen plaatsen.

In de meidagen van 1940 werd hij door de Nederlandse overheid gedetineerd. Tijdens de bezetting moest hij na illegale activiteiten (hulp aan joden) onderduiken. In 1946 was hij redacteur van Socialisme van onderop!, van 1948 tot 1960 van de Anarcho-Syndicalistische persdienst en van 1960 tot 1964 van Buiten de perken, waarin hij memoires, Fragmenten uit mijn leven, publiceerde (augustus 1961-juli 1964). Van 1948 tot zijn dood was hij als penningmeester, daarna als voorzitter actief in het Domela Nieuwenhuis-Fonds (rechtsherstel museum). Hij schreef de geschiedenis van het fonds en publiceerde enkele studies: De stakingen van 1903 (Den Haag 1953), Frits Brupbacher (Den Haag 1952), Domela Nieuwenhuis (Den Haag 1966), alsmede een bloemlezing uit het werk van Domela Nieuwenhuis (Utrecht 1971).